De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 6 februari pagina 11

6 februari 1898 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 1076 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 Een Engelsche of een Russische leening voor China? «Voor welk paard van Troje zal ik nu het eerst een poort afbreken?" IIIIIIIIHIIIirMlllllllltllllllMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIItllllllllllMllinillllHlllllllllllltlllllllllllllllllllllllll IMimiMIIIIIIIIIMIIIMHIIimilMMMIIII en opgeplakt en in een lijstje gezet onder een portret van den held. Het hing in den winkel, en iedereen zag en las het, en tegen hen, die er misschien niet op gelet zouden hebben, zeide Charlot, terwijl hij hen bediende: »ze hebben het gedrukt, -wat Toto gedaan heeft, ja daar hangt het. u kunt het zelf lezen, ik heb het uitgeknipt uit den Gaulois. Ik was er bij wat een avond ! Pik donker, met allemaal groote stukken ijs in de Seine, en hij het water in plof! plof! alsof het zomer geweest was, zonder zich een oogenblik te bedenken, toen hij dat arme schepsel eenmaal gezien bad. Het licht van de brug scheen juist op haar." Verscheiden nieuwe klanten, eveu goed als de ouden, kwamen naar den Pot aux Bases om den hond te zien, over wien een stukje in den Gaulois had gestaan, en natuurlijk kochten ze allemaal wat, en dat kwam de geldlade ten goede. f Wordt vervolgd.) SNUIFJE S. Oeaehte Redactie! In uw blad van 23 dezer, komt pnder de rubriek «Snuifjes" een artikel voor, waarvan de inhoud stuitend is voor_ ieder weldenkend mensch, die bekend is met de ter zake dienen de feiten. Daar, waar als onderwerp dient: »het toekennen eener schadeloosstelling aan iemand, wiens rechteroog door een noodlottig schot is verbrijzeld," gevoelt iedereen dat het maken van grappen in nooge mate ongepast is. De quasi geestigheden van oedoelden schrijver, getuigen dan ook van verregaande harteloosheid. Tegenover de scheeve voorstellingen in genoemd artikel, stel ik thans een kort doch waarachtig relaas der feiten. Ik was bezig eenige werkzaamheden te verrichten pp het fort aan de Biltstraat te Utrecht. Er werden militaire schietoefeningen gehouden. Een uit de richting geschoten kogel sloeg te pletter tegen de pantserplaat en een der scherven trof my in 'trechter oog. Vele en hevige pijnen heb ik geleden, alvorens het stuk lood uit de wond was verwijderd en deze was geheeld. De gevolgen dezer ver minking doen zich echter zwaar gevoelen. Ik ben thans een man van 70 jaren en 6 jaren geleden had de noodlottige gebeurtenis plaats. Ook zonder deskundige te fln, kan men nagaan, dat op dexen leeftijd, het andere oog steeds meer en meer moest verzwakken door de dubbele inspanning welke er thans van gevergd wordt. Dit is dan ook werkelijk het geval en met het volste recht kan ik verklaren, het grootste gedeelte van het gezichtsvermogen te hebben verloren. Hoe verdrietig deze lichamelijke kwelling ook voor mij zijn moge, van meer belang, omdat ook vrouw en kinderen daaronder lijden, is de vermindering mijner inkomsten. Vroe ger had ik geregelde bijverdiensten, als aanwijzer bij ver schillende scherpschutters vereen igin gen, het verrichten van copieerwerk, enz. Zoowel 't een als 't ander is mij thans onmogelijk geworden, en de schade die ik daardoor voort durend lijd is zeker meer dan f 50.?'s jaars. Vijf jaren achtereen heb ik eene jaarlijksche toelage ont vangen van ? 50.?, daarna schter hield deze op en toen ik requestreerde om deze toelage te continueeren, heette het, dat daarvoor geen termen gevonden konden worden, en thans, nu opnieuw een adres door mij is ingediend aan de 2e Kamer, luidt 's Ministers advies, dat ik voldoende ben schadeloos gesteld. Dit nu schijnt bijzonder in den smaak te vallen van onzen snuifjesopdisscher. Alleen vindt hij f 250.?nog te veel en had ? 150.?verdeeld over 5 jaren, voldoende'tgeacht. De handelwijze van den Minister wordt door ZEd. gequalificeerd als ^onberedeneerde gulheid"! "Waarlijk, bq het lezen van zulken harteloozen onzin, is 't schier onmogelijk nog aan onpartijdigheid te gelooven, als hier geene wraakzucht in het spel is voor vermeend onrecht, als zijne schrijverij slechts is »om aardig gevonden te worden" of -«om den broode', welnu dan! ik weet^ niet of ZEd. eenig honorarium geniet voor zijne »nuifjes" , maar indien zulks het geval mocht zijn, zoo ware dit met recht te noemen: »eewe onberedeneerde gulheid.'" Wat nu de eigenlijke kwestie betreft, ik kan en mag niet aannemen, dat in de 2e Kamer geen enkele stem zich zou verheffen tegen 's Ministers hard oordeel. En wat ook invloed zoude kunnen uitoefenen op den verderen gang van zaken, zeker niet het bewuste kwalijk riekende «snuifje". Mijnheer de Redacteur, u dankzeggende voor de plaatsing dezer regelen, heb ik de eer te zijn Uw Dienstw. Dienaar : J. H. C. THIELE. dep. Serg. Maj. v'h AT. L L. Wij hebben dit schrijven van den heer Thiele aan den Snuifjesman gezonden en ontvingen het volgend antwoord: Waarde Redactie! Toen ik mijn snuifje den Minister aanbood, ten einde dezen te doen gevoelen, dat_ hij een zeer gebrekkige moti veering gaf van zijn beschikking, om den man die in 's lanqs dienst »een groot deel" van het gezicht verloren had, in het vervolg de gratificatie van ?50 'sjaars te ont houden kon ik werkelijk niet vermoeden, dat de Heer Thiele, dien ik een handje wilde helpen, nu juist dat snuifje zou beschouwen als een aardigheid tegen hemzelf gericht. Ik heb immers doen uitkomen, dat de Minister verzuimd had der Kamer mede te deelen, hoe groot het deel was van het verloren gezicht, en trachten aan te toonen, dat de han delwijs van den Minister niet strookt met het feit, dat iemand, onder zulk een verlies, in het zesde jaar geenszins minder zal lijden dan in de vijf daaraan voorafgaande jaren. Het is duidelijk, dat de heer Thiele een uitzondering is op den regel, een der zeer weinige Nederlanders, die eenigen last hebben om scherts van ernst te onderscheiden; want dit wil ik wel verklaren, Mijnheer de Redacteur, dat het mij thans voor het eerst in mijn leven overkomt, met iemand kennis te maken, die in een snuifje iets anders dan snuif heeft meenen te vinden en voor wie de ironie niet tot de meest gebezigde denkvormen behoort! Hoe dit zij; dat de heer Thiele mijne bedoeling niet gevat heeft doet mij inderdaad genoegen. Daaraan toch heb ik het te danken, dat ik nu in mijn rubriek een brief mag publiceeren, die het onrecht, wil men: de onbillijkheid jegens hem begaan, in het helderst licht plaatst. Ik voor mij althans, mijn snuifdoos voor deze gelegenheid in mijn zak stekende wil zeer gaarne verklaren, dat ik, na lezing van Thiele's schrijven, het bijzonder hard zou vinden, als hem op zijn zeventigste jaar een gratificatie ont houden werd; terwpl ik nog versterkt ben in mijn meening, dat de Minister zijn beschikking niet behoorlijk heeft toe gelicht. Inderdaad zou het mij ten zeerste verheugen als het onbegrepen «Snuifje" de aanleiding mocht zijn tot een her ziening der beslissing, welke zeker door ieder, die zich op de hoogte van dit geval stelt, woidt afgekeurd. Aangenaam zou net mij wezen, dat gij dat merkwaardige snuifje, als bijlageiitot den brief en dit schrijven, nog eens te lezen gaaft. Het zou kunnen zijn, dat er in Nederland nog een paar menschen meer waren, die niet wisten dat er heel wat dingen zijn, die men even goed, zoo niet beter, kan waarnemen, als men ze het onderste boven zet voor de zoodanigen zou de brief van Thiele als een commentaar kunnen dienen op een waarheid, die tot dusver hun begrip te boven ging. Als steeds met zeer bijzondere hoogachting, Uw dienstvaardige, SNUIFJESMAN. Wij voldoen natuurlijk gaarne aan het verzoek van onzen medewerker, maar hebben tot zijn straf boven dit alles zijn beeldenis geplaatst, als een stil verwijt; om hem nl. onder het oog te brengen dat iemand, die eeuwig en altijd met een prise gereed staat, wel gevaar moet loopen dat deze of'gene die hij een vriendelijkheid bewijst, onverhoeds tegen hem niest. RED. # # * »De Min. heeft een verstandige beslissing genomen. De zaak is deze: Thiele, een Indisch militair, heeft, ten gevolge van een ongeval bij het schijfschieten, »een groot gedeelte van zijn gezichtsvermogen" verloren, daarvoor een jaarliiksche gratificatie genoten van ? 50.?, en nu wenscht deze Thiele voortdurend die jaarlijksche gratificatie te blijven ontvangen. Neen, zegt Z.Exc., daar treed ik niet in. Als iemand vijf' jaren achtereen f 50 geïnd heeft, dan is hij voor verliesvan een groot gedeelte van zijn gezichtsvermogen voldoende schadeloos gesteld en heeft hij in ieder geval ten volle ge kregen wat hem was toegezegd. Ik moet erkennen, dat is rationeel. 250 gld. is een aardig bedrag, voor iemand die zijn gezicht niet heelemaal verloren heeft. Bovendien aan het gemis van een groot deel van zijn gezichtsvermogen, went iemand; dat valt hoe langer hoe gemakkelijker te dra gen. Daarom begrijp ik me niet, dat men Thiele op eens voor vijf jaren telkens ? 50 heeft beloofd. Beter ware het geweest hem 50, 40, 30, 20, 10 gld. uit te keeren, want door vijf jaren achtereen hem f 50 te geven heeft men hem natuur lijk in den waan gebracht, dat hem ook nu in 't zesde jaar en vervolgens / 50 schade was toegebracht. Zoo gaat het altijd Men gooit in royaliteit f 100 te veel weg en kweekt dan iuist door dje onberedeneerde gulheid nog ontevredenheid bovendien. Ik sta dus aan de zijde van den Min. Alleen om hem nog degelijker te kunnen verdedigen, zou ik wel eens willen weten hoe groot het deel gezichtsvermogen was, dat Thiele verloren heeft. Is hij maar n oog kwijt, dan zou hij in 't geheel geen aanspraak kunnen maken op een gratificatie, dunkt me, daar het in 't algemeen in deze wereld, moeilijk is goedsmoeds te leven, als men niet telkens een oogje dichtknijpt. Mij althans zou het niet verwonderen of Z.Exc. zelf, zooals hij daar in zijn kabinet en in de Kamer zit, was, bij al hetgeen hij ziet, nog jaloersch op dien Indischen gegageerde, die het voorrecht heeft, niet alles te kunnen zien.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl