De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 30 januari pagina 8

30 januari 1898 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1075 Boven de wet. De Fransche regeering is in de verlegen heid, waarin de zaak Dreyfus-Esterhazy haar heeft gebracht, vervallen in eene zonderlinge en naar wij vreezen noodlottige tegenspraak met zich zelf. Aan den eenen kant verschanst zij zich achter een buitengewonen en, naar het ons wil voorkomen, niet zeer oprechten eerbied voor de rechterlijke uitspraak, voor het gewezen vonnis. »De regeering" schrijft het Journal des Débats, dat de houding van den heer Méline en diens ambtgenooten tracht te verdedigen »heeft zich, tegenover het telkens opnieuw dreigend gevaar om te wor den overstelpt door eene beweging, die naar geenerlei regel meer luisterde, teruggetrokken binnen de strikte wettelijkheid. Zij heeft gelijk gehad, want daar is hare positie onneembaar. Al ware het slechts een vlot in den storm, het is een vlot, dat niet kan zinken. Eene ontzaglijke meerderheid heeft haar gedrags lijn en hare verklaringen goedgekeurd. De regeering meent, dat het niet op haren weg ligt, de bewijzen aan te voeren tegen het gewezen vonnis. Indien anderen dit kunnen doen, laat hen hun gang gaan, maar laat hen daarbij op regelmatige en juridische wijze te werk gaan. Intusschen zou het hunnerzijds verstandiger zijn, indien zij rustiger tijden afwachten en eene spanning tot bedaren lieten komen, waarvan op dit oogenblik niemand meer meester is." Niettegenstaande de «ontzaglijke meerder heid" en de «onneembare positie'', waarvan het regeeringsorgaan gewag maakt, spreekt uit deze verklaring al bijzonder weinig zelf vertrouwen. Het beeld van het vlot, waaraan de regeering zich in den storm vastklampt, is in dit verband veelbeteekenend. En niet minder het angstig beroep op hen, die op herstel van grievend onrecht aandringen, om daarvoor rustiger tijden af te wachten. Maar wat blijft er over van dezen voorgewenden eerbied voor de rechtspraak, van deze schijnbaar nauwgezette aarzeling om de bevoegdheid der uitvoerende macht niet te doen ingrijpen in die der rechterlijke macht, wanneer dezelfde regeering met een machtwoord, waarvan zij zelve den ergerlijken willekeur niet schijnt te beseffen, de hoog geplaatste militairen, tegen welke openlijk de ernstigste beschuldigingen zijn ingebracht, boven de wet stelt ? Heeft men niet het volste recht om hier te spreken van eene capitulatie der republiek tegenover het mili tarisme ? Staat de regeering door hare han delwijze niet aan de militaire partij het recht toe, haar zwaard in de schaal der gerech tigheid te werpen? Ondermijnt zij door die gevaarlijke en beginsellooze concessie niet de grondslagen der burgerlijke republiek? En is het niet een uiterst bedroevend ver schijnsel, dat in Frankrijk, in de Fransche Kamer althans, eene «ontzaglijke meerder heid" gevonden wordt, die deze jammerlijke houding goedkeurt? In het begin van de vorige maand (4 December) verklaarde de minister-president Méline: »Er is voor het oogenblik geen zaakDreyfus." Met andere woorden: de herzie ning van het veelbesproken proces is niet uitgesloten, al is zij thans niet aan de orde. Nog geen uur later verklaarde echter de minister van oorlog, generaal Billot, in dezelfde Kamerzitting: »Er is in \'t geheel geen zaak-Dreyfus," en hij verzekerde daarbij op zijn eer en zijn geweten, dat Dreyfus schuldig was. Hier openbaarde zich dus het antagonisme tusschen de burgerlijke regee ring en de hoogste autoriteiten van het leger in den boezem van het ministerie zelf. De eerste gaf zich schijnbaar niet dadelijk ge wonnen, maar de maatregelen, die zij nam, waren hoogstens halve maatregelen, een schijnvertoon van recht, dat erop berekend was, aan de militaire partij in alle opzichten vol doening te geven. Een nog weerzinwekkender geknoei spreekt uit de houding van de regeering tegenover de beschuldigingen van Zola. Van al die beschuldigingen, scherp en klaar geformuleerd, neemt de regeering er slechts ne op: die welke tegen den krijgsraad is gericht. Van de andere beschuldigden verklaart de regee ring, dat zij boven aanvallen verheven zijn: ,de regeering kan (lees: wil) de eer der generaals niet onderwerpen aan het oordeel van de burgerlijke jury. 't Is waar, de regeering spreekt alleen van generaals en schijnt dus haar diploma van onfeilbaarheid en onaantastbaarheid te beperken tot de allerhoogste militaire rangen. IVlaar onder de beschuldigden bevinden zich ook een luitenant-kolonel en een majoor; hoever strekt zich nu eigenlijk de onschendbaarheid, de onbereikbaarheid door de justitie voor de militairen uit? En omgekeerd, in den krijgs raad hadden, naast officieren van lagere rangen, ook generaals zitting: waarom mag dan de aanklacht van Zola tegen den krijgs raad wel in het openbaar worden behandeld ? De Figaro, die voor eenige weken zijn vrijmoedig en onafhankelijk standpunt in deze zaak heeft opgegeven en zich tot een orgaan der militaire partij men mag haast zeggen: der militaire neven-regeering heeft gemaakt, schreef onlangs in een artikel over generaal Weyler: »Wij gelooven, dat men in Spanje even als in Frankrijk alle reden heeft, om aan de militaire gevoeligheid de noodige aandacht te schenken en iets voor het leger te doen, al moest men ook voor het oogenblik enkele beginselen opofferen, die trouwens toch niet onkwetsbaar zijn." Bedoeld werd, dat de minister van de Kamer wetsbepalingen zou verlangen ter bescherming van het leger, zoo als later hetzelfde blad uitdrukkelijk eischte. Nu, de heer Méline heeft bewezen, dat hij zulk een uitzonderings wetgeving nog wel kon missen. Op eigen gezag heeft hij de generaals van het depar tement van oorlog en van den generalen staf boven de wet gesteld. De Fransche minister-president moet meer naïeviteit bezitten dan wij hem durven toe schrijven, wanneer hij niet inziet dat hij, na deze daad van willekeur, geen recht zal hebben zich te beklagen, als vroeger of later een eerzuchtig en weinig nauwgezet opperofficier zich zelf in Frankrijk boven en buiten de wet plaatst. Muziek in ie HooMö, Zooals ik met een enkel woord nog in het vortge nummer mocht mededeelen, heeft de Siegfried-opvoering van de Wagner-vereeniging een schitterend verloop genomen. Het is noodig dat men zich tegenover een werk van Wagner op een geheel ander standpunt stelle dan tegenover ieder ander werk op drama tisch gebied, ik bedoel daarmede zeer speciaal de opera's uit vroeger tyden en die van den tegenwoordigen tijd, welke geenerlei invloed heb ben ondergaan van de groote reformaties van den Bayreuther meester. By dezen n.l. is het kleinste onderdeel een integreerend gedeelte van het geheel. Tekst en muziek zijn uit hetzelfde brein gesproten ; de mimiek is zoowel aan den tekst, als aan de muziek zeer nauw verwant, zoodat deze drie groote factoren elkaar steeds completeeren. Bovendien vindt men in den dramatischen aauleg van Wagner's werken een logica, die niet toestaat, dat ook zelfs maar een klein gedeelte geschrapt wordt, zonder dat het geheel gevaar zal loopen totaal onlogisch en onverstaanbaar te worden. By oudere componisten, en zelfs bij verschillende tydgenooten van Wagner, is dit niet het geval. Alleen het feit dat zy zelven vaak coupures gemaakt hebben in hunne werken of hunne toestemming daartoe verleenden, of ook door omwerkingen het bewijs hebben geleverd, dat zy zelven niet alles in den haak achtten, staaft, dunkt me, de waarheid van hetgeen ik hierboven zeide. Afgezien daarvan vindt men in de oude opera nog op zich zelf staande nummers, waar er van ty'd tot ty'd best eens een van kan worden overgeslagen, zonder de handeling (!) te storen, wanneer er ten minste van handeling sprake isHet fransche spreekwoord: »Tout ce qui est trop sot (béte) pour tre dit, on Ie chante" is in vollen zin toepasselyk op de ouderwetsche opera. Hoe geniaal heeft echter Wagner de wonde aangewezen en de middelen verschaft om die te genezen. In Wagner's werken wordt men steeds getroffen door het hoog-poëtische der handeling, in een buitengewoon zinryke taal vervat en ge dragen door eene muziek, welker groote beteekenis ligt in het gebruik van het «Leitmotiv". Indien men by' Wagner afgeronde muziekstukken aan treft, dan zy'n die er niet om hun zelfswille, maar omdat ze door de handeling gebiedend worden voorgeschreven en een onafscheidbaar deel uitmaken van het geheei. (In Siegfried o.a. het Ammenlied van Mime en de beide Schmiedeliederen van Siegfried.) De allereerste en gewichtigste eisch voor eene artistieke opvoering van een van Wagner's werken ligt in de opperleiding. uit den aard der zaak is het de dirigent, die daarmede belast moet zijn. Hy' moet in den geest der muziek zoodanig door gedrongen wezen, dat hij ieder motief in zijn juiste type weet te vatten en daarby die gewichtige tempo-nuanceering weet aan te geven, die by Wagner den grondslag is geworden van de elastische beweging. Voorts moet hij de meest verborgen gedachte van den tekst weten te doorgronden, om deze door het daarmede correspondeerend motief te verduidelijken ; eindelijk moet hij een grooten invloed uitoefenen op het spel, opdat ook dit in volkomen overeenstemming is met de muzikale phrase. Wy zy'n in de Wagnervereeniging gewend, deze hooge eischen in den persoon van Henri Viotta vereenigd te zien. Van daar, dat dan ook de uitvoeringen dier vereeniging steeds in hooge mate artistiek waren. Het bezetten der dramatis personae komt eerst in de tweede plaats in aanmerking. Ik wil niet ontkennen dat van het al of niet goed bezetten der groote rollen veel afhangt van een, wat men noemt, onverdeeld genot, doch ieder goed Wagnervereerder kan bevredigd worden door een uitvoering waarby' aan alle intentiën van den meester wordt voldaan met desnoods secundaire krachten, terwijl voor stellingen met eerste rangskrachten, onder leiding van onbevoegden een schromely'k vergryp voor hem zullen zy'n tegen den geest van dien meester. De laatste uitvoering nu van den >Siegfried" was daarom een groot genot, wy'l zoowel de opperleiding als de bezetting der enkele rollen schier geen enkelen wensch onbevredigd liet. De heer Willern de Haan uit Darmstadt was in spiritueel als in technisch opzicht het werk meester. Het was een groot genot, te zien hoe hy' het orchest beheerschte en tevens welken persoonlyken invloed hy op de vertooners wist uit te oefenen. Ik herhaal wat ik in het vorige nummer reeds met een enkel woord zeide, het zal voor den heer Viotta eene groote troost geweest zy'n, zy'n taak aan zoo waardige handen te hebben kunnen toe vertrouwen. Wanneer ik nu de voorstelling in onderdeelen zal bespreken, dan komt het orchest als drager van het symphonisch weefsel, waarvan de draden bestaan uit den overheerly'ken motievenschat, de eerste plaats toe in mijne waardeering. Nu eens teeder en week, dan weer idyllisch, later hartstochtelyk, maar vooral ook grootsch en verheven, wist het steeds de wenken van zy'n gebieder te volgen. Siegfried Alois Burgstaller werd met een zeer schoone karakteristiek weergegeven. De aard zy'ner stem en zy'n los overmoedig spel leenen zich by' uitstek voor die party'. Hij heeft groote vorderingen gemaakt sinds ik hem in 1896 voor het eerst te Bayreuth hoorde. Verzwegen mag echter niet worden, dat hij bij verschillende plaatsen o. a. in het tweede Schmiedelied, by' het «Heya ho" en aan het slot der derde acte, bepaald te kort schoot in physieke kracht. De heer Burg staller heeft zich sinds niet langen tijd onder leiding gesteld van den Duitschen meesterzanger Stockhausen. Laten wy' hopen, dat hij onder diens leiding nog grootere vorderingen moge maken, dan thans reeds te constateeren zy'n. De heer Lieban als »Mime" heeft zeker aller harten gestolen. Hy was een voortreffelijke dwerg en gaf als zanger tevens een buitengewoon staaltje van stembeheersching. Ook zonder de ongemo tiveerde aardigheid, bij het aan den Wanderer toegevoegde »geh deines Weg's" eene aardig heid die de hilariteit van het publiek opwekte, zou zy'ne uitbeelding een grooten indruk gemaakt hebben. Vol hoogheid en majesteit was de «Wanderer" van Van Rooy. Onvergely'kelyk schoon klonken de woorden: ?Welches ist das Geschlecht dem Wotan schlimm sich zeigte und das doch das Liebste ihm lebt." Eveneens moet ik erkennen «Erda's Weckruf" nog nooit met zulk eene duidelykheid en klaarheid te hebben hooren vertolken. Met eenige bezorgdheid vervulde my het lichte chevrotteeren, hetwelk den geheelen avond was waar te nemen en dat onlangs, by zijn optreden in het concertgebouw, volstrekt niet aanwezig was. Zou Van Rooy te veel zingen ? Het ware meer dan jammer indien zy'ne stemmiddelen, op zoo jeugdigen leeftyd, reeds achter kwamen te staan bij zy'ne talenten als zanger en tooneelspeler. Bij mevrouw Sucher is dit stadium, helaas reeds ingetreden. Hare stem is slechts een scha duw van wat die voorheen was; toch is haar spel in de Brünnhilde-rol treffend van juistheid en gloed. De «Erda" werd door mej. Oliva Fremstadt, vooral in de lagere tonen prachtig gezongen. Ook het woudvogeltje voelde zich in de keel van mej. Emma Junck zeer op zy'n plaats. De heerBenihard Kohier gaf een goeden Alberich te zien en ook te hooren, behoudens een paar plaatsen waar de grenzen der schoonheid en welluidendheid werden overschreden. Ten slotte zij nog de heer Van Duinen vermeld, by' wien de Wurm in uit stekende handen was. Dat de stem van den onzichtbaren draak, tegenover den Wanderer, sterker klonk, dan toen die zichtbaar was in de scène met Siegfried, is eene onjuistheid op reke ning van den spreekbuis te stellen. Zou het ook niet beter zijn den stervenden draak eveneens door een spreekbuis te doen zingen ? Natuurly'k een waarbij de toon zwakker klinkt. Wagner schrijft dit voor. En zoo is dan de eerste voorstelling der Wag nervereeniging een groote gebeurtenis geweest in ons kunstleven. Moge de getrouwe leider Henri Viotta bij de tweede opvoering, waarvoor men het oog heeft laten vallen op »die Meistersinger" geheel hersteld, zijne taak weer zelf in handen kunnen nemen. ANT. AVF.KKAML'. doek is wel de schildery' »Voor den Spiegel", waarop een jonge dame is afgebeeld, die bezig is haar voile voor te binden. Hier is o. a. het manteltje en de japon van de ry'zige figuur fraai van factuur, terwy'l de accessoires, als stoel, parapluie en tapy't, alsmede goed verzorgd zy'n. Doch ook uit vele schetsen en studies blykt, dat mejuffrouw Koster een juiste n ky'k op de natuur bezit. Er zy'n hier o.a. twee vlot-gedane stukjes «Hos pitaal te Brugge", en «Hoekje in de Universiteit te Durham", die con amore" en met »brio" geschilderd zy'n. In enkele van hare portretten is zij tevens by'ster gelukkig te noemen. Zoo verdient Vooral de aandacht geschonken aan het zeer-sobere conterfeitsel van mejuffrouw van Maanen, dat, in het achtergedeelte van de zaal geplaatst, het waardigly'k uithoudt tegen de schutterstukken van Joris van Schooten. Ook een pastelportret van drie kinderen bewy'st dat zy' veel expressie in gezichtjes kan leggen. In de meeste der «plein air" schilderyen, zooals in «winterzon in de serre", waar een dame met chrysanten op voorkomt, in het »Zeeuwsche kopje", en in »in de hei" is echter nog iets krjjterigs, iets hards, dat waarschy'nly'k ontstaan is, doordat de schilderes langeren ty'd onder Belgischen invloed is geweest. Fraai van kleur, misschien ietwat M te decora tief opgevat, is: «Gouden regen." Het rossige meisjeskopje is mooi van factuur en komt tegen de gele bloementrossen by'zonder goed uit. Ook hier echter hinderen de al te groote lichtplekken op het witte jurkje, die in de schets voor dit doek niet worden aangetroffen, en het geheel daardoor soberder houden. Br is o. m. nog een vriendely'k lichtend Hollandsch landschap »Na het melken", een habiel gedane studie «paddestoelen", waar de kleur van de erica juist is getroffen, eene uitvoerige penteekening »0nde Peter", en een zoneffect, twee Nunspeetsche kinderen met de typige zwarte mutsjes en roode omslagdoekjes Het is over 't algemeen genomen eene ten toonstelling waar veel te leeren en te genieten valt. Jammer is het, dat hier de inzending van mejuffrouw Koster voor de «Libre Esthétique" bestemd, wordt gemist. C. V. Tentoonstelling van Werten van Mej. Jo Koster, in de Lakenhal te Leiden. Deze vrij uitgebreide verzameling schilderyen en teekeningen vergunt ons een blik te slaan op het streven en bereiken van bovengenoemde Haagsche Artiste. Het meest compleete, zuiverst doorgevoerde Door de welwillendheid van den Heer D. T. Scheurleer te 's Gravenhage bly'ft het portretje van Rembrandt nog eenigen tyd in bruikleen aan het Stedely'k Museum te Leiden afgestaan. Het zou te betreuren zy'n indien de pogingen van den Conservator schipbreuk moesten ly'den, om voor goed een schildery' van den Leidschen meester voor het Stedely'k Museum in zy'n geboortestad te verkry'gen. Er is daar n.l geen enkel specimen van den Vorst onder de schilders aanwezig. Bij de firma E. J. v. Wisselingh & Co., Spui 23, is tentoongesteld een krytteekening van M. W. v. d. Valk, «Bij Amsterdam." c/Uclamw. 40 cents per regel. iiumnminiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimmUHiuummimmmiHiitiiiMiiitiiu TRADE MARK. MARTERS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bg alle soliede Wflnhandelaars en bjj de representanten KOOPM %N»«S?BHUIWIEK. te Amsterdam. Prpi van af ? 2.50 per Flescl, MEUROOS & KALSHOVEN, A r n li e m. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime kenze in Huurpiano's. Controle Prof J. F. EYKMAN, Groningen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl