Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1076
schen zegt Tborbecke, naar ik meen, zoo
juist hebben de schim verjaagd eener re
publiek die door eigen krachteloosheid was
bezweken.
***
Eerst de staatsregeling van 1798, waardoor
de Nederlanden voor het eerst tot den
eentralen staat waren gefusioneerd, bracht in
vele opzichten de verlangde nederlandsche
vrjjheia, de vrijheid, de rechten der burgers.
In verband hiermede verdient de lOOjarige
herdenking van Neerlands eerste staatsrege
ling de sympathie van allen die de waarheid
der burgers liefhebben. Treffend is het zesde
artikel: >Alle de pligten van den mcnsch in
de maatschappij nebben hun grondslag in
. deze heilige wet: Doe een ander niet, hetgeen
gjj niet wenscht dat aan u geschiede. Doe
aan anderen, ten allen tijde zooveel goeds,
als gij in gelijke omstandigheden, van hun
zoudt wenschen te onvangen."
De tijd nadert. Het laatste gedeelte van
het laatste der add. artikelen luidt: Aldus
door het bataafsche volk in deszelfs grond
vergaderingen, goedgekeurd en bekragtigd,
op den 23sten van April en als zoodanig
geproclameerd in de constitueerende verga
dering, hetzelve volk representeerende in den
Haag, den Isten van May 1789, het vierde
jaar der bataafsche vrijheid.
Toch moest nog juist een halve eeuw voorbij
gaan in dit jaar valt ook de vijftigjarige
herdenking van de onvergetelijke grondwets
herziening van 1848 voor dat de staat
kundige vrijheden, waarin we ons nu verheu
gen, grondwettelijk werden gewaarborgd.
Is men nu tevreden? 't Lijkt er niet naar.
Naargelang de staatkundige vrijheid beter
is geregela, omschreven, gewaarborgd, wordt
het gemis van oeconomische vrijheid
pijnlüker _gevoeld. Dat kan 'wel niet anders.
Om dit _ voor u en voor mij duidelijker te
maken is het zoo goed, weer eens inzage
van de enquêteverslagen te' nemen. Aan het
woord is de heer J. H. Wijnen, rector van
het gesticht >de Nieuwenhof", wonende te
Maastricht:... »Ten tweede durf ik dat
ovenwerk een onmenschelijk werk noemen. In den
winter gaat het nogal bij het groote verschil
van temperatuur, dan koelen de ovens tame
lijk snel af, maar in den zomer, als de thermo
meter 20 a 22 graden Réaumur aanwijst, dan
gaat het afkoelen veel minder snel. En wat
is het geval ? De fabrikant zou gaarne zijne
waren uit den oven hebben, bij het verzenden
is_ haast, en van den anderen kant staan
nieuwe waren gereed om in de ovens gebracht
te worden. Nu wordt zulk een oven op een
vreeselijke, aller vreeselij kste hitte openge
broken, en dan moet na eenigen lijd van
afkoeling, de werkman dan in die oven gaan
waarin, ik durf het rechtuit verklaren, de
fabrikant zijn jachthond of zijn paard niet
zou wagen en daar moet zoo een mensch
ingaan zooals een zwemmer in het water gaat
en ik zou haast zeggen dat die nog
fatsoenUjker gekleed is En wat verdient hij
daarmede ? f 1.25 per dag. Dit werk is ver
moordend voor den arbeider".
Menige lezer zal zich herinneren dat uit het
verdere verhoor bleek dat door het bouwen
van meerdere ovens het ergste kwaad ware
weg te nemen geweest!
... .»De aardewerkers gaat de heer Wijnen
voort worden omstreeks hun dertigste jaar
ziek; die ziekte duurt soms 2, soms 3, soms
5 jaren; dan sterven zij meestal. Soms worden
ziöwat beter en gaan na een half jaar weder
aan den arbeid. Maar daarop komt de ziekte
voor den tweeden keer en dan zijn zij voor
altijd- verloren."
Na opfrissching van onze herinnering om
trent dergelijke toestanden waarop ik later
't oog te verliezen, keek den kring rond. Toen
zei hij: «.Keer je om, Jake Costa."
Jake gehoorzaamde, niet zoozeer om de woorden
dan wel om den blik in Jee's oogen.
Daarop stapte Jee doodbedaard op Jake toe en
ging rug aan rug met hem staan.
Kijk Jake, kijk jongens, zei hij. Ik ben van
plan partij te trekken voor dien kleinen stumperd
daar, omdat hij een Brit is, evenals ik. Ik zal
't doen tot hij dood is, of tot ik dood ben, of tot
we beiden dood zijn zoo helpe mij God, dat zal
ik. Haal je wapen voor den dag, Jake Costa.
Jongens, luister naar me. Hij doet vijf pas vooruit
en ik doe vijf pas vooruit, zoodra gij 't teeken
geeft draaien we ons om en de duivel hale die
zich van ons beiden 't langzaamst omkeert. Is 't
afgesproken ?
't Voorstel werd aangenomen en er ontstond een
oogenblik stilte. De twee mannen staarden recht
voor zich uit. Het gezicht van Jee was kalm en
onverschillig, dat van Jake boosaardig. Niet om
den zwakvoetige bekommerde hij zich, maar om
het //baas" zijn.
't Pistool van een der omstanders werd in de
lucht afgeschoten en de beide tegenstanders zetten
zich in beweging. Drie pas voorwaarts hadden ze
gedaan, toen Jake zich omkeerde en 't schot dat
hij loste deed Jee als een tol ronddraaien. Zes
andere schoten knalden onmiddellijk daarop en
Jake sloeg tegen den grond met 't gelaat naar 't
noorden. In de ne seconde die hij nog bleef
leven dwaalden zijne blikken af naar 't noorden,
naar den nauwlijks zichtbaren horizon en hij deed
een laatste poging om in die richting te wijzen.
Acht paar oogen volgden zijne beweging en in
Jake's stervende ooren weerklonk een vreugde
kreet, luid en woest, zooals hij nooit te voren
gehoord had. Een wolkenbank kwam opzetten.
Geen dier mannen deed dien nacht een oog toe.
Ze spraken weinig, maar wat ze zeiden klonk
vriendschappelijk en zij werkten, werkten, met
vastgesloten lippen en onzekeren tred. Al wat
water kon bevatten, pan of hoed of zeildoek, werd
gereed gezet voor de bui die naderde; van den
kleinsten greppel tot den verdroogden poel, alles
werd gereinigd en klaar gemaakt om het water
hoop terug te komen komt het mij niet
moeielijk voor zich voor te stellen dat menigeen
uit de arbeidende kringen zegt: ach, meneer,
spreek me toch niet van de vele staatkundige
vrijheden maar geef ons weerstandsvermogen
tot bescherming van ons leven, ter verkrijging
van billijke levensvoorwaarden, geef ons
oeconomische vrijheid.
In die richting behoort nu gearbeid te
worden, met bezadigdheid maar met krachtige
volharding. Wel hoop ik en verwacht ik dat
reeds veel kwaad in de bekende limburgsche
stad zal zijn weggenomen wie kan hier
omtrent onpartijdige berichten geven ? maar
er zijn nog vele andere voorbeelden van nog
bestaande onrechtvaardige, onbillijke,
onmenschelijke arbeidsvoorwaarden. Later hierover
meer.
Het gaat om de oecenomische vrijheid !
Die kan niet verkregen worden door vrijheid
in den zin dat alle burgers, rijken en armen,
geleerden en ongeleerden, meesters en gezel
len, mogen doen en laten wat ze willen.
Daardoor verkrijgt men de caricatuur van
vrijheid, de schijnvrijheid. Dit heeft nu toch
wel de beste leermeesteres van allen, de on
dervinding, genoegzaam geleerd. Terecht zegt
Ihering (Zweck im Recht I) »dasz die Wölfe
nach Freiheit schreien, ist begre.iflich ; wenn
aber die Schafe in ihr Geschrei einstimmen,
sp beweisen sie damit nur, dasz sie Schafe
sind".
Voor de invoering van leerplicht en voor
de afschaffing der plaatsvervanging wacht
het ministerie _een strijd op leven en dood;
de kansen tot invoering van een gedeelte van
de wettelijke regeling van het arbeidscontract,
staan heel wat beter en dit onderwerp is van
nog meer weldadigen invloed. Gaarne herhaal
ik daarom, denkende aan Cato den ouden,
telkens de vraag: zou het daarom niet beter
zijn met dit onderwerp te beginnen? Het
jaar 1898 merkwaardig door den gedenkdag
aan: 1. het begin van Neerlands vrijheid
(1648) ; 2 de afkondiging van nederlandsche
vrijheid (1798) ; 3. de uitbreiding en bevesti
ging van nederlandsche vrijheid door de
frondwetsherziening van 1848 zou door
rachtige bevordering der oecenomische vrij
heid belangrijk bijdragen om de algemeene
waardeering voor die historische feiten
teyerhoogen. Moge het kroningsjaar deze blijde
boodschap brengen tot heil van Vorstin en
Volk.
* *
*
Daar heb ik nu den zeister apotheker
volgens eigen ongevraagde getuigenis opgeleid
aan een hooge- en niet aan een handels
school heelemaal vergeten. Van uitstel
zal geen »afstel" komen.
Am s t., 2 Febr. 1898.
D. STIOTEK.
IIIIII11MIIHIIIIIHIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIII1IIIIIIIIIIHHIHIIIMIIHIIIIIIIII
iefc in de Hoofdstad,
Op het abonnementsconcert van 27 Jan. in
het Concertgebouw, hadden de bezoekers gelegen
heid kennis te maken met een der beroemdste
pianisten van den tegenwoordigen tyd den
heer Edonard Risler. Kort voor hij hier kwam,
had bij zich geruimen tyd in Duitschland opge
houden en de vakbladen uit Berly'n zoowel als
uit Leipzig, zijn vol lof over zyne buitengewone
waarnaar men smachtte te ontvangen geen
beweging van de naderende wolk ontsnapte aan
de bespiedende blikken der dorstenden.
Jake en Sawney namen geen deel aan den arbeid;
maar Sawney gaf blijk van leven door zich ruste
loos heen en weer te wentelen en onophoudelijk
allerlei wartaal uit te slaan; terwijl Jake kalm
daar neerlag en met 't wit zijner oogen naar de
maan staarde.
Onbemerkt had Jee gelegenheid gevonden om
een deken over Sawney te spreiden en hem een
opgerolde jas onder 't hoofd te schuiven. Hij deed
't in stilte, alsof hij zich schaamde. Geen der
anderen die notitie nam van den ijlenden knaap;
niet dat 't ontbrak aan een ruw snort medegevoel,
maar Jee had zich nu eenmaal tot Sawney's be
schermer opgeworpen en nooit bemoeide iemand
zich met 't geen Jee aanging, 't Medegevoel uitte
zich niet in woorden. Mannen, die 't schier ondra
gelijke lijden, spreken niet. Ze vinden geene
woorden voor hunne gewaarwordingen; ze dragen
hun leed in stilte en trachten den naaste te helpen
hetzelfde te doen. Dien nacht werden door deze
mannen honderden kleine diensten elkaar bewezen,
op zich zelve en in gewone tijden onbeduidend,
maar van hoeveel zielesterkte die getuigden kan
alleen hij beseffen, die de kwellingen van den dorst
heeft doorgemaakt; maar toen eindelijk in den
vroegen morgen de regen neerdaalde, vergat ieder
hunner op n na z'n naaste, z'n God, alles
ter wereld, in het albeheerschend verlangen zijn
brandenden dorst te stillen. En dat was niet meer
dan natuurlijk. Die ne uitzondering was Jee,
die zich op de lippen beet terwijl hij het water
uit een druipuatten tentdoek wrong om het drup
pelsgewijze in Sawney's mond te laten loopen,
vóórdat hij zelf er aan zoog. Een ieder leschte
zijn dorst en viel toen neer als een blok om te
slapen op de plek waar hij dien gelescht had.
Jee's kussen dien nacht was bet lichaam van Jake;
maar Jee had er geen bewustzijn van en 't zou
hem ook niet hebben kunnen schelen waar z'n
hoofd op rustte, als 't maar rust vond.
(Slot volgt).
eigenschappen. Risler is Elsas'ser van geboorte
en staat, misschien mede daarom in zyne muzikale
richting, op een zeer onafhankelijk standpunt.
De duitsche kunst is hem ontzaggely'k na aan
het hart gegroeid en alle duitsche meesters van
Bach tot Beethoven en Brahms (de drie Bulow'sche
B's), maar vooral ook Wagr.er, vormden zijn
muzikalen ontwikkelingsgang. Niet minder echter
is hy doorgedrongen in de degelijke werken van
franschen oorsprong.
In 1896 en '97 te Bayreuth verbonden aan de
Festspiele onder hen, die als »mnsikalischer
Assistenz auf der Bühne" vermeld staan op de
ly'st der medewerkenden, trok hy' van toen af
ook de aandacht van Wagnervrienden en zeer
juist gezien was het van de directie der groote
opera te Parys om hem als medewerker te
engageeren by' de voorbereiding der »Maltres
Chanteurs". Uit een en ander bly'kt, dat men in Risler
niet alleen den pianist-virtuoos moet bewonderen,
maar dat men in hem nog meer den, op grooten
voet, algemeen ontwikkelden musiker mag waar
deeren.
Het vierde pianoconcert van Beethoven vormde
by' hem het hoofdnummer. Ik kan niet zeggen
dat ik door die verrukkelijke vyf maten piano
solo, waarmode het werk begint en die een zoo
gewichtigen invloed uitoefenen op den verderen
groei van het stuk, zóó meegesleept ben als bij
vroegere gelegenheden. Hoofdzakelijk moet dit
op rekening worden geschreven van den klank
van den Pleyel-vleugel, waaraan wij zoo weinig
gewend zyn hier ter stede en die wel zeer sonoor
ia, maar toch de bekoorlyke weekheid mist, welke
m\j voor bedoelden aanhef zoo zeer gewenscht
voorkomt. Overigens echter gaf de heer Risler
blyken van absolute beheersching van de techniek en
eene schakeering in den aanslag, die het hem
mogelyk maakt, buitengewone effecten te bereiken;
ik wil hier slechts wijzen op het kleine Andante
uit het concert, waar de piano een spinetachtigen
toon verkreeg en op de poëzievolle vertolking
van Schubert's Impromptu en Chopin's Ballade.
Het slot zijner voordrachten bestond uit eene
Fantaisie op motieven uit Beethoven's Ruïnen
von Athen, misschien ietwat banaal, maar zeer
effectvol voor het instrument geschreven; hierbij
wist Risler het metaalachtig-klankrijke, dat den
franschen vleugel kenmerkt, in het gunstigste
licht te stellen.
Het orchest speelde zeer schoon Schubert's
»Unvollendete symphonie" en Wagner's
»Siegfriedidyll".
Op den laatsten kamermuziekavond waren
alleen Röntgen en Messchaert aan het woord.
Röntgen speelde met groote soberheid de As-dur
Sonate van Beethoven, op. 110, en wist vooral
de fuga recht klaar en stylvol weer te geven.
Wat echter beide kunstenaars samen presteerden !
Wie zal dat beschrijven ? Het was niet de eerste
maal dat zij de geheele Winterreise" van
Schubert, een cyclus van 24 liederen, ten gehoore
brachten, maar beter is Messchaert wel nooit
gedisponeerd geweest. Zy'n stem klonk aan het
slot van den avond nog even helder en frisch als
aan het begin. Voorwaar het mag een groot
meesterstuk heeten, in een cyclus, zóó groot van
omvang en zóó egaal in de stemming, zooveel
verscheidenheid te kunnen leggen. Hoe sglühend
heiss" klonk het slot van »Gefrorne Thranen",
hoe gemoedelyk innig »Der Lindenbaum", hoe
werd de onpeilbare troosteloosheid uit oletzte
Hoffnung" prachtig geschilderd. Doch waar zou
het het heen, als ik de voortreffelykheden van
ieder lied in 't breede ging uitmeten! Alleen wil
ik nog even wyzen op het heerlijke mezza voce,
overal waar dit werd aangewend, maar in 't
byzonder in »der Leyermann", het laatste, dus
nadat drie en twintig liederen er aan waren
voorafgegaan. Onderweg zy'niie naar 't Con
certgebouw, was de gedachte by mij opgekomen,
hoe veel goeds Messchaert zou kunnen doen,
indien hy ook eens liederen van moderne com
ponisten eene ruimere plaats op zijne programma's
deed innemen. Hoe dikwyls toch hebben wy
Dichterliebe, Müllerlieder enz van hem gehoord.
Zonder die gedachte nu te willen onderdrukken,
wil ik toch gaarne erkennen dat ik op den
terugweg naar huis slechts dankbaarheid gevoelde
voor hetgeen ik gehoord had.
Bij uitzondering de beschikking hebbende over
den Vrijdagavond van den 28sten Januari, meende
ik niet beter te kunnen doen dan de première
bij te wonen, van de eerste oorspronkelijke
nederlandsche opera, welke in dit seizoen over
de planken gegaan is. Ik meen Violanta, de
Vrouw in 't geel. Handeling in twee bedryven,
rtoor Alb. J. J. Seidel, Muziek van A. D. Loman Jr.
In tegenstelling met de oude opera, waar de
muziek hoofdzaak en de tekst geheel bijzaak
was, vraagt men thans het eerst naar den tekst.
Beantwoordt deze aan de eischen, die men gewend
is tegenwoordig aan een werk op dramatisch
gebied te stellen, dan is voor meer dan de helft
het succes va» de opera verzekerd.
Wat nu aangaat het muzikale gedeelte, heeft
men recht van den componist te verlangen, dat
hy vertrouwd is met alle middelen, welke der kunst
ten dienste staan. Wanneer iemand zich wil
wagen aan een werk van dramatischen vorm, die
belangrijkste en hoogste onder alle vormen,
dan is het noodig dat hy een grondige studie
gemaakt hebbe van de groote werken, ons door
de onsterfelijke meesters geschonken. Mozart
en Weber moet hij geheel in zich hebben
opgenomen; Beetho«en,me,t zijn kostbaren eenling,
moet hij in hoofd en hart hebben gesloten en...
Wagner, de dramaturg in woord en toon, moet
de laatste hand gelegd hebben aan zijne drama
tische ontwikkeling Eerst dan wanneer hij dus
een stuk litteratuuurkennis zal opgedaan hebben,
dat hem in staat stelt, goed onderlegd en zelf
standig op te treden eerst dan zal hy waardig
zyn geworden, zyne krachten te beproeven aan
een werk, waarvan men na Wagner's buiten
gewoon vruchtbaar leven, het recht heeft het
allerhoogste te verlangen.
Is het niet een feit, dat juist onze grootste schilders
de beste kenners en vurigste bewonderaar zy'n van
de groote meesters uit vroeger eeuwen ? Zou men
het niet onmogelyk achten, dat een onzer groote
dichters van thans, niet doorkneed zou zij u in de
werken der klassieken? Zonder dat zou toch
jammerlijk düettantenwerk ontstaan, hetwelk, ja,
hier en daar misschien een sprank van talent
vertoont, doch op den duur niet vermag te
boeien door het onbeholpene in den vorm.
Wanneer ik my nu afvraag of hier dichter en
componist beantwoord hebben aan deze boven
geformuleerde eischen, dan moet ik helaas, met
een beslist ontkennend »neen" antwoorden.
Noch in den korten inhoud, welke ieder bezoeker
gratis werd verstrekt, noch in het tekstboek staat
vermeld waar en wanneer het stuk speelt Daardoor
mist men de gegevens om de karakters te beoordeelen
naar den aard van den tyd en de plaats hunner
omgeving. Dit is echter meer een verzuim, een
nalatigheid, dan een fout of een vergry'p in den
dramatischen aanleg.
Van meer gewicht acht ik het gemis aan groote
ontwikkeling, die naar het culminatiepunt toe
voert, en de povere treurige teekening van de
hoofdpersoon die haar weinig interessant leven
op zoo tragische (!) wy'ze afsluit door het innemen
van vergif. Bizet heeft in zyn »Carmen" ook
eene coquette tot hoofdpersoon; maar hoe is in
dat werk toch steeds de belangstelling levendig
voor die vrouw, die ook alle mannenharten maakt
tot speelballen van hare grillen.
Een paar staaltjes van den tekst wil iknnjnen
lezers niet onthouden. Op pag. 4 vindt men:
Gij kiest uw woorden wel, doch in dit boos verleen
Zien met bevangen blik uw te goedwillige oogen:
Mijn schoonheid slechts is waar, van 't hart hebt gij
gelogen (??)
Op pag. 5:
twee degens oversproeid,
Dees met Rodolfo's, die met Beppo's roode leven.
Op pag. 8 :
A n t o n i o.
Rampzaal'ge zwijg! Want ik bemin die vrouw,
Ik, die uw broeder ben !
S i l v i o.
en ik bemiu
Haar óók, ik, die uw broeder ben !
Voorts nog op pag. 16:
En in mijn armen
Met wilden gloed
Zal ik doorwarmen
Uw roode bloed.
Maar genoeg hierover!
In de muziek kan men byna voortdurend eene
onrypheid bemerken, die allengs een
onbeschryfelyk gevoel van monotonie doet ontstaan. De
muziek maakt op my den indruk gemaakt te xijn,
niet gevoeld en dan nog gemaakt, met onvolledige
kennis van de techniek der compositieleer, met
een berekening des verstands, welke niet op
juiste gegevens berust en derhalve meestal faalt.
Daarby werkt de tekst, zooals ik straks reeds zeide,
zeer weinig mede; in het eerste bedry'f zyn slechts
een korte poos, meer dan twee personen gelijktijdig
op het tooneel. Gelukkig is in het tweede
bedryf meer afwisseling, van daar dan ook, dat
men niet zoo voortdurend in zulk eene wan
hopige stemming verkeert. Maar toch blijft
ook hier de heer Loman beneden de eischen;
van het begin van het tweede bedryf is toch veel
meer te maken. Ontmoette men nu maar eens eene
wonderschoone, wegsleepende melodie, desnoods
met reminiscentiën aan de Italiaansche of eenige
andere school, eene melodie die getuigen kon van
een bloeiend leven en eene vurige phantasie, eene
melodie welke men g etig opvangt en met span
ning tracht te volgen, om ze dan vast in het ge
heugen te bewaren, dan kon men spreken van
een talent, hetwelk nog niet zyn vollen wasdom
heeft bereikt. Doch ook zulk eene melodie heb
ik tevergeefs gezocht.
Het doet my ontzaggelyk leed dit oordeel te moe
ten neerschrijven; hoe gaarne zou ik met trots heb
ben willen wijzen op de eersteNederlandsche opera,
welke dit jaar tot opvoering gekomen is. De heer
Loman had moeten bedenken, dat alle opera
componisten vóór hem, eene grootere ondervinding
bezaten in de kunst van het componeeren en
dat zy zich niet waagden op het terrein van
het zang-spel zonder zich in andere werken de
daartoe noodige vaardigh id verworven te hebben.
Als ik nu den heer Loman een raad mag geven,
dan ligt deze al opgesloten in de laatste zinsnede.
De heer Loman studeere, studeere vooral veel
in de werken der groote meesters; daar kan men
leeren, daar kan men ook leeren eerbied verkrygen
voor de hoogere kunstvormen en daar kan men, als
men toegerust is met talent, meer profiteeren
dan met het maken van harmonie-, of
contrapuntof instrumentatie-opgaven. Ik kan nu helaas, den
heer van der Linden ook geen geluk wenschen
met de eerste opvoering van dit nederlandsche
werk. Hoe veel beter zou het geweest zyn,
Violanta slechts op eene generale repetitie uit
te voeren met een publiek van genoodigden, dan
zou de componist zy'n werk toch hebben kunnen
hooren en dan had ik myne meening niet in
het openbaar behoeven uit te spreken; ik zou
die dan, desverlangd, den heer Loman sub rosa
hebben kunnen mededeelen. De dames v. Gelder,
Tyssen, Sohns en-de heeren Urlus, Phlippeau,
v. d. Hoeck, Orelio en Cauveren, maakten zich
allen verdienstelijk voor de opvoering. Ook waren
de decors op het tooneel en het orchest vóór het
tooneel by' de heeren Dibbern en v. d. Linden in
goede handen.
Op dit oogenblik vertoeft het beroemde
Bobeemsche strykquartet wederom in onsmidden. Daar deze
vier heeren nog een paar uitvoeringen zullen
geven hier ter stede, hoop ik later gelegenheid te
hebben, hunne voordrachten te bespreken. Nog
zij vermeld dat onze vroegere stadgenoot, Willem
Kes, met zijn orchest uit Glasgow, Woensdag
avond hier eene uitvoering heeft gegeven. Daar
dit opstel reeds een grooten omvang heeft ver
kregen, wil ik alleen mededeelen, dat de heer
Kes met groote warmte en hartelykheid werd
begroet en dat men hem eene schitterende ovatie
heeft bereid. In het volgend nummer kom ik
terug op het orchest en zy'n leider.
ANT. AVEKKAMP.