Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1076
"
(Père Peinard).
De diineesclie vrede,
?(TM).
Een snoezig ventje, zoo op 't oog.
(Punch).
f
INGEZONDEN.
Het eiploiteeren Tan apotheken door naailooze yennootsctiappBn.
In een vorig nummer van dit Weekblad komt een schrijven
?oor van den heer Guldensteeden Egeling. Hu bestrijdt daarin
iet exploiteeren van apotheken door naamlooze vennootschap
>en. Zy'n argumenten zyn echter vrij pover. En dit komt omdat
lij de kwestie niet van de ware zy'de beziet. Ik wensch er dan
als jong apotheker tegen op te komen, in de hoop dat een
volgend nummer my van deze denkbeelden zal genezen. Ik zou
nl. gaarne van het immoreele en roekelooze eener zoodanige
exploitatie overtuigd worden. Tot dusverre is dit niet het geval
en zeker heeft het artikeltje van den heer G. E. dit niet gedaan.
n toch had ik dit van een zoo eminent apotheker verwacht.
Iet zij me dus veroorloofd myne meeningen hier te zeggen, want
iet is dwaasheid dat wy' jongere apothekers verstikt worden in
iet slum van verouderde conventies. Daar ik geen enkel
apotheter persoonlek zal aanvallen, maar alleen in het algemeen wensch
;e argumenteeren, is het zeker wel geoorloofd dit te doen onder
een pseudoniem. Wel nu dan. In de eerste plaats heeit de heer
STagelvoort een pootig stuk geschreven in het «Pharmaceutisch
Weekblad" waarop door de heftigste bestrijders der zooge
naamde »centraalapotheek" met een banaliteitje is geantwoord.
Benige van des heeren Nagelvoort's meeningen zal men in dit
schrijven noodzakelijk terugvinden. Wat zyn nu de bezwaren van
den heer E. G. tegen het exploiteeren van apotheken door
naamooze vennootschappen 'i
1. Dat de apotheker zy'n opleiding ontvangt aan een univer
siteit.
2. Dat hy' zelf enkele geneesmiddelen moet maken, die de
groot-industrie niet zuiver aflevert of wier zuiverheid niet te
onderzoeken is.
3. Dat de apotheker zyne geneesmiddelen moet onderzoeken.
4. Dat het een naamlooze vennootschap alleen om winst te
doen is.
Wat zy'n dat nu voor argumenten? Ingenieurs en scheikun
digen, ook «gestudeerde personen" stellen zich met gerust ge
weten in dienst van naamlooze vennootschappen. En waarom
zou een apotheker, directeur eener naamlooze vennootschap,
zyne geneesmiddelen niet onderzoeken of waar noodig zelf be
reiden ? Als zoo'n apotheker om de wille van meer winst zich
laat vinden tot het leveren van slechte medicynen dan zou
hij als apotheker-eigenaar eener zaak even onbetrouwbaar zijn.
De bewering, dat het een naamlooze vennootschap alleen om
winst te doen is, doet vragen of het andere apothekers daarom
niet te doen is ? En bovendien of het niet in het belang is van
welke zaak ook om zoo goed mogelyk te leveren? Bovendien
staat elke apotheek onder controle. En eveneens is het een
treurig feit dat de meeste apothekers geen voldoend ingericht
laboratorium hebben om hun waren naar behooren te onder
zoeken. De meeste apothekers vertrouwen op de betrouwbaar
heid hunner leveranciers. Enkele apothekers, zelfs de ouderen
n.L, die een gemakkelijker of verlicht examen hebben gedaan,
zyn niet in staat al hun geneesmiddelen te onderzoeken, omdat
zij 't eenvoudig niet kunnen. Dit is dan ook niet des Pudels
Kern van den stry'd. Men heeft jarenlang allerhande zoogenaamde
ongerechtigheden zwygend getolereerd want de beurs was er
niet mee gemoeid. Nu echter gaan de onbaatzuchtige apothe
kers vreezen. Zy gaan zelfs de wet op hun manier uitleg
gen. Het is onwettig,roepen ze. En tegely'ker tyd zyn eronder
hen zeer geziene apothekers, leden en bestuursleden van departe
menten, die er twee en meer apotheken op na houden. Ook zijn
er onder deze dapperen, die winstgevende bussen bezitten, waar
naar jongere collega's kunnen kyken, maar aankomen niet. Een
Centraalapotheek is, niet in het belang der patiënten, zeggen ook
deze. Zeker toch meer dan het immoreele bussenstelsel, dat de
patiënten niet eens vry laat in de keuze van hun apotheker,
zoodat ze soms einden moeten loopen om hun geneesmiddelen
te halen. Kom, we moeten elkaar niet met leuzen bedotten.
We willen allen graag door de wereld. En wy, jongere apothekerrs,
moeten anders doen dan onze oudere collega's. Een apotheker,
directeur van een naamlooze vennootschap, kan zyn apotheek
keurig en naar alle eischen des t ij d s laten inrichtan. en dat is
beter en meer in het belang der patiënten, dan wanneer een
jong apotheker met weinig geld een armoedig winkeltje opzet.
Wy', jongeren, zy'n er niet om onze oudere collega's te laten in
het rustige bezit hunner winstgevende zaken, en zelf een pover
bestaantje te leiden. De concurrentie is is er toch reeds lang,
en zal scherper worden. Dat is de wil van den huidigen tyd,
die helaas ook ons, arme apothekers, niet ontziet.
En hiermee heb ik zoo ongeveer gezegd wat my op het
pharmaceutiek hart lag.
Achtend,
.Een Apotheker.
Groot pa : »Wel, juffertje, mag^grootpa een lokje',van die mooie
haren lobben ?"
Mar ju -y : »0 ja, grootpa, maar... zou n lok wel genoeg zyn ?"
ALLERLEI.
Eén dwaas werpt een steen in zee en honderd wijzen halen
hem niet eruit. Russisch spreekwoord.
* *
*
De eerzucht gaat later naar bed dan de ondeugd en staat
vroeger op dan de deugd. Vitti.
?X- *
*
»Het geweten", een stok dien ieder opneemt om er zijn
buurman mee te slaan. Bahac.
* *
*
Meen niet dat ge een meisje beminnelijk maakt, als ge haar
niet gelukkig laat zy'n. Buskin.
* *
*
Wie zich voor heel kritisch en sceptisch houdt, is gewoonlyk
zeer vatbaar om beetgenomen te worden. Fr. Magnard.
* *
*
Wat de parel is voor de schelp, is de liefde voor menig
vrouwenhart, zyn grootste schat, maar ook zyn altoos opgroeiend
kwaad. Eötvös.
*
Wie drinkt zal sterven, wie niet drinkt ook.
Russisch s/ireekwoord.
* *
*
Eens was de geest God, toen werd hij mensch, nu wordt hij
nog gepeupel. Nietzsche.
» *
*
Een leugen verbindt meestal reeds tot een volgenden.
Yeasley.
SCHETSJES.
TOTO.
Een waar verhaal,
naar het Engelsc/i
van OUIUA.
Zij hadden een kleinen winkel, eeu zeer kleinen winkel in een
nauwe straat, die bij de Rue des Francs-Bourgeois begon en doorliep
achter den toren van het hotel Barbette. Het is een zware tijd voor
Ie petit commerce in Parijs, evenals in alle andere steden; de groote
magazijnen verpletteren de nederige kleine winkeliers. Het is in
elke stad moeilijk, te leven van Ie petit commerce, maar in een
groote wereldstad is het nog veel moeilijker. Maar zij kwamen er
toch; zij hadden hun klanten wel weiuig, maar trouw zij
hadden weinig behoeften en konden nog een appeltje voor den
dorst ter zijde leggen. Zij hadden van het begin van hun huwelijk,
nu veertig jaar geleden, in dien zelfden winkel gewoond: een stukje
van het oude Lutetia, misschien wel onveranderd van af den dag
waarop Louis d'Orléans zijn dood tegemoet reed van uit de Barbette.
Het was tegelijkertijd een winkel en een woonhuis, met een hoog
dak en diepe vensternissen en vooruitstekende dakgoten. Wanneer
men de deur opendeed, moest men twee treden af, om in den
winkel te komen en boven de deur hing een oud uithangbord, de
Pot aux Roses, dat knarste, wanneer het hard woei en een heerlijke
zitplaats was voor de musschen. In den Pot aux Roses werd houten
speelgoed, garen en band, katoen en dergelijke verkocht. Nanon en
Charlot hielpen de klanten om beurten. In de geheele buurt stonden
zij bekend als Nanon en Charlot. Niemand, behalve de commiezen
van de belasting en de brievenbestellers noemde hen ooit monsieur
en madame Dulae. Het waren een paar vroolijke menschjes, klein,
levendig, helderoogig, volkomen tevreden met hun lot, vol hartelijke
liefde voor elkaar en ondanks hun voorspoed, zeer liefdadig. Zij
waren beiden in dit Quartier du Temple geboren en verlieten zelden
hun wijk, behalve wanneer zij des zomers op een Zondag naar een
van de bosschen of dorpen in de buurt gingen.
Zij hadden heel wat veranderingen bijgewoond, sedert zij er voor
het eerst waren gekomen op hun trouwdag, toen de Pot aux Roses
nieuw opgeverfd en verguld was en de Prins President in het
Elysée woonde. Maar de stormen waren over Parijs heengegaan,
zonder hen te beroeren; zij verscholen zich zoolang het regende
als twee vogeltjes, en als de bui voorbij was, kwamen zij weer
voor den dag om te tjüpen en te kwinkeleeren. Zij hadden, den
ouderwetschen vroolijken Gallischen aard, die tegenwoordig begint
te verdwijnen onder den invloed van Germaansch bier en militarisme,
en machines, en absinth, en wetenschap. Zij hadden ook hun ver
driet gehad, groot en bitter verdriet; zij hadden twee kinderen op
jeugdigen leeftijd verloren, en een jonge neef, dien zij teederlijk
hadden liefgehad, was gesneuveld bij het beleg van Parijs, maar
dat alles was nu lang geleden, en zij waren gelukkig op een een
voudige, prettigi
dat zij al het m-n
Want gelukkig
en hoewel hij het niet wist, bestond hun grootste geluk in hun
tevreden gemoedsaard en hun onderlinge liefde. Er zijn veel van
die blijmoedige intérieurs bourgeois in Parijs, maar geen van alle
was blijmoediger dan het hunne. Zij hadden een goede gezondheid,
een goeden eetlust, een goed humeur en goede buren, en al zou
menigeen het een hard lot gevonden hebben, den geheelen dag te
bedienen in een donker winkeltje, en den avond door te brengen
met het natellen van KOUS en centimes, zij dachten er niet zoo over.
Zij waren er aan gewend, en zij verdienden genoeg om er van te
leven en zich n weelde te veroorloven. Toto. Toto, die at als
twee dragonders en voor wien zij geregeld belasting moesten betalen
om hem het burgerlijk recht van te leven te verschaffen.
Op een kouden, regenachtigen, winderigen herfstavond hadden
eenige jongens Toto met steenen gegooid in de Rue Vieille du Temple,
Toto, die toen niets dan een vormelooze klomp haar was, en,
niemand wist hoe, ontsnapt was uit eeu stal of uit een rondreizend
circus. Charlot, die bij den groenteboer en den poelier geweest was,
om zijn Zondagsch middagmaal te koopen, was op weg naar huis,
hij joeg de jongens weg, en, na eenige aarzeling noodigde hij het
verschrikte, verlaten hoopje wol uit achter hem aan te waggelen
in het licht van de lantaarns. Er was bijna niemand op straat,
want het weer was guur en regenachtig; hij bereikte goed en wel
zijn woning met den vondeling, dien hij het laatste eindje had
moeten dragen.
Hij is erg vuil." zeide Nanon, toen Charlot en de jonge hond
den Pot attn Roses binnen traden.
//Hij is erg nat," zeide Charcot.
Het zal een vreeselijke last zijn," zeide Nanon.
//Ik zal wel voor hem zorgen."
We zullen belasting voor hun moeten betalen," hield Nanon vol.
//Ik zal mijn slokje afschaifen."
Hij zal alles vernielen."
//We zullen hem op de plaats houden."
Er is geen vorm in hem te bekennen."
Dat komt, omdat hij nog zoo jong is."
We moeten hem op de plaats houden."
Zeker, zeker, op de plaats, natuurlijk!" zeide Charlot, die
het ver gebracht had in de kunst, een duim te geven om een el
terug te krijgen. De plaats was eertijds een gedeelte geweest van
het binnenplein van een oud paleis: zij was ruim, geplaveid, en
bezat, behalve een put, ook nog een grooten vijgeboom.
Het hond jankte. Nanon vloog naar de keuken om wat brood
te halen.
Nu hij bij ons gegeten heeft, moet hij ook blijven; zelfs de
wilden zouden dat zeggen," zeide Charlot. En dien nacht logeerde
het dier in den houtkelder. Het regende te hard om hem op de
plaats te laten overnachten.
Dat was uu zeven jaar geleden, de zwerveling was nog altijd in
den Pot aux roses. Mettertijd had hij zich ontwikkeld tot een
Newfoundlander, heelemaal zwart met uitzondering van een witte
vlek op zijn borst en n witten handschoen; een ware Monarch
en God onder de honden, ernstig als Bolddha, machtig als Zeus,
vriendelijk als Krishna. Wanneer zijn neus over den drempel van
dd winkeldeur naar buiten stak, lag zijn staart in het kleine
kamertje achter den winkel.
Hij was een Colossus in een notedop, maar hij was even gelukkig
als zijn eigenaar en hij was de afhod van de geheele buurt. Eiken
dag had er een wedstrijd plaats om de eer, Toto te mogen verge
zellen, als hij zijn dagelijksch bad in de Seine ging nemen.
Charlot kon flink loopen, en de apotheker had hem gezegd, dat hij
veel moest loopen, om zijn neiging tot gezetheid te onderdrukken
en dikwijls, heel vroeg in den morgen of laat in den avond liet hij
den winkel over aan zijn vrouw en nam Toto mee naar Bercy, of
naar Charenton, langs de kaden of over een der bruggen, en Zon
dags soms zelfs naar Vincennes en St. Mande; naar Nogent, waar
Toto naar hartelust in de Marne kon rondspartelen; naar het
Lac Dumesnil, waar hij vast kon rekenen op suiker en biscuits en
kluifjes van de gasten in het cafévan de twee kleine eilanden; of
naar Joinville-le-Pont, waar hij als een kameraad werd ontvangen
door de roeiers en zwemmers die daar bijeen kwamen. Hij en
Charlot werden een attractie voor de canotiers op de plaats waar
Marne en Seine elkaar ontmoeten, en Toto zwom nu eens met
deze, dan weer met die boot mede, en dook en vischte stokken
op en stuurde zich zelf met zijn grooten staart.
Een Zondag zou geen Zondag op het water geweest zijn zonder
hem voor verscheiden geregelde bezoekers van de rivier. Zonder
twijfel had Toto in dat kleine huisje, in het stadsleven, niet al de
vrijheid, die hij noodig had. Zonder twijfel zou hij de bosschen en
weiden graag vaker hebben willen zien dan zoo nu en dan op een
feestdag; zonder twijfel werden zijg neigingen en zijn groote kracht
opgesloten, geketend en vastgeklonken. Maar hij was altijd omringd
door die liefde, die voor een hond, evenals voor een kind zooveel
anders vergoedt, dat misschien in zijn tehuis ontbreekt. Zij hadden
hem beiden lief Charlot het vurigst en zij waren erg trotsch
op hem: hij was 200 groot en zoo mooi, en hij had menscheulevens
gered! eens te Charenton, toen er een wherry overvaren was
door een stoomboot, en eens op een kouden, donkeren avond, toen
een vrouw bijna verdronken was in het ijskoude modderige water
bij den Pont d'Austerlitz. Er had een klein stukje in den Oaulois
gestaan over die laatste goede daad, en Charlot had het uitgeknipt