De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 6 februari pagina 2

6 februari 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1076 gebeuren, als de eereraden niet werden in gevoerd. Men schijnt in het leger aan alles te gewen nen en zoo ook aan eerequaesties en middelen tot herstel, die door ons ourgers met een nietverhoogd eergevoel als het verzinsel van een brein, dat niet pluis is, zouden worden be schouwd. Een kolonel, die verontschuldigin gen aanneemt gelijk het behoort, wnl er van Eeleediging geen sprake kan zijn; die daar over door een zijner onderhebbenden gehekeld wordt en het daarom de moeite waard acht te duelleeren, eenvoudig als eenige toe vlucht omdat zijn kameraden met hun door militaire opvoeding verhoogd eergevoel!.' hem anders het leven zouden zuur maken. De heer De Vlaming noemt dit in zijn rede »een treffend!) voorbeeld" ten bewijze, dat de mogelijkheid blijft bestaan dat een officier, «persoonlijk" geneigd verontschuldigingen aan te nemen, later door collega's dit wordt ver weten." Wij dienen dus 'op zijn gezag te gelooven dat dit treffend voorbeeld ook ter leering van het Nederlandsche leger strekt. Maar wij vragen dan toch, of juist dergelijke feiten, op grond waarvan de heer de VI. het instellen van eereraden verdedigt, niet ten duidelijkste doen uitkomen, hoe de officiersopvoeding er toe. heeft geleid, niet om het eergevoel te verhoogen, maar om het eergevoel te verontreinigen, te verbasteren, te verlagen, door in de plaats van het persoonlijk eergevoel, de graadmeter van 's menschen moreele waarde, het «tówds-eergevoel te schuiven, welk laatste naar zijn wezen een produkt is van traditie, conventie, mode, gewoonte, vooroordeel, enz. enz. een eergevoel, zoo geheel en al in strijd met het intellectueele en moreele ele ment, hetwelk onze beschaving behoort te kenmerken, dat het den officier kan dwingen tot verfoeilijke daden, die hem in de oogen zijner makkers, opgevoed tot verhoogd eerge voel, verheffen, maar als zedelijk individu hem ten diepste vernederen? Een verhoogd eergevoel Waarom gaf de heer De Vlaming in zijn rede niet aller eerst een beschouwing omtrent het eergevoel zelf, dat duel en eereraad vordert? >Geen woord daarover. Hij schijnt te meenen: wij officieren begrijpen elkander wel: eergevoel is eergevoel en verhoogd eergevoel verhoogd eergevoel en aangezien wij, alle honderd hier vergaderd, in het bezit van verhoogd eergevoel ons verheugen, is elke analyse van dat stands voorrecht overbodig. Het aangeboren gevoel van eigenwaarde uit zich bij elk individu in overeenstemming met de verhouding, waarin zijn eigenschap pen als physiek, intellectueel en moreel wezen tot elkander staan, en nu zal het den heer De Vlaming, bij eenig nadenken, waarschijnlijk geen moeite kosten te erkennen, dat eene harmonische ontwikkeling van deze drie fac toren aan het eergevoel een verhevener ka rakter geeft, dan mogelijk is wanneer hét physieke, dat is de lichaamskracht en het temperament, alleenheerschend of overheerschend is. Maar wat wil nu het ongeluk voor den mi litair? Dat juist het beroep, waarvoor hij wordt opgevoed, met de beschaving, de hoogere ontwikkeling van intellect en moraliteit, niet op den besten voet staat. Hoe zeer men ook den oorlog als iets onvermydelyks moge be schouwen, ieder, de officier zelfs, moet het georganiseerd menschenslachten een noodzaketöjlt, kwaad achten, een barbaarsch bedrijf. Welnu, met het oog op zulk een werk, wordt de militair opgevoed; wordt hij gewapend, m. a. w. zijn beteekenis als physiek persoon ver hoogd, terwijl juist eigenschappen, die in het nauwst verband staan met het animale: op den hoogsten prijs worden gesteld. Dat kan nu eenmaal niet anders. Hoe verklaarbaar dus, dat in vredestijd deze gewapende man tegenover zijn beleediger zich wenscht te gedragen, alsof hij zich in oorlogstijd tegenover een vijand bevond. Het beroep, waarvoor hij wordtopgevoed.dat hem wapenrok en wapen geeft, doet hem on willekeurig meer waarde hechten aan het physiek en hem pok in vredestijd vooral de deugd zoeken in eigenschappen van den vech tersman. Onder zijn kameraden moet hij be wijzen, dat hij wel zou durven als er oorlog was; dat hij zijn vijand niet zou sparen; dat hij een temperament bezit waarbij een uniform,pistool of degen passen. Bedenk verder dat deze zelfde voorbereiding voor het oor logsberoep, hem een zeer groot deel van zijn zelfstandigheid beneemt, hem als leger exemplaar doet opgaan in het geheel, zoodat er veel minder ruimte voor zijn gevoel van eigenwaarde is overgelaten dan bij den bur german en hij alzoo is 't niet een wet in de menschelijke samenleving? geneigd moet zijn zich schadeloos te stellen, door te toonen dat hij toch wel degelijk zichzelf en zijn karakter ongerept is gebleven. Vergete men bovendien niet, dat bij die opvoeding voor den oorlog, hem de beschikking is gelaten over zeer veel vrijen tijd, waardoor hij de gelegenheid heeft zich in allerlei gezellige kringen met zijn makkers te onderhouden over quaesties van eigen en anderer uiterlijke eer, zoo mag het ons niet verwonderen, dat in het leger net duel inheemsch is, het standseergevoel is uitgevonden en men tot dergelijke zotheden is vervallen, als uit het hierboven aangehaalde voorbeeld, aangaande den Franschen kolonel bleek. Maar hoe geneigd ook om verzachtende omstandigheden aan te nemen voor het be staan van het duel en het pleiten voor het instellen van eereraden de waarheid mag niet verheeld worden. De oorzaak van dit allee is geenszins een verhoogd maar een verbasterd eergevoel, zooals het zich gevormd heeft in een besloten kring, onder militaire tradities, onder een opvoeding voor oorlogs doeleinden, begrijpelijkerwijze op al te grooten afitand van do int«llectua«l-moreele bescha ving, die het deel is geworden onzer moderne maatschappij. Een verhoogd eergevoel... dat, wel verre van het peil der beschaving te verhoogen, werkt als eene ziekte, zoodat het een medi cament eischt: militaire eereraden! Een verhoogd eergevoel, hetwelk tengevolge heeft, dat in het leger, zonder zeer bijzondere middelen toe te passen, moord en doodslag niet te keeren zijn. Een verhoogd eergevoel, dat een man als kolonel De Vlaming doet zeggen: indien er een van een bepaald soort gevallen zich voordoet, welke ik mij denk, dan zal mij niets weerhouden den beleediger te treffen; dan plaats ik mijzelf boven Christendom, boven de wetgeving, boven alle redeneering en zedelijk gevoel; dan bestaat er in hemel en op aarde niet zoo iets heiligs, dat mij van eigen rechting met een moordend wapen afbrengen zal. Of heeft de heer Vlaming dit niet getuigd, toen hij even als aan het eind der vergadering de Voorzitter, generaal Netscher, zijn medeleden verzekerde:»het duel is in sommige gevallen onvermijdelijk"? Wat is dat verhoogd eergevoel anders, dan het eergevoel van den man, die het physiek boven net intellectueele en moreele stelt? Welk verschil bestaat er in de hoogte van dit militaire eergevoel en dat van den polder jongen, dien wij zoo hooren zeggen: zie je, ik ben geen ruziezoeker; als ze me niet te na komen, zal ik geen mensch kwaad doen, maar daar zijn van die gevallen en nu brengt hij ter verduidelijking van zijn bedoeling de hand aan zijn mes jawel, die me dat durft, ik steek hem door zijn.... Zeker, daar ligt een afstand van mijlen tusschen een kolonel of een generaal en den grondwerker, dien wij daar sprekend invoeren. Ze gelijken in niets op hem, behalve in dit n e, dat hun eergevoel, tengevolge hunner militaire opvoeding, dalen kan tot de laagte, waarop het staat bij den physieken man, levende buiten de intellectueele en moreele beschaving. *» * t Dat er in de militaire wereld een zonder linge strijd bestaat tusschen eergevoel, intel lect en moraliteit bewijst ten overvloede het in de vergadering van de V. d. B. v. d. K. door generaal Netscher, den voorzitter, ge sprokene. Gelukkig", zoo leest men in het Verslag, komen ia Nederland de tweegevechten vrij zeldzaam voor, uit hoofde van onzen bezadigden volksaard en dan nog is in de meeste gevallen de zucht om wraak te nemen daaraan tamelijk vreemd. Veelal is het een welbegrepen gevoel van eigenbelang 1), dat den beleedigde - vooral wanneer hij officier is drijft om een tweegevecht te eisenen, daar in den regel elk man van karakter 1), zelfs al is hij in beginsel nog zoo vredelievend, de kansen van verwonding en strafvervolging verkiest, boven de zekerheid van gedurende zijn geheele verdere leven met gcringachtiug te worden aangezien in de kringen waarin hij verkeert. Hij is dus wel verplieht door een duel zijn uiterlijke eer te handhaven, niet allén voor zichzelven, maar als hij gehuwd is ook voor zijn vrouw en voor zijne zonen1' (en dochtcrsr) Hier geeft de generaal ons een kijkje op het verhoogd eergevoel, zoodat het tot in zijn hoogste hoogte en diepste diepte te doorschouwen valt. De beleedigde duelleert niet om de beleedi ging, maar uit een welbegrepen gevoel van eigenbelangl Als man van Jcarakter laat hij zich leiden door eigenbelang, want hij kan niet tegen geringschatting. Elk man van karakter is verplicht te duelleeren, aangezien het eigen belang hem zegt, dat het voor hem nog beter is zijn vrouw en kinderen desnoods ongeluk kig te maken dan de geringschatting te trotseeren. Daar hebben wij nu bij monde van een generaal die tot honderd officieren spreekt de militaire opvatting van karakter toege licht; welke natuurlijk zich aansluit bij het militaire eergevoel. Het gewapend eergevoel. en het egoïstisch karakter. Eere dan den kolonel Boogaard, die durft verklaren dat er geen afzonderlijke militaire eer bestaat, en dat de zedelijke moed verre den vechtmoed in waarde overtreft. Wat moet hij gevoeld hebben, toen hij een generaal hoorde verklaren, dat men als officier een man van karakter kan zijn en toch verdorven genoeg om uit eigenbelang te duelleeren l! Kon men niet wijzen op mannen als Thomson, Boogaard, Anten, men zou gerechtigd zijn tot de vraag: is dan de beteenenis van het woord Icarakter in het leger ten eenenmale onbekend. Karakter immers noemen wij het vermogen in den mensch om zichzelf te zijn, trouw aan eigen overtuiging, zich te gedragen naar zijn eigen moreele beginselen. Een ver hoogd eergevoel alzoo... en een eergevoel zonder karakter!! Maar als had de generaal onze beschouwing omtrent het wezen van het militair eergevoel willen bevestigen: ging hij voort Dif moye nu een vooroordeel voorden ymocmd 1), maar voorooi'deeleu, die eenige eeuwen oud zijn, worden /oo maar niet uit den weg geruimd door apodictische af keuring van enkelen, zelfs al geschiedt die afkeuring op logisch beredeneerde en met geestdrift vuorgeil ragen gronden. Ja, M H., het duel is in sommige gevallen onver mijdelijk en zal nooit geheel verdwijnen, evenmin als ooit de algemeene wereldvrede zal aanbreken, liet J wee gevecht is zoo oud als de wereld: Kaïn en Abel waren de eerste duellistcn, gevolgd door avid en Oolialh en tallooze anderen, door alle eeuwen heen, tol op on/rn tijd." 1) Hier komt dus het inilitair eergevoel in aanraking met het intellect. Edoch, hoe ? De verplichting tot duelleeren heet een vooroor deel. Best mogelijk, zegt de generaal, maar dan toch een heel oud vooroordeel, een vooroordeel, dat eeuwig zal blijven en met deze verklaring heeft de generaal zijn gehoor te verstaan gegeven dat men de al of niet apodictische bestrijders van het duel maar moet laten praten, want een vooroordeel dat zoo oud is als de wereld en een vooroordeel dat zoo oud zal worden al* de wereld ooit wordt... is als vooroordeel natuurlijk niet te bestrijden. Maar er is ook een moreele zijde aan de quaestie. De generaal heeft haar almede opgemerkt. »Ik heb, zoo lezen wij in 't verslag, ik heb hedenavond hooren beweren dat het twee gevecht immoreel en onrechtvaardig zou zijn. Het eerste is een godsdienstige gevoelsopvatting, waarover niet te twisten valt." Inderdaad, de Voorzitter van de V. t. B. v. d. K. heeft hooren beweren dat het duel immoreel was maar moraliteit is een godsdienstige gevoelsopvatting; menschen zonder godsdienstige gevoelsopvattingen ken nen geen moreele wetten, daarover kunnen wij dus niet twisten! Intusschen de generaal wil het duel niet onvoorwaardelijk in be scherming nemen, hoe zeldzamer het plaats heeft hoe beter, want er is in wettelijken en zedelijken zin veel tegen te zeggen" maar van practische zijde is er toch ook veel vóór aan te voeren en ik sta niet alleen met die op vatting". Onze slotsom is, dat er geen sprake kan zijn van een verhoogd eergevoel voor den offi cier, in het algemeen; maar dat men al zeer tevreden moet wezen, als onder de militaire opvoeding, in het militaire milieu, het eerge voel niet daalt beneden dat van den burgerman. Dat het «militaire" eergevoel het standseergevoel zoo men wil een regelrechte ontkenning in zich sluit van de waarde van karakter; met zulk een droef gevolg, dat zelfs een generaal, voorzitter van de Vereeniging ter beoefening van de krygswetenschap, gebrek aan zedelijken moed, leidende tot een daad van eigenbelang, bestaanbaar acht met ka rakter ! Dat de zorg voor de -^uiterlijke eer", gesteld boven de zorg voor de innerlijke eer, standsof kaste-eergevoel-yorming boven karakter vorming, het leger in achterlijke positie doet blijven yerkeeren ten opzichte van de moderne beschaving. Dat echter de officieren, zij 't dan ook zon der verhoogd gevoel van innerlijke eer, beter zijn dan hun leer, aangezien zelfs zij die het duel in zekere gevallen onvermijdelijk verkla ren, dermate onder den invloed van de mo derne beschaving zijn gekomen, dat zij, gelijk kol. De Vlaming, het duel tot »binnen de engste grenzen" wenschen te beperken, of, gelijk generaal Netscher, ten slotte toch moeten er kennen, »dat er in medelij/een zin veel tegen te zeggen is". Wij hebben aan dit punt een uitvoerige bespreking gewijd, omdat het het uitgangspunt is van des heeren De Vlamings beschouwing. Over nog een paar opmerkingen van den ko lonel, ook in bovenstaand schrijven vervat, zullen wij handelen in het volgend nummer, als wij het slot van zijn schrijven opnemen. 1) Wij cursi veeren. De tramquaestie. Waar blijft toch de tram voor de buiten wijken ? De heer P. v. Exter met meer dan twintig andere bewoners van buurt YY begrijpt er maar niets van. Alweder kwam er dus een adres aan den Raad. Daarin moest verklaard worden, dat de heer v. Exter c. s. : »1°. met leedwezen hebben gezien dat in de Raadszitting van 5 Januari jl. wederom geen andere toezegging van het Dagelijksch Bestuur is ontvangen omtrent de voorstellen tot uit breiding van het tramnet, dan dat deze spoedig kunnen worden te gemoet gezien; 2". dat het hun gebleken is, dat de opvat ting omtrent de beteekenis van het woord spoedig nogal uiteen loopt; 3". dat Buurt YY steeds verstoken is gebleven van die voordeelen waarvan andere wijken genieten, met name van een goede tram verbind ing met het centrum der stad: 4°. dat de verhuring van de perceelen daardoor zeer wordt benadeeld; 5°. dat zij, ofschoon erkennende de groote moeilijkheden, welke er voor den Raad aan verbonden zijn, definitief uitbreiding van het geheele tramnet binnen Amsterdam vast te stellen, toch dringend verzoeken om, in afwachting van die definitieve vaststelling van het geheele tramplan, nu al vast ten spoedigste te willen voldoen aan de groote behoefte die hun stadswijk heeft aan een goede tramverbinding met het centrum der stad." Ja wel, de heeren v. Exter c. s. hebben gelijk. Wie begrijpt er iets van de trampolitiek, die nu zooveel jaren achtereen de buitenwijken van dit onmisbaar vervoermid del deed verstoken blijven ? In welk land en in welke stad der beschaafde wereld, zou men het hebben aangedurfd tal van nieuwe wijken in haar ontwikkeling tegen te houden, door eenvoudig een een maal bestaande tramwegmaatschappij te protegeeren, alsof een hoog dividend en een groot tantième voor eenige gelukkige burgers het eerste waren, wat de wijsheid onzer vroede mannen te beschermen had? Is het niet nu reeds zeventien jaar, dat de heer Sanders met tramplannen voor die nieuwe buitenwijken kwam, plannen die nog altijd de plannen zijn, welke eenmaal door wien dan ook, zullen moeten worden uit gevoerd ! Wat is voor het Dagel. Bestuur en voor den Raad van Amsterdam spoed ? Nu eindelijk schijnt het zoover te zijn gekomen, dat de onderhandelingen van het Dag. Bestuur met de A. O. M. en met den heer Sanders zijn afgeloopen. Het Handelsblad althans bevatte het onder staand bericht: »Wij hebben reeds gemeld dat de heer T. Sanders bij B. en W. heeft ingeleverd een gewijzigde aanvraag tot exploitatie van tram wegen in deze gemeente. Naar wij vernemen is de bedoeling dezer aanvraag, dat de gemeente, gaat zij daarop in, van de A. O. M. zal naasten de bestaande tramlijnen. Deze lijnen zullen dan dadelijk overgedragen worden aan de nieuwe maatschappij des heeren Sanders, niet alleen ter exploitatie, doch als nieuwe concessionaris. Deze concessionaris zal dan volgens die nieuwe concessie een aantal nieuwe lijnen hebben te leggen en de bedoeling is om een gedeeltelijk met paarden, gedeeltetelijk met electriciteit te exploiteeren, zoodanig dat op de lijnen in de oude stad paarden als beweegkracht zullen dienst doen, terwijl op de buitenlijnen electriciteit zal worden gebruikt. De nieuwe concessionaris zou zich tevens bereid hebben verklaard tot het leggen van een brug over den Amstel bij de Ceintuur baan en tot het dempen van den Overtoom. Hoewel de heer Sanders, mocht hij de con cessie krijgen, de stadslijnen uitteraard zoo dicht mogelijk zal brengen bij de ontworpen lijn Amste/dam?Haarlem, dient toch te worden aangeteekend dat deze nieuwe tram wegmaatschappij, de lijn Amsterdam-Haarlem en de lijnen die van de overzijde van het IJ, Noord-Holland ingaan, drie geheel afzonder lijke maatschappijen blijven." Zoo weten we dus iets. De commissies zijn aan het werk. Maar waarom mogen we niet meer weten? Welke zijn de uiterste «concessies" die de A. O. M. als concessionaris der gemeente wenscht te doen ? In welk opzicht verschillen deze met die van den heer Sanders? Daar is een concessie-aanvraag Sanders en een concessie-wijziging van de A. O. M. aan de orde; tusschen die twee zal een keus moeten worden gedaan, tenzij men, met ons het nog beter mocht achten, dat de gemeente zelve tot den aanleg en de exploitatie overga. Maar nu het zoover is, met welk doel worden dan nog verder die concessie-aanvraag en het wijzigingsplan van de A. O. M. ge heim gehouden? Het kan toch het doel niet wezen in deze te handelen als met de beursquaestie, dat treurig voorbeeld van autocrati sche lichtschuwheid, waarvoor op het Damrak een met ijzeren punten beslagen schutting alvast tot monument schijnt opgericht! Mogen ook nu weer de commissies niet werken met kennisneming van hetgeen de publieke opinie over zoo belangrijke zaak te aeggen heeft? Welke lijnen, welke voordeelen voor de gemeente, welk tarief dit vooral zal de burgerij interesseeren welk tarief, worden door de beide partijen in het vooruitzicht gesteld ? ... Dat men het ontwerp-Sanders en dat van de A. O. M. openbaar make. Of betreft het verschil van beteekenis uitsluitend de Amstel-brug en de demping van den Over toom? Adieu Posa! Adieu Lohengrin!" De negen-en-dertigste verjaardag van den Duitschen keizer geeft den Temps aanleiding tot een beschouwing over de wisselingen in de richting der politiek van Wilhelm II gedurende de laatste tien jaren. Het Fransche blad vindt het zeer begrijpelijk, dat de Duitsche pers bij deze gelegenheid bijzonder gereserveerd is. Het is niet gemakkelijk eene persoonlijkheid te beoordeelen, waarvan de trekken zoo sterk sprekend, maar tevens de wilsuitingen zoo verscheiden zijn. Van al de talrijke bijnamen, die de Berlijners den keizer hebben gegeven, is er n die blijft, n die alle andere in zich bevat: Wilhelm der Unberechenbare. Wat het Fransche blad beleefdheidshalve onvermeld laat, is, dat in Duitschland nog iets anders onberekenbaar is: de afloop der steeds talrijker wordende processen wegens majesteitsschennis, welke ieder be dreigen, die zijne opinie over den keizer en diens «wilsuitingen" eenigszins vrijmoedig te kennen geeft. Die vrijmoedigheid heeft zich echter n persoon iii Duitschland tot dusver in ruime mate veroorloofd, en wel volkomen straffeloos. De heer Von Bismarck heeft al den tijd gehad om te bekomen van zijne verrassing over het hem gegeven ontslag, een maat regel, dien hij waarschijnlijk minder dan iemand anders voor mogelijk of zelfs denk baar had gehouden. Sedert dien tijd heeft hij vlijtig het nil mirari toegepast en zich over niets meer m'wonderd; dat hij ook niets bewonderd, maar ongeveer alles gecritiseerd heeft, is van algemeene bekendheid. »Van zijn observatorium te Friedrichsruhe1' zegt de Temps «berekent hij de loop baan van deze komeet, die tot dusver nog door niemand is bepaald." De beeldspraak is niet zeer gelukkig. Gauss zou zich in zijn graf omdraaien, als hij moest vernemen dat zijn landgenooten, na eene gedurende tien jaren voortgezette, onafgebroken reeks van waarnemingen, nog geen kometen-loop baan konden berekenen. Klaarblijkelijk heeft

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl