Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1072
rwpondentie wordt door secretarissen gevoerd
maar haar werkelijke schrijven gaat alleen door
haar eigen handen. Haar huishouden is zeer
eenvoudig ingwicht; in de zorgen er voor
wordt zij bijgestaan door haar vriendin en
gexellin Miss Yyver, terwijl haar stiefbroeder
Mr. Eric Mackay, schrijver van The Love Letters
of a Violinist, by haar woont. Als zuidelijke
naturen is zij even warm als trouw in haar
vriendschap. Ze heeft gaarne een paar vrienden
om zich heen, maar voelt niets voor volle ont
vangkamers of groote letterkundige bijeenkomsten.
Toen zij op het vorige diner van de »Women
Writers" geinviteerd was, antwoordde zy dat zij
>het zou besterven" als zij ging, en dit teekent
haar houding tegenover zulke vergaderingen
een terugschrikken voor de aandacht en een
gevoeligheid voor de kritiek van haar kunst
zusters.
iiilliilllliliiiiiiiMiimiiiiMiiiiniiiiiiiiimMiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiniiiiiitiMHiiiiiii
Welke man ? Speelgoed. Een drama
in vier toiletten. Een schat van den
bodem der zee. Eouw.
In den Almanach Hachette voor 1898 komen
ook een paar bladzijden voor, waarin aan de
meisjes wordt geraden welke mannen zy niet,
welke wel moeten nemen. Vooreerst natuurlijk
geen tyran, geen zwakkeling, geen jaloersche,
geen gierigaard, geen knorrepot, geen verkwister,
geen pessimist, geen losbol; maar daarenboven
zijn er eenige vakken die speciaal behandeld
worden. Een koopman of fabrikant, als man,
schijnt in Frankrijk een zeker vooroordeel tegen
zich te hebben, alsof hun vak minder edel was
dan dat van gestudeerde, ambtenaar of kunstenaar;
aan meisjes dient gezegd dat de jonge kooplieden
of industrieelen gewoonlijk juist die eigenschappen
van orde, werkzaamheid en nadenken ontwikkelen,
die hen tot uitmuntende mannen en vaders maken.
De bankier is minder gewenscht, omdat zyn fortuin
onzeker is, zijn werkkring kostbare en opzichtige
relatiën noodzakelijk maakt, en hij dikwijls in
huiselijken kring de zorgen niet van zich af kan
zetten. De industrieel als man staat eigenlijk
tusschen den koopman en die bankier in, maar
heeft dit voor, dat men met zekerheid naar zijn
gedrag, antecedenten, fortuin, enz. informeeren
kan, en dat de vrouw uit zijn verhouding tot
zijn werklieden kan opmaken hoe zijn karakter
is, en hoe hy dus waarschijnlijk haar en de kinderen
behandelen zal.
Een ideaal man is de heereboer, de grondbe
zitter; hij is werkzaam, ontwikkeld, gezond, en
wordt door de natuur gestemd tot gemoedelijkheid
en huiselijke deugden. Men voert er tegen aan,
dat het wonen buiten vervelend is; voor eene
vrouw die niet wuft en ijdel is, die genoegen
vindt in lectuur en muziek, in planten of dieren,
in fietsen of rijden, is dit niet zoo.
De kunstenaar, de droom van veel meisjes,
is het ergste wat men op dat gebied kan treffen.
Of de man is een genie, en dan denkt hij niet
aan zijn vrouw; hij beschouwt haar en de
geheele wereld als iets volkomen onbelangrijke;
6f hij is een middelmatig artist; 'dan verwijt hij
haar zijn slechte successen, dan is hij ijdel,
jaloersch en lichtgeraakt.
De schrijvers gaan in dit opzicht geheel mee
met de schilders, musici, acteurs; zij leven met
hun droom, niet met hun vrouw.
De ingenieurs zijn zeer gezocht, evenals de
architecten; maar meest omdat men vindt dat zij
goede carrière maken en hun vrouw uit
betrekj kelyk eenvoudigen stand soms met een veel
grootere wereld in aanraking doen komen.
Wie met een dokter trouwt, moet wel weten
wat z\j doet. Zij moet niet vreemd vinden, dat
de man midden in den nacht, aan tafel, in de
comedie, op een aangenaam partijtje, eruit ge
haald wordt, en thuis komende zegt: »geef me
geen zoen, en houd de kinderen uit den weg; ik
ben een uur bezig geweest met een patiënt aan
roodvonk", of typhus, of diphtheritis, of.... enz. enz.
De advokaat is niet meer zoo gezocht als vroeger;
toch is het voor meisjes die zich het hart van
haar man door geen bezigheid of plicht willen
zien betwisten, heel geschikt, een jongen advokaat
te trouwen. De man van wetenschap, de politicus
zijn ongeveer als de artist; hun vrouw is by zaak.
Onder de officieren vindt men alle variëteiten,
goede en kwade; de leeraar en de ambtenaar
hebben hun vast werk, en laten hun zorgen
vaak op school of hun bureau, hetgeen hen. evenals
den winkelier, allicht tot goede tevreden
echtgenooten en vaders maakt.
Met Nieuwjaar komt altoos de groote voorraad
nieuw speelgoed op de Fransche markt; de aan
voer is uit de Fransche, Duitsche en Engelsehe
fabrieken. Er wordt telkens over geklaagd dat
het speelgoed te mooi, te realistisch en te veel
ten behagen der groote menschen is; de poppen
en machines zy'n te mooi en te duur om ze gauw
kapot te maken en het is toch een feit dat een
echt kind alleen met defect speelgoed pleizier
heeft. Een van de dure nieuwigheden is de
automobile; de open rytuigen zijn het Fransch
fabrikaat, de dichte coupes het Duitsche; in
hetzelfde genre zijn er honderderlei dingen die
kunnen opgewonden of met stoom bewogen worden.
Actualiteiten zy'n de «neus van Dreyfus'' de
»neus van Arton, en ook geheele maskers van
slappe gelatine, gevormd en beschilderd, (Cléo,
de koning van België, Tonele Sarcej, Ilochefort)
die men heen en weer trekken en wringen kan,
zoodat de personen allerlei grimassen maken.
Aan het eind van pennehouders ziet men door
een glaasje den »historischen kus" van president
Faure en den Czar. In navolging van de «varkens
in het hok" kan men ook een doosje koopen
waarin, onder glas, vier balletjes precies zoo
moeten vallen, dat een panamist, tusschen twee
brigadiers wandelend, precies de boeien om armen
en beenen krijgt.
De poppen zyn veelal in Russisch costuum, de
meisjes naar het model van de Russische pop
die door Marie Fontchkofïvoor een Parijsch
meisje bestemd is; de jongens als een muzikant
van het regiment Preobrajensky. Een paar suc
cesnummers onder de beweegbare poppen zy'n
»de vroolyke violist", de »waterpomper", die al
pompende, water doet stroomen, zoodat dit weer
een andere pop in beweging brengt; voorts de
familie Velo, mijnheer, mevrouw en Bébé, samen
op een fraaie tripled, die door een eenvoudig
touwtje, als een tol aan den gang wordt gebracht.
De begunstigde dieren zijn ditmaal het varken
en de ijsbeer, Amerika en Rusland, zeggen
sommigen. Men ziet ze loopen, buitelen, dansen,
in concurrentie met de eeuwiglevende honden,
paarden en konijnen.
***
Onlangs heeft, naar de bladen meldden, la
Duse in haar vaderland een ongunstig onthaal
gevonden; zy heeft dit echec bij haar optreden
voor een internationaal publiek te Monte-Carlo.
willen herstellen en daartoe alles in het werk
gesteld. Worth heeft haar in 24 uur tijds drie
sensatie-toiletten moeten leveren, voor la Dame
aux Camélias. Voor de eerste acte was het wit
satijn, met wolken van goudlaken, waarop witte
camélias en relief geborduurd, met zilver en
simili-brillanten overstrooid; de sleep van
goudgaas, met point d'Alengon er over heen, aan de
schouders vastgehecht; aan de corsage, tusschen
het goudgaas en een franje van simili-brillanten,
een paar rose camélias.
Tweede acte, huis-toilet van wit crêpe de Chine
met rose gevoerd (en daardoor rose doorscheme
rend), zich openend op een soort van lange kiel
of hemd van oud point de Venise, dat boezem
en schouders doet zien; de armen tot den pols
in lange Renaissance mouwen ; drie groote
diamanten agrafen, schuin geplaatst, houden het
kleed op de borst vast.
Derde acte, bal-toilet van wit Chineesch saty'n,
lange sleep met golvende tulle overdekt, waarin
simili-diamanten gestrooid zyn; van voren een
hoog opklimmende rand van zilver borduursel
met diamant bepoederd ; om den rand een guir
lande van marguerites en witte camélias (symbool),
op een rand van crêpe lisse; dezelfde bloemen
vormen, met kant, de mouwen. De tulle sleep is
ook hier aan de schouders gehecht en a la
Grecque gedrapeerd.
Voor het laatste toilet, het witte peignoir
waarin zy sterft, schijnt zij Worth niet noodig
gehad te hebben.
* *
*
Een aardig byouteriekistje (ook fotografiedoos
of doos voor een ander doel) kan men op de
volgende wijs maken.
Men neemt een sigarenkistje, voert het met
pluche of zy'de, bevestigt er het deksel met
scharnieren op en schroeft er vier siernagels als
pootjes in. Dan zorgt men al het kleine goed,
dat men er op wil hechten, goed bij elkaar te hebben
en de ordonnantie vooruit zoowat te hebben be
dacht, in artistieke wanorde. Men bedekt dan
het deksel met een dikke laag gips, en drukt er
zoo snel mogelijk, want het gips droogt heel
gauw, kleine en groote waardelooze voorwerpen
op, munten, ringen, sleuteltjes, kettinkjes, metalen
broches, kapotte hangslootjes, spijkers, hoefijzers,
kruisjes, stukjes horlogeketting, sterretjes en wat
men verder uit rommelladen on de spijkerdoos
iMitfiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimniiiiiiimii
IIIIIIIIMIMimillllllllMIUIIIIIIIIIllll
11MIIIIMIIMMI1MIMMMMII
iiHiMiiiiiuiiimiiimiimii
uiimiMiiimiMMiiii mi
ETtNSCHAP
Problèmes d'esthétique et de morale, par C. R.
C. HEBCKENEATH. Paris. Ancienne Librairie
Germer Baillière et Cie. Félix Alcan,
Editeur. 1898.
(Slot.)
Een ander voorbeeld. Aan iedere toonhoogte
beantwoordt een bepaald bedrag van trillingen
per seconde. Wanneer nu by het gelijktijdig
hooren van twee of meer tonen de trillingsgetallen
in hoogst eenvoudige verhoudingen tot elkander
staan, dan behaagt het samenklinken; in het
tegengestelde geval mishaagt het. Door Euler j
werd dit feit aldus verklaard: »De ziel schept |
vreugde in eenvoudige getalsverhoudingen". Maar
Helmholtz vroeg: »Hoe zou de hoorder
trillingsgetallen met elkaar vergelijken, welke niet
tot zyn bewustzijn komen ?" Volgens den heer
Herckenrath houdt deze kritiek geen steek. Hij
wil terugkeeren tot de theorie van Euler.
?Pourquoi l' oreille ne pourrait-elle, au moyen
des fibres de Corti, mesurer certaines distances
musicales, comme l' oeil mesure les distances
visibles au moyen de ses sensations musculaires
et des différences de sensation sur les différents
points de la rétine?" Op deze vraag past slechts
n antwoord. Niemand ontkent dat het oor de
hoorbare afstanden tusschen tonen meet. Maar
wat men niet begrijpt, is dat het oor de onhoor
bare verhoudingen tusschen trillingsgetallen zou
beoordeelen, terwyl het die trillingsgetallen zelve
niet ontdekt. Waarlijk, hier is geen reden om
zegevierend met den heer Herckenrath uit te
roepen: «Quelques découvertes que l' on ait faites
dans Ie domaine de l' inconscient, il y reste encore
bien des terres inconnues." (blz. 62) Want zelfs
binnen de sfeer van het onbewuste moet voor
ons de wet der contradictie gelden. Wel heeft onze
auteur gely'k, wanneer hy' zegt, dat de bekende theo
rie van Helmholtz hoogstens enkel de physische py n,
door dissonanten veroorzaakt, begrijpelijk maakt,
terwyl het een raadsel blijft, waarom consonanten
een positief genot verschaffen. Reeds in 1869
werd dit zelfde in »de Gids," No. 3, door my
aangetoond. Denkelijk zal het nog wel eenigen
tyd duren, voordat de grondslagen, waarop
muzikaal genot berust, door het licht der weten
schap zoo overvloedig beschenen worden, dat er
op dit gebied niets meer te vragen overblyft.
De tweede helft van het boek des heeren
Herckenrath is aan het zedelijk gevoel gewijd.
Het is evengoed geschreven als het eerste gedeelte.
Ik kan er korter over zyn, daar het tot minder
opmerkingen my aanleiding geeft.
Ziehier den gedachtengang van onzen auteur.
Velen meenen, dat de Europeesche menschheid
het voortaan zonder godsdienst zal moeten stellen.
Voor hen, die zoo oordeelen, is het een vraag van
overwegend belang of met den godsdient niet tevens
het gebouw der zedelijkheid zal instorten. Twee
problemen zijn dus thans aan de orde van den dag.
Het eerste probleem luidt aldus: Vanwaar stam
men onze begrippen van goed en kwaad, zoo zy
niet een hemelschen oorsprong hebben 'i Het
tweede probleem is het volgende: Welke drijfveeren
tot zedelijkheid blyven er bestaan, wanneer er
geen loon en straf in de eeuwigheid meer ver
wacht worden ?
Ten opzichte van het eerste probleem komt de
auteur tot deze slotsom: «Les idees morales, les
notions de bien et de mal, sont chaque fois Ie
produit des exigences, que la société, en vue de
sa conservation, impose a l'individu." bl. 104.
Gedeeltelijk is deze theorie onbetwistbaar juist.
Het zal wel uitkomen, dat de zedewet, vrucht
van het gemeenschappelijk leven, de voorwaarden
van het leven in eene maatschappij tot inhoud
moet hebben. Stel dat een maatschappij ging
liefhebben en aanmoedigen wat haar te gronde
richt, zij zou spoedig haar graf gedolven hebben.
Wie weet hoeveel stammen in het voorhistorisch
ty'dvak jammerlijk juist dientengevolge zijn uit
gestorven, dat hunne leden zich niet bij tijds
onder het juk van bepalingen hebben gekromd,
door welke het gemeenschappelijk belang bevorderd
werd ! Reeds Cervantes wist, dat zelfs een bende
schurken enkel door wederzijdsche betrachting
van rechtvaardigheid wordt bijeengehouden. Hij
laat zyn Don Quichotte, die in de handen van
een troep roovers is gevallen, bij de eerlijke
verdeeling van een aanzienlijken buit tegenwoordig
zijn; eerst kijkt de ridder met stomme verbazing
toe en dan barst hy hoogst onvoorzichtig in
de volgende woorden los: »0 goddelijke recht
vaardigheid, wat zijt gij toch een heerlijke deugd,
dat zelfs dit gespuis, het uitvaagsel van het
menschdom, hetwelk tegenover de buitenwereld
enkel onrecht pleegt, zich gedrongen gevoelt ter
wille van zelfbehoud binnen eigen kring uwe
heilige wetten te eerbiedigen!" Bij het vernemen
van deze woorden keken de roovers eerst
op, alof zy het in Keulen hoorden donderen en
ontstaken toen in hevigen toorn, zoodat het
weinig scheelde of zy hadden hun arm slacht
offer in stukken gescheurd.
Het maatschappelijk nut van het zedelijk goede
moge dus boven allen twijfel verheven zijn. Daaruit
volgt niet, dat het om die practische reden, en
vue de la conservation de la société, oorspron
kelijk aan de leden der gemeenschap is opgelegd
geworden. Is zoodanige opvatting van het verleden
historisch juist, of ademt zy een willekeurig
rationalisme ? Ook is het de vraag of de recht
schapen, zelfbewuste mensch van den tegen
woordigen tyd het goede enkel daarom tracht te doen,
omdat hij zoo het handtastelijk voordeel van het
groot geheel bevordert, waarvan hij zelf een
deel is. Deze laatste bedenking kan ook aldus
geformuleerd worden: zyn leugen, diefstal, lafheid,
genotzucht, onverschilligheid voor kunst en weten
schap, zwelgery, verwijfdheid, schaamteloosheid
en andere algemeen erkende ondeugden, slechts
in zoover verwerpelijk, als er onheil voor anderen
door gebrouwen wordt en zij dus een gezindheid '<
verraden, die zich aan wel en wee van den '
naaste niet laat gelegen liggen V Of zijn zij tevens i
daarom gebreken, omdat zij afbreuk doen aan
de waarde van den mensch als mensch V
Van zelve leiden ons deze vragen tot het
tweede probleem, dat betreffende de drijfveeren tot
zedelijkheid, welke er buiten den godsdienst om
voor den modernen mensch blijven bestaan.
Die drijfveeren ontdekt Herckenrath in het
eigenbelang. Daar de maatschappij onmisbaar is
voor ons galuk, spreekt het van zelf, dat ieder
bezonnen rcensch haar schraagt en op die wijze
zich zedelijk betoont, blz. 12!» en 130.
Nu, dat laat zich hooren. Maar wat, indien
bijzonder en algemeen belang met elkaar in bot
sing komen ?
Vorst Kropotkine zegt: »Alle daden van een
mensch, 't zij goed of slecht, 't zij nuttig of scha
delijk, spruiten voort uit een zelfde beweegreden:
jacht naar genot. Ziedaar iemand, die het laatste
stuk brood aan zyn kind ontneemt. Ieder stemt
toe dat hij een ellendeling is, dat hij uitsluitend
geleid wordt door zelfzucht. Doch daarnaast staat
een ander, dien men als deugdzaam eert. Hij
deelt zijn laatste broodkorst met wie honger heeft.
Hij ontdoet zich van zijn kleeren en geeft ze aan
wie koude lijdt. Het heet dat deze man zich
zelf verloochent, dat hij gehoorzaamt aan een harts
tocht, zeer verschillende van dien van den egoïst.
En toch, als men een weinig nadenkt, ontdekt
men spoedig, dat, hoe verschillend die beide
handelingen, wat haar uitkomst voor de mensch
heid betreft, mogen zijn, de drijfveer dezelfde
was: jacht naar genot. Als de mensch, die zijn
hemd weggeeft, daarin geen genot vond, dan zou
hij het niet doen. Wanneer een vrouw zich zelve
een maal ontzegt, om een ander daarmee te voeden,
wanneer zij haar laatste stuk kleeren wegschenkt
on) er een ander mee te bedekken, die kou lijdt
en op de brug van een schip staat te bibberen,
dan doet zij dit, omdat zij oneindig meer zou
lijden door dien ander te zien hongeren of te zien
verkleumen dan door zelve te derven. Zij vermijdt
een smart, welke alleen zij kunnen peilen, die
haar zelve gevoeld hebben".
De heer Herckenrath spreekt geheel op dezelfde
manier. Genot, zegt hij, is het eenige levensdoel,
dat, bewust of onbewust, door allen wordt nage
jaagd. Misschien wil men liever van geluk spreken,
daar dit een meer verheven term is, maar er is
geen verschil tusschen beiden en in een weten
schappelijk betoog verdienen de eenvoudigste
woorden de voorkeur, bl. 127. Wat is toewijding,
tenzij behoefte aan een ander schepsel, door het
welk het eigen bestaan wordt aangevuld. Let op
de jonge vrouw: »Les changements qui s'opèrent
dans Ie corps de la femme a l approche de la
maternitéet après sont trop prononcés pour ne
pas indiquer que la mère a véritablement besoin
de nourrir et de soigner son bébé". bl. 131.
Zij hunkert naar het kind, maar zoekt in dat
kind zich zelve. Iets dergelijks geldt van den
kan halen. Na het deksel volgen de vier zijden,
allen heel vlug. Twee dagen later zit alles vast
als een muur. Dan brengt men er met een penseel
siccatief op en bestuift zoo het gips met
zilverbrons. Wat de voorwerpen betreft, men bronst
ze hier en daar met wat goud, met wat koper,
en bestrykt ze vooral hier en daar met wat azijn,
zoodat het koper of brons gaat roesten. Het
kistje zal er uitzien als zoo uit de zee opgehaald;
dezen indruk kan men nog versterken door in
het gips al dadelijk een paar schelpjes, wat zand,
zeewier, zeepaardjes, zeesterren enz., te bevestigen.
* *
*
Er is een tijd geweest, dat naar men meende,
het rouwdragen geheel afgeschaft zou worden.
Een aantal aanzienlijke families rouwden niet
meer. Dit maakte zelfs zonderlinge contrasten,
wanneer men van twee zusters, in verschillende
families getrouwd, en wier moeder gestorven was,
de eene in zwaren rouw gehuld zag, terwijl de
ander haar gewoon costuum bleef dragen, alleen
de lichte japonnen een tijdlang vermydend.
Deze richting schijnt weer te verdwijnen;
weinig families, die tot nog toe bleven rouwen,
schaffen het af; integendeel, men ziet sommigen,
die het geheel afgeschaft hadden, den rouw weer
aannemen.
De regel in Frankrijk is deze; Zware rouw
omvat drie perioden, die van krip, die van
zwarte zijde, die van halven rouw. By krip
behooren al de effen doffe wollen stoffen: crépon,
serge, armure, cheviot, whipcord, dameslaken,
cachemire, dit alles enkel met krip gegarneerd;
en voor den zomer: voile, batist, organdi, dof
satinet, linnen en katoenen crépon.
Bij de periode van zwarte zijde behooren:
alle fantasie wollen stoffen, zwart gebrocheerd,
gepekineerd, met doffe zy'de gegarneerd; voorts
alle doffe effen zijden, peau de cygne, peau de
soie, taf, grosgrain, toile de soie; ook zwart en
wit, in zijde of wol, is toegelaten, en als garnituur
passement, zwarte kant, dof zijden lint, dof git,
geperst hout, doffe vleugels en veeren; als bont
chèvre de Mongoliëen astrakan.
Voor halven rouw of lichten rouw kan men
alle zwarte stoffen dragen, dof of blinkend, ook flu
weel, en de meeste grijze, mauve, lilas en violette;
natuurlijk geen rose-mauve of violet-évêque.
Kanten, struisveeren, git, kralen, bloemen zijn
toegelaten.
Voor weduwenrouw zyn de drie perioden: een
jaar krip, een half jaar zijde, een halfjaar lichte
rouw. Over ouders en schoonouders rouwt men
f) maanden, 6 en 3; over kinderen en grootouders
6, 3 en 3; over broeders en zusters 6, 2 en 2.
In sommige Fransche families neemt men zelfs
over ooms en tantes gedurende 3 maanden den
zijden rouw en 3 maanden den lichten rouw aan,
en over neven en nichten gedurende 6 weken.
De heeren rouwen even lang; kinderen laat
men gewoonlijk niet meer rouwen. Bedienden
dragen er zwart, zoolang de familie in den rouw is;
dit rouwgoed wordt hun natuurlijk door de familie
verstiekt.
E-e.
man: hij wenscht vereenigd te worden met de
vrouw die hy liefheeft. Liefde schijnt iets anders
dan zij in werkelijkheid is. Wil men van mede
lijden spreken? Ook dit is enkel egoïsme. »En
effet, lorsque nous prouvons une douleur en
voyant souffrir quelqu'un, ce n'est plus sa peine
que nous voulons soulager,, c'est la nötre." bl. 135.
Dit alles is, tenzij men de taal geweld wil aan
doen, onjuist. Er zijn broeders en zusters van
barmhartigheid, die de ellende in hare donkere
schuilhoeken opsporen, teneinde haar te ver
zachten. Wanneer het enkel te doen ware om
een naargeestigen indruk te vermyden. dan zou
ieder aan vreemd leed den rug toekeeren, ofwel
de folterende gedachte aan de smart zijner om
geving zich door verstrooiing uit het hoofd
dryven. »De barmhartigheid zoekt zich zelve
niet.'"
Neen, toewijding en zelfverloochening zijn geen
holle klanken. Stel dat iemand ijvert voor een
openbaar belang, voor betere berechting van
kinderen, of voor de afschaffing van plaatsver
vanging bij de militie. Na veel strijd en moeite
bereikt hy zijn doel. Nu is het mogelijk dat hij
zich inbeeldt over het succes der goede zaak te
jubelen, terwijl hy zich in werkelijkheid enkel
over zijn eigen zegepraal verheugt. Dan maakt
hij zich aan zelfmisleiding schuldig en heeft hy
feitelijk enkel zich zelf, eigen grootheid, eigen
roem gezocht. Doch ook is het mogelijk, al
komt het zelden voor, dat het hem van den aan
vang af totaal onverschillig was door wien de
zaak haar beslag zou krijgen, zoo ze maar tot
stand kwam. Tusschen die twee uitersten in staan
tallooze gevallen, waarin men blijde is voor zich
zelf en tevens voor de zaak. Zullen wij nu door
verkeerd gekozen uitdrukkingen hier alles over
ne kam scheren en enkel van genotzucht
spreken ?
En nu de jonge vrouw. Hare bewerktuiging
brengt het mede, dat zy moeder wil zijn. Doch
wanneer het kind uit haar is geboren, dan ver
heugt zij zich over het bestaan van een ander
schepsel dan zij zelve is en wijdt, met opoffering
van eigen rust en lust, haar zorgen aan dat
jonge wezen. Is dat nu jacht naar genot, omdat
het vervulling van een behoefte is ? En is het
zoogenaamd altruïsme enkel een vorm van het
egoïsme'/ Nu ja, dat is het, maar enkel in
zoover als met het ik ook het niet-ik zou ver
dwijnen, en, zal er iemand bemind worden, een
ander noodig is om hem te beminnen.
Niemand heeft dit alles beter begrepen dan
Cartesius. De liefde bestaat volge .s hein daarin,
dat men zich als deel van een geheel beschouwt,
waarvan het ander deel het beminde voorwerp
is. Het gevolg is, dat men voor beide deelen
zorg draagt, treurt bij scheiding, zich inspant
om haar te doen eindigen, blijde is bij
hereeniging. Liefde is een kracht, maar de werking dier
kracht zal natuurlijk een geheel andere zijn naar
gelang men zich met waardige of onwaardige
voorwerpen n gevoelt. Wie iets bemint dat hij
als grooter en belangryker kent dan hij zelf is,
zal niet gelijkelyk de belangen der twee deelen