Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1076
gebeuren, als de eereraden niet werden in
gevoerd.
Men schijnt in het leger aan alles te gewen
nen en zoo ook aan eerequaesties en middelen
tot herstel, die door ons ourgers met een
nietverhoogd eergevoel als het verzinsel van een
brein, dat niet pluis is, zouden worden be
schouwd. Een kolonel, die verontschuldigin
gen aanneemt gelijk het behoort, wnl er van
Eeleediging geen sprake kan zijn; die daar
over door een zijner onderhebbenden gehekeld
wordt en het daarom de moeite waard acht
te duelleeren, eenvoudig als eenige toe
vlucht omdat zijn kameraden met hun
door militaire opvoeding verhoogd eergevoel!.'
hem anders het leven zouden zuur maken.
De heer De Vlaming noemt dit in zijn rede
»een treffend!) voorbeeld" ten bewijze, dat de
mogelijkheid blijft bestaan dat een officier,
«persoonlijk" geneigd verontschuldigingen aan
te nemen, later door collega's dit wordt ver
weten." Wij dienen dus 'op zijn gezag te
gelooven dat dit treffend voorbeeld ook ter
leering van het Nederlandsche leger strekt.
Maar wij vragen dan toch, of juist dergelijke
feiten, op grond waarvan de heer de VI. het
instellen van eereraden verdedigt, niet ten
duidelijkste doen uitkomen, hoe de
officiersopvoeding er toe. heeft geleid, niet om het
eergevoel te verhoogen, maar om het eergevoel
te verontreinigen, te verbasteren, te verlagen, door
in de plaats van het persoonlijk eergevoel, de
graadmeter van 's menschen moreele waarde,
het «tówds-eergevoel te schuiven, welk laatste
naar zijn wezen een produkt is van traditie,
conventie, mode, gewoonte, vooroordeel, enz.
enz. een eergevoel, zoo geheel en al in
strijd met het intellectueele en moreele ele
ment, hetwelk onze beschaving behoort te
kenmerken, dat het den officier kan dwingen
tot verfoeilijke daden, die hem in de oogen
zijner makkers, opgevoed tot verhoogd eerge
voel, verheffen, maar als zedelijk individu hem
ten diepste vernederen?
Een verhoogd eergevoel Waarom gaf
de heer De Vlaming in zijn rede niet aller
eerst een beschouwing omtrent het eergevoel
zelf, dat duel en eereraad vordert? >Geen
woord daarover. Hij schijnt te meenen: wij
officieren begrijpen elkander wel: eergevoel
is eergevoel en verhoogd eergevoel verhoogd
eergevoel en aangezien wij, alle honderd hier
vergaderd, in het bezit van verhoogd eergevoel
ons verheugen, is elke analyse van dat stands
voorrecht overbodig.
Het aangeboren gevoel van eigenwaarde
uit zich bij elk individu in overeenstemming
met de verhouding, waarin zijn eigenschap
pen als physiek, intellectueel en moreel wezen
tot elkander staan, en nu zal het den heer
De Vlaming, bij eenig nadenken, waarschijnlijk
geen moeite kosten te erkennen, dat eene
harmonische ontwikkeling van deze drie fac
toren aan het eergevoel een verhevener ka
rakter geeft, dan mogelijk is wanneer hét
physieke, dat is de lichaamskracht en het
temperament, alleenheerschend of
overheerschend is.
Maar wat wil nu het ongeluk voor den mi
litair? Dat juist het beroep, waarvoor hij
wordt opgevoed, met de beschaving, de hoogere
ontwikkeling van intellect en moraliteit, niet
op den besten voet staat. Hoe zeer men ook
den oorlog als iets onvermydelyks moge be
schouwen, ieder, de officier zelfs, moet het
georganiseerd menschenslachten een
noodzaketöjlt, kwaad achten, een barbaarsch bedrijf.
Welnu, met het oog op zulk een werk, wordt
de militair opgevoed; wordt hij gewapend, m.
a. w. zijn beteekenis als physiek persoon ver
hoogd, terwijl juist eigenschappen, die in het
nauwst verband staan met het animale:
op den hoogsten prijs worden gesteld. Dat kan
nu eenmaal niet anders.
Hoe verklaarbaar dus, dat in vredestijd
deze gewapende man tegenover zijn
beleediger zich wenscht te gedragen, alsof hij zich
in oorlogstijd tegenover een vijand bevond.
Het beroep, waarvoor hij wordtopgevoed.dat
hem wapenrok en wapen geeft, doet hem on
willekeurig meer waarde hechten aan het
physiek en hem pok in vredestijd vooral de
deugd zoeken in eigenschappen van den vech
tersman. Onder zijn kameraden moet hij be
wijzen, dat hij wel zou durven als er oorlog
was; dat hij zijn vijand niet zou sparen;
dat hij een temperament bezit waarbij een
uniform,pistool of degen passen. Bedenk verder
dat deze zelfde voorbereiding voor het oor
logsberoep, hem een zeer groot deel van zijn
zelfstandigheid beneemt, hem als leger
exemplaar doet opgaan in het geheel, zoodat
er veel minder ruimte voor zijn gevoel van
eigenwaarde is overgelaten dan bij den bur
german en hij alzoo is 't niet een wet in
de menschelijke samenleving? geneigd moet
zijn zich schadeloos te stellen, door te toonen
dat hij toch wel degelijk zichzelf en zijn
karakter ongerept is gebleven. Vergete men
bovendien niet, dat bij die opvoeding voor
den oorlog, hem de beschikking is gelaten
over zeer veel vrijen tijd, waardoor hij de
gelegenheid heeft zich in allerlei gezellige
kringen met zijn makkers te onderhouden
over quaesties van eigen en anderer uiterlijke
eer, zoo mag het ons niet verwonderen, dat
in het leger net duel inheemsch is, het
standseergevoel is uitgevonden en men tot dergelijke
zotheden is vervallen, als uit het hierboven
aangehaalde voorbeeld, aangaande den
Franschen kolonel bleek.
Maar hoe geneigd ook om verzachtende
omstandigheden aan te nemen voor het be
staan van het duel en het pleiten voor het
instellen van eereraden de waarheid mag
niet verheeld worden. De oorzaak van dit
allee is geenszins een verhoogd maar een
verbasterd eergevoel, zooals het zich gevormd
heeft in een besloten kring, onder militaire
tradities, onder een opvoeding voor oorlogs
doeleinden, begrijpelijkerwijze op al te grooten
afitand van do int«llectua«l-moreele bescha
ving, die het deel is geworden onzer moderne
maatschappij.
Een verhoogd eergevoel... dat, wel verre
van het peil der beschaving te verhoogen,
werkt als eene ziekte, zoodat het een medi
cament eischt: militaire eereraden!
Een verhoogd eergevoel, hetwelk tengevolge
heeft, dat in het leger, zonder zeer bijzondere
middelen toe te passen, moord en doodslag
niet te keeren zijn.
Een verhoogd eergevoel, dat een man als
kolonel De Vlaming doet zeggen: indien er
een van een bepaald soort gevallen zich
voordoet, welke ik mij denk, dan zal mij
niets weerhouden den beleediger te treffen;
dan plaats ik mijzelf boven Christendom,
boven de wetgeving, boven alle redeneering
en zedelijk gevoel; dan bestaat er in hemel
en op aarde niet zoo iets heiligs, dat mij
van eigen rechting met een moordend wapen
afbrengen zal. Of heeft de heer Vlaming
dit niet getuigd, toen hij even als aan het
eind der vergadering de Voorzitter, generaal
Netscher, zijn medeleden verzekerde:»het duel
is in sommige gevallen onvermijdelijk"?
Wat is dat verhoogd eergevoel anders, dan
het eergevoel van den man, die het physiek
boven net intellectueele en moreele stelt?
Welk verschil bestaat er in de hoogte van dit
militaire eergevoel en dat van den polder
jongen, dien wij zoo hooren zeggen: zie je, ik
ben geen ruziezoeker; als ze me niet te na
komen, zal ik geen mensch kwaad doen, maar
daar zijn van die gevallen en nu brengt
hij ter verduidelijking van zijn bedoeling
de hand aan zijn mes jawel, die me dat
durft, ik steek hem door zijn....
Zeker, daar ligt een afstand van mijlen
tusschen een kolonel of een generaal en den
grondwerker, dien wij daar sprekend invoeren.
Ze gelijken in niets op hem, behalve in dit
n e, dat hun eergevoel, tengevolge hunner
militaire opvoeding, dalen kan tot de laagte,
waarop het staat bij den physieken man,
levende buiten de intellectueele en moreele
beschaving.
*» *
t Dat er in de militaire wereld een zonder
linge strijd bestaat tusschen eergevoel, intel
lect en moraliteit bewijst ten overvloede het
in de vergadering van de V. d. B. v. d. K.
door generaal Netscher, den voorzitter, ge
sprokene.
Gelukkig", zoo leest men in het Verslag, komen
ia Nederland de tweegevechten vrij zeldzaam voor, uit
hoofde van onzen bezadigden volksaard en dan nog is
in de meeste gevallen de zucht om wraak te nemen
daaraan tamelijk vreemd. Veelal is het een welbegrepen
gevoel van eigenbelang 1), dat den beleedigde - vooral
wanneer hij officier is drijft om een tweegevecht te
eisenen, daar in den regel elk man van karakter 1),
zelfs al is hij in beginsel nog zoo vredelievend, de
kansen van verwonding en strafvervolging verkiest,
boven de zekerheid van gedurende zijn geheele verdere
leven met gcringachtiug te worden aangezien in de
kringen waarin hij verkeert. Hij is dus wel verplieht
door een duel zijn uiterlijke eer te handhaven, niet
allén voor zichzelven, maar als hij gehuwd is ook voor
zijn vrouw en voor zijne zonen1' (en dochtcrsr)
Hier geeft de generaal ons een kijkje op
het verhoogd eergevoel, zoodat het tot in zijn
hoogste hoogte en diepste diepte te
doorschouwen valt.
De beleedigde duelleert niet om de beleedi
ging, maar uit een welbegrepen gevoel van
eigenbelangl Als man van Jcarakter laat hij
zich leiden door eigenbelang, want hij kan niet
tegen geringschatting. Elk man van karakter
is verplicht te duelleeren, aangezien het eigen
belang hem zegt, dat het voor hem nog beter
is zijn vrouw en kinderen desnoods ongeluk
kig te maken dan de geringschatting te
trotseeren.
Daar hebben wij nu bij monde van een
generaal die tot honderd officieren spreekt
de militaire opvatting van karakter toege
licht; welke natuurlijk zich aansluit bij het
militaire eergevoel. Het gewapend eergevoel.
en het egoïstisch karakter.
Eere dan den kolonel Boogaard, die durft
verklaren dat er geen afzonderlijke militaire
eer bestaat, en dat de zedelijke moed verre den
vechtmoed in waarde overtreft. Wat moet hij
gevoeld hebben, toen hij een generaal hoorde
verklaren, dat men als officier een man van
karakter kan zijn en toch verdorven genoeg
om uit eigenbelang te duelleeren l!
Kon men niet wijzen op mannen als Thomson,
Boogaard, Anten, men zou gerechtigd zijn tot
de vraag: is dan de beteenenis van het
woord Icarakter in het leger ten eenenmale
onbekend. Karakter immers noemen wij het
vermogen in den mensch om zichzelf te zijn,
trouw aan eigen overtuiging, zich te gedragen
naar zijn eigen moreele beginselen. Een ver
hoogd eergevoel alzoo... en een eergevoel
zonder karakter!!
Maar als had de generaal onze beschouwing
omtrent het wezen van het militair eergevoel
willen bevestigen: ging hij voort
Dif moye nu een vooroordeel voorden ymocmd 1), maar
voorooi'deeleu, die eenige eeuwen oud zijn, worden /oo
maar niet uit den weg geruimd door apodictische af
keuring van enkelen, zelfs al geschiedt die afkeuring op
logisch beredeneerde en met geestdrift vuorgeil ragen
gronden.
Ja, M H., het duel is in sommige gevallen onver
mijdelijk en zal nooit geheel verdwijnen, evenmin als
ooit de algemeene wereldvrede zal aanbreken, liet J wee
gevecht is zoo oud als de wereld: Kaïn en Abel waren
de eerste duellistcn, gevolgd door avid en Oolialh en
tallooze anderen, door alle eeuwen heen, tol op on/rn
tijd." 1)
Hier komt dus het inilitair eergevoel in
aanraking met het intellect. Edoch, hoe ? De
verplichting tot duelleeren heet een vooroor
deel. Best mogelijk, zegt de generaal,
maar dan toch een heel oud vooroordeel, een
vooroordeel, dat eeuwig zal blijven en met
deze verklaring heeft de generaal zijn gehoor
te verstaan gegeven dat men de al of niet
apodictische bestrijders van het duel maar
moet laten praten, want een vooroordeel dat
zoo oud is als de wereld en een vooroordeel
dat zoo oud zal worden al* de wereld ooit
wordt... is als vooroordeel natuurlijk niet te
bestrijden.
Maar er is ook een moreele zijde aan de
quaestie. De generaal heeft haar almede
opgemerkt. »Ik heb, zoo lezen wij in 't verslag,
ik heb hedenavond hooren beweren dat het twee
gevecht immoreel en onrechtvaardig zou zijn.
Het eerste is een godsdienstige gevoelsopvatting,
waarover niet te twisten valt."
Inderdaad, de Voorzitter van de V. t. B.
v. d. K. heeft hooren beweren dat het duel
immoreel was maar moraliteit is een
godsdienstige gevoelsopvatting; menschen
zonder godsdienstige gevoelsopvattingen ken
nen geen moreele wetten, daarover kunnen
wij dus niet twisten! Intusschen de generaal
wil het duel niet onvoorwaardelijk in be
scherming nemen, hoe zeldzamer het plaats
heeft hoe beter, want er is in wettelijken en
zedelijken zin veel tegen te zeggen" maar van
practische zijde is er toch ook veel vóór aan
te voeren en ik sta niet alleen met die op
vatting".
Onze slotsom is, dat er geen sprake kan
zijn van een verhoogd eergevoel voor den offi
cier, in het algemeen; maar dat men al zeer
tevreden moet wezen, als onder de militaire
opvoeding, in het militaire milieu, het eerge
voel niet daalt beneden dat van den burgerman.
Dat het «militaire" eergevoel het
standseergevoel zoo men wil een regelrechte
ontkenning in zich sluit van de waarde van
karakter; met zulk een droef gevolg, dat zelfs
een generaal, voorzitter van de Vereeniging
ter beoefening van de krygswetenschap, gebrek
aan zedelijken moed, leidende tot een daad
van eigenbelang, bestaanbaar acht met ka
rakter !
Dat de zorg voor de -^uiterlijke eer", gesteld
boven de zorg voor de innerlijke eer,
standsof kaste-eergevoel-yorming boven karakter
vorming, het leger in achterlijke positie doet
blijven yerkeeren ten opzichte van de moderne
beschaving.
Dat echter de officieren, zij 't dan ook zon
der verhoogd gevoel van innerlijke eer, beter
zijn dan hun leer, aangezien zelfs zij die het
duel in zekere gevallen onvermijdelijk verkla
ren, dermate onder den invloed van de mo
derne beschaving zijn gekomen, dat zij, gelijk
kol. De Vlaming, het duel tot »binnen de engste
grenzen" wenschen te beperken, of, gelijk
generaal Netscher, ten slotte toch moeten er
kennen, »dat er in medelij/een zin veel tegen te
zeggen is".
Wij hebben aan dit punt een uitvoerige
bespreking gewijd, omdat het het uitgangspunt
is van des heeren De Vlamings beschouwing.
Over nog een paar opmerkingen van den ko
lonel, ook in bovenstaand schrijven vervat,
zullen wij handelen in het volgend nummer,
als wij het slot van zijn schrijven opnemen.
1) Wij cursi veeren.
De tramquaestie.
Waar blijft toch de tram voor de buiten
wijken ? De heer P. v. Exter met meer dan
twintig andere bewoners van buurt YY
begrijpt er maar niets van.
Alweder kwam er dus een adres aan den
Raad. Daarin moest verklaard worden, dat
de heer v. Exter c. s. :
»1°. met leedwezen hebben gezien dat in de
Raadszitting van 5 Januari jl. wederom geen
andere toezegging van het Dagelijksch Bestuur
is ontvangen omtrent de voorstellen tot uit
breiding van het tramnet, dan dat deze
spoedig kunnen worden te gemoet gezien;
2". dat het hun gebleken is, dat de opvat
ting omtrent de beteekenis van het woord
spoedig nogal uiteen loopt;
3". dat Buurt YY steeds verstoken is
gebleven van die voordeelen waarvan andere
wijken genieten, met name van een goede
tram verbind ing met het centrum der stad:
4°. dat de verhuring van de perceelen
daardoor zeer wordt benadeeld;
5°. dat zij, ofschoon erkennende de groote
moeilijkheden, welke er voor den Raad aan
verbonden zijn, definitief uitbreiding van het
geheele tramnet binnen Amsterdam vast te
stellen, toch dringend verzoeken om, in
afwachting van die definitieve vaststelling
van het geheele tramplan, nu al vast ten
spoedigste te willen voldoen aan de groote
behoefte die hun stadswijk heeft aan een goede
tramverbinding met het centrum der stad."
Ja wel, de heeren v. Exter c. s. hebben
gelijk. Wie begrijpt er iets van de
trampolitiek, die nu zooveel jaren achtereen de
buitenwijken van dit onmisbaar vervoermid
del deed verstoken blijven ?
In welk land en in welke stad der beschaafde
wereld, zou men het hebben aangedurfd tal
van nieuwe wijken in haar ontwikkeling
tegen te houden, door eenvoudig een een
maal bestaande tramwegmaatschappij te
protegeeren, alsof een hoog dividend en een
groot tantième voor eenige gelukkige burgers
het eerste waren, wat de wijsheid onzer
vroede mannen te beschermen had?
Is het niet nu reeds zeventien jaar, dat
de heer Sanders met tramplannen voor die
nieuwe buitenwijken kwam, plannen die nog
altijd de plannen zijn, welke eenmaal door
wien dan ook, zullen moeten worden uit
gevoerd !
Wat is voor het Dagel. Bestuur en voor
den Raad van Amsterdam spoed ?
Nu eindelijk schijnt het zoover te zijn
gekomen, dat de onderhandelingen van het
Dag. Bestuur met de A. O. M. en met den
heer Sanders zijn afgeloopen.
Het Handelsblad althans bevatte het onder
staand bericht:
»Wij hebben reeds gemeld dat de heer
T. Sanders bij B. en W. heeft ingeleverd een
gewijzigde aanvraag tot exploitatie van tram
wegen in deze gemeente.
Naar wij vernemen is de bedoeling dezer
aanvraag, dat de gemeente, gaat zij daarop
in, van de A. O. M. zal naasten de bestaande
tramlijnen.
Deze lijnen zullen dan dadelijk overgedragen
worden aan de nieuwe maatschappij des heeren
Sanders, niet alleen ter exploitatie, doch als
nieuwe concessionaris. Deze concessionaris zal
dan volgens die nieuwe concessie een aantal
nieuwe lijnen hebben te leggen en de bedoeling
is om een gedeeltelijk met paarden,
gedeeltetelijk met electriciteit te exploiteeren, zoodanig
dat op de lijnen in de oude stad paarden als
beweegkracht zullen dienst doen, terwijl op
de buitenlijnen electriciteit zal worden gebruikt.
De nieuwe concessionaris zou zich tevens
bereid hebben verklaard tot het leggen van
een brug over den Amstel bij de Ceintuur
baan en tot het dempen van den Overtoom.
Hoewel de heer Sanders, mocht hij de con
cessie krijgen, de stadslijnen uitteraard zoo
dicht mogelijk zal brengen bij de ontworpen
lijn Amste/dam?Haarlem, dient toch te
worden aangeteekend dat deze nieuwe tram
wegmaatschappij, de lijn Amsterdam-Haarlem
en de lijnen die van de overzijde van het IJ,
Noord-Holland ingaan, drie geheel afzonder
lijke maatschappijen blijven."
Zoo weten we dus iets. De commissies zijn
aan het werk. Maar waarom mogen we
niet meer weten?
Welke zijn de uiterste «concessies" die de
A. O. M. als concessionaris der gemeente
wenscht te doen ? In welk opzicht verschillen
deze met die van den heer Sanders?
Daar is een concessie-aanvraag Sanders
en een concessie-wijziging van de A. O. M.
aan de orde; tusschen die twee zal een keus
moeten worden gedaan, tenzij men, met ons
het nog beter mocht achten, dat de gemeente
zelve tot den aanleg en de exploitatie overga.
Maar nu het zoover is, met welk doel worden
dan nog verder die concessie-aanvraag en
het wijzigingsplan van de A. O. M. ge
heim gehouden? Het kan toch het doel niet
wezen in deze te handelen als met de
beursquaestie, dat treurig voorbeeld van autocrati
sche lichtschuwheid, waarvoor op het Damrak
een met ijzeren punten beslagen schutting
alvast tot monument schijnt opgericht!
Mogen ook nu weer de commissies niet
werken met kennisneming van hetgeen de
publieke opinie over zoo belangrijke zaak te
aeggen heeft?
Welke lijnen, welke voordeelen voor de
gemeente, welk tarief dit vooral zal de
burgerij interesseeren welk tarief, worden
door de beide partijen in het vooruitzicht
gesteld ? ...
Dat men het ontwerp-Sanders en dat van
de A. O. M. openbaar make. Of betreft
het verschil van beteekenis uitsluitend de
Amstel-brug en de demping van den Over
toom?
Adieu Posa! Adieu Lohengrin!"
De negen-en-dertigste verjaardag van den
Duitschen keizer geeft den Temps aanleiding
tot een beschouwing over de wisselingen in
de richting der politiek van Wilhelm II
gedurende de laatste tien jaren. Het Fransche
blad vindt het zeer begrijpelijk, dat de
Duitsche pers bij deze gelegenheid bijzonder
gereserveerd is. Het is niet gemakkelijk eene
persoonlijkheid te beoordeelen, waarvan de
trekken zoo sterk sprekend, maar tevens de
wilsuitingen zoo verscheiden zijn. Van al de
talrijke bijnamen, die de Berlijners den keizer
hebben gegeven, is er n die blijft, n die
alle andere in zich bevat: Wilhelm der
Unberechenbare. Wat het Fransche blad
beleefdheidshalve onvermeld laat, is, dat in
Duitschland nog iets anders onberekenbaar is: de
afloop der steeds talrijker wordende processen
wegens majesteitsschennis, welke ieder be
dreigen, die zijne opinie over den keizer en
diens «wilsuitingen" eenigszins vrijmoedig te
kennen geeft.
Die vrijmoedigheid heeft zich echter n
persoon iii Duitschland tot dusver in ruime
mate veroorloofd, en wel volkomen straffeloos.
De heer Von Bismarck heeft al den tijd
gehad om te bekomen van zijne verrassing
over het hem gegeven ontslag, een maat
regel, dien hij waarschijnlijk minder dan
iemand anders voor mogelijk of zelfs denk
baar had gehouden. Sedert dien tijd heeft
hij vlijtig het nil mirari toegepast en zich
over niets meer m'wonderd; dat hij ook niets
bewonderd, maar ongeveer alles gecritiseerd
heeft, is van algemeene bekendheid.
»Van zijn observatorium te Friedrichsruhe1'
zegt de Temps «berekent hij de loop
baan van deze komeet, die tot dusver nog
door niemand is bepaald." De beeldspraak
is niet zeer gelukkig. Gauss zou zich in
zijn graf omdraaien, als hij moest vernemen
dat zijn landgenooten, na eene gedurende
tien jaren voortgezette, onafgebroken reeks
van waarnemingen, nog geen kometen-loop
baan konden berekenen. Klaarblijkelijk heeft