De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 9 januari pagina 7

9 januari 1898 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No 1072 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. V .behartigen, maar zich zelf opofferen voor het deel, ?waarmee hq vereenigd is. Wat is er het eerst: jacht naar genot of be geerte? Déheer Herckenrath beslist niet, maar wel weet h\j. dat wij bestemd zijn, om op den duur enkel in het volle licht der ondervinding 1e wandelen en ons niet meer door donkere in«tinkten te laten ringelooren. Ik weet dat niet. Om een zelfzuchtig doel na te streven, wordt kennis van wegen en middelen vereischt, welke -enkel aan de hand der ervaring, door het be drijvig leven, te erlangen is. Men begint met belangelooze impulsen: iets wordt niet begeerd, ?omdat het genot geeft, maar het geeft genot, ?omdat het begeerd wordt. Afwezigheid van zelf zucht is het kenmerk van vele dierlijke neigin gen; de vogels zorgen voor hunne jongen,, de mieren voor de belangen van den staat. Afwezigbeid van zelfzucht is tevens eigen aan het hoogste rnenschelyk streven. Tot de springbronnen van ?ons handelen behooren medelijden en verknocht heid .aan anderen, zucht naar zelf volmaking, toewijding aan recht en waarheid. Ziedaar de donkere machten des gemoeds, welke den mensch in een zekere richting voorwaarts drijven zonder ie vragen of genot hem aan den eindpaal wacht. De dichter laat zyn Lioba tot haar minnaar zeg gen: >ik wil van u een kind". Waarom juist van fcem ? IJdel is het streven alles te willen verklaren. .Binnen zekere grenzen loopen allen aan den leiband van hun noodlot, totdat zij het moede hoofd ter ruste leggen in het graf. Zoo heeft het noodlot over den heer Hercken rath beschikt, dat hij fatsoenlek man zal zijn en als zoodanig ten slotte spreken over wat zedelijk goed is. Zijn fout is, dat hy op ethisch gelijk ?op esthetisch gebied alles verklaren en daarbij vit n beginsel wil afleiden. Vroeger heette het: gewoonte is ons richtsnoer by' het oordeelen over mooi en leeljjk. Aan alle andere beginselen, eenbeid in het vele, associatie idearum enz. komt .geen zelfstandige waarde toe. Thans heet het: we zoeken enkel ons zelve. Doch door een ge lukkige inconsequentie laat hij er op volgen: ?ons eigenlijk zelf is onze hoogere natuur, welke verwant blijkt aan alles wat edel en hoog is. We zouden ons over ons zelven schamen, indien we niet voortdurend het gepeupel onzer lusten «n, begeerten dwongen zich te buigen onder de wet van het goede. »C'est plus fort que nous: ponr vivre en paix avec nous-mêmes, il faut obéir & mos penchants généreux." bl. 144 Welnu, dat alles is voortreffelijk. Het eenige, wat er misschien tegen aangevoerd kan worden, is dat dit slot niet geheel klopt met wat is ?voorafgegaan. Thans nemen we van den heer Herckenrath af scheid. Denkelyk zal zijn levendig en door en door modern boek wel een tweede uitgave beleven. Om die reden hebben we onze aanmerkingen wat breedvoerig meegedeeld: misschien ontmoet hu er iets in, waarvan bij bij een voorkomende gelegenheid partij kan trekken. Utrecht, 16 Dec. '97. VAN DEK WIJCK. De Cüristiis," Eene Cyclus-schilderen door: F. Brüst, A. Kampf, Carl Marr, Gabriël Max, F. Skarbina, Frans Stuck, Hans Thoma, F. von Uhde en E. Zimmermann. In de kleine kunstzaal der Maatschappij »Arti «t Amicitiae" wordt thans eene tentoonstelling gehouden van negen schilderijen, voorstellende »De Christus". De kunstenaars, vervaardigers, beiooren tot de meest bekende der hedendaagsche Duitsche school, ons een blik gevende op ver schillende richtingen in welke onze kunstbroeders daar ginder strevende zijn. Richtingen geheel niteenloopend van opvatting en techniek en toch Toor het grootste deel zoo onmiskenbaar »én" gevoelend; hier nog sterker op den voorgrond tredend in een onderwerp door allen volgens een gelijkluidende opdracht vervaardigd. Het was namelijk de heer Theodoor Bierck, een Noorsch kunsthandelaar, reeds geruimen tijd in Duitschland woonachtig, die verscheidene van Dnitschlands grootste kunstenaars uitnoodigde een schilderij te vervaardigen, voorstellende »de Christus"; niet zooals reeds ontelbare malen dit onderwerp was behandeld, naar een zeker recept gekruid met attributen en symbolen, ter aan duiding der voorstelling; ook niet een Christus handelend optredend omringd door zijn volgelin gen, evenmin de behandeling van de een of an dere episode uit zy'n leven; maar »de Christus" zooals Hy zich heeft bewogen te midden zijner tijdgenooten, in zijn menschzijn, eigenlijk dus een portret. Overigens was alle vrijheid gelaten; expressie, moment of wat ook bleef aan den kun stenaar voorbehouden. De opgave, inderdaad eene zeer buitengewone, bleek voor slechts weinigen aantrekkelijk, of wellicht, en dit zoude ik eerder meenen, te veeleischend. Negen kunstenaars dus voerden de opdracht uit en hielden zich nog maar ten deele aan de zuivere bedoeling, want kon de »prae-Rafaeliter" Hans Thoma zelfs niet buiten eene groote collectie symbolieke figuren «n karakters, welke op de lijst aangebracht werden, b\j velen der anderen nadert de voorstelling, maar van al te nabij, de conventioneele opvatting. Hoogst merkwaardig intusschen komt het mij voor, hoe geloofsovertuiging zich heeft pogen te uiten, hoe het individneele godsdienstig gevoelen negen Christusbeelden schiep, sprekende tot den. aanschouwer zóó verschillende talen, vertoonende zóó groote verscheidenheid van intellect. Als kunstuiting geeft deze tentoonstelling ons werk te zien van eenige Duitsche celebriteiten, slechts zelden hier vertegenwoordigd; na eene vluchtige beschouwing eene gevestigde opinie uit te spreken, daar waar het kunst geldt, welke ons uit den aard der zaak vreemd aanblikt, zoude m. i. van oppervlakkigheid getuigen. Een beschouwing van elk hunner in het bij zonder mij voorbehoudend, wensch ik nu alleen de aandacht te vestigen op den, als kunstenaar allen beheerschende, «Gabriël Max". Edel en schoon, een waarlijk groot mensch, die veel ge leden, veel vergeven heeft, blikt ons van zijn kunstwerk tegen. Is het de Christus ? Dat nu moge ieder voor zich zelf beantwoorden, die dit en de overige hier tentoongestelde schil derijen aandachtig beschouwt: de vraag zal ook eerder moeten luiden: is het uw Christus opvatting ? Immers »Max" gaf de zijne, en alleen analoog gevoelenden zullen daarin hun ideaal erkennen. Zeker is het dat deze, zelfs de eenvoudige kleederen met zoo groote Princelijke majesteit draagt en de geheele uitdrukking eene zoo hoogst voorname is, dat men onwillekeurig, tusschen de plooien der mantel, naar het gevest van den degen zoekt, dien deze edelman van koninklijke bloede niet aarzelen zal te trekken daar waar het geldt de eer van hem of de rechten zijner onderdanen. Schoon van factuur, nobel van teekening en kleurenharmonie is deze Gabriël Max. Geheel het stempel dragend van een waar kunstwerk dat de ernst van een groot kunstenaar wrocht. JOHN F. HLLK. Op kunstgebied zal de maand Januari veel en velerlei te genieten geven; de heeren C. J. Wickevoort Crommelin te 's Gravenhage en Paul Bodifee te Deventer zullen van af 19 Januari eene tentoonstelling houden te Deventer van schilderijen en studies in het afgeloopen jaar vervaardigd. De heer Jan Toorop exposeert bij ?Oldenzeel te Rotterdam eene verzameling van 28 schilderden en teekeningen, terwijl de Vereeniging »Voor de Kunst", te Utrecht, eene ten toonstelling van schilderijen en andere kunstwer ken van de heeren J. Voerman en W. Witsen in in hare zalen geopend heeft. Door de firma A. Preyer zal Dinsdag 11 Jan. een collectie schilderijen onder den hamer worden gebracht waaronder werken van: Apol, Bastert, Blommers, van Essen, Gabriël, Kever, W. Maris, Mauve, Mesdag, Neuhuys, Poggenbeek, etc. etc., benevens twee oude schilderijen van Jan Miense Molenaar. Jon. F. HCLK. De firma A. Francken & Co., cacaofabrikanten te Koog aan de Zaan zonden met het Nieuwe jaar aan hunne afnemers eene origineele ets, een der fraaiste gezichten aan de Zaan voor stellende. Voorwaar een fraai en oorspronkelijk reclamemiddel. Bjj de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23, is tentoongesteld een schilderij van Fi. Verster «Anemonen". llilllHlltiliiiiimiiiiiiiiiMiiiMiiuimilHiimii Tiscnriften yan Januari. De Niéuwe-Gids. De Niéuwe-Gids is nu niet meer het rijke en massieve boek van vroeger, waarin de hartstochtelykste stemmen over 't duffe land zoo forsch en luid-op spraken .... maar tóch het is nog zomer in de artistenzielën, die wel een weinig ouder, maar geenszins zwakker, doffer werden. Wat rijpe weeldevracht van poëzie bloeit er nog op die bladen, waar ns de eerste, diepe, sterke klanken vielen van helle Haat en felle Passie, de bladen waarop zooveel jonge oogen eenmaal blonken, die mébegrepen al dat hooge willen en verlangen. Dan konden vele harten feller gaan en zielen heerlyk hijgen. O, die heroïke tijden! Wat moeten ze den grooten Strijders zalig zijn, als zij die nu herdenken. Nu ziedt en suist het niet meer in dat Boek, nu spot en toornt het niet meer, maar zangen, zangen stijgen steeds nog er uit aan, sterker, altijd sterker. De diepe, donker-klare klankenpracht van Willem Kloos valt weer in al zijn breede weelde uit en vloeit te saam tot Hymnen van onsterfelijk Smachten en Verlangen. De verzen Adoratie behooren tot het heer lijkste van kracht en beeld en smart, wat hier na Vondel ooit geleverd werd. En ook Boeken, Schepers, Leopold voorzien het boek nog steeds van hunne verzenmacht, die altijd blijven zal van 't zeldzaam-hooge mooi dat met de taal gedaan is. . ** Macbeth, vertaald door JAC. v. LOOY. Dit is nu al 't vierde grootsche wereldwerk, dat door een van de beste Nieuwe (?t<fe-artisten voor het tijdschrift werd vertaald. Eerst kwam H. J. Boeken met zijn bewerking van Apulejus' Gouden Ezel, toen Willem Kloos met de Antigone, nu Boeken weer met Dante's Hel en tegelijk v. Looy met Macbeth. Dat wordt een imposante reeks. Het werd door Huet al vastgesteld, dat onze Shakespeare-overbrenger Dr. Burgersdyk geen dichter is. Het treft direct bij vergelijking. Van Looy levert persoonlijk, doorvoeld artistenwerk. Burgersdijk vél te dikwijls niet meer dan correcte woordenboekstyl. «Wie een dichter vertaalt, heeft zóó te ver talen, zoo vol liefde voor diens werk en vol eerbied voor zijn woorden, dat hy geeft bij benadering datgene wat de dichter van het oorspronkelijke zelf jsou geschreven hebben, indien hy zich van de taal des vertalers had bediend''. Dat zegt Kloos verder in hetzelfde no. van den N. Gids. En stellig zou Shakespeare nooit het Hollansch heb-' ben aanvaard van den vertaler Burgeradijk. Toch zijn er hier en daar nog fragmenten bij v. Looy die in juistheid en kracht Burgerdijk" niet overtreffen, b. v. het mooie: The weird-sisters, hand in hand Posters over sea and land, Thus do go about, about, Thrice to thine, and thrice to mine And thrice again to make up nine, Peace! the charm's wound up. Burgersdijk maakt er dit van: Noodlotszusters, hand in hand, Zwevend over zee en land, Draait en zwaait aldus in 't rond Driemaal uw deel, driemaal 't my'n Driemaal nog, 't moet negen zij a Stil: (Ie tooverkring is klaar. En van Looy vertaalt zóó: Zusters van 't noodlot, band in hand IJlboden van zee en land, Zoo gaat 'trord, gaat 't rond; Driemaal naar u, driemaal naar mijn En driemaal terug, 't moet negen zijn: Stil! klaar is de ban. De eerste regel van Burgersdijk is stellig strenger in de maat en van krachtiger klank, daarom beter, om de rythme althans eveneens de tweede. Maar by v. Looy zit er meer zwier in het geheel, vooral door de vierde en vijfde bewege lijke, heldere regels, die bij Burgersdijk te styf zijn. Bepaald leelijk is bij v. Looy: »Zoo gaat 't rond, gaat 't rond", maar zijn laatste regel is weer teekenachtiger. Zoo zouden beide bewerkingen vergeleken kunnen worden en dan zou ten slotte blyken, dat v. Looy de vrije, ryke, fijne taalartist en Burgersdijk de droge, houten, maar correcte leeraar is. Er bestaat nog een vertaler in Holland, een bescheiden en ny'ver poëet, die eens het groote plan heeft gehad zijn vaderland een complete Hollandsche Shakespeare te geven. Het is dr. Edw. B. Koster. Allén Macbeth en een fragmentje van de Othéllo kon verschijnen, in de simpele uit gave, die een dubbeltje per aflevering kostte. Om volledig te zijn volgt hier de bewerking, die de dichter Koster van het besproken frag mentje geleverd heeft. Commentaar niet noodig. Tooverzusters, hand in hand, Uien we over zee en land; En nu draaien wy°zóó rond : Driemaal hier en driemaal daar ns nog ; negen bij elkaar ; Stil! gewonden is de kring. En dit zou de mijne kunnen verbeelden: Noodlotszusters, hand in hand, IJlbode' over zee en land ; Gaat nu rond en rommetom : Drie naar u en drie naar mij En drie weerom, 't moet negen zijn: Stil ! de kring is klaar ! Na de Macbeth volgt in de Nieuwe Gids een litteraire kroniek van Kloos Doordringend maakt hij duidelijk, hoe een prul de Antigonevertaling van Dr. J. van Leeuwen is. Hij komt tot de conclusie, dat die vertaling eigenlek niot is een vertaling, maar alleen een omwerking, «waarbij de zuivere, kernachtige en gevoelvolle dictie van den Griekschen kunstenaar doorloopend is vervangen door banale tooneeltaal, vol deftige gemaaktheid, met hier en daar ook pathetische allures van het allerminste soort." Kloos hoopt op den tijd. dat men eens werke lijk het echt Grieksche treurspel in getrouwe vertaling zal vertoonen. Dat de Kon. Ver. liet Nederlandsch Tooneel zijn bewerking liet liggen, maar naar 't prulwerk van den heer v. Leeuwen greep, bewijst dat de tijd nog niet rijp is. llclena in J'roje door H. J. Boeken. Door werkte, klankzware,'beeldrijke taal. Adoratie van Willem Kloos. Weer vier son netten uit die waterklare, diepdoorvoelde en devote reeks. Dan nog een heel mooi stukje waardeering voor den sympathieken jongen Hattemschen schilder J. Voerman door W. Steenhoff en de negende zang uit Dante's ILel door Boeken. Een aflevering die veel belangstelling waard is. F. R. * * * Correspondentie. Nu Carel Scharten den heer Netscher en mij voor de tweede maal een be langrijk litterair verzuim verwyt, heb ik roorloopig hem alleen te zeggen, dat zy'n artikelen in dit blad Ocer Albert Vencey mij nog niet hebben overtuigd en ik dat verzuim dus niet voel. F. R. facMforten. Wachtforten voor de stelling ran Amsterdam. Gevraagde inlichtingen en schetsen door Jhr. L. M. A. VON SCHMIH, eerste luite nant der jagers. 's Gravenhage W. P. van Stockum & Zoon 1897. Zelden werd door een minister van Oorlog bin nen de wanden van ons Parlement ten aanzien van die ongelukkige vestingwet in slechts weinige woorden een oordeel uitgesproken zoo juist en alhoewel niet nieuw voor de moesten zoo verrassend, als door den generaal Eland tijdens de jongste begrootingsdebatten, toen hij opmerkte dat de stelling van Amsterdam al heel weinig kans heeft om te worden aangevallen, als het veldleger maar voldoende sterk is. Met andere woor den: vóór alles hebben wij te denken aan de levende strijdkrachten. Is het nu te veel gevraagd, als wij den minister eerbiedig verzoeken ons ten spoedigste van die vestingwet te verlossen, eenvoudig door haar langs parlementairen weg dood te maken? Want scha delijk is zy nog altijd in zoo verre, dat zy eene afzonderlijke begrooting eischt, een begrooting, die dan toch nog iets meer moet bevatten dan alleen onderhouds-posten, plus de verschillende toelagen aan ingenieurs enz. De gelden noodig voor nieuwe vestingwerken kunnen evengoed wor den gevoteerd by' Hoofdstuk VIII als by' de af zonderlijke vestingbegrooting. Eenmaal van die vestingbegrooting verlost, is de kans vry wat grooter ook eenmaal wat van die vestingen kwijt te raken. En daar toch moet het heen, zullen wij eenmaal weerbaar kunnen heeten zonder te groote geldelijke offers te vragen. Elke poging om de weerbaarheid te verhoogen op de min-kostbaarste wijze kan natuurlijk rekenen op onze sympathie, mits de weerbaarheid werkelijk gebaat zij met het aangegeven middelf en dit ten volle de prijs waard is, dien wij er voor betalen moeten. Waar nu de heer Von Schmid- in zy'n jongste brochure ons zy'n wachtforten aanbiedt als de deugdelijkste, de duurzaamste en de goed koopste, mogen wij hem niet alleen op zy'n woord gelooven, hoe dapper hy ook voor zijne beginselen in het kry't treedt, ondanks de niet altijd even welwillende kritiek^van die tegenstanders, welke zich een oorlog binnen onze landpalen voorstellen als een wedstrijd tusschen kanonnenleveranciers en pantserfabrikanten. In plaats van woonforten wenscht de heer Von Schmid wachtforten, d. w. z. in stede van groote gebouwen binnen de verdedigingswerken gebou wen waarin een paar honderd soldaten misschien weken achtereen zullen gelogeerd worden en waar toe dan noodig zijn betrekkelijk ruime, bomvrije woonvertrekken, keuken, ziekenkamers, enz. enz. ?wil hij in de forten een paar bomvrije lokaaltjes, die ieder 50 a 60 man kunnen bevatten, als 't ware heel dik bemuurde, overwelfde wachtkamers, zullende dan die voor ieder fort bestemde honderd man elke vier en twintig uur worden afgelost. Het groote voordeel van dergelijke wachtforten is nu in hoofdzaak dit: zij zy'n goedkooper, veel goedkooper zelfs dan de zoogenaamde woon forten, maar .... forten zonder bomvrije wachtlokalen zyn nog goedkooper,^ en gedekte onderkomens" van gegolfd plaatijzer die telkens verplaatst kun nen worden zijn in vele opzichten te verkiezen boven steenen gebouwen, die muurvast staan. Nu zegt de heer Von Schmid wel is waar: het zou onverstandig kunnen heeten de stelling van Amsterdam in haar tegcnwoordigen staat te laten liggen", maar zeggen is nog geen bewijzen. Hebben wij hot wel, zoo is deze brochure van den heer Von Schmid eigenlijk eene vergissing. Aanvankelijk] nam hij en o. i. zeer tenrechte positie tegenover de fortenbouwers, en dat wel als tacticus; als zoodanig had hij van de technici kunnen eischen, dat deze hem een fort ontwierpen naar zijne tactische grondbeginselen, doch die technici draaiden -.heel handig het geval om en vroegen den heer Von Schmid een gedetailleerd plan. In stede van nu voor zooveel noodig te verwijzen naar de wachtlokalen, welke in de laatste jaren ten onzent reeds zy'n gebouwd, is de tacticus zelf aan het projecteeren gegaan en werkt alzoo mede om de zuiver tactische quaestie om te zetten in een technische, wat ons ten slotte geen schrede verder brengt. Laat het nogmaals gezegd zijn, dat de stelling van Amsterdam haar kracht niet moet zoeken in de meerdere of mindere dikten van hare muren en gewelven: dat de onaf hankelijkheid van Neder land niet afhangt van woon- of wachtforten, en dat alzoo de tactiel jzich hebben te wachten voor de technische lokvinken. De heer Von Schmid heeft het nu zich zelf te wijten, dat hij verdacht wordt aan een uniform-fort te gelooven, daarbij tevens voorstellende een nieuwe patroon voor den mitrailleur, waardoor hy brak de eenheid van munitie, welke hem als tacticus bovenal lief moest zijn. 1) Gaat de heer Von "Schmid op die wijze voort, zoo zullen wij allengs weer een strijd zien ont branden over allerlei technische quaesties als nu twee eeuwen geleden tusschen Paen en Coehoorn over de irregulieren zeshoek werd gestreden, een twistgeding, welke vestingbouwers van die dagen even belangrijk toescheen, als het ons kinder achtig voorkomt, en waarover toen ook heele dikke brochures werden geschreven, die thans slechts als curiositeiten werden beschouwd. Edoch, wij wanhopen niet, want de schrijver der verschillende vlugschriften over de Arosterdamsche stelling, die in zijn eerste pennevruchten taal en stijl vrij wat beter verzorgde dan in zijn jongste brochure, blykt dan toch ten slotte er van overtuigd dat «alleen die veste veilig is, waar de muren mannen zijn". A. N. I. F. 1) Een enkele technische vraag: waarom de beide vleugelcaponieres niet vereenigd in n uit bouw midden in het keelfront, waar de mitrailleurs dan toch zeker nog beter zouden gedekt staan dan op de uiteinden en geen verminderde patroon lading met een dientengevolge nog minder bestrijkend schot noodig is?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl