Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1077
een jaar geleden gevraagd, wien ik in staat achtte
Antigone zóó te vertalen dat ik er vrede mee heb
ben kon, mijn antwoord zou zijn geweest: ;/Zoo
iemand, can Willem Kloos". In hem zijn naar mijn
overtuiging alle vier die eigenschappen vereenigd,
en, ik stel er prijs op in het bizonder i.og dit te
verklaren : Onder de levende dichters is Kloos voor
mij de grootste.
En zie, in het Januari-nummer van De Nieuwe
Gids komt van Kloos' hand een stuk voor, waarin
hij, de vertaling van Van Leeuwen besprekend,
sommigen zullen het misschien onkiesch vinden,
dat juist hij dat deed, en nog wel in zijn eigen
orgaan, maar ik neem aan dat de ergernis hem te
sterk was, o. a. zegt: »Wie een dichter ver
taalt, heeft zóó te vertalen, zoo vol liefde voor
diens w»rk en vol eerbied voor zijn woorden, dat
hij geeft bij benadering datgene wat de dichter van
het oorspronkelijke zelf zou geschreven hebben, in
dien hij zich van de taal des vertalers had bediend",
«n iets verder: ;/Om een wereld-artiest als
Sophokles te vertalen, daarvoor zijn nog andere dingen
noodig dan geleerdheid en vlijt. Daartoe moet men
bij zoo'n stuk literatuur eerst woord voor woord
kunnen voelen, doorvoelen, wat er staat, wat de
dichter eenmaal in zijn inspiratie geschreven heeft.
En als men zoover is, dan moet men nog verder
genoeg meester zijn in de Hollandsche taal, in ons
eigen Hollandser», om de plastische en gevoelige
Grieksche schoonheid getrouw te kunnen weergeven
in zooveel mogelijk plastisch en zooveel mogelijk
gevoelig, met het oorspronkelijke gelijksoortig en
er op gelijkend, Hollandsch mooi". Die woorden
zijn mij dus als het ware uit het hart gegrepen; want v
Kloos spreekt wel niet van wat mijn e eisch is,
maar dat hij het daarmee vrij wel eei.s is, schijnt
althans in het eerste citaat opgesloten te liggen.
Ook Van Leeuwen heeft indertijd in De Spectator
een soort van geloofsbelijdenis gegeven, om zijn
wijze van vertalen te rechtvaardigen, maar het is
mij niet gelukt dat stukje weer op te sporen; ik
moet er dus van afzien het te citeerefl. Trouwens
zijn meening in deze en de mijne verschillen zeer
veel; ik heb het dus voor mijn betoog niet be
paald noodig.
Gaan wij nu na, wat door een drietal bekende
critiei over de vertaling van Van Leeuwen wordt
gezegd.
Kloos vergelijkt in het bovenbedoelde nummer
van De nieuwe Gids een veertigtal verzen van de
tragedie uit zijn eigen vertaling tn uit die van
Van Leeuwen, en komt dau tot deze conclusie:
»Het is voldoende, dat ik bewezen heb. .. dat de
vertaling van den heer Van Leeuwen, in al hare
onderdeelen, niet is een vertaling, maar alleen een
omwerkiug, waarbij de zuivere, kernachtige en ge
voelvolle dictie van den Grieksclien kunstenaar
doorloopend is vervangen door banale tooneeltaal,
vol deftige gemaaktheid, met hier .en daar ook de
pathetische al lures van het, allerminste soort". Kras
uitgedrukt voorzeker; maar in de oogen vau Kloos
heeft Van Leeuwen onrecht gedaan aau wat hém
lief is ; zijn heftigheid is dus te verontschuldigen,
en als we nu zijn uitspraak ontdoen van bet over
tollig hartstochtelijke, blijft er een kern van waar
heid over, die ik, althans grootendeels, wat mij be
treft zou willen onderschrijven. Alweer blijken dus
Kloos en ik tamelijk wel op hetzelfde standpunt
te slaan.'
Iets minder kras is het oordeel van Mr. J. N.
van Hall in het Januari-nummer van De Gids. Na
vergelijking van een paar regels in deze en andere
vertalingen, besluit hij aldus: ,.,Geheel toevallig
viel mijne aandacht op de twee plaatsen waar de
door Het Nederlandsch Tooneel gekozen vertaling
van Prof. Van Leeuwen het tegenover andere ver
talingen moest afleggen. Maar, al mag ik niet ver
zwijgen dat om bij de twee jongste vertalingen
te blijven die van den Leidscheu hoogleeraar
aan zekere conventioneele breedsprakigheid lijdt en
dat die van Kloos, afgescheiden van enkele hin
derlijke of te familiare, of te moderne uitdrukkin
gen, in kernachtigheid en dichterlijkheid haar ver
overtreft, ik erken de mogelijkheid dat juist de
eigenschappen van Prof. Van Leeuwen's werk het
voor onze van declarnatorisclie breedsprakigheid
niet afkeerige tooneelspelers l:et meest geschikt
HMmitlllllMIMIMMmnimilMIIIIIMIIIItimmilMIIIIIIIMIllllllMMIIimilllllllll
juist zooals hij pas Sawney had gekust en hij
glimlachte ook dat voelde hij toen hij een lok
van 't lange blonde haar opnam, om hem er mede
onder den neus te kietelen en hem wakker te
maken. Maar ook dit knaapje wekte hij niet,
weerhouden door een dwaze, sentimeuteele ingeving.
En toch . na een oogenblik bleek 't geen
dwaze sentimentaliteit. Neen zeker niet. 't Was
rijk aan poëzie, rijk aan muziek en aan edele ge
dachten en verlangens. Daar was een teerheid in
die poëzie, die Jee doortrilde ea een deel vau
hemzelf scheen te zijn. 't Bene beeld verdrong 't
andere in zijn geest, 't vYas zoo heerlijk en elk
wekte zijn geestdrift op en gaf hem een gevoel
van kracht, dat zijn hart sterker deed kloppen.
Die beelden, ze schenen op zich zelf te staan en
toch weer onderling verbonden. En toen drong het
zich van lieverlede aan Jee op, dat hijzelf eenmaal
die poëzie had bezeten. Ja, ja, zóó was't; uit zijn
eigen ziel was die voortgekomen en ia ieder beeld,
in ieder woord, in iedere gedachte, herleefden de
trekken van de schoone en reine vrouw, die er de
bezieling van was geweest. Nu 't beeld voltooid
voltooid. Vlug, vlug! Maar weg smolt het, voltooid
werd het niet en de werkelijke Jee lag te snikken
op de eindelooze vlakte.
Lang duurde echter zijn snikken niet. Neen, 't
was de vrouw van 't beeld, de vrouw van 't por
tret die snikkende aan zijne voeten lag.
Jee zelf richtte zich thaus op en 't koude zweet
brak hem uit en met wijdgesperde oogen staarde
hij in 't rond. Intussehen was Sawney ontwaakt
en terwijl hij zich met moeite in zijn hangmat
ophief, keek hij naar Jee. 't Tooneel beangstigde
'hem en ziehier 't verhaal dat bij zijne lieftallige
moeder, de weduwe, bij zijne thuiskomst deed:
Hij ijlde, moeder, weet u en 't eerste woord
dat ik hem hoorde zeggen, toea ik ontwaakte, was
uw naam. Was dat niet vreemd? En toch uitspre
ken deed hij 't zoozeer niet; 't was meer een ge
kreun. Ik heb nog nooit een dergelijk ge luid ge
hoord en zou alles gegeven hebben, had ik tot hem
kunnen gaan om hem te troosten; maar, ziet u,
ik kon me nauwelijks bewegen. Toen zat hij op
en ^zijne oogen glinsterden. Nooit zag ik oogc.i
maken. Reeds in het tooneel van Kreon's eerste
optreden moeten de ^staatshulk", de pijlers van
mijn troon", «bet azend veldgediert" als oude ken
nissen met welgevallen door hen zijn begroet".
Het verwijt van declamatorische of conventioneele
breedsprakigheid is, dunkt me, niet onverdiend, al
kan ik de gewraakte ,staatshulk" nu juist niet zoo
berispelijk vinden; als toch eenmaal in de oude
tragedie het vergelijken van den staat bij een schip
schering en inslag is ? zie b.v. Soph. Kon. Oed.
vs. 22, Aeschyl. Zeven tegen Thebe vs. 2, 62, 208,
?waarom moet dat woord dan in den ban gedaan?
Over wat de heer Van Hall omtrent de vertaling
van Kloos zegt, wil ik liever mijn oordeel nog
opschorten.
Nu de heer F. van der Goes. In de nummers
van dit weekblad, verschenen 12 Dec., 19 Dec. en
2 Jan. j.l., tracht hij drie dingen te betoogen:
lo. dat het vertoonen van een antieke tj^gedie
in het algemeen en van Antigone in het bizonder
eigenlijk een onding is. Hoezeer mij ook de nanden
jeukten om den heer Van der Goes voor een der
gelijk beweren de ooren te wasschen, dat verlangen
heeft plaats gemaakt voor medelijden ; immers Kloos
is mij vóór geweest, en heeft, altijd in datzelfde
nummer van De Nieuwe Gids, Van der Goes zoo
hardhandig te pakken genomen en op zijn plaats
gezet, dat deze daar wel voor lang genoeg aan zal
hebben.
2o. Wil Van der Goes aantoonen dat de heer
Van Loghem zijn artikel over Antigone (zie dit
weekblad, het nummer van 5 Dec. jl.) liever onge
schreven had moeten laten. Daarover zal ik mij
heusch niet warm maken; maar toch wil ik even
er op wijzen, dat, waar Van der Goes niet veel
anders doet dan hatelijkheden debiteeren, hij tame
lijk wel blijk geeft zelf volstrekt niet op de hoogte
te zijn. Anders toch had hij kunnen volstaan met
dit te zeggen: »de heer Van Loghem bewijst door
Antigone te noemen het derde drama van de
Oedipustriloffie ten duidelijkste die stukken niet te ken
nen; zij vormen geen trilogie; Antigone is de
oudste van de drie en dateeit van 442 v. C.,.
Koning Oedipus is waarschijnlijk van 429, en
Oedipus op Kolonos is weer heel wat jonger; terwijl
voorts uit den inhoud blijkt dat Sophokles in elk
der drie stukken op verschillende wijze van de
sage gebruik heeft gemaakt 1)". Als de heer Van
der Goes dat had gezegd, zou hij ongetwijfeld beter
zijn doel hebben bereikt dan door het flauwe
inhet-ootje-nemen. Maar... ik heb een sterk ver
moeden dat hij zelf van die fout van den heer
Van Loghem nu voor het eerst iets merkt.
3o. Gaat hij de groote voortreffelijkheid bewijzen
van de vertaling van Kloos boven die van Van
Leeuwen. En daarover, d. w. z. over de door
hem gebruikte argumenten, wenscli ik nu een en
ander in het midden te brengen.
Om te beginnen dan vind ik het echt-brutaal,
als men de taal van het oorspronkelijk niet kent,
te schrijven, gelijk hij d et: reeds aan de verge
lijking van een paar fragmenten uit de beide ver
talingen is duidelijk te zien waar het literatuur,
waar het grammatica is". Immers in het door hem
aangehaalde fragment uit Van Leeuwen's vertaling
is wel menige regel, die aan een rederijker doet
deuken, maar geen enkele regel, die Aenfframmnticus
verraadt, terwijl veeleer iu het daarmee
correspondeerende gedeelte uit de vertaling van Kloos
zinnen als:
De zoon, toen met wildblikkcud oog hem starend aan,
Vol lioon op het gelaat, maar zonder spreken, trekt
Zijn zwaard."
of als:
daar zijn vader snel
w\aar buiten vlucht, niet raakt hij 'em, maur de
oii/aalge knaap
In toorn toen op zich zelf, zooals hij stuud, leuut
zwaar
Op 't zwaard."
doen denken aan iemand, die met alle geweld de
woorden grammaticaal letterlijk vertalen wil, juist
in de volgorde waarin ze in het oorspronkelijk
staan. Neen, men kan Van Leeuwen verwijten,
dat zijn vertaling vrij en onpoëtisch is, maar niet
dat hij daarbij te werk is gegaan als een
grammaticus.
Het tweede verwijt van Van der Goes luidt:
»De' tekst en de vertaling heeft niet meegewerkt
om de voordracht gemakkelijk te maken. Deze
regels gelijken het meest op alexandrijnen, waarbij
het rijm achterwege is gebleven, en klinken on
vermijdelijk als onmatig verlengde vijfvoetige jam
ben". Eerlijk gezegd begrijp ik daar geen woord
van. Blijkbaar heeft Van der Goes het hiertegen
de soort verzen, en niet tegen de woorden. Maar
dan zou ik hem toch wel drie dingen willen
vragec. Ten eerste: of hij niet heeft opgemerkt dat
Kloos in zijn vertaling precies hetzelfde metrum
gebruikt als Van Leeuwen, nl. zesvoetige jamben ;
zoodat zijn verwijt beide vertalingen treft en niet
alleen die van Van Leeuwen. Ten tweede:, of zijn
gevoel voor versmaat zóó weinig ontwikkeld is,
dat hij het groote verschil niet voelt tusschen een
alexandrijn met het rustpunt juist midden in het
vers, en een jambisch vers van zes voeten waar
de caesuur valt na de eerste lettergreep van den
derden of vierden voet. Ten derde: wat hij ver
staat onder onnuitii/ verlengde vijfooetige jamben.
Zijn dat soms verzen waar aan het slot een een
lettergrepig woord als stoplap staat? Zoo ja, dan
kan hij er ook menigeen vinden in de vertaling
van Kloos; ik heb de voorbeelden maar voor het
grijpen; hier volgen er eenige:
Wij pakten haar bij 't graven. Maar waar's Kréoon, zet/ !"
Maar waarmee nu zou 'k u nog ktiunen helpen, ~ y\"
Moet dan een ander nog dan ik hier heersenen, ;ey'f'
Steden, dat jaagt de mannen uit hun huizen ta-n
Juist komt hij 't huis uit, nogmaals in ons luidden #//'.
En als Van der Goes, wat ik trouwens niet geloof, ver
zen bedoelt, waar men, zonder den zin eenigszins te
veranderen, twee lettergrepen uit lichten kan, dan
zal ik hem er ook uit Kloos' vertaling eenige
laten lezen van dat slag; voor het gemak cursiveer
ik de overtollige lettergrepei :
Toen dan zi^lieden door eeu duhbel noodlot straks''
Waarom dan -teel draagt ge aan een auder dit 'nog op?"
Wat is er, grijze Teiresias, vuor nieuws te duen'-''.
Een andere beteekenis kan ik aan de woorden
onnuttig verlengde jambeii, niet geven; en, als ik
me niet vergis, kan Van der Goes zelf dat ook
niet. In ieder geval gelden dus de bezwaren van
Van der Goes tegen de versmaat evenzeer de ver
taling van Kloos als die van Van Leeuwen.
Meer gelijk heeft hij intusschen, waar hij met
verscheiden voorbeelden het weinig poëtische aan
toont van Van Leeuwen's vertaling.
En zoo geef ik dan nu rn aan Kloos, on aan
Mr. Van Hal), t-a aan Van der Goes toe, Hat Van
Leeuwen lo. veel te vrij heeft vertaald, en 2o.niet
geslaagd is in zijn pogen om een echt dichterlijke
vertaling te geven van Antigone. Eén ding even
wel kan niemand tegenspreken: hij schrijft ver
staanbaar Hollandsch ; het moge dan hier en daar,
zooals Van der Goes, de zaak overdrijvend, het
noemt, //puik eouranten-hollandsch" zijn, hij geeft
den toeschouwers tenminste geen raadsels op.
(Wiinlt i-erfulf/'l.) M. B. MEMDES DA COSTA.
1) ilen letti; slechts op den leeftijd van de dochters
vau Oedipus: in Koning (Jedipus zijn zij klrine kinderen,
nog uu-t tut oordcel des oudcrscheids" gekomen, en in
Oedipus op Kolonos, dat volgens de sa'^e hoogstens n
jaar later speelt, vuhvassen jonkvrouwen ; iu Koning
Oc.lipus wordt Krcon na het vertrekken van Ocdipns
regent, in Antigone is van dit regentschap in het geheel
geen sprake ; enz. enz.
Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel".
Mr. M. G. L. van Loghem, die reeds vroeger
gedurende eenige jaren bij de bovengenoemde
Vereeniging de betrekking van literair-adviseur
bekleedde, heeft zich, na het overlijden van
Mr. Van Sorgen, op verzoek van den Raad van
Beheer, opnieuw bereid verklaard deze betrek
king te aanvaarden.
Knnstratoopimï,
zóó fonkelen en hij begon te roepen en op z'n
tanden te knarsen en met z'u rechter arm te,
zwaaien tot eindelijk z'n hand den staander vau
de tent te pakken kreeg met zóó krachtigen greep,
dat ik dacht dat die zou breken, 't Was afschu
welijk ! Veel sprak hij niet en wat hij sprak was
zóó hartstochtelijk, dat het hem als in de keel
bleef steken; ma»,r toch vertelde hij z'n verleden
duizendmaal pijnlijker en duidelijker dan hij door
woorden had kunnen doen. Ik was er getuige
van en zal nooit 't tragische er van vergeten.
Zweren zou ik kunnen dat 't waarheid was wat
hij sprak.
Denkbeeldig terwijl hij daar op den
prairiegrond zat wurgde hij den ellendeling, die zijne
vrouw verleidde, tot hij met een kreet achterover
zonk en bewegingloos lag. Nog eenmaal sloeg hij
de oogen op; ik denk een 10 minuten later. Iu
dien tijd deed ik wanhopige pogingen, net als een
schildpad die op zijn rug ligt, om uit die vervloekte
hangmat te kruipen. Ik zou mijn ziel gegeven
hebben om tot hem te kunnen gaan maar 't
ging niet. Toen keek hij me aau en lachte me toe
en sloot weer de oogen. Dien nacht bracht ik
verder door met gade te slaan hoe de doodskleur
zich over z'n gelaat verspreidde en z'n oogen
strak werden; toen kwam een emigranten-wageu
aan. Gek, viudt u niet? Toen ik mijn portefeuille
weer opende, vond ik dit portret van u op de
plaats van Jezus, zacht en goed" iu 't gezangboek.
God weet waar 't vandaan kwam, 't Is toch beroerd
dat de naam van die duivelin die arme, oude Jee
bedroog, dezelfde was als de uwe. Hij was de
kranigste kerel en de beste vriend dien ik ooit, . . .
Beste, lieve moeder 't spijt me' 't Was m'n be
doeling niet.. .
Maar Sawney kwam niet verder, waut z'n moeder
had hare armen om zijn hals geslagen en verborg
het hoofd aan z'n schouder, 't Was nu hare beurt
om een verhaal te doen eu toeu ze haar snikken
kon bedwingen, deed ze het moedig.
God verhoede dat wij 't mede zouden aauhooren!
Twee belangrijke kunstcollecties, de verzame
ling van wijlen den heer M. S. W. Josephus
Jitta en die van den heer dr. J. Zürcher worden
Dinsdag 15 Februari, onder directie der firma
Frederic Muller & Co., in de Brakkegrond ver
kocht.
De fraai uitgevoerde geïllustreerde catalogus
doet zien dat het geen alledaagsch allegaartje is
dat onder den hamer komt; van hier en uit het
buitenland, van nu en van vroeger tijd, vindt men
de beste namen vertegenwoordigd. Reeds vroeger
in de gelegenheid kennis te maken met ver
scheidene der kunstwerken, meen ik een ieder te
mogen aanraden van de zoogenaamde kijkdagen
te protiteeren, er is veel schoons te genieten,
terwijl de verscheidenheid der kunstrichtingen
bet geheel zeker hoogst interessant zal maken.
Zie bijvoorbeeld dat kleine meesterstukje van
»Bakker Koriï", welk een uitvoerigheid en ty
peering; de «Fantin Latour" in welker schemering
de poezy der kunst overweldigend spreekt;
verwijl bij de heerlijke schets van »Mauve" waar
van de nerfstlucht u als tegenwaait, en geniet
de intimiteit waarmede Israöls u verplaatst, daar
waar de armoede woont, als of de groote meester
u wilde doen gevoelen, dat gij het in uw macht
hebt, op dat afgesloofde gezicht een blijden lach
te tooveren en dat het van u afhangt of dat povere
wichtje al of niet een ziekelijk bestaan tegemoet
zal gaan.
De inponeerende schets van Ilenri Daumier
>Ecce Homo" zal veler aandacht boeien, het
heerlijke schilderijtje van Chaplins een begeerd
kleinood blijken.
Nog herinner ik mij de zeer mooie «Verlat";
rijp van kleur, juist van teekening en actie, biedt
hij een karaktervol tafereel uit de dierenwereld.
De merkwaardige schilderij van V. Lagye,
waarvan de catalogus een fraaien lichtdruk bevat,
doet aan een vroegere lang vervlogene kunst
periode denken. Met kennis en toewijding geschil
derd, blijft dit doek steeds de bekoring uitoefenen
die het kenmerk is van goede kunst.
Behalve de reeds genoemde schets van Mauve,
is er van dezen kunstenaar nog een schilderij, dat
in de prachtig gepenseelde paarden uitstekende
specialiteiten bezit. Zeer interessant is het portret,
op 15 jarigen leeftijd geteekend, dat een blik geeft
op den onmiskenbare aanleg waaruit, na ernstige
volhardende studie, de groote kunstenaar zich
heeft ontwikkeld.
De »Henri-3tte Ronner", ofschoon een klein
schilderijtje, is van eene enimente qualiteit en zal
even als de geestige mooi geschilderde
»Tamburini" veler aandacht trekken.
Niet minder dan zeven schilderijen van
Montecelli bieden den bewonderaars van die kunst een
waar buitenkansje aan om tegenover de »Nu maar
hoe vind je dat nou's" en de »Ik snap er geen
zier van's" met half toegenepen oog in de
schoonheid dezer kleurenphantasmagorie te baden
en elkander het bezit er van op den verkoopdag
te betwisten.
Van Jan Weissenbruch is er een mooi
marktgezicht, van Roelofs een niet minder natuurge
trouw Geldersch landschap, Calame is met twee
schilderijen vertegenwoordigd waarvan de uit
voerige voorgrond zeer verdienstelijk is geschil
derd.
Nog vestig ik de aandacht op een prachtige
krijtkrabbel van Joseph Israëls, de aquarel van
Bosboom en de zeldzaam voorkomende drukken
der koper- en houtgravuren »Albert Durer". Ook
de mooie lithographieën van Mouilleron, de rijke
compositie met rood krjjt van Boucher en de
geestige C. Troost behooren onder de belangrijke
kunstwerken dezer bezienswaardige collecties.
_^=^= Q'
Een van Dyck ontdekt.
Een zeer belangrijke schilderij van Van Dyck
is te Triest ontdekt. Het is het portret van eene
jonge prinses van Gonzagua, uit het hertogelijk
huis van Mantua, en het was in de zeventiende
eeuw onder de volgende omstandigheden ver
dwenen.
In September 1(528, na den dood van den hertog
Vincenzo II van Gonzagua, werd Mantua inge
nomen door een Duitsch leger, onder bevel van
den keizerlijken generaal Collalto. Na de inne
ming gaven de aanvoerders hun troepen verlof
om te plunderen, en onder de officieren waren er
niet weinigen, die een goeden neus hadden voor
meesterstukken van schilder- of beeldhouwkunst.
Zoo verdween de Van Dyck uit Mantua. Waar
het werk bijna drie eeuwen lang gebleven is,
weet men niet, maar de echtheid schijnt boven
allen twijfel verheven te zijn.
iiiiiHiiillllltlllllllimiiimiiiii
Congo-poëzie.
Edmond Picard deelt een gedicht mede, En
Congolie getiteld, dat meer pleit vooiv den humor
der in den Congostaat verblijfhoudende Belgen,
dan voor het aantrekkelijke van hunne omgeving.
De beide laatste coupletten luiden als volgt:
Dans Ie Congo la dyssentérie
Fait des razzias;
La fièv' bilieus', l'hématurie
Emboit' Ie pas.
Puis c' sont ies sagaies et les lances
Des indigos
Qui rtanqu' Ie restant sur la panse
Dans Ie Congo!
On est méchant, farouche et lache
<t>uand on revient de lii.
Mais l' plus souvent d' chez ces sauvages
On n'revient pas.
On n'a pas même un coin d' cimetière
Pour ses pauv's os,
Une croix d'bois qui tombe en poussière
Voila l'Congo !
40 cents per regel.
TRA DE
MARK.
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle soliede Wijnhandelaars
en bij de representanten
KOOIMIAANA- IBB3R IMfrllt,
te Amsterdam.
Prijzen M af ? 2.50 per fcli.
MEIJBOOS & KALSHOVEN,
Arnhem.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Kuime keuze in Huurpiano's.
Controle Prof. J. F. EYKMAN, Groningen.