Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1074
een hoogst eenvoudige figuur. Ridderkruisen noch
eeretitels waren zijn deel. En toch, by' zijn heen
gaan, op 11 Jan. jl. beseften allen, die hem hebben
gekend en zy'n werkzaam leven, dat met Philip
Enthoven een hoogst nuttig, een in alle opzichten
verdienstelijk man ten grave ging.
Gaarne had ik aan zijn groeve hem recht laten
wedervaren, aan zy'n nagedachtenis welverdiende
hulde gebracht. Nu ik daarin, tot mijn leed
wazen, werd verhinderd, verheugt het mij dat
de redactie van dit blad me de gelegenheid aan
bood, met een kort woord 't leven en werken
van den ontslapene in herinnering te brengen.
Philip Enthoven ontving geen wetenschappely'ke,
geen technische opleiding. Arbeidende, leerde
bij in de prakty'k de eischen der industrie kennen.
Van hem mag met volle recht worden getuigd
dat hij een selfmade man was. Zeer jong, van
de schoolbanken komende, op 12 of 13-jarigen
leeftijd kwam hy' by' zy'n oom, wijlen den heer
L. J. Enthoven, aan de «Plettery" te 's
Gravenhage in dienst.
Er zat werkkracht en energie in den knaap
en niemand beter dan de stichter der groote
industrieele onderneming was in staat dat op te
merken, te waardeeren en aan te moedigen. Zoo
klom de flinke jongeling allengs op en terwyl
de fabriek steeds in omvang toenam en de zonen
yan den ouden heer Enthoven, de heeren H. L.
en K. L. Enthoven mede in de firma optraden, ?
werd, omstreeks 1850, de heer Ph. Enthoven
tot directeur benoemd.
Was hy' voor dien ty'd een man van beteekenis
voor de onderneming, met zijn optreden als
Directeur verzwaarden niet enkel zy'n plichten,
maar ook zy'n ijver en werkzaamheid.
Ik ducht geen tegenspraak als ik zeg dat hij
de «Plettery" steeds heeft gediend als zy'n eigen
zaak; heel zijn leven, al zijn denken en streven
waren aan 't belang der onderneming gewy'd.
Hy was, vooral in den ty'd van zijn volle kracht,
de vraagbaak van ieder, die, zoowel op adminis
tratief als op technisch gebied, raad en voor
lichting behoefde. De bloei van de »Pletterij"
was zijn eerzucht en zyn glorie; haar belangen
te bevorderen, zy'n hoogste levensdoel.
En by' dat alles was Philip Enthoven als chef
een toonbeeld van humaniteit en van welwillend
heid. Niet enkel het personeel der bureaux, van
de teekenkamer en de technische staf, maar ook
de werkbazen en 't »volk" in de fabriek vereer
den in hem een nobel man, een braaf, onpartijdig,
gemoedelyk hoofd. Hy' werd op de handen ge
dragen, zegt men wel eens in figuurlijken zin,
doch by hem was dit letterlijk 't geval. By de
feestviering, in 1863, in de fabriek georganiseerd,
ter herdenking van Neêrlands 50jarige
onafhankelykheid, werd de «Directeur" door de werk
lieden op de schouders rondgedragen. By de
viering van zy'n 40jarig jubiléen dienst van de
»Plettery" bleek dat hy, by't klimmen der jaren,
nog niets van zijn populariteit by' de werklieden
had verloren.
Misschien had hy door zy'n minzaam en humaan
karakter, recht gegeven om hem n verwijt te
maken: dat hy te goed was om, met al de ge
strengheid die 't bestuur over een industrieele
onderneming met vele honderden werklieden
soms kan vorderen, onder alle omstandigheden
zy'n gezag te doen gelden. Het was hem een
behoefte om, als hy een strenge vermaning ge
geven of een straf opgelegd had, het veroor
zaakte leed zoo spoedig mogelyk te verzachten.
Beminnelyke zwakte tegenover zy'n ondergeschik
ten was zy'n eenige fout.
Ruim 40 jaren stond hy als Directeur aan het
hoofd der zaken, meer dan 60 jaren van zy'n
leven arbeidde hy in dienst van de »Plettery".
Toen in 1891 een der toenmalige eigenaren van
de fabriek, de heer H. Louis Enthoven kwam te
overly'den en de eenig overgebleven firmant, de
heer Karel L. Enthoven, ook reeds een man van
hoogen leeftijd, het geraden oordeelde de onder
neming om te zetten in een naamlooze vennoot
schap, werd het tevens noodig geacht jeugdiger
krachten astn 't hoofd der fabriek te stellen.
Philip Enthoven nam noode afscheid van de
«?Pletterij". Hy heeft helaas! tekort van de wel
verdiende rust, van zijn otium mm dignitate
mogen genieten; te vroeg heeft de
onverbiddelyke dood hem ontnomen aan de velen, dien hij
lief was.
. Niet enkel voor de »Pletterij" is hy' nuttig
werkzaam geweest. Meer dan 40 jaren was Philip
Enthoven een sieraad van onze nationale industrie,
in onze nyverheidskringen algemeen bekend en
geëerd; terwy'l hij ook in onderscheidene Bel
gische fabrieken deelgenoot was.
Zy'n goedhartigheid beperkte zich niet tot 't
personeel dat onder hem stond; hij was in hooge
mate weldadig, een vriend der armen, een hulp
vaardig mensch voor ongelukkigen.
By allen, die hem gekend hebben vooral
ook degenen die hem hun opleiding op indus
trieel gebied danken zal de naam van Philip
Enthoven in dankbare herinnering bly'een. Van
mannen als hy'. die zoovele vereerders en vrienden
nalaten, mag met gerustheid worden getuigd, dat
zy' wel heengaan, maar niet sterven.
Vlissingen, Jan. '98.
J. v. RAALTE.
Zola's uitdaging.
vj'accuse ...."
Honderde malen is dit woord in de nood
lottige Dreyfus-historie uitgesproken. Dikwijls
te goeder trouw, maar op onvoldoende gron
den. Menigmaal ook te kwader trouw, met
geen andere bedoeling dan om door beschul
diging van anderen eigen schuld te bedek
ken. Soms en dat is wel het ergste
geniepig, laaghartig, in licbtschuwe duisternis,
door mannen die het gezag en het recht
heeten te vertegenwoordigen, en die, onder
voorwendsel van staatsbelang, niet slechts
alle openbaarheid angstig ontweken, maar
zelfs den beschuldigde onkundig lieten van
het hem ten laste gelegde.
Welk een onderscheid met Emile Zola's
acht maal herhaald facmtxe, met die reeks
van knodsslagen, een modernen Hercules
waardig!
Het kan zijn, dat ook Zola niet voor al
zijne beschuldigingen voldoende gronden kan
aanvoeren, dat hij blijken zal in enkele zijner
conclusiën gefaald te nebben. Aan den mach
tigen indruk, door zijn schrijven gemaakt,
zal dit weinig of geen afbreuk doen. Want
n ding is klaar als de dag: Zola zoekt
vóór alle dingen het recht en de gerechtig
heid, en hij doet dit zonder aanzien des
persoons en zonder vrees voor de gevolgen,
al stelt hij door zijne moedige daad zijn
goeden naam, zijn maatschappelijke positie,
zijn door ingespannen arbeid verkregen for
tuin in de waagschaal.
Opzettelijke misleiding, ter wille van ge
compromitteerde personen en instellingen;
grove partijdigheid en wetsverkrachting, ter
wille van politieke belangen en cöterie-geest,
ziedaar wat Zola hun voor de voeten werpt,
die geroepen zijn om het recht te hand
haven. En het zijn geen vage beschuldigin
gen, die hij uitspreekt: hij noemt man'en
paard. Hij weet, dat hij zich blootstelt aan
eene vervolging wegens laster, aan al de
fevolgen eener mogelijke veroordeeling, maar
et is juist die vervolging welke hij wenscht.
Hij kent de lieden niet, die hij beschuldigt,
hij heeft hen nooit gezien, hij voelt te hun
nen opzichte haat doch wraakzucht. Zij zijn
voor hem slechts de booze geesten van een
sociale misdaad. En zijn eigen daad is slechts
een revolutionair middel, om het aan het licht
komen van waarheid en gerechtigheid te be
spoedigen. Hij bindt den strijd aan tegen de
hooggeplaatste militairen, die hunne slechte
zaak trachten te vereenzelvigen met die van
het Fransche leger; tegen de gewetenlooze
maar invloedrijke lieden, die men uit de dagen
van het boulangisme kent, en die speculeeren
op rassen- en nationaliteitenhaat. En hij
verklaart rond weg: »Het is eene misdaad,
dat men de heffe van de Parijsche pers er
bij gesleept heeft en diegenen van oproer
heeft beschuldigd, die het waagden, optekomen
voor de eer van Frankrijk. Het is eene
misdaad, de massa's te vergiftigen met het
anti-semitisme, waaraan het Frankrijk der
menschenrechten moet te gronde gaan. Het
is eene misdaad, van het patriotisme een
werktuig van haat, en van den sabel een
modernen god te maken."
Zola's slotwoorden: »Ik heb slechts n
hartstocht, dien van het licht, in den naam
der menschheid, die zooveel heeft geleden
en die recht heeft op geluk; mijn vlammend
protest is de kreet van mijn hart,'' ze
zijn in zijn mond mér dan een schoone en
gloedvolle frase. Hij heeft het recht, het
volste recht om zoo te spreken. En daarom
mag hij, zonder ijdele grootsprekerij, zijn
tegenstanders de uitdaging in het aangezicht
slingeren: »Men wage het toch, mij voor de
jury te brengen en het onderzoek bij
klaarlichten dag te doen plaats hebben ! Ik wacht."
Een week lang heeft Zola gewacht. Waarom
talmde de regeering, wier plicht hier toch
zoo duidelijk was voorgeschreven? Zag zij
er tegen op. dat bij de behandeling der zaak
voor de rechtbank der gezworenen de open
baarheid moeielijk kon worden opgegeven ?
Bedacht zij, dat, al kon dit geschieden, Zola
zelf toch noodzakelijk tegenwoordig moest
zijn, en dat diens tegenwoordigheid wel op
woog tegen die van een Parijsch publiek,
reporters incluis?
Het is mogelijk, na al het voorgevallene
zelfs waarschijnlijk. Zeker is het, dat de
regeering, met totale miskenning van den
grondslag der geheele quaestie, zich dien be
denktijd heeft ten nutte gemaakt om een
standpunt te kiezen dat, hoe onjuist ook,
haar toch een niet te versmaden voordeel
schijnt aan te bieden.
Zola wordt aangeklaagd wegens beleediging
van liet leger. Dat is zeer gemakkelijk voor
de door Zola beschuldigde personen. Louis
XIV zeide: »l'Elat, eest mo i", maar zulk een
arrogantie zou Zola's tegenstanders niet baten.
De staat is een abstractie: wie raakt er :n
geestdrift voor »den staat"? Maar het leger,
het Fransche leger, dat is wat anders.
Als de generaals Billot, de Boisdeffre,
Mercier, Gonse en de Pellieux, de overste du
Paty de Clam, de majoor Ravary, de leden
van den krijgsraad van 1895 en van dien van
1897, mei recht kunnen zeggen: V Armee, c'est
ntfus", dan staan de zaken voor Zola slecht,
al heeft hij het grootst gelijk van de wereld.
Want l'armée als geheel, het leger dat de
bloem der Fransche jongelingschap vereenigt,
het leger dat wie weet wanneer ? die
groote taak zal te vervullen hebben, waar
aan de onuitgesproken verwachtingen van
zoovelen zich vastknoopen, dat leger is
het heilige huisje bij uitnemendheid, de nati
onale fetisch. Doe wat ge wilt, scheld zoo
veel ge wilt en op wien ge wilt (mits »met
variatie", zooals de Génestet reeds heeft aan
bevolen), maar blijf van het leger af. Dat
is »sacro-saint".
Zola heeft blijkbaar zeer goed begrepen,
welken kant men uit wilde gaan, en hij heeft
bij voorbaat tegen deze voorstelling geprotes
teerd. In zijn antwoord op den treurigen
brief, hem namens de »Association générale des
tudiants" te Parijs toegezonden, schreef hij:
»Ik verzoek u aan het comitéte zeggen, dat
ik hoogst verwonderd ben over de bewoor
dingen van den brief, dien het tot mij heeft
gericht."
«Indien ik het leger had aangevallen, zou
ik de billijke verontwaardiging van uw be
stuur kunnen begrijpen. Maar ik heb het
leger niet aangevallen; de geschreven bewij
zen liggen daar, onbetwistbaar. Ik heb inte
gendeel al mijn liefde en al mijn eerbied
voor het leger uitgesproken.
»Men doet geen aanval op het leger als
men het volle licht wil verspreiden over de
handelingen van enkele chefs, die het
compromitteeren. Wanneer de belanghebbenden
trachten, deze chefs en de Fransche natie
onder de wapenen met elkaar te verwarren,
dan is dit eene afschuwelijke manoeuvre om
alle waarheid en alle rechtvaardigheid te
onderdrukken."
Zal de Parijsche jury eerlijk en onbevoor
oordeeld genoeg wezen om in te zien, dat
het door de regeering gekozen standpunt on
juist en onhoudbaar is?
Laat ons aannemen, dat de gezworenen
zich aan politieke invloeden weten te ont
trekken, en dat het anti-semitisme, dat in
de zaak Dreyfus zulk een groote rol heeft
gespeeld, aan hunne overwegingen vreemd
blijft, dan blijft voor hen nog de
bovenaangeduide niet geringe moeielijkheid over.
Van harte hopen wij, dat ook hier weder
gezond verstand en goede trouw mogen zege
vieren, hetgeen zeker niet geschieden zou,
wanneer door eene oneerlijke frase, als die
van welke de regeering zich thans bedient,
de hoofdzaak weder verdonkeremaand werd.
Eene vrijspraak, zelfs een gedeeltelijke,
maar dan toch principiëele vrijspraak van
Zola zou een doodvonnis wezen voor het
Kabinet?Méline en een aantal van de bij
deze droevige quaestie betrokken hooge mili
tairen onmogelijk maken. Dat zullen mis
schien velen betreuren. Maar wat beteekenen
personen tegenover beginselen?
SociaL
Overwinnaar noch orenrunnene. Een
gelukkig yevoly der taaiste Kerkiexingen.
llantlelsomlerwijs. On'.e tarief wetgeving
en de middenstand. Beier werk dan de
bloedwel agitalictjes. Maarschalk
Canrobert over den oorlog.?Iloogstemmende
nieuwe ver\cn van Ten Kale. Mooi
zeggen en mooi doen.
Weldra is het gelukkige einde te wachten,
schreef ik de vorige week omtrent de bekende
botsing tusschen kapitalisten en arbeiders in
Engeland. En nu reeds is de strijd zoo goed als
geëindigd. De bond der metaalbewerkers heeft
ten slotte den eisch van den algemeenen
achturendag laten vallen. Hierna hebben dadelijk
vele patroons de uitsluiting der arbeiders, die
direct of indirect de stakers ondersteunden,
doen ophouden. Het intrekken van genoemde
voorwaarde heeft evenwel nog geen ver
andering gebracht in den grondslag van de
trade-unions: het stellen der arbeidsvoor
waarden door de vcreenigingen in plaats van
de individueele leden opdat de vrijheid van
contracteeren door gemis aan onafhanke
lijkheid geen leugen zij. Men kan zeggen:
es gie.bt weder Hieger noch Besiegte. Van
socialistische zijde wo_rdt nu reeds in ver
schillende wijzen het lied: weg met de
oeconomische, leve de politieke actie, den allengs
meer naderkomenden arbeiders toegezongen
en... ze luisteren beter, dan voorheen. Zóó
helpen de industrieelen-kapitalisten onze ge
lederen versterken, brengen ze de blijde
boodschap van de sociaal-democratie tot hen,
die nog geloofden in de voldoende kracht der
vakvereenigingen alleen, juichen de
eenMei-rnannen. Duizenden en tienduizenden zijn
wederom terecht gaan putten uit de ware en
altijd wellende bron van allen rijkdom en
yan alle kapitaal: den arbeid. Gelukkig; er
is reeds veel te lang geleden.
* *
*
Een gelukkig gevolg van den uitslag der
laatste verkiezingen is, naar ik meen, ten
minste dit, dat de staatsmacht niet zal aan
gewend worden om het brood, om de land
bouwproducten kunstmatig duur te maken.
Een wetenschappelijk betoog hieromtrent is
voor hen, die o. m. met het internationaal
wisselkeer niet goed vertrouwd zijn, moeilijk
te geven. Cijfers, betreffende de gevolgen
hiervan, zijn beter. Om die reden laat ik Sier
volgen wat de Vorwarts schrijft:
«Het is in Duitschland den jonkers gelukt
alle veeinvoer belet te krijgen. Spoedig stegen
daarop de vleeschprijzen. Voornamelijk in
Sileziëen Oost-Pruisen ontstond een groot
gebrek aan varkensvleesch, daar de duitsche
landbouw niet in staat is het noodige vleesch
te leveren. In de industrieele centra stegen
de prijzen zeer veel en in 17 jaren tijds was
het varkensvleesch te Berlijn niet op zijn
tegen woordigen prijs. Voor 10 en 9 jaren was
de prijs '/t lager dan nu. Een prijsstijging
als die van thans, heeft op de voeding der
arbeiders echter een groote uitwerking. Bij de
gegoeden wordt niet minder vleesch verbruikt,
al slaat het 10 of 20 pfenningen op. Anders
is het bij de arbeiders; bij hen ontstaat door
de prijsstijging onmiddellijk een daling in het
verbruik. Dat is wel eens betwist en de jonkers
begrijpen daarvan misschien niets, maar de
bewijzen zijn er. In het navolgende staatje
zijn die bewijzen vervat:
De marktnoteering en het verbruik van
vleesch in Berlijn was als volgt (prijzen bij
den verkoop in 't groot):
Bundvleesch Varkensvleesch
per 100 Kilo.
103.5 Mk.
92.3 »
99.3 »
94.2 »
87.2 »
85.8 »
110.G »
115.7 »
102.1 »
110 »
1883
1884
1885
188G
1887
1888
1889
1890
1891
1892
per 100 Kilo.
101.7 Mk.
98.2 »
97 »
98.5 »
9L9 »
90.1 »
95.9 »
109.9 »
110.9 »
107.9 »
Yleeschverhr.
per hoofd.
69.49 Kilo
74.77 »
76.24 »
79.88 »
8627 »
85.13 »
80.4G »
G8.G6 »
6901 »
69.08 »
De protektionnistische maatregelen, want de
grenssluiting onder voorwendsel der veeziekten,
zijn niets anders, zijn dus de onmiddellijke
oorzaak yan achteruitgang in de volksvoeding
en verminderen daardoor de arbeidskracht
der arbeidende bevolking.
Helder bewijs van de schadelijke werking
der protektie!"
Hiermede wordt evenwel volstrekt niet be
wezen, dat handhaving van het
vrijhandelsverkeer allên.voldoendeis. Neen,duizendmaal
neen. Steeds moet de Staat zooveel mogelijk
nijverheid en handel voorstaan en bevorderen;
hiertoe behoort vooral het scheppen van uit
muntende inrichtingen niet alleen voor de
vorming van bekwame handelsbedienden,
maar vooral ook van mannen die aan het
hoofd van groote en grootsche ondernemingen
kunnen staan. Van dezen wordt allengs meer
kennis, ervaring, ruimte van blik, gevorderd.
In verband hiermede vestig ik de aandacht
op de onlangs uitgekomen brochure van den
heer H. L. Heykoop: Handelsonderwijs en
handelsverenigingen, en op de brochure van
den heer Kreukniet te Rotterdam, de vorige
week aangekondigd.
Bovendien kan de tariefwetgeving, met
behoud van het vrije of althans weinig be
lemmerende internationaal goederenverkeer
verbeterd en aangevuld worden. In dit opzicht
verdienen de volgende opmerkingen, die ik
in de Economist las, de aandacht.
De groote industrie bijv. heeft vrijdom van
belasting voor hare machines en
stoomwerktuigen, de handwerksman voor zijne gereed
schappen. Tusschen beiden in ligt de groep
der werkbazen die betalen moet voor bijna
al zijne hulpmiddelen bij den arbeid. Zoo laat
men den aannemer betalen voor zijne
heiblokken, hijschtoestellen, handlieren, takels
enz., den smid voor zijn aanbeeld, zijn boor
machine en zijn draaibank, den slachter voor
zijn hakblok en zijn machines om vleesch te
hakken of worst te stoppen, den boekbinder
voor zijn snijmachines en persen, enz. Dit is
geen gelijke behandeling: alle hulpmiddelen
bij den arbeid dienen vrij te zijn, ook al kunnen
zij wel eens een enkele maal door particulieren
tot huislijk gebruik worden gebezigd.
De belasting naar het gewicht, die nog van
sommige goederen geheven wordt, heeft een
ongelijkmatigen belastingdruk ten gevolge.
Petroleum kost tegenwoordig ? 5 GO per 100 Kg.,
boomolie /'36 per 100 Kg. Van beide is de
belasting /'0.55 de 100 Kg., zoodat de belasting
voor petroleum 10 p(Jt en voor boomolie
l Va pCt. der waarde van het artikel bedraagt.
Dezelfde verkeerde werking doet zich ge
voelen bij andere specifieke rechten (rechten
naar maat, gewicht of tel) zoo bijv. bij kaarsen,
tabak enz., in het algemeen daar, waar er in
hetzelfde artikel verschillende kwaliteiten en
dienterigevolge zeer uiteenloopende prijzen
zijn. Middelen tot redres zijn : het splitsen
van zulke tariefposten in onderdeelen, het
vaststellen eener wettelijke waarde door mid
del eener prijscourant van makelaars of'andere
deskundigen en eindelijk het vervangen der
specifieke rechten door rechten naar de waarde
der goederen. Nu de wet van 20 April 1895
Stbl. rio. 51, houdende nadere bepalingen
omtrent de heffing van invoerrecht naar de
waarde der goederen, zulke goede resultaten
oplevert, schijnt er geen beter middel te zijn
om van de invoerrechten een billijke verte
ringsbelasting te maken dan uitbreiding van
het getal goederen die naar de waarde be
last zijn.
Er ontbreekt eene adm. rechtsmacht voor
geschillen over de rangschikking der goederen.
Koffie bijv. is volgens de wet vrij van belas
ting, hare surrogaten echter, peekoffie of
cichorei en kunstkof'fie zijn belast verklaard
omdat zij naar aard of bestemming te rang
schikken zouden zijn onder »Kramerij" en
»aardappelmeel-fabrikateu".
Het publiek legt zich bij deze uitspraken
neer, maar men mag aannemen meer uit vrees
voor een proces dan uit instemming met de
zienswijze van den fiscus. Indien kwestiën
als deze zonder kosten, of' althans zonder
noemenswaardige kosten, in eerste en laatste
instantie uitgemaakt konden worden door een
van den fiscus onafhankelijk college, bijv.
door den Ilaad van beroep voor de
invoer