De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 23 januari pagina 2

23 januari 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1074 een hoogst eenvoudige figuur. Ridderkruisen noch eeretitels waren zijn deel. En toch, by' zijn heen gaan, op 11 Jan. jl. beseften allen, die hem hebben gekend en zy'n werkzaam leven, dat met Philip Enthoven een hoogst nuttig, een in alle opzichten verdienstelijk man ten grave ging. Gaarne had ik aan zijn groeve hem recht laten wedervaren, aan zy'n nagedachtenis welverdiende hulde gebracht. Nu ik daarin, tot mijn leed wazen, werd verhinderd, verheugt het mij dat de redactie van dit blad me de gelegenheid aan bood, met een kort woord 't leven en werken van den ontslapene in herinnering te brengen. Philip Enthoven ontving geen wetenschappely'ke, geen technische opleiding. Arbeidende, leerde bij in de prakty'k de eischen der industrie kennen. Van hem mag met volle recht worden getuigd dat hij een selfmade man was. Zeer jong, van de schoolbanken komende, op 12 of 13-jarigen leeftijd kwam hy' by' zy'n oom, wijlen den heer L. J. Enthoven, aan de «Plettery" te 's Gravenhage in dienst. Er zat werkkracht en energie in den knaap en niemand beter dan de stichter der groote industrieele onderneming was in staat dat op te merken, te waardeeren en aan te moedigen. Zoo klom de flinke jongeling allengs op en terwyl de fabriek steeds in omvang toenam en de zonen yan den ouden heer Enthoven, de heeren H. L. en K. L. Enthoven mede in de firma optraden, ? werd, omstreeks 1850, de heer Ph. Enthoven tot directeur benoemd. Was hy' voor dien ty'd een man van beteekenis voor de onderneming, met zijn optreden als Directeur verzwaarden niet enkel zy'n plichten, maar ook zy'n ijver en werkzaamheid. Ik ducht geen tegenspraak als ik zeg dat hij de «Plettery" steeds heeft gediend als zy'n eigen zaak; heel zijn leven, al zijn denken en streven waren aan 't belang der onderneming gewy'd. Hy was, vooral in den ty'd van zijn volle kracht, de vraagbaak van ieder, die, zoowel op adminis tratief als op technisch gebied, raad en voor lichting behoefde. De bloei van de »Pletterij" was zijn eerzucht en zyn glorie; haar belangen te bevorderen, zy'n hoogste levensdoel. En by' dat alles was Philip Enthoven als chef een toonbeeld van humaniteit en van welwillend heid. Niet enkel het personeel der bureaux, van de teekenkamer en de technische staf, maar ook de werkbazen en 't »volk" in de fabriek vereer den in hem een nobel man, een braaf, onpartijdig, gemoedelyk hoofd. Hy' werd op de handen ge dragen, zegt men wel eens in figuurlijken zin, doch by hem was dit letterlijk 't geval. By de feestviering, in 1863, in de fabriek georganiseerd, ter herdenking van Neêrlands 50jarige onafhankelykheid, werd de «Directeur" door de werk lieden op de schouders rondgedragen. By de viering van zy'n 40jarig jubiléen dienst van de »Plettery" bleek dat hy, by't klimmen der jaren, nog niets van zijn populariteit by' de werklieden had verloren. Misschien had hy door zy'n minzaam en humaan karakter, recht gegeven om hem n verwijt te maken: dat hy te goed was om, met al de ge strengheid die 't bestuur over een industrieele onderneming met vele honderden werklieden soms kan vorderen, onder alle omstandigheden zy'n gezag te doen gelden. Het was hem een behoefte om, als hy een strenge vermaning ge geven of een straf opgelegd had, het veroor zaakte leed zoo spoedig mogelyk te verzachten. Beminnelyke zwakte tegenover zy'n ondergeschik ten was zy'n eenige fout. Ruim 40 jaren stond hy als Directeur aan het hoofd der zaken, meer dan 60 jaren van zy'n leven arbeidde hy in dienst van de »Plettery". Toen in 1891 een der toenmalige eigenaren van de fabriek, de heer H. Louis Enthoven kwam te overly'den en de eenig overgebleven firmant, de heer Karel L. Enthoven, ook reeds een man van hoogen leeftijd, het geraden oordeelde de onder neming om te zetten in een naamlooze vennoot schap, werd het tevens noodig geacht jeugdiger krachten astn 't hoofd der fabriek te stellen. Philip Enthoven nam noode afscheid van de «?Pletterij". Hy heeft helaas! tekort van de wel verdiende rust, van zijn otium mm dignitate mogen genieten; te vroeg heeft de onverbiddelyke dood hem ontnomen aan de velen, dien hij lief was. . Niet enkel voor de »Pletterij" is hy' nuttig werkzaam geweest. Meer dan 40 jaren was Philip Enthoven een sieraad van onze nationale industrie, in onze nyverheidskringen algemeen bekend en geëerd; terwy'l hij ook in onderscheidene Bel gische fabrieken deelgenoot was. Zy'n goedhartigheid beperkte zich niet tot 't personeel dat onder hem stond; hij was in hooge mate weldadig, een vriend der armen, een hulp vaardig mensch voor ongelukkigen. By allen, die hem gekend hebben vooral ook degenen die hem hun opleiding op indus trieel gebied danken zal de naam van Philip Enthoven in dankbare herinnering bly'een. Van mannen als hy'. die zoovele vereerders en vrienden nalaten, mag met gerustheid worden getuigd, dat zy' wel heengaan, maar niet sterven. Vlissingen, Jan. '98. J. v. RAALTE. Zola's uitdaging. vj'accuse ...." Honderde malen is dit woord in de nood lottige Dreyfus-historie uitgesproken. Dikwijls te goeder trouw, maar op onvoldoende gron den. Menigmaal ook te kwader trouw, met geen andere bedoeling dan om door beschul diging van anderen eigen schuld te bedek ken. Soms en dat is wel het ergste geniepig, laaghartig, in licbtschuwe duisternis, door mannen die het gezag en het recht heeten te vertegenwoordigen, en die, onder voorwendsel van staatsbelang, niet slechts alle openbaarheid angstig ontweken, maar zelfs den beschuldigde onkundig lieten van het hem ten laste gelegde. Welk een onderscheid met Emile Zola's acht maal herhaald facmtxe, met die reeks van knodsslagen, een modernen Hercules waardig! Het kan zijn, dat ook Zola niet voor al zijne beschuldigingen voldoende gronden kan aanvoeren, dat hij blijken zal in enkele zijner conclusiën gefaald te nebben. Aan den mach tigen indruk, door zijn schrijven gemaakt, zal dit weinig of geen afbreuk doen. Want n ding is klaar als de dag: Zola zoekt vóór alle dingen het recht en de gerechtig heid, en hij doet dit zonder aanzien des persoons en zonder vrees voor de gevolgen, al stelt hij door zijne moedige daad zijn goeden naam, zijn maatschappelijke positie, zijn door ingespannen arbeid verkregen for tuin in de waagschaal. Opzettelijke misleiding, ter wille van ge compromitteerde personen en instellingen; grove partijdigheid en wetsverkrachting, ter wille van politieke belangen en cöterie-geest, ziedaar wat Zola hun voor de voeten werpt, die geroepen zijn om het recht te hand haven. En het zijn geen vage beschuldigin gen, die hij uitspreekt: hij noemt man'en paard. Hij weet, dat hij zich blootstelt aan eene vervolging wegens laster, aan al de fevolgen eener mogelijke veroordeeling, maar et is juist die vervolging welke hij wenscht. Hij kent de lieden niet, die hij beschuldigt, hij heeft hen nooit gezien, hij voelt te hun nen opzichte haat doch wraakzucht. Zij zijn voor hem slechts de booze geesten van een sociale misdaad. En zijn eigen daad is slechts een revolutionair middel, om het aan het licht komen van waarheid en gerechtigheid te be spoedigen. Hij bindt den strijd aan tegen de hooggeplaatste militairen, die hunne slechte zaak trachten te vereenzelvigen met die van het Fransche leger; tegen de gewetenlooze maar invloedrijke lieden, die men uit de dagen van het boulangisme kent, en die speculeeren op rassen- en nationaliteitenhaat. En hij verklaart rond weg: »Het is eene misdaad, dat men de heffe van de Parijsche pers er bij gesleept heeft en diegenen van oproer heeft beschuldigd, die het waagden, optekomen voor de eer van Frankrijk. Het is eene misdaad, de massa's te vergiftigen met het anti-semitisme, waaraan het Frankrijk der menschenrechten moet te gronde gaan. Het is eene misdaad, van het patriotisme een werktuig van haat, en van den sabel een modernen god te maken." Zola's slotwoorden: »Ik heb slechts n hartstocht, dien van het licht, in den naam der menschheid, die zooveel heeft geleden en die recht heeft op geluk; mijn vlammend protest is de kreet van mijn hart,'' ze zijn in zijn mond mér dan een schoone en gloedvolle frase. Hij heeft het recht, het volste recht om zoo te spreken. En daarom mag hij, zonder ijdele grootsprekerij, zijn tegenstanders de uitdaging in het aangezicht slingeren: »Men wage het toch, mij voor de jury te brengen en het onderzoek bij klaarlichten dag te doen plaats hebben ! Ik wacht." Een week lang heeft Zola gewacht. Waarom talmde de regeering, wier plicht hier toch zoo duidelijk was voorgeschreven? Zag zij er tegen op. dat bij de behandeling der zaak voor de rechtbank der gezworenen de open baarheid moeielijk kon worden opgegeven ? Bedacht zij, dat, al kon dit geschieden, Zola zelf toch noodzakelijk tegenwoordig moest zijn, en dat diens tegenwoordigheid wel op woog tegen die van een Parijsch publiek, reporters incluis? Het is mogelijk, na al het voorgevallene zelfs waarschijnlijk. Zeker is het, dat de regeering, met totale miskenning van den grondslag der geheele quaestie, zich dien be denktijd heeft ten nutte gemaakt om een standpunt te kiezen dat, hoe onjuist ook, haar toch een niet te versmaden voordeel schijnt aan te bieden. Zola wordt aangeklaagd wegens beleediging van liet leger. Dat is zeer gemakkelijk voor de door Zola beschuldigde personen. Louis XIV zeide: »l'Elat, eest mo i", maar zulk een arrogantie zou Zola's tegenstanders niet baten. De staat is een abstractie: wie raakt er :n geestdrift voor »den staat"? Maar het leger, het Fransche leger, dat is wat anders. Als de generaals Billot, de Boisdeffre, Mercier, Gonse en de Pellieux, de overste du Paty de Clam, de majoor Ravary, de leden van den krijgsraad van 1895 en van dien van 1897, mei recht kunnen zeggen: V Armee, c'est ntfus", dan staan de zaken voor Zola slecht, al heeft hij het grootst gelijk van de wereld. Want l'armée als geheel, het leger dat de bloem der Fransche jongelingschap vereenigt, het leger dat wie weet wanneer ? die groote taak zal te vervullen hebben, waar aan de onuitgesproken verwachtingen van zoovelen zich vastknoopen, dat leger is het heilige huisje bij uitnemendheid, de nati onale fetisch. Doe wat ge wilt, scheld zoo veel ge wilt en op wien ge wilt (mits »met variatie", zooals de Génestet reeds heeft aan bevolen), maar blijf van het leger af. Dat is »sacro-saint". Zola heeft blijkbaar zeer goed begrepen, welken kant men uit wilde gaan, en hij heeft bij voorbaat tegen deze voorstelling geprotes teerd. In zijn antwoord op den treurigen brief, hem namens de »Association générale des tudiants" te Parijs toegezonden, schreef hij: »Ik verzoek u aan het comitéte zeggen, dat ik hoogst verwonderd ben over de bewoor dingen van den brief, dien het tot mij heeft gericht." «Indien ik het leger had aangevallen, zou ik de billijke verontwaardiging van uw be stuur kunnen begrijpen. Maar ik heb het leger niet aangevallen; de geschreven bewij zen liggen daar, onbetwistbaar. Ik heb inte gendeel al mijn liefde en al mijn eerbied voor het leger uitgesproken. »Men doet geen aanval op het leger als men het volle licht wil verspreiden over de handelingen van enkele chefs, die het compromitteeren. Wanneer de belanghebbenden trachten, deze chefs en de Fransche natie onder de wapenen met elkaar te verwarren, dan is dit eene afschuwelijke manoeuvre om alle waarheid en alle rechtvaardigheid te onderdrukken." Zal de Parijsche jury eerlijk en onbevoor oordeeld genoeg wezen om in te zien, dat het door de regeering gekozen standpunt on juist en onhoudbaar is? Laat ons aannemen, dat de gezworenen zich aan politieke invloeden weten te ont trekken, en dat het anti-semitisme, dat in de zaak Dreyfus zulk een groote rol heeft gespeeld, aan hunne overwegingen vreemd blijft, dan blijft voor hen nog de bovenaangeduide niet geringe moeielijkheid over. Van harte hopen wij, dat ook hier weder gezond verstand en goede trouw mogen zege vieren, hetgeen zeker niet geschieden zou, wanneer door eene oneerlijke frase, als die van welke de regeering zich thans bedient, de hoofdzaak weder verdonkeremaand werd. Eene vrijspraak, zelfs een gedeeltelijke, maar dan toch principiëele vrijspraak van Zola zou een doodvonnis wezen voor het Kabinet?Méline en een aantal van de bij deze droevige quaestie betrokken hooge mili tairen onmogelijk maken. Dat zullen mis schien velen betreuren. Maar wat beteekenen personen tegenover beginselen? SociaL Overwinnaar noch orenrunnene. Een gelukkig yevoly der taaiste Kerkiexingen. llantlelsomlerwijs. On'.e tarief wetgeving en de middenstand. Beier werk dan de bloedwel agitalictjes. Maarschalk Canrobert over den oorlog.?Iloogstemmende nieuwe ver\cn van Ten Kale. Mooi zeggen en mooi doen. Weldra is het gelukkige einde te wachten, schreef ik de vorige week omtrent de bekende botsing tusschen kapitalisten en arbeiders in Engeland. En nu reeds is de strijd zoo goed als geëindigd. De bond der metaalbewerkers heeft ten slotte den eisch van den algemeenen achturendag laten vallen. Hierna hebben dadelijk vele patroons de uitsluiting der arbeiders, die direct of indirect de stakers ondersteunden, doen ophouden. Het intrekken van genoemde voorwaarde heeft evenwel nog geen ver andering gebracht in den grondslag van de trade-unions: het stellen der arbeidsvoor waarden door de vcreenigingen in plaats van de individueele leden opdat de vrijheid van contracteeren door gemis aan onafhanke lijkheid geen leugen zij. Men kan zeggen: es gie.bt weder Hieger noch Besiegte. Van socialistische zijde wo_rdt nu reeds in ver schillende wijzen het lied: weg met de oeconomische, leve de politieke actie, den allengs meer naderkomenden arbeiders toegezongen en... ze luisteren beter, dan voorheen. Zóó helpen de industrieelen-kapitalisten onze ge lederen versterken, brengen ze de blijde boodschap van de sociaal-democratie tot hen, die nog geloofden in de voldoende kracht der vakvereenigingen alleen, juichen de eenMei-rnannen. Duizenden en tienduizenden zijn wederom terecht gaan putten uit de ware en altijd wellende bron van allen rijkdom en yan alle kapitaal: den arbeid. Gelukkig; er is reeds veel te lang geleden. * * * Een gelukkig gevolg van den uitslag der laatste verkiezingen is, naar ik meen, ten minste dit, dat de staatsmacht niet zal aan gewend worden om het brood, om de land bouwproducten kunstmatig duur te maken. Een wetenschappelijk betoog hieromtrent is voor hen, die o. m. met het internationaal wisselkeer niet goed vertrouwd zijn, moeilijk te geven. Cijfers, betreffende de gevolgen hiervan, zijn beter. Om die reden laat ik Sier volgen wat de Vorwarts schrijft: «Het is in Duitschland den jonkers gelukt alle veeinvoer belet te krijgen. Spoedig stegen daarop de vleeschprijzen. Voornamelijk in Sileziëen Oost-Pruisen ontstond een groot gebrek aan varkensvleesch, daar de duitsche landbouw niet in staat is het noodige vleesch te leveren. In de industrieele centra stegen de prijzen zeer veel en in 17 jaren tijds was het varkensvleesch te Berlijn niet op zijn tegen woordigen prijs. Voor 10 en 9 jaren was de prijs '/t lager dan nu. Een prijsstijging als die van thans, heeft op de voeding der arbeiders echter een groote uitwerking. Bij de gegoeden wordt niet minder vleesch verbruikt, al slaat het 10 of 20 pfenningen op. Anders is het bij de arbeiders; bij hen ontstaat door de prijsstijging onmiddellijk een daling in het verbruik. Dat is wel eens betwist en de jonkers begrijpen daarvan misschien niets, maar de bewijzen zijn er. In het navolgende staatje zijn die bewijzen vervat: De marktnoteering en het verbruik van vleesch in Berlijn was als volgt (prijzen bij den verkoop in 't groot): Bundvleesch Varkensvleesch per 100 Kilo. 103.5 Mk. 92.3 » 99.3 » 94.2 » 87.2 » 85.8 » 110.G » 115.7 » 102.1 » 110 » 1883 1884 1885 188G 1887 1888 1889 1890 1891 1892 per 100 Kilo. 101.7 Mk. 98.2 » 97 » 98.5 » 9L9 » 90.1 » 95.9 » 109.9 » 110.9 » 107.9 » Yleeschverhr. per hoofd. 69.49 Kilo 74.77 » 76.24 » 79.88 » 8627 » 85.13 » 80.4G » G8.G6 » 6901 » 69.08 » De protektionnistische maatregelen, want de grenssluiting onder voorwendsel der veeziekten, zijn niets anders, zijn dus de onmiddellijke oorzaak yan achteruitgang in de volksvoeding en verminderen daardoor de arbeidskracht der arbeidende bevolking. Helder bewijs van de schadelijke werking der protektie!" Hiermede wordt evenwel volstrekt niet be wezen, dat handhaving van het vrijhandelsverkeer allên.voldoendeis. Neen,duizendmaal neen. Steeds moet de Staat zooveel mogelijk nijverheid en handel voorstaan en bevorderen; hiertoe behoort vooral het scheppen van uit muntende inrichtingen niet alleen voor de vorming van bekwame handelsbedienden, maar vooral ook van mannen die aan het hoofd van groote en grootsche ondernemingen kunnen staan. Van dezen wordt allengs meer kennis, ervaring, ruimte van blik, gevorderd. In verband hiermede vestig ik de aandacht op de onlangs uitgekomen brochure van den heer H. L. Heykoop: Handelsonderwijs en handelsverenigingen, en op de brochure van den heer Kreukniet te Rotterdam, de vorige week aangekondigd. Bovendien kan de tariefwetgeving, met behoud van het vrije of althans weinig be lemmerende internationaal goederenverkeer verbeterd en aangevuld worden. In dit opzicht verdienen de volgende opmerkingen, die ik in de Economist las, de aandacht. De groote industrie bijv. heeft vrijdom van belasting voor hare machines en stoomwerktuigen, de handwerksman voor zijne gereed schappen. Tusschen beiden in ligt de groep der werkbazen die betalen moet voor bijna al zijne hulpmiddelen bij den arbeid. Zoo laat men den aannemer betalen voor zijne heiblokken, hijschtoestellen, handlieren, takels enz., den smid voor zijn aanbeeld, zijn boor machine en zijn draaibank, den slachter voor zijn hakblok en zijn machines om vleesch te hakken of worst te stoppen, den boekbinder voor zijn snijmachines en persen, enz. Dit is geen gelijke behandeling: alle hulpmiddelen bij den arbeid dienen vrij te zijn, ook al kunnen zij wel eens een enkele maal door particulieren tot huislijk gebruik worden gebezigd. De belasting naar het gewicht, die nog van sommige goederen geheven wordt, heeft een ongelijkmatigen belastingdruk ten gevolge. Petroleum kost tegenwoordig ? 5 GO per 100 Kg., boomolie /'36 per 100 Kg. Van beide is de belasting /'0.55 de 100 Kg., zoodat de belasting voor petroleum 10 p(Jt en voor boomolie l Va pCt. der waarde van het artikel bedraagt. Dezelfde verkeerde werking doet zich ge voelen bij andere specifieke rechten (rechten naar maat, gewicht of tel) zoo bijv. bij kaarsen, tabak enz., in het algemeen daar, waar er in hetzelfde artikel verschillende kwaliteiten en dienterigevolge zeer uiteenloopende prijzen zijn. Middelen tot redres zijn : het splitsen van zulke tariefposten in onderdeelen, het vaststellen eener wettelijke waarde door mid del eener prijscourant van makelaars of'andere deskundigen en eindelijk het vervangen der specifieke rechten door rechten naar de waarde der goederen. Nu de wet van 20 April 1895 Stbl. rio. 51, houdende nadere bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen, zulke goede resultaten oplevert, schijnt er geen beter middel te zijn om van de invoerrechten een billijke verte ringsbelasting te maken dan uitbreiding van het getal goederen die naar de waarde be last zijn. Er ontbreekt eene adm. rechtsmacht voor geschillen over de rangschikking der goederen. Koffie bijv. is volgens de wet vrij van belas ting, hare surrogaten echter, peekoffie of cichorei en kunstkof'fie zijn belast verklaard omdat zij naar aard of bestemming te rang schikken zouden zijn onder »Kramerij" en »aardappelmeel-fabrikateu". Het publiek legt zich bij deze uitspraken neer, maar men mag aannemen meer uit vrees voor een proces dan uit instemming met de zienswijze van den fiscus. Indien kwestiën als deze zonder kosten, of' althans zonder noemenswaardige kosten, in eerste en laatste instantie uitgemaakt konden worden door een van den fiscus onafhankelijk college, bijv. door den Ilaad van beroep voor de invoer

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl