De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 9 januari pagina 2

9 januari 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

, ' r ' D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N ED E RL A N D. ; T K fc" . ftkinderen die zich daarvoor aanmeldden, warme spij» te verschaffen op die dagen, waarop vanwege het armbestuur geen uit deding er van werd gehouden, uitgezonderd <}e* Zondags. Een proef voor n winter om het5 onderwijs meer vruchtdragend te doen zijn, en zoo zij slaagde door het particulier initiatief te vervolgen! Met groote meerder heid hechtte de Raad er zijn zegel aan, werd eene commissie benoemd en een crediet ge opend. ?'t Rapport, dat in Maart 1891 verscheen, maakte met ingenomenheid melding van de zeer gunstige resultaten die bereikt werden, met betrekkelijk geringe uitgaven. Tot zoover liep alles goed, maar minder vlotte het met de vereffening der gemaakte kosten, waarvoor eene afschrijving op den post: onvoorziene uitgaven noodig was. Ged. Staten om hunne goedkeuring gevraagd, toonden er zich wat geraakt over, dat zij als het ware voor een Fait accompli werden gesteld, waar het toch als vaststaande moest worden aangenomen, ? 'dat ook over den post voor onvoorziene uit gaven niet mocht worden beschikt tot het jfoen van uitgaven, dan met hunne toe. Stemming. Maar bovendien: het verstrekken Tvan warme spijs aan schoolgaande kinderen iron een nuttig werk der particuliere lief- dadigheid zijn, maar behoorde in geen geval tot de bemoeiingen van een gemeentebestuur. Een leelijke streep door de rekening van tet gemeentebestuur van sneek; gelukkig '. «ehter werd het geld' elders gevonden. In October d. a. v. werd bij de behandeling . der gemeentebegrooting onder «andere uit gaven niet onder de vorige hoofdstukken Behoorende" weder een post uitgetrokken, voor 't geval zich eene commissie raet de uitdeeling van spijs aan schoolkinderen wilde belasten. Dit subsidie was echter Ged. Staten n doorn in het oog en de begroeting werd dan ook niet goedgekeurd, omdat lo. de artikelen 59 tot 61 der wet op het armbe stuur zulk eene bijdrage zouden verbieden, 2o. eene verstrekking van warme spijs aan schoolgaande kinderen niet kon gebracht worden onder de kosten van het Lager Onderwijs, waarin de gemeente heeft te voor zien, nu de wet zelve uitdrukkelijk had be paald, wat onder die kosten behoorde en 3o; het bedoeld subsidie ook ten bate zou komen van 't bijzonder onderwijs, terwijl juist elke financieele steun door provincie of gemeente middellijk of onmiddellijk aan het onderwijs te verleenen, moest verboden - worden, nu de subsidiëering van 't bijzonder onderwijs rijkszaak was geworden. Waar echter de som voor kindervoeding bestemd niet onder hoofdstuk VII, Armwezen en On'derwijs, was ingetrokken, werd m. i; ? bet eerste bezwaar van Ged. Staten tot een s minimum teruggebracht. Maar wat de beide andere bezwaren aangaat, viel werkelijk voor hunne meening veel te zeggen, ten minste tot zekere hoogte, 't Gemeentebestuur van Sueek ging zeker wel wat ver met een sub sidie voor voeding van schoolkinderen zonder eenige beperking, uit te trekken. Art. 47 der wat op het L. O. schrijft voor, dat het gemeentebestuur zooveel mogelijk het school gaan der kinderen van bedeelden, onver mogenden en minvermogenden bevordert. Het is in de keuze dier middelen vrij en kan dus een subsidie voor de pasgenoemde cate gorieën van kinderen, die de openbare lagere school bezoeken, verkenen. Zulk een post zal op de begroeting kunnen gebracht worden omdat art. 44, dat de uitgaven noemt, die voor het openbaar lager onderwijs moeten gedaan worden, enuntiatief is, m, a. w. uit breiding toelaat. Maar dan ook alleen ten bate van dat onderwijs, onder welk hoofd stuk de artt. 44 en 47 staan. 't Gemeentebestuur ging in hooger beroep. Het besluit van Ged. Staten werd echter bekrachtigd, hoewel andere beweegredenen dan Ged. Staten hadden, de Regeering er toe leidden, het beroep van appellant onge grond te verklaren. Zij overwoog, dat zoo danig gebruik van de uit de opbrengst der plaatselijke belastingen in de gemeentekas bijeengebrachte gelden ter uitreiking van voedsel aan inwoners der gemeente of aan een gedeelte hunner, behalve In de door de wet op het armbestuur voorziene en door haar geregelde gevallen, nimmer kon ge acht worden te behooren tot de huishouding, noch een onderwerp van gemeentezorg zijn. Van het gebied der historie tot het wer kelijk leven teruggekeerd, zien wij nu, dat een gemeentelijk subsidie voor kinderen van onvermogenden ter bevordering van het onderwijs wel mogelijk wordt geacht. Maar dan toch zeker , alleen met het oog op art. 47 der wet op het L. O. Daar buiten schijnt mij er geen plaats voor te zijn. En waarom zich dan tot owvermoogenden beperkt? De grens immers tusschen hen en w-wvermogenden zal dikwijls zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk te trekken zijn. Het hangt van te veel om standigheden af. Hoe het ook zij, nu door de veranderde zienswijze der Regeering zuik een post op de begrooting niet de bezwaren van vroeger zal ontmoeten, ware het te wenschen, dal het een of ander gemeentebestuur het volgend jaar (nu zouden Ged. Staten, waar de be grootingen al vastgesteld en opgezonden zijn weder van een fait accompli kunnen spreken) zich de zaak eens aantrok. In 't algemeen zal m. i. het verschaffen van voedsel aan schoolkinderen aan het Earticulier initiatief moeten worden overgeiten; de gemeente helpe alleen subsidiair. ME. M. C. NIJLAND. Dr. W. H. KOSTERS. 3 October 1843?18 December 1897, Woensdag 22 Dec. 1897 had te Enschedé, zijn geboorteplaats, de plechtige teraardebestelling plaats van den Leidschen hoogleeraar in de godgeleerdheid, Dr. W. H. Kosters. Hij had de voorgaande week nog zijn gewone colleges gegeven en ijverig ge werkt aan de groote taak der laatste dertien jaren, de vertaling van het Oude Testament. Zaterdags in den namiddag, opgewekt als altijd, bij zijne familie gekomen om met zijn gezin in den geliefden kring, in zijn vader stad, de kerstvacantie door te brengen, werd hij reeds enkele uren later plotseling aan gegrepen door een hevige benauwdheid, waarop hij schier onmiddellijk den geest gaf. Een slagaderbreuk aan het hart, vermoedt men, was oorzaak van zijn plotseling ver scheiden. In hem verliezen zeker allereerst zijn naaste betrekkingen een met reden hartelijk geliefden echtgenoot en vader, een diep be treurden bloed- en aanverwant; zijn vrienden n op wien zij mochten bouwen; zijne leer lingen een hooggewaardeerden en uitnetnenden onderwijzer. Maar ook de wetenschap, met name de beoefening der godgeleerdheid, lijdt door zijn heengaan groote onherstelbare schade. Kosters was, gelijk de rector magni ficus, prof. Mac. Gillavry, mocht verklaren aan zijn graf, een sieraad van de Leidsche Universiteit. Daar had hij als student, onder de leiding van Kuenen, bij/ondere liefde opgevat voor de beoefening der Oudtestamentische vakken, en was hij den 29 Juni 1808 bevorderd tot doctor in de godgeleerdheid, na de verdedi ging van een akademisch proefschrift over de historie-beschouwing van den Deuteronomist mei de berichten in Genesis-Numeri vergeleken. Zijn vrije tijd, hem gelaten, of liever ontwoekerd aan de trouwe behartiging zijner ambtsplichten als predikant, te Rockanje sedert 26 Juli 1868, te Heenvliet 1874, Barendrecht 1877, Neede 1880 en Deventer 1883, bleef steeds gewijd aan dezelfdegeüefde studie, waarvan nu en dan een proeve \eiicheen in het Theologisch Tijdschrift. Toen Kuenen, in 1884, op aanstichting van wijlen Dr. J. Hooykaas, de leiding eener nieuwe vertaling van het O. T. op zich had genomen, sprak het van zelf dat Kosters mede werd uitgenoodigd, aan het groote werk deel te nemen. Hoe de meester nu nog meer en beter dan te voren de groote gaven van zijn bescheiden leerling leerde kennen en waardeeren! Hij heeft het mij meermalen gezegd, onder den levendigen indruk der van tijd tot tijd terugkeerende 3 a 4 dagen van ingespannen commiss.orialen arbeid op zijn studeerkamer in de Haarlemmerstraat, met hem en Oort en Hooykaas. Geen wonder dat zijn naam aan stonds door velen werd genoemd, toen men natuurlijk onderstelde dat een van Kuenen's beste leerlingen zou worden geroepen om hem, f 10 Dec. 1801, op te volgen. Den 4en Mei 1892 aanvaardde hij het nieuwe- hem toevertrouwde ambt van hoogleeraar in de godgeleerdheid, belast met het geven vaft onderwijs in de Israëlitische letter kunde, de geschiedenis van den Israëlitischen godsdienst, en de uitlegging van het Oude Testament. Hij sprak bij die gelegenheid over het godsdienstig karakter van Isracls historiografie. Nu kon hij zich geheel en onverdeeld wijden aan zijn lievelingsstudiën. Hij deed het, met groote opgewektheid en onverpoos den ijver. Hue hij daardoor zijn leerlingen aan zich wist te binden; zijn medeleden van het Theologisch gezelschap boeide; de lezers van het Theologisch Tijdschrift, met name zijn medebeoefenaren van dezelfde vakken, zoo binnen als buiten 's lands, degelijk onderhield en aangenaam verrastle! Het laatste inzonderheid door zijn in 1S93 afzonderlijk uitgegeven liet herstel van Ixrn't'l in het Perzische tijilcak, waarin hij de stel ling ontwikkelde, dat, men ten onrechte spreekt van een terugkeer der ballingen en een her bouw van den Jeruzalemschen tempel, door dezen, onder Cyrus; dat gezegde herbouw tusschen de jaren ,"20 en filG v. C. plaats had, door achtergebleven vrouwen, op voor gang en onder het aanmoedigend woord hunner profeten, Haggaïen Zacharia; dat de eerste en eenige terugkeer van ballingen plaats heeft gehad onder Ezra, niet vóór het ]aar 433, nadat Nehernia, onder veel tegen stand, in 444 begonnen was de muren der stad weder op te richten. Deze nieuwe voorstellingen vonden toe juiching en bestrijding. De laatste lokte bij herhaling een nadere verdediging uit, nog in Sept. tegenover van Hoonacker te Leuven, Wellhausen te Göttingen en Meyer te Halle. Die pleidooien zijn verschenen in het Theo logisch Tijdschrift, waarvon Kosters jaren lang een gewaardeerd medewerker en sedert 1885 een ijverig lid der redactie is geweest. Bfóar vindt men, behoudens een enkel in den Spectator en wat afzonderlijk 'het licht zag, de meeste zijner nagelaten artikelen. Zijn hoofdwerk bestaat evenwel in zijn aan deel in de nieuwe vertaling van het O. T., met inleidingen en aanteekeningen, begonnen in Jan. 1885 en in voorloopipen druk vol tooid in het najaar van 1897. Kort voor zijn dood mocht hij het genoegen smaken de eerste aflevering der definitieve, voor het pu bliek bestemde uitgave in het licht te zien treden. Helaas, dat zijn bekwame hand niet meer kan helpen aan de verdere bezorging dier hoogstbelangrijke onderneming. Hoe zal de eenig overgeblevene van het viertal, dat den grooten arbeid begon, prof. Oort, hem missen. Maar hij niet alleen. Kosters was een bescheiden geleerde. Een voudig in zijn optreden. Hij trok niet spoedig de aandacht in een ruimeren kring. Maar wie hem van nabij leerden kennen, zijn be trekkingen, zijn vrienden, zijn ambtgenooten, zijn leerlingen, achtten hem hoog en waar deerden zijn kennis, zijn scherpzinnigheid, zijn helderen blik en zijn warm hart. De Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam nam hem op onder haar leden. De Maatschappij der Nederlandsche Letter kunde te Leiden koos hem tot haar Pen ningmeester. Waar men behoefte had aan een vrijzinnige godsdienstprediking deed men gaarne een beroep op zijn bekende hulpvaar digheid. Zoo zal zijn heengaan in menigen kring, ook buiten dien der Leidsche hoogeschool en haar godgeleerde faculteit, diep en smartelijk worden gevoeld. De woorden van hulde en waardeering, gesproken bij zijn graf door treurende ambtgenooten, leerlingen, vrienden, waren ten volle verdiend. Zijn asch ruste in vrede, op de Algemeene begraaf plaats zijner vaderstad, naast die zijner ouders, van zijn broeder en andere verwanten. Zijn geest blijve leven in wie hem hoorden en met hem mochten verkeeren. W. C. VAN MANEN. Spanje en Cuba. Generaal Weyler, die door het ministerieSagasta uit Cuba is teruggeroepen, nadat hij daar honderdduizend man had verloren, millioenen schats had verspild en geen enkel succes had behaald, poseert niet slechts als politiek martelaar, maar stelt de critiek, die zeer terecht op hem en zijn jammerlijk beleid wordt uitgeoefend, voor als eene beleediging hem en het geheele »onverwinlijke" Spaansche leger aangedaan. Een zestal bladen van de oppositie hebben het rekest openbaar gemaakt, dat door hem aan de Koningin Regentes is gericht om voldoening te vragen voor de beleedigde eer van de Spaansche troepen. Het stuk kenmerkt zich door eene breeden grootsprakigheid, door een valsch pathos, dat een allerongelukkigsten indruk maakt, vooral in den mond van een man, wiens zending zulk een volledig fiasco heeft gemaakt. De Regentes zou dezen tweedeu Varo kunnen antwoorden: »geef mij mijne legioenen weder, en de vele millioenen, die gij den Spaanschen belastingschuldigen hebt gekost." Generaal Weyler begrijpt natuurlijk zeer goed, dat het in de laatste maanden gebeurde weinig geschikt is om hem in Spanje tot een populair persoon te maken. Hij is daarom zoo verstandig geweest, zijne zaak en zijn wrok te vereenigigen met die van de onverzoenlijken der conservatieve partij, onder leiding van Romero Robledo. »Het is hier niet het klassieke pronuncinmiento" schrijft de Temps. «Eertijds liet een generaal, die de re,u'eering of alleen naar het ministerie wilde omverwerpen, zijne troepen bijeentrommelen ; hij trok dan den degen, stelde zich aan het hoofd van zijn brigade en marcheerde door de stad onder de leuze »Leve die of die!1' of »Weg met dien of dien!" en hij sleepte de rest van de troepen en het volk mede. Tegenwoordig is het procédéveranderd en de vrienden van generaal Weyler hebben een geheel nieuwe methode bedacht, die werkelijk niet on vernuf tig is. De generaal doet een beroep op de openbare meen ing en het leger, in den vorm van een loyalistisch protest aan de koningin-regentes. Een journalist komt «toevallig" in het bezit van dit stuk, publiceert het rog vóór de koningin er kennis van kan hebben genomen, en op die wijze rekent men aan de gevolgen eener al te stoutmoedige daad te zullen ontkomen." Wij noemden reeds als Weyler's mede stander den politicus Romero Robledo, het cnfiinl terrible der Canovistische partij. Deze thans zestigjarige Andalousiër behoort sints meer dan dertig jaar tot de lieden, die van de politiek eene broodwinning maken onder de leuze : >alles vóór de vriendjes en dóór de vriendjes." Tijdens de September-omwenteling van 1808 liet hij in de straten van Madrid eene proclamatie aan p hij de Bourbons eene razd geprostitueerd ras noemde, w ting verhinderde hem niet, del Castillo als minister van zaken, van onderwijs, van justitie op te treden, die bene vaarden uit de handen van < in naam van het »geprostiti land te regeeren. Tijdens zijj van koloniën keerde hij op de staatskas vijf millioen pes half bankroete transatlantisi maatschappij, van welke hij aandeelhouders was. En to in het Parlement lust toonde voor ter verantwoording te eenvoudig te kennen, dat l heel andere zaken aan het li omtrent vroegere en tegenwoc De bedreiging hielp: kraaier de oogen niet uit. Na den moord op Canovas pleegd splitste zich de cons in een aantal groepen. De kc gaf den wensch te kennen, in de partij zou hersteld wc lag allerminst in de bedoelir Robledo, wiens haan dan ste] zou kraaien. Hij riep te Mad dering van conservatieve sens vaardigden bijeen, en sprak mogelijk kwaad van al de pa als leiders in aanmerking k Martinez-Campos, A.zcarraga,' en hij eindigde met de b« koningin kan ons onmogelijk stellen, ons te vernederen of opstand te komen.1' Natuurlijk ,o i,o,_ gadering ook zijn doopceel gelicht .v" door den conservatief Pidal. Maar '? .-j hem gevreesde vereeniging onder een anq leider dan hem zelven is niet tot stand komen, en thans maakt hij gemeene : met generaal Weyler, wiens veel bespn protest waarschijnljjk door hom gestel en althans door zijn organen natuu tengevolge van een «misverstand" is g bliceerd, Het Spaansche ministerie heeft de daging van generaal Weyler niet oribc woord gelaten; dit zou trouwens niet mogelijk zijn geweeit. De generaal heef constitutioneele voorschriften in den geslagen, volgens welke hij zich niet (,ot souverein, maar tothet ministerie had me wenden ; hij heeft tegenover de regeerii'p de Vereenigde Sta.en beleedigende uitd kingen gebruikt, die als ze niet werder desavoueerd het coiflict zouden kunnen uitbreken, dat tot dusver met zoozeel is vermeden. De minister-president Sag heeft zich niet te vreden gesteld me halve verontschuldigingen van generaal A Ier en rnet de verzekering van den dire< van het hl ad El Ninonal dat de publi buiten Weyler's voorkennis had plaats ge Evenmin heeft hij zich gestoord aar luidruchtige coalitie ran Weyler en Ro Robledo. Hij heefc besloten, den geni te doen verschijnen vi)or de hoogste mili rechtbank, en vooraf medegedeeld, da zich geheel aan de uitspraak van dit licl zou onderwerpen. Intusschen heeft de Spaansche rege tegenover Cuba w»ord gehouden en decreet uitgevaardigd, waarin de auton van het eiland worlt geproclameerd, t< teyens het eerste Cubaansche ministe benoemd. Cuba krmt hierdoor in het van eene even grocte mate van zelfbe als verscheidene Engelsche koloniën gen en de opstand heefs zijn eigenlijke redei bestaan verloren, al wordt het tegendee: beweerd door de leiders der insurgente ongaarne afstand düen van het gezag e invloed, door hen in ie laatste jaren verki In de Vereenigde Staten ziet men oplossing met leede oogen, maar hè! geen twijfel, dat dg autonomie voor d' banen, als zij er een verstandig gebrul weten te maken, voordeeliger zal zijl eene annexatie bi: de groote republie voor het Latijnschs element nooit bijz veel sympathie heeft getoond. Ju (h Apotheek. De sociale stro Van Markcn's drukkerij. Niet on aller n De bolxiny tnssclicn k en arbeid in Engeland's nijverh RitiiKchild. Solide geldbeleggi solicden, sociale arbeid. Jawel, zelfs de apothekerswereld heefl woordig hare sociale aangelegen hedi 's Gravenhage zou ook een nuamloo; nootschap een apotheek exploiteerej bevoegde apotheker was benoemd, t we dames met diploma a!.t. apothekers bi waren aangewezen, de datum van c was vastgesteld maar de pharma bedreigd door den modernen vorm d currentie, schoolden samen.... het z gebeuren. Men zou er wel voor zorj

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl