Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1074
China en fle mopittu
(La Silhouette).
De koek der koningen en keizers.
Een nieuwe rol,
(Punche).
Keizerlijke acteur-regisseur (die een hoofdrol vervult in de
Voyage en Chine): »Hm, nog een streekje hier en daar, en dan
ben ik een beste keizer van China!"
Gerechtvaardigde twijfel.
(Meggendorfs Blatttr.)
Zy : Voor een kwartje lippenpomade, asjeblieft 'i
Hvj: Zou u daar wel genoeg aan hebben ?
Een Zigeuner-begrafenis.
In de nabijheid van een Duitsch stadje overleed dezer dagen
in een kamp van Zigeuners de vr*uw van een der hoofden van
den stam. Omniddelijk na dit sterfgeval gingen alle leden van
den stam in den rouw, hetgeen hierin bestond, dat zij roode en
gele linten vlochten door hun haren en door de manen van hun
paarden. Ieder van hen bracht een geschenk, mede, dat op het
lichaam van de doode werd nedergelegd. Later sloeg men een
tent op, binnen welke, in een donkerroode doodkist, het lyk
werd geplaatst. Voor de tent werd een groot vuur ontstoken;
daar omheen zetten zich de bloedverwanten en vrienden der
overledene neder, en prezen beurtelings hare deugden en hare
goede daden. De doode, die in de geopende doodkist voor ieder
was tentoongesteld, was met roode bloemen en kransen versierd,
gekleed in een z\jden lijkwade en voorzien van al hare sieraden.
Van heinde en ver stroomden andere Zigeuners toe, die den familie
kring binnentraden en mede den lof der overledene verkondigden.
Eindelyk werd het lijk ter aarde besteld; het werd gevolgd door
een talrijken stoet en voorafgegaan door zes Zigeuners te paard.
Gedurende de begrafenis speelden de muzikanten van den stam
vroolyke wijzen. Men keerde naar het kamp terug, dronk den
begrafeniswyn en onderhield zich tot den avond op ernstigen
toon over de deugden der overledene.
Zou men niet meenen, de begrafenis van een Indiaansen
opperhoofd door Gustave Aimard of Fenimore Cooper te hooren
vertellen?
INGEZONDEN.
Het exploiteeren van anoMen door naamlooze vennootschapn,
In het No. van 9 Januari 1.1. wordt door den heer D. Stigter
onder de rubriek: «Sociale aangelegenheden" het exploiteeren van
apotheken door naamlooze vennootschappen ter sprake gebracht
en, zoo niet in bescherming genomen, dan toch beschouwd als,
het gevolg van den logischen ontwikkelingsgang van het
oeconomisch leven onzer tijden. »Kleine bedrijven", zoo zegt hjj, »worden
door groote en grootsche ondernemingen met een staf van ingenieurs,
werktuigkundigen en andere gediplomeerden geabsorbeerd".
Het is niet te verwonderen, dat een leek op pharmaceutisch
gebied, tevens voorstander van coöperatie, aldus oordeelt. Vry
algemeen blykt hoe volkomen onbekend Jeeken zijn met den
werkkring van den apotheker, en toch zich bevoegd achten,
daarover een oordeel uittespreken. Door het publiek wordt eene
apotheek als een gewone handelszaak en een apotheker als een
«handelaar in geneesmiddelen" beschouwd. Men meent, dat de
werkkring van den apotheker uitsluitend bestaat in den verkoop
van geneesmiddelen en dat de apotheker geen hoogere aspiraties
kent dan »zaken doen" en »geld verdienen". Dit oordeel over
den apotheker, uitsluitend een gevolg van volslagen onbekendheid
met den aard van deze betrekking, is ten eenenmale onjuist.
Niet aan eene handelsschool ontvangt de aanstaande pharmacent
zyne opleiding maar aan eene hoogeschool, om, evenals de
geneesbeer, door hooger onderwijs voorbereid te worden tot de
taak, die hem in de Maatschappij wacht: hulp te verleenen aan
den zieken mensch. Is het niet de roeping van den geneesheer,
flnantiëel voordeel niet op den voorgrond te stellen, maar boven
alles de belangen der aan zijne zorg toevertrouwde zieken te
behartigen ? Evenzoo is het de plicht van den apotheker om met
nauwgezetheid en toewijding voor een goede bereiding en een
nauwkeurig onderzoek der geneesmiddelen zorg te dragen, zonder
dat flnantiëel voordeel hierbij op den voorgrond mag treden.
Een enkel voorbeeld: Tal van geneesmiddelen zy'n er, die niet
vatbaar zijn voor onderzoek op zuiverheid of waarvan het gehalte
aan werkzame bestanddeelen niet kan worden gecontroleerd.
Nu is het de plicht van den apotheker om deze geneesmiddelen
zelf te bereiden, met opoffering van veel tijd, maar ook van
geld, want zij kunnen meestal veel goedkooper uit den handel
verkregen worden, z\j het dan ook dikwijls ten koste
derdeugdelykheid.
Hier mag niet anders gelden dan het belang van den zieke.
Daar, waarby den apotheker de zucht naar »zaken doen" en
geld verdienen op den voorgrond treedt, daar bestaat zeer veel
kans, dat het het algemeen belang schade lijdt.
En welk beginsel is nu overheerschend bij het exploiteeren
eener apotheek door een naamlooze vennootschap ? Het waar
achtig belang van den zieke, of het maken eener zoo groot
mogelijke winst, om den aandeelhouders een zoo hoog mogelijk
dividend uit te keeren ?
Men zegge niet: »0ok aan het hoofd eener dergelijke apotheek
staat een apotheker; hy moet zorg dragen voor een juiste uitoefening
der Pharmacie". Aangesteld door de vennootschap, is hij haar
ambtenaar, in de eerste plaats geroepen om haar belangen te
behartigen, en die belangen zijn niet die der zieken, maar die
der aandeelhouders.
Het exploiteeren van apotheken als eene handelszaak is in
strijd met het algemeen belang, en daarom ware het te wenschen,
dat de Regeering, hetzij door handhaving der bestaande wet. of
wanneer deze daarvoor niet bruikbaar is, door wetsherziening,
maatregelen neme, dat het exploiteeren van apotheken door eene
naamlooze vennootschap onmogelijk worde gemaakt, zooals
trouwens in Frankrijk het geval is.
Zeist, 18 Januari 1898. C. GUI.DENSTEEDEN EGELINO.
Fidiliiis.
De in No. 1072 gegeven afleiding van dit woord wordt door
dr. J. S. van Veen in het No. van 16 dezer op goede gronden
verworpen. Ze is te vinden bij Victor Tissot, Les lïussiens en
Aïletnagne, geciteerd in De Navorsclier 1880, bl. 525.
Aan gissingen omtrent de naamsafleidingen van fidilms ont
breekt het niet; men zie De Navorsclicr 1854, bl. 40 vlg.
Weiland zegt in zijn Kunstwoordenboek, i. v.:
»Den oorsprong van dit woord meent men te vinden in het
woord Fidelibits, waarmede het uitnoodigingsbiljet aan de studenten
begon, die, tijdens hun nog (in Duitschland) het rooken verboden
werd, aan een geheim rookgezelschap deelnamen. Dat biljet ving
aan: Fidelïbus fratribus salutum dicit N., en deze woorden aldus
verkort wordende: Fid. iltm S. D. N., ontstond Fidibm. Op de
bijeenkomst werd met dit biljet, ter geheimhouding, dadelijk de
pijp aangestoken".
Deze (onbewezen) verkorting is vrij willekeurig en misschien
ook al uitgevonden om met alle geweld een woord te verklaren.
Toen de psalmen van Datheen waren afgeschaft, zagen visschers
van beroep er eene straffe Gods in, dat sedert de invoering der
nieuwe (p)salmen de vangst der salinen op onze rivieren merkbaar
afnam. De naam van den Pilntusberg, een bergtop bij Lucer.i,
is op de volgende wijze ontstaan. De legende verhaalt, hoe
Pontius Pilatus in zijne wroeging over de kruisiging van Christus
zich in hét dichtbijgelegen meertje verdronk en hoe de berg naar
hem zyn naam kreeg. De Romeinen noemden dezen berg Mons
Pilcatus, d. i. de berg met de kap op. De wolken, die den top
omgaven, hadden dien naam doen ontstaan, maar het volk stelde
er in de Middeleeuwen den meer bekenden naam van Pilatus
voor in de plaats.
Grimm, 1). Wtlt. III, kol. 1620 vermeldt alleen de gissing,
dat fidibtis (hier en daar ook /Ilibiis) door samentrekking is ont
staan uit fr. fil de bois. De naam zou dan van een rijsje, takje,
stokje, enz., waarmede men de pijp aanstak, ten laatste ook op
een stukje papier zijn overgegaan.
Het woord is omstreeks het midden der 17de eeuw ontstaan.
De afleiding schijnt nog niet uitgemaakt.
J. WOLTIIUIS.
SCHETSJES.
Naar het Fransch
van R E N BAZIN.
Bij de monding van een onzer Fransche rivieren zijn twee oevers,
die zeer ongelijk begiftigd zijn door de natuur: aan den eenen kant
duinen, begroeid met kwijnende dennen, waartusschen bij het minste
windvlaagje, het zand in dunne stroompjes doorglijdt, de kuilen
bedekkend, de lijnen van den omtrek veranderend, en de blauwe
distels levend begravend; aan den anderen kant zwarte
granietklippen met geelaclitige strepen, een reusachtige muur, die langs
zijn geheele hoogte door de zee bewerkt en gebeeldhouwd wordt,
en waarachter, goed beschut, zacht glooiende heuvels zich uitstrek
ken, eerst met bosschen en verder op met bouwland bedekt. De
rivier zelve is van zeer middelmatige grootte, raasr de monding is
is indrukwekkend. Een vloot kan er gemakkelijk in manoeuvreereu.
Van den eenen oever naar den anderen gezien, zijn de hoogste
rotsen niet meer dan een hoop zeewier, en zien de duinen er uit
als zandbanken, het tuig van de schepen wordt nevelachtig, de
omtrekken verflauwen, de huizen, onverschillig of zij groot en mooi
of armoedig ziju, zien er uit als witte punten, geheel verdrongen
en bedolven door het groen, evenals de bloesems van een laurier
boom. Er is een dorp aan eiken oever met villa's voor de bad
gasten, kasteelen zonder park, Chineesche paviljoens, restaurants,
hotels, miniatuur-boulevards en aanloopjes van straten rondom
eenige oude, vervallen hutten. En gij begrijpt al dadelijk, dat
de twee dorpen in de laatste twintig jaren aanmerkelijk in omvang
zijn toegenomen, en dat de oeverbewoners der rivier, eertijds
visschers of landbouwers, onbeschaafde en nuttige menschen, en mi
geheel opgaande in concurreerende handelszaken, nog sleclits n
bezigheid, n beroep, n ideaal hebben: het aantrekken, vasthou
den en exploiteeren van den stroom van reizigers, die de zomer
hun toezendt in plaats van de sardientjes, die geen winst meer af
werpen en de haringen, die zich hoe langer hoe meer van de kust
verwijderen.
De maires van de twee dorpen haatten elkaar natuurlijk. In hen
waren de gevoelens en de belangen van hun gemeenteleden ver
persoonlijkt. Zij betwistten elkaar de badgasten door middel van
advertenties en aanplakbiljetten. De eene prees de versterkende
lucht der dennenbosschen want de ziekelijke boompjes hadden
den naam van //bosch" al gekregen nog vóórdat zij ooit eenige
schaduw hadden geworpen; en de andere zeide: «Rotsklippen, fee
ngrot, onbegrijpelijk schoon vergezicht, landschap vol afwisseling,
geen zandverstuivingen." Ook de politiek scheidde hen van elkaar.
Of zij in staat waren tot een enkel verstandig denkbeeld, weet ik
niet. Maar zij hielden er in ieder geval opinies op na. De maire
van de rotsen, mijnheer Lampereur, wiens naam hem wel een weinig
hinderde, was republikein, en hij wandelde met groot gemak op en
neer op de ladder der democratische programma's, nu eens naar boven
en dan weer naar beneden, naar gelang van den toestand der
atmosfeer, evenals de roode druppel van een thermometer. Dienten
gevolge moest de maire van de duinen tot de tegenpartij behooren,
en hoewel niemand precies wist, wat hij conserveerde, werd hij
toch algemeen voor conservatief gehouden. In zijn gesprekken trad
hij gaarne op als oppositie-man, maar tegenover het gezag was hij
buigzaam, en kraclit tot handelend optreden ontbrak hem ten
eenenmale. Beiden koesterden hetzelfde ideaal: lid te worden van
den Conseil g'enéral, en waren warme vereerders van den staat, van
staatsfuncties en ridderkruisen.
Dit soort menschen heeft weinig initiatief. Zij laten zich voort
stuwen door de omstandigheden, of, zooals men hier zal kunnen
zien, door bescheidener wezens, werklieden of slootgravers desnoods,
maar die een helderen blik en een juist oordeel bezitten.
Het was in het begin van Juli. Het oadseizoen was geopend.
de verkiezingstijd stond voor de deur. De uitslag hing geheel af
van het succes van de rotskust of van de duinenkust. Welke van
die twee gele halve manen, die hun horens van fijn zand naar
elkaar uitstaken, zou de overwinning behalen f Welk van de twee
dorpen zou, dank zij het talent van zijn maire, er het gauwst in
slagen, een klein stadje te worden, vol leven en vertier gedurende
drie en uitgestorven gedurende negen maanden? Daarin lag het
geheim van de overwinning. En dat wisten de beide burgervaders
heel goed. Mijnheer Lampereur en mijnheer Camus waren nacht
en dag slechts vervuld van n droombeeld voor het algemeen
welzijn, waarachter hun particuliere wenschen zicli verscholen.
Tegen bet midden van Juli schenen de kansen voor mijnheer
Camus bijzonder gunstig te staan. Het aantal villa's dat op de
duinen was verhuurd, was grooter dan dat van de Chalets, die op
de klippen besproken waren, want de zomer was warm, en het
vooruitzicht op de koele schaduw der bosschen, de //versterkende
geur" der dennen, waarop in de advertentie zooveel nadruk was
gelegd, was een groote aantrekkingskracht voor jonge moeders.
Het strand was bezaaid met parasols, en vanaf de rotsen werden
veel jaloersche blikken naar den overkant geworpen. Men sprak
er over, de kleine haven in de duinen en de zeven straten
electrisch te verlichten.
De kiezers van het district prezen de bekwaamheid van den
maire van de duinen. Over Lampereur werd niets gezegd.
Lampereur maakte zich ongerust. Hij voelde, dat hij op een
hellend vlak van matheid en vergetelheid- stond.
Op een morgen, vóór het aanbreken van den dag, op het tijdstip.
dat de sterren nog duidelijk te zien zijn in het koude blanw van
den hemel, hoorde mijnheer Lampereur, dat er een steentje tegen
zijn venster werd gegooid. Hij sprong uit zijn bed, en zag midden
in de hoofdlaan van zijn moestuin, in de lichten nevel, die de
kool met een waas bedekte en in pareltjes op de meloenen lag,
de lange, magere silhouet van zijn veldwachter, die hemtoewenkte:
//Kom gauw, Monsieur k Maire, heel gauw, en zonder dat iemand
het hoort!"
Hij kleedde zich haastig aan. In een paar minuten stond hij
achter de deur van de eetkamer die in den tuin uitkwam. Mijnheer
Lampereur schoof den grendel weg, ging naar buiten en kreeg op
zijn wollen vest, een regen van dauwdroppels die vaa de
OostIndische kers op hem neerdaalde.
//Wel Panard, wat is er aan de hand?"
De veldwachter, gewezen strandvonder, gewezen matroos, ge
wezen tolbeambte, gewezen Christen, bromde in zijn grooten baard.
Monsieur Ie maire, er is iets ongewoons."
Waar?"
//Aan het strand."
Hij had zich al omgekeerd. Beenderig, hoekig, met een paar
schouders, die bijna de pereboomen aan weerszijden van de laan
aanraakten, liep hij voor zijn chef uit, die, klein en dik achter hem
aan kwam trippelen. Samen liepen zij den weg aan het einde van
den moestuin af, gingen om eea vooruitstekende rotspunt lieen,
die een donkere schaduw wierp op het sluimerende dorp, en liepen
weldra zwijgend en voorzichtig op het strand, waar de eb juist
begon in te vallen. De veldwachter bleef staan en strekte zijn
arm uit. Midden in den halven cirkel, die door het zand gevormd
werd, dreef een grijze massa op enkele nieter afstands vaa het
strand, schommelend op de branding.
jlk kan het niet goed zien," zeide mijnheer Lampereur. //Is het
een sloep? een hooiberg?"
Monsieur Ie maire het is een walvisch r"
Een levende?"
Neen een doode, en lang geen frische ook, dat verzeker ik u!
Monsieur Ie maire, treft het niet, drie weken voor de verkiezing!
Wanneer onze badgasten dat ding zien en ruiken! ..."
Hij keek zijn chef van ter zijde aan met den halven glimlach
van iemand, die een plan heeft en wel vermoedt, dat men het niet
zal raden. De muire deed zelfs geen moeite om een uitweg te