De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 30 januari pagina 1

30 januari 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

v * i \ * *,;'34 N°. 1075 DE AMSTEKDAMMEK A°. 1898. WEEKBLAD VOOB NEDERLAND Dit nummer bevat twee bijvoegsels. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar n mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Zondag 30 Januari. Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel . ? 0.20 . 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I W H O U »i De vrede van Munster, door G. W. Kernkamp. Hoe 't eindeljjk vrede werd. Een stukje geschiedenis, door F. A. Bnis. Vreugde-bedreven, door F. A. B. Twee Landkaarten van 1642, door F. A. B. - VOOR DAMES: Lachende ernst en ernatige lach, doorElise A. Haighton. Allerlei, door E-e. SOCIALE AANGELEGENHEDEN, Kaar aanleiding van Mr. van Honten's antwoord, door D. Stigter. SCHAAKSPEL. Boven de wet. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Tentoonstelling van werken, van Mej. Jo Koster, in de Lakenhal te Leiden, door O. V. RECLAMES. VARIA. INGEZONDEN. ADVEBTENTIEN Bijvoegsel: Noord-Nederland in 1648 en Europa in 1648. iiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiniil De vrede van Munster. Hit Stadhuig te Manster. ' De 250ste gedenkdag van den vrede van Munster zal het Nederlandsche volk niet in een staat van opgewondenheid brengen. Ondanks het gunstig advies, door vier hoog geleerden uitgebracht op de vraag van een Utrechtsen advocaat, of deze gebeurtenis niet verdiende herdacht te worden, heeft de regee ring geen termen gevonden tot een officieele feestviering het sein te geven. Hetzij men hierin een welwilleaden wenk nebbe te zien, dat het volk van Nederland, niet vermaard wegens overmaat van geestdrift, zijn enthou siasme zorgvuldig beware voor het feest der inhuldiging hetzij de regeering, in over eenstemming met het gevoelen van den Gro ninger hoogleeraar, meent dat de aandrang tot nationale feestvieringen van de natie zelve behoort uit te gaan, en te vergeefs naar eenig blijk van zulk een aandrang heeft uitgezien: niemand zal haar, die zelfs voor de oude historie onlangs een afzonderlijken leerstoel wenschte op te richten, van gering schatting der geschiedenis in het algemeen, en van die van ons land in het bijzonder, willen verdenken. Allerminst is er aanleiding, hare onthou ding in dezen toe te schrijven aan minder welwillende gevoelens ten opzichte van de Munstersche vredehandeling, gelijk de Stad houder Willem II die koesterde en in eenigszins heftige bewoordingen uitte, toen hij den wensch te kennen gaf »den nek te mogen breken aan al de schurken, die den vrede bewerkt hadden.'' Het is immers een bekend feit, dat het hedendaagsche geslacht staat kundige twisten van vóór 250 jaren met dezelfde gelijkmoedigheid beschouwt als gold het een binnenlandsch geschil bij de Kaninefaten. Wie thans bv. de persoon van Jan de Witt behandelt, loopt geen gevaar dat men hem zal beschuldigen een onderwerp te hebben gekozen, »dat prikkelend werkt op den volksgeest." Ook de omstandigheid, dat het gemeentebestuur van den Haag verschillende bastaards van de Oranjes reeds tot peetvaders van nieuwe straten gemaakt, maar Jan de Witt nog niet vernoemd heeft, zal alleen hieraan moeten worden toegeschreven dat de residantie' dezen naam in petto wenscht te houden voor het plein, waar eenmaal het standbeeld van den raadpensionaris zal verrijzen. Vóór 250 jaren was er meer geestdrift iji den lande en met reden. De vrede van Munster maakte een einde aan een krijg, die van een onafhankelijkheidsstrijd dreigde over te gaan in een veroveringsoorlog. Waren er ook al, die het betreurden, dat de wapens in de scheede werden gestoken, de groote meerderheid van het volk verheugde zich van harte over het sluiten van een vrede, die haar van de zware oorlogslasten zou ont heffen, een vrede, die aan de Republiek schier alles gaf, wat zij verlangde, in de eerste plaats de erkenning van hare onaf hankelijkheid. De theorie van het recht om zich tegen tirannie te verzetten was door den eersten Prins Willem reeds verkondigd in zijne geschriften van 1568 en door hem alom in de Nederlanden verbreid; dat recht van verzet, voor de vurige Calvinisten tevens een door het geweten voor geschreven plicht, was in 1581 door de StatenGeneraal geformuleerd in de altijd gedenk waardige considerans van het besluit, waarbij Philips II werd afgezworen : »Alsoo een ygelick kennelick is, dat een Prince van den lande van Gode ghestelt is hooft over sijne ondersaten, om dezelve te bewaren ende beschermen van alle ongelijck, overlast ende geweld, gelijck een herder tot bewarenisse van sijne schapen: ende dat de onderzaten niet en zijn van Gode geschapen ten behoeve van den Prince, om hem in alles wat hij beveelt onderdanig te wezen, maar de Prince om der wille van de onderzaten, zonder dewelke hij geen Prince is, om dezelve voor te staan en lief te hebben als een vader zijne kinderen Ende wanneer hij sulcx niet eu doet, maar hen zoekt te verdrukken en te behandelen als slaven, dan moet hij niet gehouden worden voor een Prince, maar voor een tiran, en mag van. zijne onderzaten worden verlaten." Jaren lang was het twijfelachtig geweest, of de rebellen er in zouden slagen zich aan de tirannie te onttrekken. Het staatkundig genie van Prins Willem, de veldheerstalenten van Maurits en Frederik Hendrik, het diplomatiek beleid van Oldenbarnevelt, de offervaardig heid van het Nederlandsche volk hadden de eerste worsteling bestuurd, de eerste overwin ningen behaald, het bondgenootschap van vreemde mogendheden verworven, de onmis bare middelen om den oorlog vol te houden verschaft. En eindelijk was het pleit gewonnen. De kleinzoon van den vorst, die zijne oproerige onderdanen met hardnekkig geweld onder zijne gehoorzaamheid had willen terugbrengen, moest in 1648 de Vereenigde Nederlanden erkennen voor vrije en souvereine staten, «waarop hij niets pretendeert, noch nu, noch namaals voor zich zelven en zijne nakome lingen immermeer iets zal pretendeeren." Naast deze erkenning van hare onaf hankelijkheid verwierf de Republiek de gunstigste bepalingen. Zij behield de verove ringen, door de schitterende veldtochten van Maurits aan ons grondgebied toegevoegd, den gordel van vestingen, door Frederik Hendrik in Staats-Brabant en StaatsVlaanderen en langs de Maas gewonnen, waardoor de zuidgrens gedekt werd ; zij bleef meester van uitgestrekte bezittingen in Azië, Afrika en Amerika, zij kreeg het recht de Schelde te sluiten, en daarmede den wederopbloei van Antwerpen te beletten, nood zakelijke voorwaarde voor de handelsgrootheid van Amsterdam. De Republiek trad in de rij der Europeesche mogendheden als de jongste, tegelijk als een der voornaamste. Haar materieele voorspoed overtrof die van alle overige: op alle zeeën wapperde haar vlag, in alle handelshavens waren Nederlandsche kantoren gevestigd. Machtige oorlogsvloten maakten haar naam geducht. Ds legerplaatsen van hare veldhtferen waren de oefenschool geweest- van bmtenlandsche vorsten en edelen; tot hare hoogescholen stroomden de vreemdelingen in grooten getale; de kunst van woord en beeld had hare volle middagboogte bereikt. Het tijdperk van godsdienstige hartstochten was voorbij. De felle strijd der meeningen was uitgewoed, een verdraagzamer geslacht deed voor den terugkeer der religietwisten niet meer vreezen. De hoofdstad vierde het sluiten van den vrede met bizonder vreugdebetoon en daar voor was eenige reden. Zij was het geweest, en door haar de provincie Holland, die het sluiten van den vrede had doorgedreven, ondanks veel tegenwerking. Verscheidene jaren lang was een hardnekkige strijd gevoerd over de vraag of het wenschelijk was den oorlog te eindigen, ja 'of neen. Tusschen 1643 en 1648 verschenen ongeveer 150 pam fletten over dat onderwerp; de meeste rieden tot vrede, maar ook de oorlogspartij had hare woordvoerders. Krachtens de tractaten in 1G35 en 1G44 met Frankrijk gi;1-*,en, waren wij verpüc1- in gemeenschappelijk overleg met die mogendheid met Spanje te onderhandelen en vrede te sluiten, en die verplichting scheen een beletsel voor den vrede te zullen worden, toen Frankrijk geen 'genoegen nam met de door Spanje aange boden voorwaarden. Geruimen tijd had Fre derik Hendrik de oorlogspartij aangevuurd en kwam daardoor in conflict met Holland en Amsterdam, die niet meer geneigd waren voor de autoriteit van den stadhouder te buigen. Op het laatst van zijn leven was ook hij echter, zooal niet van gevoelen ver anderd, dan toch niet gezind om ter wille van deze quaestie den strijd met de mach tige tegenstanders te aanvaarden. Bovendien was hij sinds 1646 niet meer krachtig van geest. Zijne vrouw, Amalia van Solms, kreeg grooten invloed op hem en haalde hem over in het sluiten van den vrede te berusten. Frederik Hendrik heeft dien vrede niet meer beleefd: hij overleed in het voorjaar van 1647. Zijn zoon, de jonge Willem II, zou niets vuriger begeerd hebben dan de voetstappen te drukken van zijn vader en van zijn oom, en aan het hoofd van een leger den strijd tegen de Spanjaarden voort te zetten, maar zijne houding was in den aan vang te weifelend en zijn invloed te gering, dan dat hij de reeds ver gevorderde onder handelingen nog had kunnen stuiten. Op den SOsten Januari 1648 werd de vrede te Munster door de Spaansche en Nederlandsche gezanten geteekend, zonder Frankrijk. Het optreden van Frankrijk in de jaren, die aan den vrede voorafgaan, heeft in n opzicht een betreurenswaardig gevolg gehad. Toen de Fransche gezant d'Avaux in 1644 tot een afscheidsaudiëntie bij de Staten Generaal werd toegelaten, had hij de onvoorzichtigheid in scherpe bewoordingen aan te dringen op meerdere vrijheid voor de Katholieken in de Republiek. Niet alleen dat hij hierdoor in de kaart speelde van de tegenstanders van Frankrijk, die altijd geijverd hadden tegen den »Paapschen bondgenoot", hij bewerkte tevens, dat in de Republiek het lot van zijne geloofsgenooten minder gunstig werd. Anders was er allicht kans geweest dat men, bij het einde van den oorlog tegen Spanje, aan de Katholieken meer vrijheid had gegeven. Tharfs werd er een scherp plakkaat tegen hen uitgevaardigd en ijveriger toezicht op hunne godsdienst oefeningen gehouden. Uit een oogpunt van strikte moraal was het sluiten van een afzonderlijken vrede, buiten Frankrijk, niet te verdedigen. Zeeland en Utrecht hebben er tegen geprotesteerd, maar ten slotte in het feit berust. Aan den anderen kant moet erkend worden dat er verzachtende omstandigheden voor het schenden van het gegeven woord kunnen worden aangevoerd: gedurende het jaar 1647 waren ernstige pogingen aangewend om Frankrijk en Spanje tot een verdrag te brengen; onze staats lieden hadden de overtuiging, van Spanje de gunstigste voorwaarden te hebben verkregen, en vreesden dat de langdurige onderhandelingen vruchteloos zouden geweest zijn, wanneer het teekenen van den vrede voortdurend werd uitgesteld, omdat men op Frankrijk wachtte. En dan, het gezamenlijk voortzetten van den oorlog tegen Spanje zou geleid hebben tot de verovering en verdeeling der Zuidelijke Neder landen en Frankrijk tot onzen nabuur gemaakt hebben: juist dat gevaar wilde Holland ver mijden, dat hoe langer hoe meer overtuigd werd van de wenschelijkheid om de Zuidelijke Nederlanden als een scheidsmuur tusschen Frankrijk en onze Republiek te laten. Dit waren de schaduwen in het overigens zoo lichtrijke tafereel: het verkoelen van de vriendschap met onzen ouden bondgenoot, en de ontevredenheid van den jeugdigen stadhouder over den vrede. Tusschen hem en Holland zou het weldra tot een gedachten strijd komen, wie meester zou zijn in het land, de Prins of de Staten. Maar in de Januarimaand van 1648 zullen weinigen voorzien hebben, dat zulk een fel conflict in aantocht was. Een schitterende toekomst lag voor de jonge Republiek open: onbezorgde levenslust straalt ons tegen uit de gezichten van de feestvierende Amsterdamsche schut ters op het doek van van der Helst, dat ons zoo goed de herinnering bewaart aan het krachtige ras van het vredejaar. G. W. KERNKAMP. Hoe 't eindelijk vrede werd. Een stukje geschiedenis. Frederik Hendrik. I. Driekwart eeuw reeds had de krijg geduurd meer dan een menschenleven, en een geheel geslacht was heengegaan, de Republiek der Vereenigde Nederlanden niet anders kennende dan in oorlog met Spanje, al lag de tijd ook verre, dat vreemde krijgsknechten zich in het hart des lands hadden vertoond, of wel een worsteling op eigen bodem werd geducht. Reeds lang, heel lang zelfs haakte de trotsche Kastiljaan eerst door de schatten uit Amerika ontmergd en daarna door den oorlog geheel verarmd naar vrede. Zoo was het gebeurd, dat de eigen dochter van Philips II de infante Isabella, wien bij haar huwelijk met aartshertog Albert de Nederlanden als bruidsschat waren toebe deeld onderhandelingen had aangeknoopt met de noordelijke provinciën als een «onaf hankelijke mogendheid," met de hoofden van die zilfde muiters en rebellen, welke bij het verzet tegen den landheer hadden aangeheven :

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl