De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 16 januari pagina 2

16 januari 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1073 vlakkig. Indien het ooit mocht komen tot een organisatie van den arbeid met opheffing van het privaatbezit der productie-middelen, zal dat dan niet eerst zijn over honderden, miswel over duizenden j aren, als men ternauwer nood meer zal kunnen constateeren, niet dat een zekere v. d. Goes heeft geleefd, maar dat er een tijd is geweest, waarin men theoretisch over zulk een socialisme handelde ? Gij, die toch zooveel ziet zie er die 1500 millioen wereldburgers maar eens op aan, en reken eens uit hoe talloos vele factoren te zamen zullen moeten werken om uw theorie in praktijk te brengen. Zeker, aan het streven van het proletariaat om de kapitalistische uitbuiting te beteugelen, zijn we toe en het doet ons veel genoegen dat het socialisme ervan overtuigd is, vooreerst de door het radicalisme voorgestane middelen te moeten toepassen, maar waarom zoudt gij u zelf nu belachelijk maken door u aan te stellen, alsof gij niet uw hoofdje het meest gecompliceerde raadsel, waarvan ooit in de materieele wereld is' gedroomd, zoudt kunnen oplossen ? Wij willen aannemen, dat met de beperkte kennis der geschiedenis en der maatschappelijke en ziel kundige verschijnselen die u en ons eigen is, met de wellicht betrekkelijkerwijs nog veel meer beperkte denkkracht, waarover gij te beschikken hebt, onder den invloed uwer litteratuur, gij tot de meening zijt gekomen, dat de maatschappij zich bewegen zal of reeds beweegt in de richting eener volstrekte opheffing van het privaatbezit der productie middelen ; maar is alle wetenschappelijke methode, alle wetenschappelijke zin u zóó vreemd, dat gij vergeten kunt niet met exacte-wetenschap te doen te hebben, en ge dus niet als volksredenaar of verkiezings agent maar waar ge de allures van een wetenschappelijk man aanneemt, met beschei denheid hebt te spreken ? Als de heer v. d. Goes zoo iets hoort, komt hij eerst recht op dreef. Het socialisme geen exacte-wetenschap en alles wat ik u vertel is waarheid, het is om zoo te zeggen uitgerekend, het is bewezen, het staat mathe matisch vast. Gij weet dat alleen niet, omdat ge »den lust en de geschiktheid mist de beginselen van de anti-burgerlijke levens beschouwing te onderzoeken" en dit is weer zoo, »omdat gij niet als met geweld gebroken hebt met de burgerlijke beschaving." Een kleine commentaar bij die «burgerlijke beschaving" ware met het oog op onze stompzinnigheid niet overbodig geweest, maar wij doen alsof wij 't begrijpen... en consta teeren dan, dat wij theoretisch het socialisme niet knnnen vatten, omdat wij practisch nog in de burgerlijke beschaving staan, wijl deze ons b'elet de beginselen van de anti-burger lijke levensbeschouwing te onderzoeken. Wij meenen echter al jaren lang niet veel anders gedaan te hebben dan die beginselen te on derzoeken ... maar dit is natuurlijk zelfmisleiding, want zoolang iemand niet met de burgerlijke beschaving gebroken heeft, geen socialist is, snapt hij het fijne van het socialisme niet! Niets kan hem dat gemis van het ware orgaan vergoeden. Hetzij men als Quack een alverslinder van socialistische literatuur is, hetzij men als wij »bij voorkeur geheelonthouder" zij, mager is en blijft men zoolang men de geopenbaarde waarheid ver werpt, dat de maatschappij alleen te redden is door de opheffing van het privaatbezit der productiemiddelen. Nu zouden wij alweder den heer v. d. Goes kunnen verzekeren, dat wij geenszins geheel onthouder zijn; wij durven ons niet eens afschaffer noemen; we hebben het nog maar gebracht tot matigheids-broeder. En zelfs in die matigheid hebben wij, naar wij vreezen, van de socialistische literatuur wel eens iets te veel gebruikt, 't Moge aan onze zwakke maag liggen, zij schijnt volstrekt niet te kunnen tegen een onophoudelijke herhaling van denzelfden spijs. Altijd knoflook, 's och tends, 's middags en 's avonds. Ja wel, 't heeft ons soms verveeld. En toch, de smakelijkste schotels zijn ons niet voorbijgegaan. Heusch, al de principieele vertoogen van v. d. Goes zelf hebben wij geslikt. Wij hebben geslobberd in de wetenschappelijke soep van den wetenschappelijkste onzer wetenschappelijke socialisten ... maar wat baatte het ? Zelfs v. d. Goes was voor ons te vergeefs geboren. En natuurlijk. Hij geeft reeds aanstonds de verklaring er van door als volgt den af stand tusschen zijn eigen en ons standpunt te meten: »heeft de wetenschap de bur gerlijke maatschappij gemaakt, of de bur gerlijke maatschappij de wetenschap, hare wetenschap? De socialisten, die het laatste meenen, begrijpen, dat de bourgeoisie het eer ste moet gelooven." Met deze nonsens over de bourgeoisie.- en dus ook over ons, moeten de lezers van 't Tweemaandelijksch Tijdschrift het nu maar voor goed nemen als zij dan nog niet begrijpen wat des poedels' kerm is, geven wij alle vertrouwen in hun scherp zinnigheid op! * Bodemloozer, holler geschrijf dan v. d. Goes als politicus of filosoof-historicus zijn lezers durft voorzetten, is ons onbekend. Met een stuk of wat beweringen, die de plaats van argumenten moeten innemen, bij afwezigheid van kalme studie, zonder wetenschappelijke methode en ernst, verstoken van de meest eenvoudige bedrevenheid in het ontleden van begrippen, ganschelijk misdeeld van het vermogen om ook eens buiten het gedachtenkringetje te zien, dat hij niet zichzelf, maar anderen voor hem, hebben getrokken, en evenzoo van de alleronmisbaarste kritiek op eigen vermogens, staat hij al j aren achtereen als een goochelaar te kraaien op het soci alistisch marktplein, dat hij met een weten schappelijk laboratorium verwart. Daar werkt hij van den ochtend tot den avond met vier, vijf balletjes, die hij, tot verbazing der aanschouwers, in allerlei variaties opgooit, met zijn oogen dicht, zóó kent hij het stelletje en het spelletje van buiten. Arme kerel! Het slachtoffer van een ver gissing en van een voorrecht. De vergissing dat zijn hoofd met een bijzondere denkkracht is toegerust om de idee uit de stoffelijke wereld te distilleeren, de logica der ver schijnselen te ontdekken en te doceeren; en het voorrecht: het bezit van stijl; een voorrecht dat bij de genoemde vergissing een voortdurend gevaar voor hem oplevert en hem helaas steeds rampen te gemoet zal voeren. Ach heere, die stijl! Wanneer v. d. Goes het eens stellen moest zonder stijl, en hij zag zich verplicht met den een voud der wetenschappelijke bewijsvoering een overzicht te geven van het essen tieële, dat hij in al die jaren in tallooze vellen druks had geschreven, zou 't niet op n pagina kunnen staan?. Hoe zou hij de drommen, die hij zoo tooneelmatig der bourgeoisie op het lijf' heeft gestuurd, zien slinken tot een half dozijn gehuurde Zwitsers... hoe zou hij schrikken van zijn eigen skelet!' Die stijl, een voorrecht, dat wij reeds in hem wisten te waardeeren toen het nog eigenlijk geen stijl was, werkende als een tooverdrank, waardoor het hem mogelijk wordt zich zelf te beschouwen als de man, bij uitstek uitverkoren om vraagstukken op te lossen, die den practischen kant van 't leven raken! Wie die onzen vriend v. d. Goes kent, weet niet dat zijn kracht een gansch niet te versmaden kracht in geheel andere richting tot haar recht moet komen! Als socialistisch redeneerder afgescheiden van zijn stijl, is hij, in ons land zelfs, zeker een van de minste der broederen, ofschoon hij in letterkundige beschaving allen verre te boven gaat. Hij schijnt het de hem opgedragen taak te achten, eenvoudig te poneeren wat hem lief is en dan daarna of zoo mogelijk te gelijkertijd den toost te houden, die, naar hij meent, het socialisme sterken zal. En van zulk een werkzaamheid, wordt hij, dank zij dien tooverdrank, na zooveel jaren nog niet wee. Zal hij, zoo vraagt men zich af, wel ooit weder nuchter worden? Na veertien dagen, na veertien weken, na veertien maanden zelfs van socialistisch geloof nog in een roes te verkeeren, het is verklaarbaar en vergeeflijk; maar, al blijft men socialist van ganscher harte zijn leven lang, daar komt toch eens een tijd, dat men het niet beneden zich acht te argumenteeren inplaats van te poneeren en zich naar andere wetten wenscht te schikken, dan die welke gelden voor after-dinner speeches en tafef kout. Zooveel is zeker, die tijd is voor den heer v. d. G. nog niet aangebroken. Als n proefje van zijn gemoedsgesteldheid het vol gende nog: »zelfs gelooft de heer de K )o van den invloed van algemeene theorieën vrij te zijn en slechts de inspraak van het gezond verstand te raadplegen. Ik meen dat dit, zelfs voor hem een onmogelijkheid is; dat ieders denkwijze bepaald wordt door een samenstel van maatschappelijke oorzaken; en dat, wat wij de stem van het gezond verstand noemen, de werking is van maatschappelijke oorzaken, die wij niet als zoodanig hebben leeren kennen." Alsof wij ooit n regel geschreven hadden, ter ontkenning van het verband tusschen 's menschen begrippen en de maatschappij waarin hij leeft, of gewaagd hadden van een «gezond verstand" rein en zelfgenoegzaam ; of ons verheven verklaard hadden boven den invloed van algemeene theorieën, om nu maarverderniet tesprekenoverhetfantastische in de formuleering van deze filosofische abra cadabra ! Zoo iets bedenkt de heer v. d. Goes, hij schrijft het op, leest het over, zendt het naar de zetterij, corrigeert het, revideert het, en dan toch komt hij er niet toe, het eindelijk te schrappen. Of want schrappen is een hard besluit voor een auteur, het te laten staan maar er een noot aan toe te voegen : *) dit toog ik nu heelemaal uit mijn duim. Neen het leest goed, zegt onze scribent; ik zal het maar laten staan; en hij werkt opgewekt verder, om tot zijn toost te komen: »Nu het kapitalisme in zijn teruggaande jaren is, wat blijft er van de burgerlijke theoriën over!" * * * De heer v. d. Goes mag, wat ons betreft, nog twee, nog drie, desnoods nog tien vel druks over ons vol schrijven, zonder dat wij er toe zullen besluiten op beweringen in te gaan, zooals men ze te kust en te keur kan vinden in zijn zoogenaamde Antikritiek. Ware het v. d. Goes niet, wij zouden zeggen: hij weet zelf wel beter. Wij kennen het socialisme en de argu menten er voor zoo goed als onze bestrij der, en staan er in menig opzicht dicht ^genoeg bij, om het te kunnen waardee ren. De moreele motieven van het socia lisme zijn ook de onze. In stede van het socialisme te vreezen, wachten wij er alle goeds van, en hebben meermalen verzekerd,dat het met zijn voor het volk zoo eenvoudige leus uitnemende diensten kan bewijzen, om het proletariaat wakker te schudden en het te brengen tot organisatie en agitatie, welke beide zoo hoog noodig zijn om maatschapschappelijke hervormingen te verkrijgen. Wel verre van ons te verontrusten heeft zijn krachtsbetoon ons, vooral in de latere jaren, eer teleur gesteld dan onze verwachtingen overtroffen. Maar dit neemt niet weg, dat wij tegen het geen het als een axioma voor de toekomst uitgeeft, bedenkingen van velerlei aard in het midden hebben te brengen, en wij dus, zoolang het doel de middelen niet heiligt, ons onmogelijk bij het socialisme zouden kunnen aansluiten of het zouden durven ver dedigen altoos wat die toekomst-muziek aangaat; evenmin als wij zoo menige andere meening, die ons een dwaling toeschijnt, zouden willen aanbevelen, al erkennen wij gaarne, dat het misschien wel een wet in deze wereld is, dat de dwaling de menschheid niet minder zal vooruit helpen dan ... de waarheid. Als v. d. Goes dit of iets dergelijks hoort, doopt hij zijn pen in de inkt en schrijft: burgerlijke theorieën, bourgeois-opvattingen, bekrompen vooroordeelen, al naar mate het in het rijm- of in het ongerijmde, in elk geval in den stijl, te pas komt. Want zoo lang men niet met hem en zijn vrienden den bekenden leap in the d ark doet geeft men het bewijs steke-blind te zijn! Het zij zoo. Intusschen ons laatste woord zij een van clementie. Er zijn verzachtende om standigheden. Wij hadden hem eenvoudig omdat hij ons daartoe noodzaakte onder het oog gebracht, dat hij zijn theorie van zooveel mijlen niet kon toepassen op een onderwerp van een decimeter lengte en breedte. Wij hadden hem aangetoond, dat in het netwerk van zijn betoog gaten zich bevonden, waar doorheen de haaien konden zwemmen. Hij moest die stoppen... en bij gebrek aan iets beters, deed hij dat, nu op deze wijs. Het worde hem vergeven ; en wij, we ver gaven het hem al lang! T). OOIR/IDES. In Memoriam. D. Cordes was een koopman van den ouden stempel. Vroeger chef der firma Staphorst, Lantz & Co. was hij de koopman zooals zij, die de wijziging in handelstoestanden van den lateren tyd niet hebben gevolgd, zich een Amsterdamsen koopman steeds voorstellen. Handelaar in koloniale stapelartikelen voor eigen rekening, importeur en reeder beantwoordde hij geheel aan het beeld dat men bij voorkeur zich van den Amsterdamschen koopman vormt. Maar naast deze opvatting van zijn bedrijf huldigde Cordes in hooge mate het beginsel dat de koopman solidair met zijne vakgenooten is en verplicht het bedrijf in zijn geheel voor te staan en te bevorderen waar het pas geeft. Van daar de inge nomenheid waarmede hij deel nam aan bespre kingen over onderwerpen van handelspolitiek, daardoor is ook zijn beschikbaarstelling voor open bare betrekkingen te begrijpen, die uiterst tijdroovend waren en alleen ten koste van ont houding van arbeid aan eigen zaken, behoorlijk te vervullen waren in die betrekkingen kwam het vooral uit hoe warm het hart van Cordes klopte voor den handel en hoezeer hij overtuigd was dat de handelsstand door aaneensluiting en samenwerking veel kon, veel moest doen ter bescherming en ter bevordering van eigen beDoor zijn plichtsgevoel geleid aanvaardde hij een zetel in de Kamer van Koophandel en Fabrie ken en werd later haar voorzitter; het besef, dat een vertegenwoordiger van handel, scheepvaart en nijverheid in de Provinciale Staten niet mocht ontbreken, deed hem de keuze tot lid der Staten aannemen en de levendige overtuiging van den nauwen band tusschen onze Koloniën en den bloei van onzen groothandel deed hem niet aar zelen, toen een beroep op hem gedaan werd om als voorzitter der koloniale tentoonstelling in het jaar 1883 op te treden. In elk dier betrekkingen deed hij zich steeds van dezelfde zijde kennen, als een hoogst wel willend, beminnelyk man, alty'd beoogend het nut van den handel in het algemeen. Maar nevens deze eigenschap van het hart bleek in elk dezer functiën en niet minder in die betrek kingen, die hy' in enkele groote maatschappijen als de Koninklijke Nederlandsche Petroleum-My en de Wester Suikerraffinaderij bekleedde, dat Cordes ook was een man van karakter. Zyn overtuiging gaf hy' niet pry's, zyne beginselen verzaakte hij niet. Vrijhandelaar uit beginsel stond hy voor zyn overtuiging in deze materie pal. Op zyn steun t op zyn stem konden zy, die dachten als hy, steeds rekenen, en noch de weifeling van zyne vrienden, noch de tegenspoed in eigen bedry'f ondervonden, schokten zy'ne op goede gronden steunende overtuiging. Cordes was een optimist. Hy was optimist in zaken, in zijne beoordeeling van personen, in zyn geloofsovertuiging, in zyn oordeel over de toekomst onzer stad. Juist daarom werd zyn persoonlyken omgang zoo gewaardeerd; hy beurde op, hield moed onder tegenspoed en bejegende een ieder met innemende vriendelijkheid, daar hy by voorkeur onze goede zy'den opmerkte. Eenvoudig in zijn optreden wist hy toch, daar waar de omstandigheden het vorderden, waardig en met nadruk zijn gezag als voorzitter in de kamer van koophandel en dus als vertegenwoor diger van den handel te doen gelden. Zy'ne leiding der feesten, by de opening van hetMerwedekanaal gegeven, zal by iedereen die er aan deelnam in herinnering blyven; men voelde toen dat zyn welsprekend woord getuigde van zyn geloof in de toekomst van Am sterdam en dat zyn optimisme hem er toe leidde ook het weinige voor lief te nemen, ver trouwende dat alleen het begin moeite kost en dat bij voortgezetten arbeid, uit hetgeen werd, hetgeen noodig was kon worden verkregen. In de hier aangegeven levensopvatting stond Cordes ly'nrecht tegenover de onder jongeren veldwinnende meening, dat het najagen van eigen belang, het werken voor eigen toekomst door allen betracht, de beste waarborgen zyn voor den bloei eener handelsstad. Hy' voelde diep de solidariteit der handelsbelangen en zocht in het geen door samenwerking kon gedaan worden, ter bevordering van het belang van handel, scheep vaart en nijverheid, een gedeelte van zijn levens taak. Juist daarom wordt thans in menigen kring zijn heengaan betreurd en blijft by menigeen zijn aandenken in dankbare herinnering. H. Duitschland en China. De opgeschroefde redevoeringen, welke bij het vertrek van de beide naar China afge zonden Duitsche oorlogschepen tusschen keizer Wilhelm en prins Heinrich zijn gewisseld, de geheele mise en-scène, met den zegen van de bisschoppen op dezen tocht pro propaganda fide er bij, maken een vreemden indruk als men ze beschouwt bij het licht der feiten, welke de Duitsche bladen thans vermelden. Vooreerst toch blijkt, dat de geheele onder neming de bezetting van Kiao-Tchao en de vestiging van een vloot- en kolenstation aldaar welke was voorgesteld als een onvermijdelijke maatregel om de onwillige Chineesche regeering te dwingen tot het geven van voldoening voor den moord op Duitsche zendelingen gepleegd reeds sedert langen tijd was voorbereid, en wel in overleg met de Chineesche regeering zelve. Reeds voor twee jaren hebben verschillende schepen der kruiser-divisie de baai van KiaoTchao bezocht en werd door den toenmaligen minister van marine, admiraal Hollmann, het plan ontworpen voor eene blijvende vestiging aldaar. Het vlaggeschip der kruiser-divisie, met den kommandant van het eskader aan boord, verliet in het laatst van Mei 1896 Chefoe, bezocht de baai van Kiao-Tchao, en stoomde over Chinhai naar Shanghai. In Augustus van hetzelfde jaar ging de kruiser 3de klasse Arkona, begeleid door den stationskruiser Gurmoran, naar dezelfde baai en stelde daar uitvoerige onderzoekingen in. De Cormoran bleef verscheidene dagen in de baai, deed opmetingen en verkreeg de nauwkeurigste inlichtingen over het vaarwater en de haven toestanden. Eerst in het laatst van Augustus keerden de beide schepen naar Chefoe terug. In het laatst van 1890 eischte de opstand op de Philippijnen de tijdelijke aanwezigheid van twee oorlogschepen voor Manilla. De Irene en de Arkona gingen daarheen; het vlaggeschip Kaiser lag te Honkong in het dok ter reparatie. Dientengevolge vertoonde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl