De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 9 januari pagina 6

9 januari 1898 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1072 rwpondentie wordt door secretarissen gevoerd maar haar werkelijke schrijven gaat alleen door haar eigen handen. Haar huishouden is zeer eenvoudig ingwicht; in de zorgen er voor wordt zij bijgestaan door haar vriendin en gexellin Miss Yyver, terwijl haar stiefbroeder Mr. Eric Mackay, schrijver van The Love Letters of a Violinist, by haar woont. Als zuidelijke naturen is zij even warm als trouw in haar vriendschap. Ze heeft gaarne een paar vrienden om zich heen, maar voelt niets voor volle ont vangkamers of groote letterkundige bijeenkomsten. Toen zij op het vorige diner van de »Women Writers" geinviteerd was, antwoordde zy dat zij >het zou besterven" als zij ging, en dit teekent haar houding tegenover zulke vergaderingen een terugschrikken voor de aandacht en een gevoeligheid voor de kritiek van haar kunst zusters. iiilliilllliliiiiiiiMiimiiiiMiiiiniiiiiiiiimMiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiniiiiiitiMHiiiiiii Welke man ? Speelgoed. Een drama in vier toiletten. Een schat van den bodem der zee. Eouw. In den Almanach Hachette voor 1898 komen ook een paar bladzijden voor, waarin aan de meisjes wordt geraden welke mannen zy niet, welke wel moeten nemen. Vooreerst natuurlijk geen tyran, geen zwakkeling, geen jaloersche, geen gierigaard, geen knorrepot, geen verkwister, geen pessimist, geen losbol; maar daarenboven zijn er eenige vakken die speciaal behandeld worden. Een koopman of fabrikant, als man, schijnt in Frankrijk een zeker vooroordeel tegen zich te hebben, alsof hun vak minder edel was dan dat van gestudeerde, ambtenaar of kunstenaar; aan meisjes dient gezegd dat de jonge kooplieden of industrieelen gewoonlijk juist die eigenschappen van orde, werkzaamheid en nadenken ontwikkelen, die hen tot uitmuntende mannen en vaders maken. De bankier is minder gewenscht, omdat zyn fortuin onzeker is, zijn werkkring kostbare en opzichtige relatiën noodzakelijk maakt, en hij dikwijls in huiselijken kring de zorgen niet van zich af kan zetten. De industrieel als man staat eigenlijk tusschen den koopman en die bankier in, maar heeft dit voor, dat men met zekerheid naar zijn gedrag, antecedenten, fortuin, enz. informeeren kan, en dat de vrouw uit zijn verhouding tot zijn werklieden kan opmaken hoe zijn karakter is, en hoe hy dus waarschijnlijk haar en de kinderen behandelen zal. Een ideaal man is de heereboer, de grondbe zitter; hij is werkzaam, ontwikkeld, gezond, en wordt door de natuur gestemd tot gemoedelijkheid en huiselijke deugden. Men voert er tegen aan, dat het wonen buiten vervelend is; voor eene vrouw die niet wuft en ijdel is, die genoegen vindt in lectuur en muziek, in planten of dieren, in fietsen of rijden, is dit niet zoo. De kunstenaar, de droom van veel meisjes, is het ergste wat men op dat gebied kan treffen. Of de man is een genie, en dan denkt hij niet aan zijn vrouw; hij beschouwt haar en de geheele wereld als iets volkomen onbelangrijke; 6f hij is een middelmatig artist; 'dan verwijt hij haar zijn slechte successen, dan is hij ijdel, jaloersch en lichtgeraakt. De schrijvers gaan in dit opzicht geheel mee met de schilders, musici, acteurs; zij leven met hun droom, niet met hun vrouw. De ingenieurs zijn zeer gezocht, evenals de architecten; maar meest omdat men vindt dat zij goede carrière maken en hun vrouw uit betrekj kelyk eenvoudigen stand soms met een veel grootere wereld in aanraking doen komen. Wie met een dokter trouwt, moet wel weten wat z\j doet. Zij moet niet vreemd vinden, dat de man midden in den nacht, aan tafel, in de comedie, op een aangenaam partijtje, eruit ge haald wordt, en thuis komende zegt: »geef me geen zoen, en houd de kinderen uit den weg; ik ben een uur bezig geweest met een patiënt aan roodvonk", of typhus, of diphtheritis, of.... enz. enz. De advokaat is niet meer zoo gezocht als vroeger; toch is het voor meisjes die zich het hart van haar man door geen bezigheid of plicht willen zien betwisten, heel geschikt, een jongen advokaat te trouwen. De man van wetenschap, de politicus zijn ongeveer als de artist; hun vrouw is by zaak. Onder de officieren vindt men alle variëteiten, goede en kwade; de leeraar en de ambtenaar hebben hun vast werk, en laten hun zorgen vaak op school of hun bureau, hetgeen hen. evenals den winkelier, allicht tot goede tevreden echtgenooten en vaders maakt. Met Nieuwjaar komt altoos de groote voorraad nieuw speelgoed op de Fransche markt; de aan voer is uit de Fransche, Duitsche en Engelsehe fabrieken. Er wordt telkens over geklaagd dat het speelgoed te mooi, te realistisch en te veel ten behagen der groote menschen is; de poppen en machines zy'n te mooi en te duur om ze gauw kapot te maken en het is toch een feit dat een echt kind alleen met defect speelgoed pleizier heeft. Een van de dure nieuwigheden is de automobile; de open rytuigen zijn het Fransch fabrikaat, de dichte coupes het Duitsche; in hetzelfde genre zijn er honderderlei dingen die kunnen opgewonden of met stoom bewogen worden. Actualiteiten zy'n de «neus van Dreyfus'' de »neus van Arton, en ook geheele maskers van slappe gelatine, gevormd en beschilderd, (Cléo, de koning van België, Tonele Sarcej, Ilochefort) die men heen en weer trekken en wringen kan, zoodat de personen allerlei grimassen maken. Aan het eind van pennehouders ziet men door een glaasje den »historischen kus" van president Faure en den Czar. In navolging van de «varkens in het hok" kan men ook een doosje koopen waarin, onder glas, vier balletjes precies zoo moeten vallen, dat een panamist, tusschen twee brigadiers wandelend, precies de boeien om armen en beenen krijgt. De poppen zyn veelal in Russisch costuum, de meisjes naar het model van de Russische pop die door Marie Fontchkofïvoor een Parijsch meisje bestemd is; de jongens als een muzikant van het regiment Preobrajensky. Een paar suc cesnummers onder de beweegbare poppen zy'n »de vroolyke violist", de »waterpomper", die al pompende, water doet stroomen, zoodat dit weer een andere pop in beweging brengt; voorts de familie Velo, mijnheer, mevrouw en Bébé, samen op een fraaie tripled, die door een eenvoudig touwtje, als een tol aan den gang wordt gebracht. De begunstigde dieren zijn ditmaal het varken en de ijsbeer, Amerika en Rusland, zeggen sommigen. Men ziet ze loopen, buitelen, dansen, in concurrentie met de eeuwiglevende honden, paarden en konijnen. *** Onlangs heeft, naar de bladen meldden, la Duse in haar vaderland een ongunstig onthaal gevonden; zy heeft dit echec bij haar optreden voor een internationaal publiek te Monte-Carlo. willen herstellen en daartoe alles in het werk gesteld. Worth heeft haar in 24 uur tijds drie sensatie-toiletten moeten leveren, voor la Dame aux Camélias. Voor de eerste acte was het wit satijn, met wolken van goudlaken, waarop witte camélias en relief geborduurd, met zilver en simili-brillanten overstrooid; de sleep van goudgaas, met point d'Alengon er over heen, aan de schouders vastgehecht; aan de corsage, tusschen het goudgaas en een franje van simili-brillanten, een paar rose camélias. Tweede acte, huis-toilet van wit crêpe de Chine met rose gevoerd (en daardoor rose doorscheme rend), zich openend op een soort van lange kiel of hemd van oud point de Venise, dat boezem en schouders doet zien; de armen tot den pols in lange Renaissance mouwen ; drie groote diamanten agrafen, schuin geplaatst, houden het kleed op de borst vast. Derde acte, bal-toilet van wit Chineesch saty'n, lange sleep met golvende tulle overdekt, waarin simili-diamanten gestrooid zyn; van voren een hoog opklimmende rand van zilver borduursel met diamant bepoederd ; om den rand een guir lande van marguerites en witte camélias (symbool), op een rand van crêpe lisse; dezelfde bloemen vormen, met kant, de mouwen. De tulle sleep is ook hier aan de schouders gehecht en a la Grecque gedrapeerd. Voor het laatste toilet, het witte peignoir waarin zy sterft, schijnt zij Worth niet noodig gehad te hebben. * * * Een aardig byouteriekistje (ook fotografiedoos of doos voor een ander doel) kan men op de volgende wijs maken. Men neemt een sigarenkistje, voert het met pluche of zy'de, bevestigt er het deksel met scharnieren op en schroeft er vier siernagels als pootjes in. Dan zorgt men al het kleine goed, dat men er op wil hechten, goed bij elkaar te hebben en de ordonnantie vooruit zoowat te hebben be dacht, in artistieke wanorde. Men bedekt dan het deksel met een dikke laag gips, en drukt er zoo snel mogelijk, want het gips droogt heel gauw, kleine en groote waardelooze voorwerpen op, munten, ringen, sleuteltjes, kettinkjes, metalen broches, kapotte hangslootjes, spijkers, hoefijzers, kruisjes, stukjes horlogeketting, sterretjes en wat men verder uit rommelladen on de spijkerdoos iMitfiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimniiiiiiimii IIIIIIIIMIMimillllllllMIUIIIIIIIIIllll 11MIIIIMIIMMI1MIMMMMII iiHiMiiiiiuiiimiiimiimii uiimiMiiimiMMiiii mi ETtNSCHAP Problèmes d'esthétique et de morale, par C. R. C. HEBCKENEATH. Paris. Ancienne Librairie Germer Baillière et Cie. Félix Alcan, Editeur. 1898. (Slot.) Een ander voorbeeld. Aan iedere toonhoogte beantwoordt een bepaald bedrag van trillingen per seconde. Wanneer nu by het gelijktijdig hooren van twee of meer tonen de trillingsgetallen in hoogst eenvoudige verhoudingen tot elkander staan, dan behaagt het samenklinken; in het tegengestelde geval mishaagt het. Door Euler j werd dit feit aldus verklaard: »De ziel schept | vreugde in eenvoudige getalsverhoudingen". Maar Helmholtz vroeg: »Hoe zou de hoorder trillingsgetallen met elkaar vergelijken, welke niet tot zyn bewustzijn komen ?" Volgens den heer Herckenrath houdt deze kritiek geen steek. Hij wil terugkeeren tot de theorie van Euler. ?Pourquoi l' oreille ne pourrait-elle, au moyen des fibres de Corti, mesurer certaines distances musicales, comme l' oeil mesure les distances visibles au moyen de ses sensations musculaires et des différences de sensation sur les différents points de la rétine?" Op deze vraag past slechts n antwoord. Niemand ontkent dat het oor de hoorbare afstanden tusschen tonen meet. Maar wat men niet begrijpt, is dat het oor de onhoor bare verhoudingen tusschen trillingsgetallen zou beoordeelen, terwyl het die trillingsgetallen zelve niet ontdekt. Waarlijk, hier is geen reden om zegevierend met den heer Herckenrath uit te roepen: «Quelques découvertes que l' on ait faites dans Ie domaine de l' inconscient, il y reste encore bien des terres inconnues." (blz. 62) Want zelfs binnen de sfeer van het onbewuste moet voor ons de wet der contradictie gelden. Wel heeft onze auteur gely'k, wanneer hy' zegt, dat de bekende theo rie van Helmholtz hoogstens enkel de physische py n, door dissonanten veroorzaakt, begrijpelijk maakt, terwyl het een raadsel blijft, waarom consonanten een positief genot verschaffen. Reeds in 1869 werd dit zelfde in »de Gids," No. 3, door my aangetoond. Denkelijk zal het nog wel eenigen tyd duren, voordat de grondslagen, waarop muzikaal genot berust, door het licht der weten schap zoo overvloedig beschenen worden, dat er op dit gebied niets meer te vragen overblyft. De tweede helft van het boek des heeren Herckenrath is aan het zedelijk gevoel gewijd. Het is evengoed geschreven als het eerste gedeelte. Ik kan er korter over zyn, daar het tot minder opmerkingen my aanleiding geeft. Ziehier den gedachtengang van onzen auteur. Velen meenen, dat de Europeesche menschheid het voortaan zonder godsdienst zal moeten stellen. Voor hen, die zoo oordeelen, is het een vraag van overwegend belang of met den godsdient niet tevens het gebouw der zedelijkheid zal instorten. Twee problemen zijn dus thans aan de orde van den dag. Het eerste probleem luidt aldus: Vanwaar stam men onze begrippen van goed en kwaad, zoo zy niet een hemelschen oorsprong hebben 'i Het tweede probleem is het volgende: Welke drijfveeren tot zedelijkheid blyven er bestaan, wanneer er geen loon en straf in de eeuwigheid meer ver wacht worden ? Ten opzichte van het eerste probleem komt de auteur tot deze slotsom: «Les idees morales, les notions de bien et de mal, sont chaque fois Ie produit des exigences, que la société, en vue de sa conservation, impose a l'individu." bl. 104. Gedeeltelijk is deze theorie onbetwistbaar juist. Het zal wel uitkomen, dat de zedewet, vrucht van het gemeenschappelijk leven, de voorwaarden van het leven in eene maatschappij tot inhoud moet hebben. Stel dat een maatschappij ging liefhebben en aanmoedigen wat haar te gronde richt, zij zou spoedig haar graf gedolven hebben. Wie weet hoeveel stammen in het voorhistorisch ty'dvak jammerlijk juist dientengevolge zijn uit gestorven, dat hunne leden zich niet bij tijds onder het juk van bepalingen hebben gekromd, door welke het gemeenschappelijk belang bevorderd werd ! Reeds Cervantes wist, dat zelfs een bende schurken enkel door wederzijdsche betrachting van rechtvaardigheid wordt bijeengehouden. Hij laat zyn Don Quichotte, die in de handen van een troep roovers is gevallen, bij de eerlijke verdeeling van een aanzienlijken buit tegenwoordig zijn; eerst kijkt de ridder met stomme verbazing toe en dan barst hy hoogst onvoorzichtig in de volgende woorden los: »0 goddelijke recht vaardigheid, wat zijt gij toch een heerlijke deugd, dat zelfs dit gespuis, het uitvaagsel van het menschdom, hetwelk tegenover de buitenwereld enkel onrecht pleegt, zich gedrongen gevoelt ter wille van zelfbehoud binnen eigen kring uwe heilige wetten te eerbiedigen!" Bij het vernemen van deze woorden keken de roovers eerst op, alof zy het in Keulen hoorden donderen en ontstaken toen in hevigen toorn, zoodat het weinig scheelde of zy hadden hun arm slacht offer in stukken gescheurd. Het maatschappelijk nut van het zedelijk goede moge dus boven allen twijfel verheven zijn. Daaruit volgt niet, dat het om die practische reden, en vue de la conservation de la société, oorspron kelijk aan de leden der gemeenschap is opgelegd geworden. Is zoodanige opvatting van het verleden historisch juist, of ademt zy een willekeurig rationalisme ? Ook is het de vraag of de recht schapen, zelfbewuste mensch van den tegen woordigen tyd het goede enkel daarom tracht te doen, omdat hij zoo het handtastelijk voordeel van het groot geheel bevordert, waarvan hij zelf een deel is. Deze laatste bedenking kan ook aldus geformuleerd worden: zyn leugen, diefstal, lafheid, genotzucht, onverschilligheid voor kunst en weten schap, zwelgery, verwijfdheid, schaamteloosheid en andere algemeen erkende ondeugden, slechts in zoover verwerpelijk, als er onheil voor anderen door gebrouwen wordt en zij dus een gezindheid '< verraden, die zich aan wel en wee van den ' naaste niet laat gelegen liggen V Of zijn zij tevens i daarom gebreken, omdat zij afbreuk doen aan de waarde van den mensch als mensch V Van zelve leiden ons deze vragen tot het tweede probleem, dat betreffende de drijfveeren tot zedelijkheid, welke er buiten den godsdienst om voor den modernen mensch blijven bestaan. Die drijfveeren ontdekt Herckenrath in het eigenbelang. Daar de maatschappij onmisbaar is voor ons galuk, spreekt het van zelf, dat ieder bezonnen rcensch haar schraagt en op die wijze zich zedelijk betoont, blz. 12!» en 130. Nu, dat laat zich hooren. Maar wat, indien bijzonder en algemeen belang met elkaar in bot sing komen ? Vorst Kropotkine zegt: »Alle daden van een mensch, 't zij goed of slecht, 't zij nuttig of scha delijk, spruiten voort uit een zelfde beweegreden: jacht naar genot. Ziedaar iemand, die het laatste stuk brood aan zyn kind ontneemt. Ieder stemt toe dat hij een ellendeling is, dat hij uitsluitend geleid wordt door zelfzucht. Doch daarnaast staat een ander, dien men als deugdzaam eert. Hij deelt zijn laatste broodkorst met wie honger heeft. Hij ontdoet zich van zijn kleeren en geeft ze aan wie koude lijdt. Het heet dat deze man zich zelf verloochent, dat hij gehoorzaamt aan een harts tocht, zeer verschillende van dien van den egoïst. En toch, als men een weinig nadenkt, ontdekt men spoedig, dat, hoe verschillend die beide handelingen, wat haar uitkomst voor de mensch heid betreft, mogen zijn, de drijfveer dezelfde was: jacht naar genot. Als de mensch, die zijn hemd weggeeft, daarin geen genot vond, dan zou hij het niet doen. Wanneer een vrouw zich zelve een maal ontzegt, om een ander daarmee te voeden, wanneer zij haar laatste stuk kleeren wegschenkt on) er een ander mee te bedekken, die kou lijdt en op de brug van een schip staat te bibberen, dan doet zij dit, omdat zij oneindig meer zou lijden door dien ander te zien hongeren of te zien verkleumen dan door zelve te derven. Zij vermijdt een smart, welke alleen zij kunnen peilen, die haar zelve gevoeld hebben". De heer Herckenrath spreekt geheel op dezelfde manier. Genot, zegt hij, is het eenige levensdoel, dat, bewust of onbewust, door allen wordt nage jaagd. Misschien wil men liever van geluk spreken, daar dit een meer verheven term is, maar er is geen verschil tusschen beiden en in een weten schappelijk betoog verdienen de eenvoudigste woorden de voorkeur, bl. 127. Wat is toewijding, tenzij behoefte aan een ander schepsel, door het welk het eigen bestaan wordt aangevuld. Let op de jonge vrouw: »Les changements qui s'opèrent dans Ie corps de la femme a l approche de la maternitéet après sont trop prononcés pour ne pas indiquer que la mère a véritablement besoin de nourrir et de soigner son bébé". bl. 131. Zij hunkert naar het kind, maar zoekt in dat kind zich zelve. Iets dergelijks geldt van den kan halen. Na het deksel volgen de vier zijden, allen heel vlug. Twee dagen later zit alles vast als een muur. Dan brengt men er met een penseel siccatief op en bestuift zoo het gips met zilverbrons. Wat de voorwerpen betreft, men bronst ze hier en daar met wat goud, met wat koper, en bestrykt ze vooral hier en daar met wat azijn, zoodat het koper of brons gaat roesten. Het kistje zal er uitzien als zoo uit de zee opgehaald; dezen indruk kan men nog versterken door in het gips al dadelijk een paar schelpjes, wat zand, zeewier, zeepaardjes, zeesterren enz., te bevestigen. * * * Er is een tijd geweest, dat naar men meende, het rouwdragen geheel afgeschaft zou worden. Een aantal aanzienlijke families rouwden niet meer. Dit maakte zelfs zonderlinge contrasten, wanneer men van twee zusters, in verschillende families getrouwd, en wier moeder gestorven was, de eene in zwaren rouw gehuld zag, terwijl de ander haar gewoon costuum bleef dragen, alleen de lichte japonnen een tijdlang vermydend. Deze richting schijnt weer te verdwijnen; weinig families, die tot nog toe bleven rouwen, schaffen het af; integendeel, men ziet sommigen, die het geheel afgeschaft hadden, den rouw weer aannemen. De regel in Frankrijk is deze; Zware rouw omvat drie perioden, die van krip, die van zwarte zijde, die van halven rouw. By krip behooren al de effen doffe wollen stoffen: crépon, serge, armure, cheviot, whipcord, dameslaken, cachemire, dit alles enkel met krip gegarneerd; en voor den zomer: voile, batist, organdi, dof satinet, linnen en katoenen crépon. Bij de periode van zwarte zijde behooren: alle fantasie wollen stoffen, zwart gebrocheerd, gepekineerd, met doffe zy'de gegarneerd; voorts alle doffe effen zijden, peau de cygne, peau de soie, taf, grosgrain, toile de soie; ook zwart en wit, in zijde of wol, is toegelaten, en als garnituur passement, zwarte kant, dof zijden lint, dof git, geperst hout, doffe vleugels en veeren; als bont chèvre de Mongoliëen astrakan. Voor halven rouw of lichten rouw kan men alle zwarte stoffen dragen, dof of blinkend, ook flu weel, en de meeste grijze, mauve, lilas en violette; natuurlijk geen rose-mauve of violet-évêque. Kanten, struisveeren, git, kralen, bloemen zijn toegelaten. Voor weduwenrouw zyn de drie perioden: een jaar krip, een half jaar zijde, een halfjaar lichte rouw. Over ouders en schoonouders rouwt men f) maanden, 6 en 3; over kinderen en grootouders 6, 3 en 3; over broeders en zusters 6, 2 en 2. In sommige Fransche families neemt men zelfs over ooms en tantes gedurende 3 maanden den zijden rouw en 3 maanden den lichten rouw aan, en over neven en nichten gedurende 6 weken. De heeren rouwen even lang; kinderen laat men gewoonlijk niet meer rouwen. Bedienden dragen er zwart, zoolang de familie in den rouw is; dit rouwgoed wordt hun natuurlijk door de familie verstiekt. E-e. man: hij wenscht vereenigd te worden met de vrouw die hy liefheeft. Liefde schijnt iets anders dan zij in werkelijkheid is. Wil men van mede lijden spreken? Ook dit is enkel egoïsme. »En effet, lorsque nous prouvons une douleur en voyant souffrir quelqu'un, ce n'est plus sa peine que nous voulons soulager,, c'est la nötre." bl. 135. Dit alles is, tenzij men de taal geweld wil aan doen, onjuist. Er zijn broeders en zusters van barmhartigheid, die de ellende in hare donkere schuilhoeken opsporen, teneinde haar te ver zachten. Wanneer het enkel te doen ware om een naargeestigen indruk te vermyden. dan zou ieder aan vreemd leed den rug toekeeren, ofwel de folterende gedachte aan de smart zijner om geving zich door verstrooiing uit het hoofd dryven. »De barmhartigheid zoekt zich zelve niet.'" Neen, toewijding en zelfverloochening zijn geen holle klanken. Stel dat iemand ijvert voor een openbaar belang, voor betere berechting van kinderen, of voor de afschaffing van plaatsver vanging bij de militie. Na veel strijd en moeite bereikt hy zijn doel. Nu is het mogelijk dat hij zich inbeeldt over het succes der goede zaak te jubelen, terwijl hy zich in werkelijkheid enkel over zijn eigen zegepraal verheugt. Dan maakt hij zich aan zelfmisleiding schuldig en heeft hy feitelijk enkel zich zelf, eigen grootheid, eigen roem gezocht. Doch ook is het mogelijk, al komt het zelden voor, dat het hem van den aan vang af totaal onverschillig was door wien de zaak haar beslag zou krijgen, zoo ze maar tot stand kwam. Tusschen die twee uitersten in staan tallooze gevallen, waarin men blijde is voor zich zelf en tevens voor de zaak. Zullen wij nu door verkeerd gekozen uitdrukkingen hier alles over ne kam scheren en enkel van genotzucht spreken ? En nu de jonge vrouw. Hare bewerktuiging brengt het mede, dat zy moeder wil zijn. Doch wanneer het kind uit haar is geboren, dan ver heugt zij zich over het bestaan van een ander schepsel dan zij zelve is en wijdt, met opoffering van eigen rust en lust, haar zorgen aan dat jonge wezen. Is dat nu jacht naar genot, omdat het vervulling van een behoefte is ? En is het zoogenaamd altruïsme enkel een vorm van het egoïsme'/ Nu ja, dat is het, maar enkel in zoover als met het ik ook het niet-ik zou ver dwijnen, en, zal er iemand bemind worden, een ander noodig is om hem te beminnen. Niemand heeft dit alles beter begrepen dan Cartesius. De liefde bestaat volge .s hein daarin, dat men zich als deel van een geheel beschouwt, waarvan het ander deel het beminde voorwerp is. Het gevolg is, dat men voor beide deelen zorg draagt, treurt bij scheiding, zich inspant om haar te doen eindigen, blijde is bij hereeniging. Liefde is een kracht, maar de werking dier kracht zal natuurlijk een geheel andere zijn naar gelang men zich met waardige of onwaardige voorwerpen n gevoelt. Wie iets bemint dat hij als grooter en belangryker kent dan hij zelf is, zal niet gelijkelyk de belangen der twee deelen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl