Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1075
Boven de wet.
De Fransche regeering is in de verlegen
heid, waarin de zaak Dreyfus-Esterhazy haar
heeft gebracht, vervallen in eene zonderlinge
en naar wij vreezen noodlottige tegenspraak
met zich zelf. Aan den eenen kant verschanst
zij zich achter een buitengewonen en, naar
het ons wil voorkomen, niet zeer oprechten
eerbied voor de rechterlijke uitspraak, voor
het gewezen vonnis. »De regeering" schrijft
het Journal des Débats, dat de houding van
den heer Méline en diens ambtgenooten tracht
te verdedigen »heeft zich, tegenover het
telkens opnieuw dreigend gevaar om te wor
den overstelpt door eene beweging, die naar
geenerlei regel meer luisterde, teruggetrokken
binnen de strikte wettelijkheid. Zij heeft gelijk
gehad, want daar is hare positie onneembaar.
Al ware het slechts een vlot in den storm,
het is een vlot, dat niet kan zinken. Eene
ontzaglijke meerderheid heeft haar gedrags
lijn en hare verklaringen goedgekeurd. De
regeering meent, dat het niet op haren weg
ligt, de bewijzen aan te voeren tegen het
gewezen vonnis. Indien anderen dit kunnen
doen, laat hen hun gang gaan, maar laat
hen daarbij op regelmatige en juridische wijze
te werk gaan. Intusschen zou het hunnerzijds
verstandiger zijn, indien zij rustiger tijden
afwachten en eene spanning tot bedaren lieten
komen, waarvan op dit oogenblik niemand
meer meester is."
Niettegenstaande de «ontzaglijke meerder
heid" en de «onneembare positie'', waarvan
het regeeringsorgaan gewag maakt, spreekt
uit deze verklaring al bijzonder weinig zelf
vertrouwen. Het beeld van het vlot, waaraan
de regeering zich in den storm vastklampt,
is in dit verband veelbeteekenend. En niet
minder het angstig beroep op hen, die op
herstel van grievend onrecht aandringen, om
daarvoor rustiger tijden af te wachten.
Maar wat blijft er over van dezen
voorgewenden eerbied voor de rechtspraak, van
deze schijnbaar nauwgezette aarzeling om de
bevoegdheid der uitvoerende macht niet te
doen ingrijpen in die der rechterlijke macht,
wanneer dezelfde regeering met een
machtwoord, waarvan zij zelve den ergerlijken
willekeur niet schijnt te beseffen, de hoog
geplaatste militairen, tegen welke openlijk
de ernstigste beschuldigingen zijn ingebracht,
boven de wet stelt ? Heeft men niet het
volste recht om hier te spreken van eene
capitulatie der republiek tegenover het mili
tarisme ? Staat de regeering door hare han
delwijze niet aan de militaire partij het recht
toe, haar zwaard in de schaal der gerech
tigheid te werpen? Ondermijnt zij door die
gevaarlijke en beginsellooze concessie niet
de grondslagen der burgerlijke republiek?
En is het niet een uiterst bedroevend ver
schijnsel, dat in Frankrijk, in de Fransche
Kamer althans, eene «ontzaglijke meerder
heid" gevonden wordt, die deze jammerlijke
houding goedkeurt?
In het begin van de vorige maand (4
December) verklaarde de minister-president
Méline: »Er is voor het oogenblik geen
zaakDreyfus." Met andere woorden: de herzie
ning van het veelbesproken proces is niet
uitgesloten, al is zij thans niet aan de orde.
Nog geen uur later verklaarde echter de
minister van oorlog, generaal Billot, in
dezelfde Kamerzitting: »Er is in \'t geheel
geen zaak-Dreyfus," en hij verzekerde daarbij
op zijn eer en zijn geweten, dat Dreyfus
schuldig was. Hier openbaarde zich dus het
antagonisme tusschen de burgerlijke regee
ring en de hoogste autoriteiten van het leger
in den boezem van het ministerie zelf. De
eerste gaf zich schijnbaar niet dadelijk ge
wonnen, maar de maatregelen, die zij nam,
waren hoogstens halve maatregelen, een
schijnvertoon van recht, dat erop berekend was,
aan de militaire partij in alle opzichten vol
doening te geven.
Een nog weerzinwekkender geknoei spreekt
uit de houding van de regeering tegenover
de beschuldigingen van Zola. Van al die
beschuldigingen, scherp en klaar geformuleerd,
neemt de regeering er slechts ne op: die
welke tegen den krijgsraad is gericht. Van
de andere beschuldigden verklaart de regee
ring, dat zij boven aanvallen verheven zijn:
,de regeering kan (lees: wil) de eer der
generaals niet onderwerpen aan het oordeel
van de burgerlijke jury. 't Is waar, de
regeering spreekt alleen van generaals en
schijnt dus haar diploma van onfeilbaarheid
en onaantastbaarheid te beperken tot de
allerhoogste militaire rangen. IVlaar onder
de beschuldigden bevinden zich ook een
luitenant-kolonel en een majoor; hoever strekt
zich nu eigenlijk de onschendbaarheid, de
onbereikbaarheid door de justitie voor de
militairen uit? En omgekeerd, in den krijgs
raad hadden, naast officieren van lagere
rangen, ook generaals zitting: waarom mag
dan de aanklacht van Zola tegen den krijgs
raad wel in het openbaar worden behandeld ?
De Figaro, die voor eenige weken zijn
vrijmoedig en onafhankelijk standpunt in
deze zaak heeft opgegeven en zich tot een
orgaan der militaire partij men mag haast
zeggen: der militaire neven-regeering heeft
gemaakt, schreef onlangs in een artikel over
generaal Weyler: »Wij gelooven, dat men
in Spanje even als in Frankrijk alle reden
heeft, om aan de militaire gevoeligheid de
noodige aandacht te schenken en iets voor
het leger te doen, al moest men ook voor
het oogenblik enkele beginselen opofferen,
die trouwens toch niet onkwetsbaar zijn."
Bedoeld werd, dat de minister van de Kamer
wetsbepalingen zou verlangen ter bescherming
van het leger, zoo als later hetzelfde blad
uitdrukkelijk eischte. Nu, de heer Méline
heeft bewezen, dat hij zulk een uitzonderings
wetgeving nog wel kon missen. Op eigen
gezag heeft hij de generaals van het depar
tement van oorlog en van den generalen
staf boven de wet gesteld.
De Fransche minister-president moet meer
naïeviteit bezitten dan wij hem durven toe
schrijven, wanneer hij niet inziet dat hij,
na deze daad van willekeur, geen recht zal
hebben zich te beklagen, als vroeger of later
een eerzuchtig en weinig nauwgezet
opperofficier zich zelf in Frankrijk boven en buiten
de wet plaatst.
Muziek in ie HooMö,
Zooals ik met een enkel woord nog in het
vortge nummer mocht mededeelen, heeft de
Siegfried-opvoering van de Wagner-vereeniging
een schitterend verloop genomen.
Het is noodig dat men zich tegenover een
werk van Wagner op een geheel ander standpunt
stelle dan tegenover ieder ander werk op drama
tisch gebied, ik bedoel daarmede zeer speciaal
de opera's uit vroeger tyden en die van den
tegenwoordigen tijd, welke geenerlei invloed heb
ben ondergaan van de groote reformaties van den
Bayreuther meester. By dezen n.l. is het kleinste
onderdeel een integreerend gedeelte van het
geheel. Tekst en muziek zijn uit hetzelfde brein
gesproten ; de mimiek is zoowel aan den tekst,
als aan de muziek zeer nauw verwant, zoodat
deze drie groote factoren elkaar steeds
completeeren. Bovendien vindt men in den dramatischen
aauleg van Wagner's werken een logica, die niet
toestaat, dat ook zelfs maar een klein gedeelte
geschrapt wordt, zonder dat het geheel gevaar
zal loopen totaal onlogisch en onverstaanbaar te
worden. By oudere componisten, en zelfs bij
verschillende tydgenooten van Wagner, is dit
niet het geval. Alleen het feit dat zy zelven vaak
coupures gemaakt hebben in hunne werken of
hunne toestemming daartoe verleenden, of ook door
omwerkingen het bewijs hebben geleverd, dat zy
zelven niet alles in den haak achtten, staaft,
dunkt me, de waarheid van hetgeen ik hierboven
zeide. Afgezien daarvan vindt men in de oude
opera nog op zich zelf staande nummers, waar
er van ty'd tot ty'd best eens een van kan worden
overgeslagen, zonder de handeling (!) te storen,
wanneer er ten minste van handeling sprake
isHet fransche spreekwoord: »Tout ce qui est trop
sot (béte) pour tre dit, on Ie chante" is in
vollen zin toepasselyk op de ouderwetsche opera.
Hoe geniaal heeft echter Wagner de wonde
aangewezen en de middelen verschaft om die te
genezen. In Wagner's werken wordt men steeds
getroffen door het hoog-poëtische der handeling,
in een buitengewoon zinryke taal vervat en ge
dragen door eene muziek, welker groote beteekenis
ligt in het gebruik van het «Leitmotiv". Indien
men by' Wagner afgeronde muziekstukken aan
treft, dan zy'n die er niet om hun zelfswille,
maar omdat ze door de handeling gebiedend
worden voorgeschreven en een onafscheidbaar
deel uitmaken van het geheei. (In Siegfried o.a.
het Ammenlied van Mime en de beide
Schmiedeliederen van Siegfried.)
De allereerste en gewichtigste eisch voor eene
artistieke opvoering van een van Wagner's werken
ligt in de opperleiding. uit den aard der zaak
is het de dirigent, die daarmede belast moet zijn.
Hy' moet in den geest der muziek zoodanig door
gedrongen wezen, dat hij ieder motief in zijn juiste
type weet te vatten en daarby die gewichtige
tempo-nuanceering weet aan te geven, die by
Wagner den grondslag is geworden van de elastische
beweging. Voorts moet hij de meest verborgen
gedachte van den tekst weten te doorgronden,
om deze door het daarmede correspondeerend
motief te verduidelijken ; eindelijk moet hij een
grooten invloed uitoefenen op het spel, opdat
ook dit in volkomen overeenstemming is met de
muzikale phrase.
Wy zy'n in de Wagnervereeniging gewend, deze
hooge eischen in den persoon van Henri Viotta
vereenigd te zien. Van daar, dat dan ook de
uitvoeringen dier vereeniging steeds in hooge
mate artistiek waren. Het bezetten der dramatis
personae komt eerst in de tweede plaats in
aanmerking. Ik wil niet ontkennen dat van het
al of niet goed bezetten der groote rollen veel
afhangt van een, wat men noemt, onverdeeld
genot, doch ieder goed Wagnervereerder kan
bevredigd worden door een uitvoering waarby' aan
alle intentiën van den meester wordt voldaan
met desnoods secundaire krachten, terwijl voor
stellingen met eerste rangskrachten, onder leiding
van onbevoegden een schromely'k vergryp voor
hem zullen zy'n tegen den geest van dien meester.
De laatste uitvoering nu van den >Siegfried"
was daarom een groot genot, wy'l zoowel de
opperleiding als de bezetting der enkele rollen
schier geen enkelen wensch onbevredigd liet.
De heer Willern de Haan uit Darmstadt was
in spiritueel als in technisch opzicht het werk
meester. Het was een groot genot, te zien hoe
hy' het orchest beheerschte en tevens welken
persoonlyken invloed hy op de vertooners wist
uit te oefenen.
Ik herhaal wat ik in het vorige nummer reeds
met een enkel woord zeide, het zal voor den heer
Viotta eene groote troost geweest zy'n, zy'n taak
aan zoo waardige handen te hebben kunnen toe
vertrouwen.
Wanneer ik nu de voorstelling in onderdeelen
zal bespreken, dan komt het orchest als drager
van het symphonisch weefsel, waarvan de draden
bestaan uit den overheerly'ken motievenschat, de
eerste plaats toe in mijne waardeering. Nu eens
teeder en week, dan weer idyllisch, later
hartstochtelyk, maar vooral ook grootsch en verheven,
wist het steeds de wenken van zy'n gebieder te
volgen.
Siegfried Alois Burgstaller werd met
een zeer schoone karakteristiek weergegeven.
De aard zy'ner stem en zy'n los overmoedig spel
leenen zich by' uitstek voor die party'. Hij heeft
groote vorderingen gemaakt sinds ik hem in 1896
voor het eerst te Bayreuth hoorde. Verzwegen mag
echter niet worden, dat hij bij verschillende plaatsen
o. a. in het tweede Schmiedelied, by' het «Heya
ho" en aan het slot der derde acte, bepaald te
kort schoot in physieke kracht. De heer Burg
staller heeft zich sinds niet langen tijd onder
leiding gesteld van den Duitschen meesterzanger
Stockhausen. Laten wy' hopen, dat hij onder
diens leiding nog grootere vorderingen moge
maken, dan thans reeds te constateeren zy'n.
De heer Lieban als »Mime" heeft zeker aller
harten gestolen. Hy was een voortreffelijke dwerg
en gaf als zanger tevens een buitengewoon staaltje
van stembeheersching. Ook zonder de ongemo
tiveerde aardigheid, bij het aan den Wanderer
toegevoegde »geh deines Weg's" eene aardig
heid die de hilariteit van het publiek opwekte,
zou zy'ne uitbeelding een grooten indruk gemaakt
hebben.
Vol hoogheid en majesteit was de «Wanderer"
van Van Rooy. Onvergely'kelyk schoon klonken
de woorden:
?Welches ist das Geschlecht
dem Wotan schlimm sich zeigte
und das doch das Liebste ihm lebt."
Eveneens moet ik erkennen «Erda's Weckruf"
nog nooit met zulk eene duidelykheid en
klaarheid te hebben hooren vertolken. Met
eenige bezorgdheid vervulde my het lichte
chevrotteeren, hetwelk den geheelen avond was
waar te nemen en dat onlangs, by zijn optreden
in het concertgebouw, volstrekt niet aanwezig
was. Zou Van Rooy te veel zingen ? Het ware
meer dan jammer indien zy'ne stemmiddelen, op
zoo jeugdigen leeftyd, reeds achter kwamen te staan
bij zy'ne talenten als zanger en tooneelspeler.
Bij mevrouw Sucher is dit stadium, helaas
reeds ingetreden. Hare stem is slechts een scha
duw van wat die voorheen was; toch is haar
spel in de Brünnhilde-rol treffend van juistheid
en gloed.
De «Erda" werd door mej. Oliva Fremstadt,
vooral in de lagere tonen prachtig gezongen. Ook
het woudvogeltje voelde zich in de keel van mej.
Emma Junck zeer op zy'n plaats. De
heerBenihard Kohier gaf een goeden Alberich te zien en
ook te hooren, behoudens een paar plaatsen waar
de grenzen der schoonheid en welluidendheid
werden overschreden. Ten slotte zij nog de heer
Van Duinen vermeld, by' wien de Wurm in uit
stekende handen was. Dat de stem van den
onzichtbaren draak, tegenover den Wanderer,
sterker klonk, dan toen die zichtbaar was in de
scène met Siegfried, is eene onjuistheid op reke
ning van den spreekbuis te stellen. Zou het ook
niet beter zijn den stervenden draak eveneens
door een spreekbuis te doen zingen ? Natuurly'k
een waarbij de toon zwakker klinkt. Wagner
schrijft dit voor.
En zoo is dan de eerste voorstelling der Wag
nervereeniging een groote gebeurtenis geweest in
ons kunstleven. Moge de getrouwe leider Henri
Viotta bij de tweede opvoering, waarvoor men
het oog heeft laten vallen op »die Meistersinger"
geheel hersteld, zijne taak weer zelf in handen
kunnen nemen.
ANT. AVF.KKAML'.
doek is wel de schildery' »Voor den Spiegel",
waarop een jonge dame is afgebeeld, die bezig
is haar voile voor te binden. Hier is o. a. het
manteltje en de japon van de ry'zige figuur fraai
van factuur, terwy'l de accessoires, als stoel,
parapluie en tapy't, alsmede goed verzorgd zy'n.
Doch ook uit vele schetsen en studies blykt,
dat mejuffrouw Koster een juiste n ky'k op de
natuur bezit.
Er zy'n hier o.a. twee vlot-gedane stukjes «Hos
pitaal te Brugge", en «Hoekje in de Universiteit
te Durham", die con amore" en met »brio"
geschilderd zy'n. In enkele van hare portretten
is zij tevens by'ster gelukkig te noemen.
Zoo verdient Vooral de aandacht geschonken
aan het zeer-sobere conterfeitsel van mejuffrouw
van Maanen, dat, in het achtergedeelte van de
zaal geplaatst, het waardigly'k uithoudt tegen de
schutterstukken van Joris van Schooten.
Ook een pastelportret van drie kinderen bewy'st
dat zy' veel expressie in gezichtjes kan leggen.
In de meeste der «plein air" schilderyen, zooals
in «winterzon in de serre", waar een dame met
chrysanten op voorkomt, in het »Zeeuwsche kopje",
en in »in de hei" is echter nog iets krjjterigs,
iets hards, dat waarschy'nly'k ontstaan is, doordat
de schilderes langeren ty'd onder Belgischen
invloed is geweest.
Fraai van kleur, misschien ietwat M te decora
tief opgevat, is: «Gouden regen." Het rossige
meisjeskopje is mooi van factuur en komt tegen
de gele bloementrossen by'zonder goed uit. Ook
hier echter hinderen de al te groote lichtplekken
op het witte jurkje, die in de schets voor dit
doek niet worden aangetroffen, en het geheel
daardoor soberder houden.
Br is o. m. nog een vriendely'k lichtend
Hollandsch landschap »Na het melken", een habiel
gedane studie «paddestoelen", waar de kleur van
de erica juist is getroffen, eene uitvoerige
penteekening »0nde Peter", en een zoneffect, twee
Nunspeetsche kinderen met de typige zwarte
mutsjes en roode omslagdoekjes
Het is over 't algemeen genomen eene ten
toonstelling waar veel te leeren en te genieten
valt. Jammer is het, dat hier de inzending van
mejuffrouw Koster voor de «Libre Esthétique"
bestemd, wordt gemist. C. V.
Tentoonstelling van Werten van Mej. Jo Koster,
in de Lakenhal te Leiden.
Deze vrij uitgebreide verzameling schilderyen
en teekeningen vergunt ons een blik te slaan
op het streven en bereiken van bovengenoemde
Haagsche Artiste.
Het meest compleete, zuiverst doorgevoerde
Door de welwillendheid van den Heer D. T.
Scheurleer te 's Gravenhage bly'ft het portretje
van Rembrandt nog eenigen tyd in bruikleen aan
het Stedely'k Museum te Leiden afgestaan. Het
zou te betreuren zy'n indien de pogingen van
den Conservator schipbreuk moesten ly'den, om
voor goed een schildery' van den Leidschen meester
voor het Stedely'k Museum in zy'n geboortestad
te verkry'gen. Er is daar n.l geen enkel specimen
van den Vorst onder de schilders aanwezig.
Bij de firma E. J. v. Wisselingh & Co., Spui 23,
is tentoongesteld een krytteekening van M. W.
v. d. Valk, «Bij Amsterdam."
c/Uclamw.
40 cents per regel.
iiumnminiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimmUHiuummimmmiHiitiiiMiiitiiu
TRADE
MARK.
MARTERS COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bg alle soliede Wflnhandelaars
en bjj de representanten
KOOPM %N»«S?BHUIWIEK.
te Amsterdam.
Prpi van af ? 2.50 per Flescl,
MEUROOS & KALSHOVEN,
A r n li e m.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Ruime kenze in Huurpiano's.
Controle Prof J. F. EYKMAN, Groningen.