De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 16 januari pagina 1

16 januari 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

f. HV1073 DE AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat twee bijvoegsels. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Zondag 16 Januari. Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel . f 0.20 , 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma 1VUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. INHOUD: VAN TEEEE EN VAN NABIJ: In het strijdperk. Rang-Examens. Een antwoord? D. Cordes. In memoriam, door H. Duitschland en China. SO CIALE AANGELEGENHEDEN, door D. Stigter. KUNST EN LETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. De tentoonstelling Witsen?Voerman, ? door Q. De Christus tentoonstelling, door John Hnlk. - WETENSCHAP: Willem de Zwjjger, door Th. Bussemaker. Tydsohriften van Januari, door F. B. Mevrouw de wed. W. J. B Albregt?Engelman, door J. H. B. FEUILLETON: GeorgeKenstone's avontuur. Een verhaal nit het leven der boeren. Naar het Engelsch, van H. A. Bryden. (Slot.) SCHAAKSPEL. BEOLAMES. VOOB DAMES: Een gezonde ziel, in een gezond lichaam, door Mevr. v. B. Allerlei, door E-e. ALLEELEI. INGEZONDEN. SCHETSJE: De bril der alwetendheid, naar het Duitseh van Julian Weisz. PEN- EN POTLOODKBAS8EN. ADVEBTENTIEN. Bijvoegsel: Nationale tentoonstelling v. vrouwen arbeid, door Elise A. Haighton. iiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiitiiiiiiimtiiiiiiiiiiiHititiiiitiimmiiimuttiiiiiiiiiiiiiiiiiiii In het Strijdperk. De heer Boogaard, dien wij in ons vorig no. een antwoord gaven op zijn schrijven over Raden van Eer, zond aan het Handels blad den volgenden brief: In het Handelsblad van 29 Dec. j.l. werd door'mij aan dit onderwerp eeue korte beschouwing gewijd, waar van de bedoeling was, om zoo mogelijk te voorkomen, dat de Baden van Eer zouden worden afgekeurd, als zijnde eene stilzwijgende erkenniny van tiet duel. Ik meende dat men tegenstander van het duel, en toch voor stander van het zoogenaamd militair kantongerecht" kan wezen. Het gehoor, waaraan ik deze meening ter overweging wensehte aan te bevelen, meende ik het best te bereiken, door plaatsing in het Handelsblad, welke vorm door het weekblad De Amsterdammer wordt afgekeurd. Dat ik in het strijdperk trad tegenover De Amster dammer kwam niet bij mij op; integendeel meende ik te goedertrouw, dat wij beiden behoudens een klein verschil van opvatting hetzelfde beoogden, dus mede standers waren. Na kennis genomen te hebben van de nadere beschou wingen in het weekblad van 9 Nov. over hetzelfde onder werp, beu ik tot andere gedachten gekomen; maar juist de eenigszius uittarlende inkleeding dier beschouwingen, vormt voor mij eeu beletsel, om de polemiek ia en met het blad voort te zetten; ik vrees namelijk dat de polemiek de praktische oplossing der quacstie meer zal schaden dan bevorderen. Afwachten dat de lezing van den heer Ue Vlaming in druk zal zijn verschenen, verdient aanbeveling; eerst dan kan nagegaan worden in hoeverre nieuwe gezichts punten tot debat aanleiding moeten geven." Hieruit blijkt, dat het des heeren Boogaards bedoeling niet is geweest tegen ons, maar met ons in het strijdperk te treden . . . tegen het duel. Dit doet ons genoegen. Daar de heer Boogaard, reeds vóór de lezing van Luit.-kol. De Vlaming in druk versche nen was, diens verdienstelijkheid vaststelde, en ons verweet, dat wij te weinig gelet had den op het solidair verband,hetwelk er tusschen militairen bestaat; ons principieel argument tegen eere-raden links had laten liggen, ja ten slotte ons voorspelde dat we met ons beginsel door de golven der wereldzee zouden worden verzwolgen, hadden wij zijn vriendschappelijke bedoeling niet opgemerkt. Leed echter doet het ons nu een antwoord van hem te moeten missen op ons princi pieel en zakelijk betoog. Hoe de kolonel in ons schrijven »een eenigszins uittartende inkleeding van beschouwingen" heeft kunnen ontdekken, is ons een raadsel. En een zake lijke, polemiek, gelijk wij voeren, en natuurlijk gaarne met een kolonel over duel en eere raden zouden voeren, hoe zou zij de oplos sing der quaestie kunnen schaden? Ons dunkt, de heer Boogaard loopt op deze wijze gevaar voor nuffig te worden aan gezien. Zoo niet in het leger dan daarbuiten. Wij, niet-militairen, zijn lang zoo kleinzeerig niet en kunnen ons haast zooveel kleinzeerigheid in een krijgsman niet voorstellen. Een kolonel »die in het strijdperk treedt" is immers geen jonge-juifrouw! Men behoeft niet tegen hem te fluisteren, hij houdt van een verstaanbaar woordje. Rang-Examens. De heer Wierdels, lid der schoolcommissie, heeft een brochure doen verschijnen, waarin hij met zeer veel warmte, klaar en afdoend, gesteund door de adviezen van de heeren De Groot, arr.-schoolopziener te Utrecht, Ligthart te 's-Grav^nhage, en Van Gilse te Rotterdam, het houden van rang-examens voor onderwijzers bestrijdt. Hij wenscht deze afgeschaft te zien en vervangen door scherper eischen bij eerste benoeming: »Er komen geregeld te Arasterdam in den loop van een jaar tal van vacatures voor. Soms moet een hoofd weken achtereen, zes weken of meer nog, bij tijden en wijlen vau de school afwezig zijn alleen om zijn be moeiingen tengevolge vau een vacature. Dit kan voorkomen worden door instelling van n algemeen admissie-examcn voor geheel de Gemeente, eeu of twee maal per jaar gedurende de vacanties af te ne men door een zeker aantal hoofden ouder leiding van de schoolopzieners. Dit examen kan met veel zorg worden ingericht en behandeld. Wie er bij slaagt, heeft zich den toegang verschaft tot de Amsterdamsche openbare scholen, tot alle zouder eenige beperking. Er wordt eeu lijst gehoudeu van deze sollicitanten, die reeds gekeurd zijn eu goed bevonden. Outstaat een vacature, dan ontvangt het betrokken hoofd van B. en W. de lijst der caudidaten, waaruit hij verplicht is zijn keuze te doen. Op deze wijze kunnen wij ons vooraf verzekerd houden, dat wij eerste-qualiteit-ouderwijzers aan onze scholen ver krijgen, reeds terstond bij hun eerste benoeming, en het zal ook niet zoo licht meer voorkomen, dat eeu bekwaam en geschikt onderwijzer vau buiten, zooals thans ge schiedt, dan aan de eene school bij het eene hoofd, dan aan de audere school bij het andere hoofd, zonder vïucht solliciteert." De belangen der onderwijzers, de belangen van het onderwijs, vorderen z. i. afschaffing der examens, te meer nu deze tevens vol strekt nutteloos zijn gebleken. Belangrijker echter nog dan de inhoud dezer brochure, is de reden, waarom de heer Wierdels haar heeft geschreven en in druk doen verschijnen. Veertien maanden geleden heeft deze plaatselijke com missie voor Burg. en Weth. van Amsterdam een advies uitgebracht, waarin met vijf regels druks 1) beweerd werd, dat tegen het rangexamen voor rste-onderwijzer aan de openbare scholen te Amsterdam in de praktijk ook geen bezwaren bestaau, mits het door de onderwijzers, die er aan voldoen, slechts eens behoeft te worden afgelegd eu de praktische eischen daarbij vooral op den voorgrond treden." De bezwaren, die door onderwijzers eu met-onder wijzers met veel volharding en met vcrlrouwcu, dat zij overwogen zouden worden, waven geuit, zijn niet weer legd ; verklaard is, dat zij niet bestaau. Sinds zijn, 27 Januari en l November '97, door 'J8 onderwijzers, die het examen voor eerste-onderwijzcrs reeds hadden afgelegd, door 665 tweede- en derde-onderwijzers eu dan 258 rste-onderwijzers gemotiveerde adressen over deze zaak aan den gemeenteraad gericht; er zijn meetings gehouden, waarin het belangrijk onderwerp besproken werd, moties zijn aangenomen, dagblad-artike len in massaas zijn eraau gew ijd. De Schoolcommissie, die met vijf regels druks zich 2 Octobcr '96 van de zaak afmaakte, is overstelpt met inlichtingen, eu, waarlijk, zij was ook meer op de hoogte gekomen. Vijf leden, Mr. Coheu Tervaart c. s. hebbeu den oden December een voorstel bij de commissie ingediend om aan B. en W. een nieuw en ander advies te zcudcn. Drie vau hen Van Duivenbode, Schreve en ik, waren eeu jaar geleden nog niet lid, twee Bijlevcld en Cohcn Tervaart schroomden niet, te verklaren, door indiening van het voorstel, dat zij door den drang der omstandigheden, door studie over het onderwerp, door betere voorlichting, nu anders er over dachten dan vroe ger. Andere leden hebben het zelfde getuigd. Het voorstel moest, zooals het was geformuleerd, wordeu ingetrokken. B. cu W. haddeu geen advies meer noodig. Met de vrijmoedigheid, waartoe zij het recht hebben, hadden zij vau het advies der Schoolcommissie van Oetober '96 overgenomen wat hun leek en ervan verworpen wat zij tevoren uiet begeerden, beide zonder argumentatie; en zij dienden den 14dcn December plot seling bij den Gemeenteraad een voordracht in. Door Mr. Coheu Tervaart c. s. werd nu in de verga dering vau Maandag j.l. eene motie voorgesteld van de zelfde strekking als het oorspronkelijk voorstel, met de bedoeling dat toch vau de Schoolcommissie een uitspraak over de rangexamens zou worden uitgelokt; doch een zicli zi'i'r ofJiciërlvnelendli.d/11-eft diepogitigwetente verijdelend) De heer Lioni zou in het dagclijksch leven, wanneer hij vóór vierhonderd dagen ecu raad gegeven had, dien hij thans meent te moeten herroepen, zicL haasten om dengene, die misschien tot eigen nadeel het advies opvolgen zou, te betuigen dat hij daardoor verkeerd ging handelen. Omdat hij lid is vau de Schoolcommissie, mocht hij dit niet doen, zeidc hij. Hij weet, dat vele leden van deu gemeenteraad aan advies behoefte hebben, hij weet, dat B. eu W. zich tegenover deu Raad op het oude advies der Schoolcommissie beroepen; hij weet ook, dat de Ge meenteraad 'voor een veclbeteekeuend besluit staat. Nu voor een nieuw advies de pas is afgesloten door B. eu W. maar een nieuwe uitspraak van de Schoolcommissie veel invloed sou kunnen oefenen op den Raad, acht hij het voor het ofjlciëele lichaam, waarvan hij lid is, onbeta melijk, een opinie uit te spreken. 1) De kans bestond, dat het oude quasi-&A\\t-, beter zou worden gemotiveerd maar in uiterste uitdrukking zou worden gehandhaafd. De kans, dat het zou worden ver nietigd, was grooter. Daarom hebben, nadat de prealabele motie-Lioni door maunen vau gezag was bestreden, zeventien anderen er aan de verdediging gegeven, die lag in hun vóór". Wij ctu'siveeren. Misschien past het mij niet, in de oogen vau sommigen, hiertegen op te komen. Ik vind het voor de waardig heid van de Schoolcommissie echter beter, dat ik het doe ?dan et',i\ ander. Met mij bestreden de heeren Asscher, Costerus en Adema vau Scheltema de opvatting van den heer Lioni in de vergadering: laat ik de eenige zijn, die de bestrijding neerschrijf. Ik wil wel openlijk .verklaren, dat naar mijn meening de tijd voorbij is, waarin men om de eischen van officiëeliteit bij gewichtige quaesties, waar bij belangen, van tal van personen en belangen vau zoo beteekenisvolle dingen als het onderwijs betrokken zijn, zijn gevoelen smoorde onder het kanten kussen vau hoofsche beleefdheid." Nietwaar, welk een staaltje van officieelen hoogheidswaan ! Daar i* een zeer belangrijk onderwerp in discussie; een dat in deze dagen de schoolcommissie meer bezig moet houden dan eenig ander: het al of niet behoud van rang-examens. Zij heeft daarover veertien maanden geleden geadviseerd, beknopt, onge-' motiveerd en na dien tijd zijn er adressen van eerste-, tweede- en derde-onderwijzers tot den gemeenteraad gericht, door niet min der dan duizend belanghebbenden of des kundigen ; daar zijn meetings gehouden; mondelinge en schriftelijke beschouwingen geleverd, maar de schoolcommissie, door sommige harer leden zelf uitgenoodigd haar advies nog eens te herzien of dan toch te motiveeren kan daartoe niet besluiten, om dat zij als officieel lichaam, dit onbetamelijk acht. En zoo iets valt voor in 1898 ... in de hoofd stad des lands, nog al met een adviseerend college. Die goede mr. Lioni, wat een braaf advocaat in de officieeligheid; hoe zit zijn staartpruik nog stijf van de poeder! Een antwoord? In het Tweemaandelijksch Tijdschrift van Januari heeft de heer v. d. Goes een ant woord geschreven, op een. artikel in het Weekblad van 14 Nov. v. j. getiteld: Drie Historische perioden. Naar aanleiding van zijn beschouwingen over het minister-kamerUdmaatschap hadden wij de volgende opmerkingen gemaakt: lo. Door hetgeen de heer v. d. Goes schreef toonde hij als historicus te zijn wat al tp veel »de man van n brochure en n boekje" ; 2o. evenzoo de man van n grondwet; 3o. de schrijver te zijn, die een geheele his torische periode en een geheele partij, zocht irs een eenling, in n persoon, die nooit een partij heeft vertegenwoordigd, mr. v. Houten; 4o. toonden wij aan, dat hij het Vaderland, waarop hij zich beriep, niet behoorlijk had gelezen; o. wezen wij er op hoe tegenwoordig: het democratische in de politieke richting onmogelijk kon beslissen omtrent het al of niet wenschelijke der combinatie van ministeren kamerlidmaatschap, enz. enz. Tegenover al dit zakelijke, weet de heer v. d. Goes niets anders te stellen, dan een gedeeltelijke repetitie van het in November door hem geschrevene, dat van zoo gebrek kige kennis getuigde. Met geen enkele bron is zijn studieveld verrijkt. Hij had het betoog te leveren, dat het verzet tegen de bedoelde combinatie, zoo goed als uitsluitend zijn oorzaak vond in de vrees voor versterking van de macht der Kroon, en hij geeft nog eens het bewijs, dat hij» '°ij gebreke van zulk een betoog gesteund door citaten, zich moet behelpen met praemissen en beweringen niet gestaafd door de historische bescheiden. Dat in J S48 een versterking van de macht der Kroon ook' kon worden geducht werd door ons als iets dat ran ~elf spreekt voorop gesteld. Hierover loopt dus de quaestie niet; maar aangaande d e verhouding, waarinde motieven der bestrijding van toen tot elkander stonden, weet hij niet het geringste licht te verspreiden. Dat de heer v. d. Goes over de Grondwet van 1848 schreef, zonder die van 1815 te ken nen, blijft almede onbetwist. In 1848, zegt hij thans, had de bepaling der Grondwet van 1814, 1810 en 1840 nog niet doorgewerkt. Juist, maar had hij dit in November v. j. geweten, dan zou hij zich toch zeker ont houden hebben van deze indrukwekkende «historische verklaring": »Om voortaan *) de volksvertegenwoordigers van de lokale invloedrijke coterieën onafhankelijk te maken werd uitdrukkelijk*} de zelfstandigheid van lastgevers in de Grondwet voorgeschreven". Voortaan en uitdrukkelijk ... wat reeds 30 il 40 jaar uitdrukkelijk voorgeschreven was.! Meer zullen we hiervan nu maar niet zeggen! Het volgende punt: de derde periode, van vijf en twintig jaar, vertegenwoordigd door n man 't zotste van 't heeie artikel krijgt geen enkel woord ter illustratie. Ook het Vaderland en de democratie, laat hij verder onbesproken. »Ik zou voor alle antwoord kunnen volstaan met te verwijzen naar de vorige aflevering" ..., zegt de heer v. d. Goes, alsof verdediging eigenlijk overbodig ware! In zijn geval, hadden wij dat dan ook maar gedaan, want werkelijk in zijn Antikritiek staat geen woord, dat hem redden kan. Het feit is eenvoudig, dat v. d. Goes had kunnen schrijven in 1848 stond het met de bestrijding van het Minister-kamerlid-maatschap nog iets anders dan in later tijd. Men moest toen ook beducht zijn voor een versterking van de macht der Kroon. Daar mede zou hij alles gezegd hebben, wat te zeggen viel... maar dan had de heer v. d. Goes er geen artikel over kunnen schrijven, want geen denkend mensch, die hierdoor iets nieuws te weten kwam. Het zevenmaandskindje, zou het wat lijken, moest dus in de lange kleêren ; kreeg drie historische perioden aan, waarvan er een nu al is afgevallen! en onze vriend wandelt met het wurm op zijn arm in de buitenlucht, hopende dat het toch nog wel een «blijvertje" zal wezen! * * * Intusschen, het antwoord van den heer v. d. Goes is bij lange na zoo dun niet, als men uit het bovenstaande zou kunnen afleiden. Het eigenlijk antwoord zelf is maar een aan hangsel van een artikel over ons persoonlijk; de schrijver begreep terecht, dat de lezer eenige afleiding noodig had. Gelijk hij in het November No. ons gebruikte om een »pakkend slot" te verkrijgen, zoo doen wij thans dienst voor een «pakkend begin." Een variatie die wij weten te waardeeren. Helaas echter verbiedt de bescheidenheid ons hem op dit terrein tot in bijzonderheden te volgen. De heer v. d. Goes ziet met zijn vrienden oog zoo veel voortreffelijke eigenschappen in ons, dat onze ijdelheid meer dan bevredigd is, maar even daarna kijkt hij ook weer inet zijn socialisten-oog ons aan en we ge voelen, dat wij inkrimpen tot een echt Lilliputtertje in het land van Brobdignac, zoodat we, terwijl hij ons goedaardig op zijn hand bekijkt, onwillekeurig denken: O lieve reus houd toch uw neusgaten dicht ... en zucht ons niet weg! We zitten zoo vol eiig-burgerlijke vooroordeelen en opvattingen; zijn zoo onwijs, zoo on benullig, wij en de rest... En waaruit blijkt dat? Daar is ons geen uitvlucht overgelaten, het is evident, - - wij zijn geen socialist. Dat is het. »Wij zien niet, dat het klassenbelang van de bourgeoisie eerst de vrijheid heeft geischt vervolgens het proletariaat de beteu geling vau de kapitalistische uitbuiting, nader hand de organisatie van de voortbrenging ver langt..." Ja, dat is het toch eigenlijk niet; immers dat de bourgeoisie de vrijheid heeft geëischt zien zij wél ; dat het proletariaat de beteugeling der uitbuiting verlangt, het bleef ons niet verborgen; het eenige wat wij niet zien is, dat de arbeid georganiseerd moet en zal worden .. . met opheffing eau alle pri vaat bezit der productie-middelen .. . En als men dat niet ziet, is men naar de meening van Van der Goes zoo blind als een molletje. Want hij met zijn socialisten-oog ziet die organisatie en hoe zou hij iets kunnen zien, als het in de toekomst niet aanstaande was! Met die fameuze redeneering zitten wij nu al eenige jaren opgescheept. Het is de rede neering, die men kortweg zou kunnen aan duiden als de redeneering-v, d. Goes ! Hij is nu eenmaal helderziend en hij behoeft niet eens in slaap gebracht te worden, om aan de kranke maatschappij zijn recept voor te schrijven. Nu zijn wij dat is betrekkelijk een geluk voor ons het in veel met den heer v. d. Goes eens. Maar als hij zijn panacee voor den dag haalt, dan zeggen wij: mijn beste vriend wees nu niet zoo hopeloos opper*) Wij eursiveeren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl