Historisch Archief 1877-1940
No. 1074
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
rechten, zou het beginsel van draagkracht
naar vermogen ook bij de invoerrechten beter
tot zijn recht komen.
De vorige week zei ik: later nog wat
mede uit het nuttige jaarboekje van den
vredebond. 'k Ga er nu reeds mee beginnen.
Gaarne toch wijs ik oj> het goede besluit door
de al gemeen e vergadering van den vredebond
genomen om aan het hoofdbestuur zoodanige
wijziging der statuten in overweging te geven,
dat ook vereenigingen, als zoodanig, tot het
lidmaatschap kunnen toetreden. Dit besluit
werd genomen in verband met het voorstel
der afdeeling Groningen om, naar aanleiding
eener desbetreffende circulaire van het Bureau
international de la paix te Bern, pogingen
te doen tot het verkrijgen van samenwerking
met de werklieden hier te lande, ten einde daar
door de vredezaak bevorderlijk te zijn. Veel
bijval vond dit voorstel van verschillende
kanten en van invloedrijke mannen w.o.
Goeman Borgesius.
In deze richting is werkelijk veel te doen
n door den vredebond n door de werklieden
vereenigingen. Bij de internationale arbitrage
is het belang der arbeiders rechtstreeks en
indirect betrokken. Oorlog leidt tot
kapitaalmoord en kapitaal is allereerst voor arbeid
noodig, al mag niet vergeten worden, dat
voor net vormen en het onderhouden van
kapitaal, van arbeidsmateriaal, evenmin de
arbeid gemist kan worden. Om die reden is
arbeid in de bedoelde richting ook werk van
socialen aard. Duizenden, tienduizenden
werklieden behooren zich bij den vredebond
rechtstreeks of door tusschenkomst van hun
vereeniging aan te sluiten. Deze gepaste en
ernstige wijze van protesteeren tegen de macht
van het geweld, door hooggeleerden, weieer
waarden, e. a. hooger en lager geplaatsten
reeds toegepast wordende, zal den werklieden
tot eer strekken wat niet altijd kan gezegd
worden van de niet onbekende onstuimige
bloed wet-agitatietjes en bloed-phraserijen.
Invloed uitoefenen in de richting des vredes,
ten bate van de afschaffing van het ruw of
van het wel overlegd geweld voor het beslissen
van geschillen, is in niet mindere mate de
taak van allen die, naar het spraakgebruik
of in werkelijkheid, niet tot de arbeiderskringen
behooren. Voor hen mag het minimum van
f 0.50 contributie als lid van den Vredebond,
een buitenkansje heeten als middel om
hun gezindheid te uiten en mede te werken.
Maarschalk Canrobert schreef in 1890 aan de
interparlementaire conferentie te Londen:
»Gij handelt zeer verstandig door u tegen
den oorlog te vereenigen; ik zelf heb hem
meegemaakt en mijn best gedaan omdat het
mijn plicht was; maar ik ken hem: c'estune
vilaine chose; tachez qu'on ne la fasse pas".
Een onzer beste landgenooten heeft nog
veel beter, krachtiger woord tegen den oorlog
geschreven en tevens op boeiende, overredende
wijze tot waardeering van arbeid en weten
schap, van werken in socialen zin, opgewekt.
Aan J. J. L. ten Kate het woord; het is
nuttig, zoo noodig, in onze dagen:
Wij vragen niet naar roem, door moordend staal verkregen,
WTij tellen grootheid nii-.t, die zich op knicht beroemt;
Wij wachten van den vloek des oorlogs ook gei-u zegen,
Wij laken 't heldenlied, dat broedermoord verbloemt.
De grootheid van een volk is nimmer af te meten
Naar haar beperkte grens, die afhangt van het lot,
Maar in de stalen kracht van arbeid en van weten:
Door eendracht saamgesmeed, is onze roem in God!
De ongeziene daad uit liefde tot den
De arbeid in den dienst vaa 't groot
L UGU naaste,
groote huisgezin,
iinmiiiiiiiiiiiimititiiii
VOOR HET EERST GEDRUKT.
Naar het Fransch
VAÏT
ALPHONSE DATJDET.
Ach! mijn eerste reis naar Parijs! Als ik er
maar aan denk, doen mijn beenen nog zeer en voel
ik nog maagkrampen. Twee dagen in een waggon
derde klasse, bij een kou! Ik was zestien jaren
oud, kwam van heel ver uit het hartje van
Languedoc, waar ik schoolmeester was, om mij van nu
af aan de letterkunde te wijden. Toen mijn kaartje
gekocht was, hield ik nog precies 40 sous op zak
over; maar waarom zou ik mij daarover veront
rusten? Ik was immers zoo rijk aan hoop! Het
heugt mij dat ik het bar koud had, ik bevroor
schier onder miju dunne kleeding. Ook leed ik
geweldig honger, en tocb wilde ik in weerwil der
verleidelijke gebakjes en belegde broodjes, die op de
wachtkamerbuffetten uitgestald stonden, mijn 40
sous niet aanbreken, neen, ik hield ze krampachtig
in mijn zak vast. Intusschen herinner ik mij,
dat ik het tegen het einde der reis, op het
oogenblik dat de trein, schokkend en ons onbarmhartig
van den eenen kant naar den anderen slingerend
door de treurige vlakte van Champagne stoomde,
het geducht te kwaad kreeg. Mijn reisgenooten,
matrozen die zich den tijd met liedjes zingen
kortten, reikten mij hun brandewijnflesch toe.
Fideele jongens! Hoe heerlijk klonk mij hun ruw
gezang zelfs hun matrozenborrel was heerliik,
vooral voor iemand, die sinds vier en twintig uren
niets gegeten had!
De brandewijn wekte mij op, de moeheid wiegde
mij in slaap; ik sluimerde in maar niet vast;
ik werd van tijd tot tijd wakker, als de trein stil
hield, om daarna weer in halve sluimering terug
te zinken, als wij voortreden. Als ik de oogen
opende zag ik nog slechts onduidelijk de matrozen,
hun breede kragen, hun zuidwesters, hun korte
jekkers en hoorde ik vaag hun telkens opnieuw
aangeheven gezang.
De steun in eigen kring, waarin het lot ons plaatste,
Geeft ons de waarde weer van Glorie's waren zin.
Wij vragen niet naar roem door moordend staal verkregen,
Wij tellen grootheid niet, die zich op kracht beroemt;
Wij wachten van den vloek des oorlogs nimmer zegen,
Wij haten 't heldeulied, dat broedermoord verbloemt.
'k Geloof dat vele lezers nu gestemd zullen
zijn om hun lof aan den dichter te brengen
in het gebruikelijke: dat's mooi gezeid; mag
ik hieraan toevoegen: doet nu ook mooi en
meldt u als lid aan bij den heer J. A. Mazel,
cand.-notaris, secretaris van den Vredebond
te 's Gravenhage. Ik deed 't; wie volgen?
Beter: wie gaan weer anderen voor?
Amst., 19/20 Jan. '98. D. STIGTER.
De sociale leestafel.
Sociale stemmen, sociaal-economisch week
blad, orgaan van den oranjebond van orde
en der kwarrgulden-vereeniging voor heide
ontginning. Redactie: mr. dr. H. S. Veldman
te Delft. Uitgever: J. Bokma Hz., Lange
Lauwerstraat 26, Utrecht.
Gaarne roep ik het blad toe: welkom! succes !
D. S.
ST e* L.L7TUILN
Mnziek in de Hoofdstad,
Voor het laatste concert in het Concertgebouw
had men de medewerking verkregen van Camilla
Landi uit Florence. Zij had als programma ge
kozen, eene aria uit Gluck's «Paride ed Ilelena",
de bekende aria uit HandePs Xerxes »0mbra
mai fu" en voorts een paar arietta's van oudere
italiaansche meesters, benevens »Partout" van
Chaminade en de »Habanera" uit Carmen. In
het buitenland met roem bekend als eene zan
geres, in de italiaansche school gevormd, was zij
tot dusverre voor ons nog vreemdelinge. Veilig
echter mag men beweren, dat zij dra ieder in
verrukking bracht. Mejuffrouw Landi heeft een
schoon orgaan, dat gemakkelijk aanspreekt en
waarbij iedere toon gedragen wordt door een zuil
van lucht, op eene gelukk'ge wijze samengaande
met de spierkrachtsontwikkeling, welke haar
ten dienste staat. Ten gevolge daarvan klinkt de
toon enorm vast en rustig en valt een zeer
sehoon legato waar te nemen. Opmerkelijk is
het dat mej. Landi hare borststemtonen uit
strekte tot As, terwijl men die gewoonlijk slechts
tot E of F gebruikt.
Of dit voorbeeld navolging verdient ? In geenen
deele. Het is vrij wel algemeen bekend, dat de
Italiaansche zangeressen van het heden dit na
genoeg allen doen; de gevolgen blijven meestal
niet uit. De toon verkrijgt een ordinairen klank
en de lagere middentonen worden dof en kleur
loos. Bij mej. Landi was dit nu niet het geval
en daarom kon men zich die abnormaliteit van
haar laten welgevallen. Hare zingende landge
nooten echter geven genoegzaam het bewijs van
hetgeen ik boven schreef. Ook moet men in
Ecu gerommel van over een brug rollende wielen,
een reusachtig glazen gewelf, open en toeslaande
portieren, voorbij ratelende vrachtkarren, een woelige
menigte haastige reizigers, twee douanebeambten,
drie gendermes; dat was Parijs!... Mijn broeder
haalde mij op het perron af. Een praktische jongen!
In weerwil zijner jeugd was hij diep doordrongen
van het gevoel der plichten die, als oudere broeder
op hem rustten en had daarom ook een handkar
meegebracht, zoo'n soort verhuiswagen, dien hij
geleend of gehuurd had ik weet niet meer wat
van beiden; verder had hij mijn aankomst op dat
uur voorzien, zonder dat ik hem die had aan
gekondigd.
.Daar zullen we je bagage op laden!"
Mijn bagage? Mooie bagage, die ik meebracht!
Een armzalig, klein, met spijkertjes beslagen kof
fertje vol reten, dat zelf meer woog dan zijn
geheelen inhoud. Wij togen van het station, langs
de eenzame kaden, door de slapende straten,
op weg naar het Quartier Luliu, voorafgegaan
door den kruier, die onze kar duwde. Het was
ternauwernood dag, wij kwamen slechts arbeiders
met van de kou paarscli getinte gezichten tegen,
of zwijgende kranteuombrengers, die bezig waren
de ochtendbladen handig tusschen de drempels
en huisdeuren hunner abonué's naar binnen te
schuiven. De gaslantaarns werden uitgedraaid;
de straten, de Seine, de bruggen, alles scheen
mij in den morgennevel grauw en omsluierd.
Dat was de intocht eens dichters in de hoofdstad.
Ik drong dicht tegen mijn broeder aan. Mijn hart
was beklemd ; een onverklaarbare angst beving mij.
En wij volgden nog altijd de kar. ..
Wanneer je niet al te veel haast hebt, om onze
woning te zien, zullen we eerst gaan ontbijten,"
zei miju broer.
//Hèja ! ontbijten !"
Ik verging letterlijk van honger.
Ongelukkig was de kroeg een gezellig caf
in de Rue Corneille nog niet open, en wij moesten
geruimen tijd wachten, m warm te worden,
gingen wij wat in de buurt rondwandelen; wij
liepen wel honderdmaal om het Odeon heen, dat
mij met zijn breed dak, zijji portiek en tempelachtig
uiterlijk geweldig imponeerde.
Eindelijk werden de luiken geopend, een nog
half slapende garqon liet ons binnen terwijl hij,
brommend als de stalknechts die op de
wissselplaatsen uit hun slaap worden gehaald om een extra
aanmerking nemen dat de groote zaal van het
Concertgebouw niet zoo gevoelig is als elke
andere, kleinere zaal; en indien mej. Landi niet
daar ter plaatse was opgetreden zou ik my
waarschijnlijk wel gestoord hebben aan hare
hooge borstatemtonen. Thans echter was het m\j
zeer aangenaam kennis te maken met een zeld
zaam voorkomende uitzondering op den
algemeenen regel. Over iedere voordracht afzonderlijk
nog uit te wyden, acht ik overbodig.
Het orchest bracht ten gehoore de lersche
symphonie in f-kl. 3 van Villiers-Stanford, onlangs
ook op een matinee gespeeld. Met buitengewoon
veel gloed en schakeering werd dit werk weder
door Mengelberg voorgedragen op zijn verruk
kelijk instrument het orchest. Daar ik onlangs
iets over het werk schreef, behoef ik dit thans
niet nogmaals te doen. Wel wil ik er op wijzen dat
het m.i. aanbeveling verdient, evenals nu de sym
phonie steeds aan het begin van den avond te
doen spelen. De proef, die men er reeds een paar
malen mede heeft genomen, zal bijna iedereen
wel als goed geslaagd moeten beschouwen.
Ditmaal had men op het programma ook
eenige notenvoorbeelden doen drukken van
lersche volksmelodiën, die in het werk voorkomen.
Hoe nuttig zou het zyn, indien men, ten minste
b\j nieuwe werken van grooten omvang, hiermede
voortging. Hoe veel meer belangstelling en begrip
zou men op die wijze voor zulke werken weten
aan te kweeken en hoe uitstekend zou de directie
van het Concertgebouw haar taak als muzikaal
opvoedend element in onze stad opvatten. In
Berlijn worden by de philharmonische concerten,
welke door den Leipziger Gewandhaus-dirigent,
Arthur Nikisch worden geleid, reeds sinds eenige
jaren uitvoerige programma-boeken uitgegeven,
die gereeden aftrek vinden bij het publiek.
Aan het slot van den avond spetlde men het
voorspel en den »Liebestod" uit Tristan und Isolde
van Wagner. Dat de keuze van dit nummer, aan
het slot van zoo'n avond en in het algemeen op
een concert, boven alle bedenking verheven is,
zou ik niet durven beweren. Vermoedelijk zou
Mengelberg den »Liebestod" ook wel iets langzamer
genomen hebben, als hij werkelijk Isolde aan de
lijkwa van Tristan had zien zitten, om daar haar
eigen onsterfelijken stervenszang te zingen.
Niettemin was het toch weer een groot genot,
op te gaan in de trett'elijke vertolking van wat
een groot genie ons heeft geopenbaard, in een
zijner heerlijkste scheppingen.
Zondag 1.1. gaf de heer J. B. de Pauw eene
orgelbespeling in »de vrije Gemeente". Zelfs Op
dit orgel, dat zijner ter nauwernood waardig is,
wist de heer de Pauw zijne enorme virtuoziteit
te doen uitkomen. In een prachtig tempo werd
o.a. de grootsche fuga van Bach in g-kl. 3 in
gezet en tot aan het einde met de grootste dui
delijkheid in den rhythmus doorgevoerd. Mevrouw
Noordewier-Reddingius en de heer JosephCramer,
die hunne medewerking verleenden op deze
matinee, hebben met elkander gemeen, dat men
bij hen de materie vergeet, om slechts oor te
hebben voor het onstoffelijke in hunne zielvolle
voordracht; bij de eerste waren het aria's van
Iliindel en Bach, bij den tweeden was het eene
vioolsonate van Bach en een paar kleinere itali
aansche vioolnummers, die den toehoorders groot
genot verschaften.
post in te spannen, ons met loome schreden op zijn
dunne pantoffels naslofte. Dat ontbijt bij het krieken
van den dag, zal nooit uit mijn geheugen verdwijnen.
ik behoef de oogen slechts te sluiten, om weer
het kleine zaaltje met zijn kale gewitte muren,
de kleerenstandaards, het met servetten beladen
buffettafeltje, de ongedekte maar toch helder glim
mende marmeren tafeltjes voor mij te zien. Zin
delijke glazen, zoutvaatjes en karaifeu gevuld met
lichten wijn, die wel geen spoor vau druivensap
bevatte, maar mij toch uitstekend toescheen, waren
reeds klaargezet.
Vóór alles zullen we je eerst met een kop
koffie ontdooien", stelde mijn broer voor; /,die
zetten ze hier overheerlijk."
Driecafé's" bestelde deffarcox eigenmachtig. Aan
gezien op dat vroege uur niemand buiten hemzelf
in zaal en keuken roudwaarde, antwoordde hij zich
zelf: Boiim!' en bracht ons drie café's, dat wil
zeggen voor 3 sous koffie, een smakelijke, geurig
dampende, zaakkuudig bereide drank, die in een
ongelooflijk korten tijd, tegelijk met de twee in
een mandje voorgedieude broodjes, verdween.
Na de koffie bestelden wij een ommelet, want
voor koteletten was het nog te vroeg.
Ommelet voor twee!" bestelde mijn broeder. //liot/m!''
riep de tjurcon terug Goed doorbakken !" riep
Ernest hem nog na.
Goed doorbakken !" Welk een geraffineerde
Lucullus ! Geroerd boog ik het hoofd voor de
waardigheid en voorname manieren van zoo'u
sybaritt vau een broer. Maar het toppunt van zalig
heid bereikten wij bij het dessert. Oog in oog, met
de ellebogen op tafel, deden wij over een schaaltje
amandelen en rozijnen wederkeerig allerlei bekente
nissen en bespraken allerlei plannen. Wie goed
gegeten heeft, wordt een beter menscli. Vaartwcl,
zwaarmoedigheid en angst! Ik was schier dronken
door dat ontbijt, het bracht mij in zulk een lucht
hartige stemming, alsof ik champagne had gebruikt.
Wij stapten op en liepen druk en luid sprekend
arm in arm verder. Eindelijk werd het werkelijk
dag. Parijs lachte mij door zijn wijd geopende
magazijnen toe; zelfs het Odéou toonde mij een
vriendelijker voorkomen en de wit marineren
Koninginnen van den Jtinlin du Luxemburg, die ik
door het hek aanschouwde, schenen mij aauvallig
toe te knikken en welkom te heeteu.
Mijn broeder was rijk. Hij vervulde het ambt
van secretaris bij een ouden heer, die hem zijn
Tot nrijn leedwezen moest ik den derden kamer
muziekavond van Röntgen, Cramer, Hofmeester
en Mossel verzuimen; den vierden hoop ik te
kunnen bijwonen.
Op het oogenblik, dat ik deze regelen
neerschrp, is men aan den vooravond van een der
groote en belangrijke gebeurtenissen op muzikaal
gebied in dit seizoen. Ik bedoel de opvoering van
»Siegfried", den tweeden avond uit Wagner's
Nibelungendrama, door de Wagnervereeniging. Met
groot leedwezen zullen alle vrienden der
Wagnervereeniging vernomen hebben, dat eene ernstige
ziekte den heer Mr. Henri Viotta, de ziel dier
opvoeringen, aan het bed gekluisterd houdt. Zijne
gedachten zullen zeker vervuld zijn van
JungSiegfried. Moge de levens-kracht en lust, die van
dezen uitgaat, op Viotta's toestand een
zooheilzamen invloed uitoefenen, dat hij spoedig weder
geheel genezen zal zijn. Voorzeker zal er, gedu
rende de opvoering, menige gedachte zoowel van
artiesten als toehoorders naar den lijdende vliegen.
Gelukkig heeft men in onzen landgenoot,
Hofkapellmeister Willem de Haan te Darmstadt, een
zaakkundigen plaatsvervanger voor hem gevonden.
* *
*
Het is mij eene behoefte na afloop der eerste
van de beide Siegfried-opvoeringen, in het kort
nog even mede te deelen, dat het eeuwig frissche
werk een grandiosen indruk gemaakt heeft. Dat
is in de eerste plaats te danken aan de leiding
van den Directeur, Willem de Haan. In alles
bewees hij een groot en tevens geroutineerd
dirigent te zyn. Het zal voor den heer Viotta,
in zijne treurige omstandigheden eene groote
troost zijn, dat zijn taak door zoo waardige handen
is overgenomen. Maar ook alle medewerkenden,
het orchest vooraan, verdienen den dank voor
het schitterende welslagen der uitvoering. In het
volgende nummer kom ik uitvoerig terug op den
hoogst belangrijken avond.
A NT. AvEKKAJfl'.
iiiiiiiiiiiiiiiniHiiiiiiiimiiiiMiiiliiiiiii
Collectie A, Preyer,
Uaagsche Kunstkriny, den- Haar/.
Evenals ruim een jaar geleden exposeert nu
de heer Preyer in de residentie eene belangrijke
verzameling moderne schilderijen.
Misschien is er niet deze keer een schilderij
aanwezig als die nige Mauve, Schapen in het
Duin, die destijds zóó de aandacht trok, maar
daarentegen zijn er talrijke zeer bewonderenswaar
dige werken van verschillende moderne meesters.
Naast een statige, grootsche Israëls, de
Anlxrzetters, zeer fraaie interieurs van Alb. Neuhuijs;
tegenover een bizondere, rustige zee van Mesdag,
een zeer gevoelig landschap van den bij ons te
weinig bekende franschen schilder, tijdgenoot
van Daubigny, Emile Lambinet, Aux bords de
l'Oise; verder een impoitante Artz, vier goede
doeken van Ter Meulen, drie doorwerkte van
Tony Offermans, een vijftal zeer goede van Kever;
zes studies van Mauve, waaronder enkele uit
muntenden, die met glans de nabuurschap van
een uiterst têore, delicate en atmospherische
Corot kunnen uithouden.
Ik noem nog op de zeer mooie Akkeringa,
Netten koetsiers; twee van Rossum Du Cbattel's;
een prachtige Bosboom; een kapitale aquarel van
van Essen; een heerlijke schets van Jacob Maris ;
een brilliante aquarel van Willem Maris; een
^mémoires' dicteerde. Salaris : 75 francs per maand.
Van die 75 francs moesten wij leven en intusschen
afwachten, dat de roem mij toelachte.
Mijn broeder had een klein kamertje op de vijfde
verdieping van het Hotel du tié/iaf' in de Rue
cfu Tournon Het was een beetje eng voor ous
beiden, maar niettegenstaande dat vond ik ons
dakkamertje verrukkelijk : 't was toch een Parijsche
dakkamer. Wanneer ik de. woorden Hotel du
Sénaf' in vette letters, maar op het uithangbord
zag pralen, voelde ik mijn eigenliefde reeds gestreeld
en was ik als verblind. Aan de andere zijde der
straat tegenover het hotel stond een huis uit de
vorige eeuw. met een gevel bestaande uit twee
liggende figuren, die er uitzagen alsof zij elk
oogeublik op den sprong lagen om zich boven van
het dak op straat te storten.
//Daar woont Ricord". lichtte mijn broeder mij
in; //de beroemde Ricord, de lijfarts van den
keizer!"
Hotel du Séuat! Lijfarts vau den keizer ! Dat
alles prikkelde mijn ijdelheid, betooverde mij. O !
die eerste indrukken van Parijs !
De groote restaurants van den Boulevard til.
Michel en de talrijke nieuwe gebouwen vau den
Voiilt'cr/rd Kt. (ïermaiii en de Rue des Ecoles, hadden
de studeerende jongelingschap nog niet uit het
kwartier verdreven en trots zijn luisterrijken naam
had ons hotel in de Ktie du Toiirnon' hoegenaamd
niets senaatachtigs. Er huisde een geheele kolonie
studenten, een uit het zuidelijke Cascogne geko
men schaar van flinke hoewel tamelijk blufferige
jongelui, een beetje verwaand en onverschillig,
groote liefhebbers van praten en drinken, die de
trappen en portalen van het gedreun hunner krach
tige basstemmen lieten weergalmen. Zij brachten
hun tijd zoek met alles te bepraten en onophou
delijk te discuteeren. Wij ontmoetten hen zelden,
alleen 's Zondags, en ook dan nog slechts bij toeval,
dat, wil zeggen, als onze beurzen ous de weelde
van een diner aan de table-d'lióte veroorloofden.
Daar zag ik Gambetta. Hij was toen reeds de
man, die wij gekend en bewonderd hebben. Hij
was beweeglijk vau aard en spreken was zijn lust
en zijn leven; de woordenrijke Romein, op
Gallischen bodem opgewassen, zwelgde zelf in den
stroom zijner redevoeringen, liet de glasruiten van
de uitbarstingen zijner donderende welsprekendheid
trillen en eindigde meestal met een schaterlach.
Hij beheerschte toen reeds al zijn kameraden. Hij