De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 23 januari pagina 3

23 januari 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1074 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 rechten, zou het beginsel van draagkracht naar vermogen ook bij de invoerrechten beter tot zijn recht komen. De vorige week zei ik: later nog wat mede uit het nuttige jaarboekje van den vredebond. 'k Ga er nu reeds mee beginnen. Gaarne toch wijs ik oj> het goede besluit door de al gemeen e vergadering van den vredebond genomen om aan het hoofdbestuur zoodanige wijziging der statuten in overweging te geven, dat ook vereenigingen, als zoodanig, tot het lidmaatschap kunnen toetreden. Dit besluit werd genomen in verband met het voorstel der afdeeling Groningen om, naar aanleiding eener desbetreffende circulaire van het Bureau international de la paix te Bern, pogingen te doen tot het verkrijgen van samenwerking met de werklieden hier te lande, ten einde daar door de vredezaak bevorderlijk te zijn. Veel bijval vond dit voorstel van verschillende kanten en van invloedrijke mannen w.o. Goeman Borgesius. In deze richting is werkelijk veel te doen n door den vredebond n door de werklieden vereenigingen. Bij de internationale arbitrage is het belang der arbeiders rechtstreeks en indirect betrokken. Oorlog leidt tot kapitaalmoord en kapitaal is allereerst voor arbeid noodig, al mag niet vergeten worden, dat voor net vormen en het onderhouden van kapitaal, van arbeidsmateriaal, evenmin de arbeid gemist kan worden. Om die reden is arbeid in de bedoelde richting ook werk van socialen aard. Duizenden, tienduizenden werklieden behooren zich bij den vredebond rechtstreeks of door tusschenkomst van hun vereeniging aan te sluiten. Deze gepaste en ernstige wijze van protesteeren tegen de macht van het geweld, door hooggeleerden, weieer waarden, e. a. hooger en lager geplaatsten reeds toegepast wordende, zal den werklieden tot eer strekken wat niet altijd kan gezegd worden van de niet onbekende onstuimige bloed wet-agitatietjes en bloed-phraserijen. Invloed uitoefenen in de richting des vredes, ten bate van de afschaffing van het ruw of van het wel overlegd geweld voor het beslissen van geschillen, is in niet mindere mate de taak van allen die, naar het spraakgebruik of in werkelijkheid, niet tot de arbeiderskringen behooren. Voor hen mag het minimum van f 0.50 contributie als lid van den Vredebond, een buitenkansje heeten als middel om hun gezindheid te uiten en mede te werken. Maarschalk Canrobert schreef in 1890 aan de interparlementaire conferentie te Londen: »Gij handelt zeer verstandig door u tegen den oorlog te vereenigen; ik zelf heb hem meegemaakt en mijn best gedaan omdat het mijn plicht was; maar ik ken hem: c'estune vilaine chose; tachez qu'on ne la fasse pas". Een onzer beste landgenooten heeft nog veel beter, krachtiger woord tegen den oorlog geschreven en tevens op boeiende, overredende wijze tot waardeering van arbeid en weten schap, van werken in socialen zin, opgewekt. Aan J. J. L. ten Kate het woord; het is nuttig, zoo noodig, in onze dagen: Wij vragen niet naar roem, door moordend staal verkregen, WTij tellen grootheid nii-.t, die zich op knicht beroemt; Wij wachten van den vloek des oorlogs ook gei-u zegen, Wij laken 't heldenlied, dat broedermoord verbloemt. De grootheid van een volk is nimmer af te meten Naar haar beperkte grens, die afhangt van het lot, Maar in de stalen kracht van arbeid en van weten: Door eendracht saamgesmeed, is onze roem in God! De ongeziene daad uit liefde tot den De arbeid in den dienst vaa 't groot L UGU naaste, groote huisgezin, iinmiiiiiiiiiiiimititiiii VOOR HET EERST GEDRUKT. Naar het Fransch VAÏT ALPHONSE DATJDET. Ach! mijn eerste reis naar Parijs! Als ik er maar aan denk, doen mijn beenen nog zeer en voel ik nog maagkrampen. Twee dagen in een waggon derde klasse, bij een kou! Ik was zestien jaren oud, kwam van heel ver uit het hartje van Languedoc, waar ik schoolmeester was, om mij van nu af aan de letterkunde te wijden. Toen mijn kaartje gekocht was, hield ik nog precies 40 sous op zak over; maar waarom zou ik mij daarover veront rusten? Ik was immers zoo rijk aan hoop! Het heugt mij dat ik het bar koud had, ik bevroor schier onder miju dunne kleeding. Ook leed ik geweldig honger, en tocb wilde ik in weerwil der verleidelijke gebakjes en belegde broodjes, die op de wachtkamerbuffetten uitgestald stonden, mijn 40 sous niet aanbreken, neen, ik hield ze krampachtig in mijn zak vast. Intusschen herinner ik mij, dat ik het tegen het einde der reis, op het oogenblik dat de trein, schokkend en ons onbarmhartig van den eenen kant naar den anderen slingerend door de treurige vlakte van Champagne stoomde, het geducht te kwaad kreeg. Mijn reisgenooten, matrozen die zich den tijd met liedjes zingen kortten, reikten mij hun brandewijnflesch toe. Fideele jongens! Hoe heerlijk klonk mij hun ruw gezang zelfs hun matrozenborrel was heerliik, vooral voor iemand, die sinds vier en twintig uren niets gegeten had! De brandewijn wekte mij op, de moeheid wiegde mij in slaap; ik sluimerde in maar niet vast; ik werd van tijd tot tijd wakker, als de trein stil hield, om daarna weer in halve sluimering terug te zinken, als wij voortreden. Als ik de oogen opende zag ik nog slechts onduidelijk de matrozen, hun breede kragen, hun zuidwesters, hun korte jekkers en hoorde ik vaag hun telkens opnieuw aangeheven gezang. De steun in eigen kring, waarin het lot ons plaatste, Geeft ons de waarde weer van Glorie's waren zin. Wij vragen niet naar roem door moordend staal verkregen, Wij tellen grootheid niet, die zich op kracht beroemt; Wij wachten van den vloek des oorlogs nimmer zegen, Wij haten 't heldeulied, dat broedermoord verbloemt. 'k Geloof dat vele lezers nu gestemd zullen zijn om hun lof aan den dichter te brengen in het gebruikelijke: dat's mooi gezeid; mag ik hieraan toevoegen: doet nu ook mooi en meldt u als lid aan bij den heer J. A. Mazel, cand.-notaris, secretaris van den Vredebond te 's Gravenhage. Ik deed 't; wie volgen? Beter: wie gaan weer anderen voor? Amst., 19/20 Jan. '98. D. STIGTER. De sociale leestafel. Sociale stemmen, sociaal-economisch week blad, orgaan van den oranjebond van orde en der kwarrgulden-vereeniging voor heide ontginning. Redactie: mr. dr. H. S. Veldman te Delft. Uitgever: J. Bokma Hz., Lange Lauwerstraat 26, Utrecht. Gaarne roep ik het blad toe: welkom! succes ! D. S. ST e* L.L7TUILN Mnziek in de Hoofdstad, Voor het laatste concert in het Concertgebouw had men de medewerking verkregen van Camilla Landi uit Florence. Zij had als programma ge kozen, eene aria uit Gluck's «Paride ed Ilelena", de bekende aria uit HandePs Xerxes »0mbra mai fu" en voorts een paar arietta's van oudere italiaansche meesters, benevens »Partout" van Chaminade en de »Habanera" uit Carmen. In het buitenland met roem bekend als eene zan geres, in de italiaansche school gevormd, was zij tot dusverre voor ons nog vreemdelinge. Veilig echter mag men beweren, dat zij dra ieder in verrukking bracht. Mejuffrouw Landi heeft een schoon orgaan, dat gemakkelijk aanspreekt en waarbij iedere toon gedragen wordt door een zuil van lucht, op eene gelukk'ge wijze samengaande met de spierkrachtsontwikkeling, welke haar ten dienste staat. Ten gevolge daarvan klinkt de toon enorm vast en rustig en valt een zeer sehoon legato waar te nemen. Opmerkelijk is het dat mej. Landi hare borststemtonen uit strekte tot As, terwijl men die gewoonlijk slechts tot E of F gebruikt. Of dit voorbeeld navolging verdient ? In geenen deele. Het is vrij wel algemeen bekend, dat de Italiaansche zangeressen van het heden dit na genoeg allen doen; de gevolgen blijven meestal niet uit. De toon verkrijgt een ordinairen klank en de lagere middentonen worden dof en kleur loos. Bij mej. Landi was dit nu niet het geval en daarom kon men zich die abnormaliteit van haar laten welgevallen. Hare zingende landge nooten echter geven genoegzaam het bewijs van hetgeen ik boven schreef. Ook moet men in Ecu gerommel van over een brug rollende wielen, een reusachtig glazen gewelf, open en toeslaande portieren, voorbij ratelende vrachtkarren, een woelige menigte haastige reizigers, twee douanebeambten, drie gendermes; dat was Parijs!... Mijn broeder haalde mij op het perron af. Een praktische jongen! In weerwil zijner jeugd was hij diep doordrongen van het gevoel der plichten die, als oudere broeder op hem rustten en had daarom ook een handkar meegebracht, zoo'n soort verhuiswagen, dien hij geleend of gehuurd had ik weet niet meer wat van beiden; verder had hij mijn aankomst op dat uur voorzien, zonder dat ik hem die had aan gekondigd. .Daar zullen we je bagage op laden!" Mijn bagage? Mooie bagage, die ik meebracht! Een armzalig, klein, met spijkertjes beslagen kof fertje vol reten, dat zelf meer woog dan zijn geheelen inhoud. Wij togen van het station, langs de eenzame kaden, door de slapende straten, op weg naar het Quartier Luliu, voorafgegaan door den kruier, die onze kar duwde. Het was ternauwernood dag, wij kwamen slechts arbeiders met van de kou paarscli getinte gezichten tegen, of zwijgende kranteuombrengers, die bezig waren de ochtendbladen handig tusschen de drempels en huisdeuren hunner abonué's naar binnen te schuiven. De gaslantaarns werden uitgedraaid; de straten, de Seine, de bruggen, alles scheen mij in den morgennevel grauw en omsluierd. Dat was de intocht eens dichters in de hoofdstad. Ik drong dicht tegen mijn broeder aan. Mijn hart was beklemd ; een onverklaarbare angst beving mij. En wij volgden nog altijd de kar. .. Wanneer je niet al te veel haast hebt, om onze woning te zien, zullen we eerst gaan ontbijten," zei miju broer. //Hèja ! ontbijten !" Ik verging letterlijk van honger. Ongelukkig was de kroeg een gezellig caf in de Rue Corneille nog niet open, en wij moesten geruimen tijd wachten, m warm te worden, gingen wij wat in de buurt rondwandelen; wij liepen wel honderdmaal om het Odeon heen, dat mij met zijn breed dak, zijji portiek en tempelachtig uiterlijk geweldig imponeerde. Eindelijk werden de luiken geopend, een nog half slapende garqon liet ons binnen terwijl hij, brommend als de stalknechts die op de wissselplaatsen uit hun slaap worden gehaald om een extra aanmerking nemen dat de groote zaal van het Concertgebouw niet zoo gevoelig is als elke andere, kleinere zaal; en indien mej. Landi niet daar ter plaatse was opgetreden zou ik my waarschijnlijk wel gestoord hebben aan hare hooge borstatemtonen. Thans echter was het m\j zeer aangenaam kennis te maken met een zeld zaam voorkomende uitzondering op den algemeenen regel. Over iedere voordracht afzonderlijk nog uit te wyden, acht ik overbodig. Het orchest bracht ten gehoore de lersche symphonie in f-kl. 3 van Villiers-Stanford, onlangs ook op een matinee gespeeld. Met buitengewoon veel gloed en schakeering werd dit werk weder door Mengelberg voorgedragen op zijn verruk kelijk instrument het orchest. Daar ik onlangs iets over het werk schreef, behoef ik dit thans niet nogmaals te doen. Wel wil ik er op wijzen dat het m.i. aanbeveling verdient, evenals nu de sym phonie steeds aan het begin van den avond te doen spelen. De proef, die men er reeds een paar malen mede heeft genomen, zal bijna iedereen wel als goed geslaagd moeten beschouwen. Ditmaal had men op het programma ook eenige notenvoorbeelden doen drukken van lersche volksmelodiën, die in het werk voorkomen. Hoe nuttig zou het zyn, indien men, ten minste b\j nieuwe werken van grooten omvang, hiermede voortging. Hoe veel meer belangstelling en begrip zou men op die wijze voor zulke werken weten aan te kweeken en hoe uitstekend zou de directie van het Concertgebouw haar taak als muzikaal opvoedend element in onze stad opvatten. In Berlijn worden by de philharmonische concerten, welke door den Leipziger Gewandhaus-dirigent, Arthur Nikisch worden geleid, reeds sinds eenige jaren uitvoerige programma-boeken uitgegeven, die gereeden aftrek vinden bij het publiek. Aan het slot van den avond spetlde men het voorspel en den »Liebestod" uit Tristan und Isolde van Wagner. Dat de keuze van dit nummer, aan het slot van zoo'n avond en in het algemeen op een concert, boven alle bedenking verheven is, zou ik niet durven beweren. Vermoedelijk zou Mengelberg den »Liebestod" ook wel iets langzamer genomen hebben, als hij werkelijk Isolde aan de lijkwa van Tristan had zien zitten, om daar haar eigen onsterfelijken stervenszang te zingen. Niettemin was het toch weer een groot genot, op te gaan in de trett'elijke vertolking van wat een groot genie ons heeft geopenbaard, in een zijner heerlijkste scheppingen. Zondag 1.1. gaf de heer J. B. de Pauw eene orgelbespeling in »de vrije Gemeente". Zelfs Op dit orgel, dat zijner ter nauwernood waardig is, wist de heer de Pauw zijne enorme virtuoziteit te doen uitkomen. In een prachtig tempo werd o.a. de grootsche fuga van Bach in g-kl. 3 in gezet en tot aan het einde met de grootste dui delijkheid in den rhythmus doorgevoerd. Mevrouw Noordewier-Reddingius en de heer JosephCramer, die hunne medewerking verleenden op deze matinee, hebben met elkander gemeen, dat men bij hen de materie vergeet, om slechts oor te hebben voor het onstoffelijke in hunne zielvolle voordracht; bij de eerste waren het aria's van Iliindel en Bach, bij den tweeden was het eene vioolsonate van Bach en een paar kleinere itali aansche vioolnummers, die den toehoorders groot genot verschaften. post in te spannen, ons met loome schreden op zijn dunne pantoffels naslofte. Dat ontbijt bij het krieken van den dag, zal nooit uit mijn geheugen verdwijnen. ik behoef de oogen slechts te sluiten, om weer het kleine zaaltje met zijn kale gewitte muren, de kleerenstandaards, het met servetten beladen buffettafeltje, de ongedekte maar toch helder glim mende marmeren tafeltjes voor mij te zien. Zin delijke glazen, zoutvaatjes en karaifeu gevuld met lichten wijn, die wel geen spoor vau druivensap bevatte, maar mij toch uitstekend toescheen, waren reeds klaargezet. Vóór alles zullen we je eerst met een kop koffie ontdooien", stelde mijn broer voor; /,die zetten ze hier overheerlijk." Driecafé's" bestelde deffarcox eigenmachtig. Aan gezien op dat vroege uur niemand buiten hemzelf in zaal en keuken roudwaarde, antwoordde hij zich zelf: Boiim!' en bracht ons drie café's, dat wil zeggen voor 3 sous koffie, een smakelijke, geurig dampende, zaakkuudig bereide drank, die in een ongelooflijk korten tijd, tegelijk met de twee in een mandje voorgedieude broodjes, verdween. Na de koffie bestelden wij een ommelet, want voor koteletten was het nog te vroeg. Ommelet voor twee!" bestelde mijn broeder. //liot/m!'' riep de tjurcon terug Goed doorbakken !" riep Ernest hem nog na. Goed doorbakken !" Welk een geraffineerde Lucullus ! Geroerd boog ik het hoofd voor de waardigheid en voorname manieren van zoo'u sybaritt vau een broer. Maar het toppunt van zalig heid bereikten wij bij het dessert. Oog in oog, met de ellebogen op tafel, deden wij over een schaaltje amandelen en rozijnen wederkeerig allerlei bekente nissen en bespraken allerlei plannen. Wie goed gegeten heeft, wordt een beter menscli. Vaartwcl, zwaarmoedigheid en angst! Ik was schier dronken door dat ontbijt, het bracht mij in zulk een lucht hartige stemming, alsof ik champagne had gebruikt. Wij stapten op en liepen druk en luid sprekend arm in arm verder. Eindelijk werd het werkelijk dag. Parijs lachte mij door zijn wijd geopende magazijnen toe; zelfs het Odéou toonde mij een vriendelijker voorkomen en de wit marineren Koninginnen van den Jtinlin du Luxemburg, die ik door het hek aanschouwde, schenen mij aauvallig toe te knikken en welkom te heeteu. Mijn broeder was rijk. Hij vervulde het ambt van secretaris bij een ouden heer, die hem zijn Tot nrijn leedwezen moest ik den derden kamer muziekavond van Röntgen, Cramer, Hofmeester en Mossel verzuimen; den vierden hoop ik te kunnen bijwonen. Op het oogenblik, dat ik deze regelen neerschrp, is men aan den vooravond van een der groote en belangrijke gebeurtenissen op muzikaal gebied in dit seizoen. Ik bedoel de opvoering van »Siegfried", den tweeden avond uit Wagner's Nibelungendrama, door de Wagnervereeniging. Met groot leedwezen zullen alle vrienden der Wagnervereeniging vernomen hebben, dat eene ernstige ziekte den heer Mr. Henri Viotta, de ziel dier opvoeringen, aan het bed gekluisterd houdt. Zijne gedachten zullen zeker vervuld zijn van JungSiegfried. Moge de levens-kracht en lust, die van dezen uitgaat, op Viotta's toestand een zooheilzamen invloed uitoefenen, dat hij spoedig weder geheel genezen zal zijn. Voorzeker zal er, gedu rende de opvoering, menige gedachte zoowel van artiesten als toehoorders naar den lijdende vliegen. Gelukkig heeft men in onzen landgenoot, Hofkapellmeister Willem de Haan te Darmstadt, een zaakkundigen plaatsvervanger voor hem gevonden. * * * Het is mij eene behoefte na afloop der eerste van de beide Siegfried-opvoeringen, in het kort nog even mede te deelen, dat het eeuwig frissche werk een grandiosen indruk gemaakt heeft. Dat is in de eerste plaats te danken aan de leiding van den Directeur, Willem de Haan. In alles bewees hij een groot en tevens geroutineerd dirigent te zyn. Het zal voor den heer Viotta, in zijne treurige omstandigheden eene groote troost zijn, dat zijn taak door zoo waardige handen is overgenomen. Maar ook alle medewerkenden, het orchest vooraan, verdienen den dank voor het schitterende welslagen der uitvoering. In het volgende nummer kom ik uitvoerig terug op den hoogst belangrijken avond. A NT. AvEKKAJfl'. iiiiiiiiiiiiiiiniHiiiiiiiimiiiiMiiiliiiiiii Collectie A, Preyer, Uaagsche Kunstkriny, den- Haar/. Evenals ruim een jaar geleden exposeert nu de heer Preyer in de residentie eene belangrijke verzameling moderne schilderijen. Misschien is er niet deze keer een schilderij aanwezig als die nige Mauve, Schapen in het Duin, die destijds zóó de aandacht trok, maar daarentegen zijn er talrijke zeer bewonderenswaar dige werken van verschillende moderne meesters. Naast een statige, grootsche Israëls, de Anlxrzetters, zeer fraaie interieurs van Alb. Neuhuijs; tegenover een bizondere, rustige zee van Mesdag, een zeer gevoelig landschap van den bij ons te weinig bekende franschen schilder, tijdgenoot van Daubigny, Emile Lambinet, Aux bords de l'Oise; verder een impoitante Artz, vier goede doeken van Ter Meulen, drie doorwerkte van Tony Offermans, een vijftal zeer goede van Kever; zes studies van Mauve, waaronder enkele uit muntenden, die met glans de nabuurschap van een uiterst têore, delicate en atmospherische Corot kunnen uithouden. Ik noem nog op de zeer mooie Akkeringa, Netten koetsiers; twee van Rossum Du Cbattel's; een prachtige Bosboom; een kapitale aquarel van van Essen; een heerlijke schets van Jacob Maris ; een brilliante aquarel van Willem Maris; een ^mémoires' dicteerde. Salaris : 75 francs per maand. Van die 75 francs moesten wij leven en intusschen afwachten, dat de roem mij toelachte. Mijn broeder had een klein kamertje op de vijfde verdieping van het Hotel du tié/iaf' in de Rue cfu Tournon Het was een beetje eng voor ous beiden, maar niettegenstaande dat vond ik ons dakkamertje verrukkelijk : 't was toch een Parijsche dakkamer. Wanneer ik de. woorden Hotel du Sénaf' in vette letters, maar op het uithangbord zag pralen, voelde ik mijn eigenliefde reeds gestreeld en was ik als verblind. Aan de andere zijde der straat tegenover het hotel stond een huis uit de vorige eeuw. met een gevel bestaande uit twee liggende figuren, die er uitzagen alsof zij elk oogeublik op den sprong lagen om zich boven van het dak op straat te storten. //Daar woont Ricord". lichtte mijn broeder mij in; //de beroemde Ricord, de lijfarts van den keizer!" Hotel du Séuat! Lijfarts vau den keizer ! Dat alles prikkelde mijn ijdelheid, betooverde mij. O ! die eerste indrukken van Parijs ! De groote restaurants van den Boulevard til. Michel en de talrijke nieuwe gebouwen vau den Voiilt'cr/rd Kt. (ïermaiii en de Rue des Ecoles, hadden de studeerende jongelingschap nog niet uit het kwartier verdreven en trots zijn luisterrijken naam had ons hotel in de Ktie du Toiirnon' hoegenaamd niets senaatachtigs. Er huisde een geheele kolonie studenten, een uit het zuidelijke Cascogne geko men schaar van flinke hoewel tamelijk blufferige jongelui, een beetje verwaand en onverschillig, groote liefhebbers van praten en drinken, die de trappen en portalen van het gedreun hunner krach tige basstemmen lieten weergalmen. Zij brachten hun tijd zoek met alles te bepraten en onophou delijk te discuteeren. Wij ontmoetten hen zelden, alleen 's Zondags, en ook dan nog slechts bij toeval, dat, wil zeggen, als onze beurzen ous de weelde van een diner aan de table-d'lióte veroorloofden. Daar zag ik Gambetta. Hij was toen reeds de man, die wij gekend en bewonderd hebben. Hij was beweeglijk vau aard en spreken was zijn lust en zijn leven; de woordenrijke Romein, op Gallischen bodem opgewassen, zwelgde zelf in den stroom zijner redevoeringen, liet de glasruiten van de uitbarstingen zijner donderende welsprekendheid trillen en eindigde meestal met een schaterlach. Hij beheerschte toen reeds al zijn kameraden. Hij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl