De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 13 februari pagina 4

13 februari 1898 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1077 een jaar geleden gevraagd, wien ik in staat achtte Antigone zóó te vertalen dat ik er vrede mee heb ben kon, mijn antwoord zou zijn geweest: ;/Zoo iemand, can Willem Kloos". In hem zijn naar mijn overtuiging alle vier die eigenschappen vereenigd, en, ik stel er prijs op in het bizonder i.og dit te verklaren : Onder de levende dichters is Kloos voor mij de grootste. En zie, in het Januari-nummer van De Nieuwe Gids komt van Kloos' hand een stuk voor, waarin hij, de vertaling van Van Leeuwen besprekend, sommigen zullen het misschien onkiesch vinden, dat juist hij dat deed, en nog wel in zijn eigen orgaan, maar ik neem aan dat de ergernis hem te sterk was, o. a. zegt: »Wie een dichter ver taalt, heeft zóó te vertalen, zoo vol liefde voor diens w»rk en vol eerbied voor zijn woorden, dat hij geeft bij benadering datgene wat de dichter van het oorspronkelijke zelf zou geschreven hebben, in dien hij zich van de taal des vertalers had bediend", «n iets verder: ;/Om een wereld-artiest als Sophokles te vertalen, daarvoor zijn nog andere dingen noodig dan geleerdheid en vlijt. Daartoe moet men bij zoo'n stuk literatuur eerst woord voor woord kunnen voelen, doorvoelen, wat er staat, wat de dichter eenmaal in zijn inspiratie geschreven heeft. En als men zoover is, dan moet men nog verder genoeg meester zijn in de Hollandsche taal, in ons eigen Hollandser», om de plastische en gevoelige Grieksche schoonheid getrouw te kunnen weergeven in zooveel mogelijk plastisch en zooveel mogelijk gevoelig, met het oorspronkelijke gelijksoortig en er op gelijkend, Hollandsch mooi". Die woorden zijn mij dus als het ware uit het hart gegrepen; want v Kloos spreekt wel niet van wat mijn e eisch is, maar dat hij het daarmee vrij wel eei.s is, schijnt althans in het eerste citaat opgesloten te liggen. Ook Van Leeuwen heeft indertijd in De Spectator een soort van geloofsbelijdenis gegeven, om zijn wijze van vertalen te rechtvaardigen, maar het is mij niet gelukt dat stukje weer op te sporen; ik moet er dus van afzien het te citeerefl. Trouwens zijn meening in deze en de mijne verschillen zeer veel; ik heb het dus voor mijn betoog niet be paald noodig. Gaan wij nu na, wat door een drietal bekende critiei over de vertaling van Van Leeuwen wordt gezegd. Kloos vergelijkt in het bovenbedoelde nummer van De nieuwe Gids een veertigtal verzen van de tragedie uit zijn eigen vertaling tn uit die van Van Leeuwen, en komt dau tot deze conclusie: »Het is voldoende, dat ik bewezen heb. .. dat de vertaling van den heer Van Leeuwen, in al hare onderdeelen, niet is een vertaling, maar alleen een omwerkiug, waarbij de zuivere, kernachtige en ge voelvolle dictie van den Grieksclien kunstenaar doorloopend is vervangen door banale tooneeltaal, vol deftige gemaaktheid, met hier .en daar ook de pathetische al lures van het, allerminste soort". Kras uitgedrukt voorzeker; maar in de oogen vau Kloos heeft Van Leeuwen onrecht gedaan aau wat hém lief is ; zijn heftigheid is dus te verontschuldigen, en als we nu zijn uitspraak ontdoen van bet over tollig hartstochtelijke, blijft er een kern van waar heid over, die ik, althans grootendeels, wat mij be treft zou willen onderschrijven. Alweer blijken dus Kloos en ik tamelijk wel op hetzelfde standpunt te slaan.' Iets minder kras is het oordeel van Mr. J. N. van Hall in het Januari-nummer van De Gids. Na vergelijking van een paar regels in deze en andere vertalingen, besluit hij aldus: ,.,Geheel toevallig viel mijne aandacht op de twee plaatsen waar de door Het Nederlandsch Tooneel gekozen vertaling van Prof. Van Leeuwen het tegenover andere ver talingen moest afleggen. Maar, al mag ik niet ver zwijgen dat om bij de twee jongste vertalingen te blijven die van den Leidscheu hoogleeraar aan zekere conventioneele breedsprakigheid lijdt en dat die van Kloos, afgescheiden van enkele hin derlijke of te familiare, of te moderne uitdrukkin gen, in kernachtigheid en dichterlijkheid haar ver overtreft, ik erken de mogelijkheid dat juist de eigenschappen van Prof. Van Leeuwen's werk het voor onze van declarnatorisclie breedsprakigheid niet afkeerige tooneelspelers l:et meest geschikt HMmitlllllMIMIMMmnimilMIIIIIMIIIItimmilMIIIIIIIMIllllllMMIIimilllllllll juist zooals hij pas Sawney had gekust en hij glimlachte ook dat voelde hij toen hij een lok van 't lange blonde haar opnam, om hem er mede onder den neus te kietelen en hem wakker te maken. Maar ook dit knaapje wekte hij niet, weerhouden door een dwaze, sentimeuteele ingeving. En toch . na een oogenblik bleek 't geen dwaze sentimentaliteit. Neen zeker niet. 't Was rijk aan poëzie, rijk aan muziek en aan edele ge dachten en verlangens. Daar was een teerheid in die poëzie, die Jee doortrilde ea een deel vau hemzelf scheen te zijn. 't Bene beeld verdrong 't andere in zijn geest, 't vYas zoo heerlijk en elk wekte zijn geestdrift op en gaf hem een gevoel van kracht, dat zijn hart sterker deed kloppen. Die beelden, ze schenen op zich zelf te staan en toch weer onderling verbonden. En toen drong het zich van lieverlede aan Jee op, dat hijzelf eenmaal die poëzie had bezeten. Ja, ja, zóó was't; uit zijn eigen ziel was die voortgekomen en ia ieder beeld, in ieder woord, in iedere gedachte, herleefden de trekken van de schoone en reine vrouw, die er de bezieling van was geweest. Nu 't beeld voltooid voltooid. Vlug, vlug! Maar weg smolt het, voltooid werd het niet en de werkelijke Jee lag te snikken op de eindelooze vlakte. Lang duurde echter zijn snikken niet. Neen, 't was de vrouw van 't beeld, de vrouw van 't por tret die snikkende aan zijne voeten lag. Jee zelf richtte zich thaus op en 't koude zweet brak hem uit en met wijdgesperde oogen staarde hij in 't rond. Intussehen was Sawney ontwaakt en terwijl hij zich met moeite in zijn hangmat ophief, keek hij naar Jee. 't Tooneel beangstigde 'hem en ziehier 't verhaal dat bij zijne lieftallige moeder, de weduwe, bij zijne thuiskomst deed: Hij ijlde, moeder, weet u en 't eerste woord dat ik hem hoorde zeggen, toea ik ontwaakte, was uw naam. Was dat niet vreemd? En toch uitspre ken deed hij 't zoozeer niet; 't was meer een ge kreun. Ik heb nog nooit een dergelijk ge luid ge hoord en zou alles gegeven hebben, had ik tot hem kunnen gaan om hem te troosten; maar, ziet u, ik kon me nauwelijks bewegen. Toen zat hij op en ^zijne oogen glinsterden. Nooit zag ik oogc.i maken. Reeds in het tooneel van Kreon's eerste optreden moeten de ^staatshulk", de pijlers van mijn troon", «bet azend veldgediert" als oude ken nissen met welgevallen door hen zijn begroet". Het verwijt van declamatorische of conventioneele breedsprakigheid is, dunkt me, niet onverdiend, al kan ik de gewraakte ,staatshulk" nu juist niet zoo berispelijk vinden; als toch eenmaal in de oude tragedie het vergelijken van den staat bij een schip schering en inslag is ? zie b.v. Soph. Kon. Oed. vs. 22, Aeschyl. Zeven tegen Thebe vs. 2, 62, 208, ?waarom moet dat woord dan in den ban gedaan? Over wat de heer Van Hall omtrent de vertaling van Kloos zegt, wil ik liever mijn oordeel nog opschorten. Nu de heer F. van der Goes. In de nummers van dit weekblad, verschenen 12 Dec., 19 Dec. en 2 Jan. j.l., tracht hij drie dingen te betoogen: lo. dat het vertoonen van een antieke tj^gedie in het algemeen en van Antigone in het bizonder eigenlijk een onding is. Hoezeer mij ook de nanden jeukten om den heer Van der Goes voor een der gelijk beweren de ooren te wasschen, dat verlangen heeft plaats gemaakt voor medelijden ; immers Kloos is mij vóór geweest, en heeft, altijd in datzelfde nummer van De Nieuwe Gids, Van der Goes zoo hardhandig te pakken genomen en op zijn plaats gezet, dat deze daar wel voor lang genoeg aan zal hebben. 2o. Wil Van der Goes aantoonen dat de heer Van Loghem zijn artikel over Antigone (zie dit weekblad, het nummer van 5 Dec. jl.) liever onge schreven had moeten laten. Daarover zal ik mij heusch niet warm maken; maar toch wil ik even er op wijzen, dat, waar Van der Goes niet veel anders doet dan hatelijkheden debiteeren, hij tame lijk wel blijk geeft zelf volstrekt niet op de hoogte te zijn. Anders toch had hij kunnen volstaan met dit te zeggen: »de heer Van Loghem bewijst door Antigone te noemen het derde drama van de Oedipustriloffie ten duidelijkste die stukken niet te ken nen; zij vormen geen trilogie; Antigone is de oudste van de drie en dateeit van 442 v. C.,. Koning Oedipus is waarschijnlijk van 429, en Oedipus op Kolonos is weer heel wat jonger; terwijl voorts uit den inhoud blijkt dat Sophokles in elk der drie stukken op verschillende wijze van de sage gebruik heeft gemaakt 1)". Als de heer Van der Goes dat had gezegd, zou hij ongetwijfeld beter zijn doel hebben bereikt dan door het flauwe inhet-ootje-nemen. Maar... ik heb een sterk ver moeden dat hij zelf van die fout van den heer Van Loghem nu voor het eerst iets merkt. 3o. Gaat hij de groote voortreffelijkheid bewijzen van de vertaling van Kloos boven die van Van Leeuwen. En daarover, d. w. z. over de door hem gebruikte argumenten, wenscli ik nu een en ander in het midden te brengen. Om te beginnen dan vind ik het echt-brutaal, als men de taal van het oorspronkelijk niet kent, te schrijven, gelijk hij d et: reeds aan de verge lijking van een paar fragmenten uit de beide ver talingen is duidelijk te zien waar het literatuur, waar het grammatica is". Immers in het door hem aangehaalde fragment uit Van Leeuwen's vertaling is wel menige regel, die aan een rederijker doet deuken, maar geen enkele regel, die Aenfframmnticus verraadt, terwijl veeleer iu het daarmee correspondeerende gedeelte uit de vertaling van Kloos zinnen als: De zoon, toen met wildblikkcud oog hem starend aan, Vol lioon op het gelaat, maar zonder spreken, trekt Zijn zwaard." of als: daar zijn vader snel w\aar buiten vlucht, niet raakt hij 'em, maur de oii/aalge knaap In toorn toen op zich zelf, zooals hij stuud, leuut zwaar Op 't zwaard." doen denken aan iemand, die met alle geweld de woorden grammaticaal letterlijk vertalen wil, juist in de volgorde waarin ze in het oorspronkelijk staan. Neen, men kan Van Leeuwen verwijten, dat zijn vertaling vrij en onpoëtisch is, maar niet dat hij daarbij te werk is gegaan als een grammaticus. Het tweede verwijt van Van der Goes luidt: »De' tekst en de vertaling heeft niet meegewerkt om de voordracht gemakkelijk te maken. Deze regels gelijken het meest op alexandrijnen, waarbij het rijm achterwege is gebleven, en klinken on vermijdelijk als onmatig verlengde vijfvoetige jam ben". Eerlijk gezegd begrijp ik daar geen woord van. Blijkbaar heeft Van der Goes het hiertegen de soort verzen, en niet tegen de woorden. Maar dan zou ik hem toch wel drie dingen willen vragec. Ten eerste: of hij niet heeft opgemerkt dat Kloos in zijn vertaling precies hetzelfde metrum gebruikt als Van Leeuwen, nl. zesvoetige jamben ; zoodat zijn verwijt beide vertalingen treft en niet alleen die van Van Leeuwen. Ten tweede:, of zijn gevoel voor versmaat zóó weinig ontwikkeld is, dat hij het groote verschil niet voelt tusschen een alexandrijn met het rustpunt juist midden in het vers, en een jambisch vers van zes voeten waar de caesuur valt na de eerste lettergreep van den derden of vierden voet. Ten derde: wat hij ver staat onder onnuitii/ verlengde vijfooetige jamben. Zijn dat soms verzen waar aan het slot een een lettergrepig woord als stoplap staat? Zoo ja, dan kan hij er ook menigeen vinden in de vertaling van Kloos; ik heb de voorbeelden maar voor het grijpen; hier volgen er eenige: Wij pakten haar bij 't graven. Maar waar's Kréoon, zet/ !" Maar waarmee nu zou 'k u nog ktiunen helpen, ~ y\" Moet dan een ander nog dan ik hier heersenen, ;ey'f' Steden, dat jaagt de mannen uit hun huizen ta-n Juist komt hij 't huis uit, nogmaals in ons luidden #//'. En als Van der Goes, wat ik trouwens niet geloof, ver zen bedoelt, waar men, zonder den zin eenigszins te veranderen, twee lettergrepen uit lichten kan, dan zal ik hem er ook uit Kloos' vertaling eenige laten lezen van dat slag; voor het gemak cursiveer ik de overtollige lettergrepei : Toen dan zi^lieden door eeu duhbel noodlot straks'' Waarom dan -teel draagt ge aan een auder dit 'nog op?" Wat is er, grijze Teiresias, vuor nieuws te duen'-''. Een andere beteekenis kan ik aan de woorden onnuttig verlengde jambeii, niet geven; en, als ik me niet vergis, kan Van der Goes zelf dat ook niet. In ieder geval gelden dus de bezwaren van Van der Goes tegen de versmaat evenzeer de ver taling van Kloos als die van Van Leeuwen. Meer gelijk heeft hij intusschen, waar hij met verscheiden voorbeelden het weinig poëtische aan toont van Van Leeuwen's vertaling. En zoo geef ik dan nu rn aan Kloos, on aan Mr. Van Hal), t-a aan Van der Goes toe, Hat Van Leeuwen lo. veel te vrij heeft vertaald, en 2o.niet geslaagd is in zijn pogen om een echt dichterlijke vertaling te geven van Antigone. Eén ding even wel kan niemand tegenspreken: hij schrijft ver staanbaar Hollandsch ; het moge dan hier en daar, zooals Van der Goes, de zaak overdrijvend, het noemt, //puik eouranten-hollandsch" zijn, hij geeft den toeschouwers tenminste geen raadsels op. (Wiinlt i-erfulf/'l.) M. B. MEMDES DA COSTA. 1) ilen letti; slechts op den leeftijd van de dochters vau Oedipus: in Koning (Jedipus zijn zij klrine kinderen, nog uu-t tut oordcel des oudcrscheids" gekomen, en in Oedipus op Kolonos, dat volgens de sa'^e hoogstens n jaar later speelt, vuhvassen jonkvrouwen ; iu Koning Oc.lipus wordt Krcon na het vertrekken van Ocdipns regent, in Antigone is van dit regentschap in het geheel geen sprake ; enz. enz. Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel". Mr. M. G. L. van Loghem, die reeds vroeger gedurende eenige jaren bij de bovengenoemde Vereeniging de betrekking van literair-adviseur bekleedde, heeft zich, na het overlijden van Mr. Van Sorgen, op verzoek van den Raad van Beheer, opnieuw bereid verklaard deze betrek king te aanvaarden. Knnstratoopimï, zóó fonkelen en hij begon te roepen en op z'n tanden te knarsen en met z'u rechter arm te, zwaaien tot eindelijk z'n hand den staander vau de tent te pakken kreeg met zóó krachtigen greep, dat ik dacht dat die zou breken, 't Was afschu welijk ! Veel sprak hij niet en wat hij sprak was zóó hartstochtelijk, dat het hem als in de keel bleef steken; ma»,r toch vertelde hij z'n verleden duizendmaal pijnlijker en duidelijker dan hij door woorden had kunnen doen. Ik was er getuige van en zal nooit 't tragische er van vergeten. Zweren zou ik kunnen dat 't waarheid was wat hij sprak. Denkbeeldig terwijl hij daar op den prairiegrond zat wurgde hij den ellendeling, die zijne vrouw verleidde, tot hij met een kreet achterover zonk en bewegingloos lag. Nog eenmaal sloeg hij de oogen op; ik denk een 10 minuten later. Iu dien tijd deed ik wanhopige pogingen, net als een schildpad die op zijn rug ligt, om uit die vervloekte hangmat te kruipen. Ik zou mijn ziel gegeven hebben om tot hem te kunnen gaan maar 't ging niet. Toen keek hij me aau en lachte me toe en sloot weer de oogen. Dien nacht bracht ik verder door met gade te slaan hoe de doodskleur zich over z'n gelaat verspreidde en z'n oogen strak werden; toen kwam een emigranten-wageu aan. Gek, viudt u niet? Toen ik mijn portefeuille weer opende, vond ik dit portret van u op de plaats van Jezus, zacht en goed" iu 't gezangboek. God weet waar 't vandaan kwam, 't Is toch beroerd dat de naam van die duivelin die arme, oude Jee bedroog, dezelfde was als de uwe. Hij was de kranigste kerel en de beste vriend dien ik ooit, . . . Beste, lieve moeder 't spijt me' 't Was m'n be doeling niet.. . Maar Sawney kwam niet verder, waut z'n moeder had hare armen om zijn hals geslagen en verborg het hoofd aan z'n schouder, 't Was nu hare beurt om een verhaal te doen eu toeu ze haar snikken kon bedwingen, deed ze het moedig. God verhoede dat wij 't mede zouden aauhooren! Twee belangrijke kunstcollecties, de verzame ling van wijlen den heer M. S. W. Josephus Jitta en die van den heer dr. J. Zürcher worden Dinsdag 15 Februari, onder directie der firma Frederic Muller & Co., in de Brakkegrond ver kocht. De fraai uitgevoerde geïllustreerde catalogus doet zien dat het geen alledaagsch allegaartje is dat onder den hamer komt; van hier en uit het buitenland, van nu en van vroeger tijd, vindt men de beste namen vertegenwoordigd. Reeds vroeger in de gelegenheid kennis te maken met ver scheidene der kunstwerken, meen ik een ieder te mogen aanraden van de zoogenaamde kijkdagen te protiteeren, er is veel schoons te genieten, terwijl de verscheidenheid der kunstrichtingen bet geheel zeker hoogst interessant zal maken. Zie bijvoorbeeld dat kleine meesterstukje van »Bakker Koriï", welk een uitvoerigheid en ty peering; de «Fantin Latour" in welker schemering de poezy der kunst overweldigend spreekt; verwijl bij de heerlijke schets van »Mauve" waar van de nerfstlucht u als tegenwaait, en geniet de intimiteit waarmede Israöls u verplaatst, daar waar de armoede woont, als of de groote meester u wilde doen gevoelen, dat gij het in uw macht hebt, op dat afgesloofde gezicht een blijden lach te tooveren en dat het van u afhangt of dat povere wichtje al of niet een ziekelijk bestaan tegemoet zal gaan. De inponeerende schets van Ilenri Daumier >Ecce Homo" zal veler aandacht boeien, het heerlijke schilderijtje van Chaplins een begeerd kleinood blijken. Nog herinner ik mij de zeer mooie «Verlat"; rijp van kleur, juist van teekening en actie, biedt hij een karaktervol tafereel uit de dierenwereld. De merkwaardige schilderij van V. Lagye, waarvan de catalogus een fraaien lichtdruk bevat, doet aan een vroegere lang vervlogene kunst periode denken. Met kennis en toewijding geschil derd, blijft dit doek steeds de bekoring uitoefenen die het kenmerk is van goede kunst. Behalve de reeds genoemde schets van Mauve, is er van dezen kunstenaar nog een schilderij, dat in de prachtig gepenseelde paarden uitstekende specialiteiten bezit. Zeer interessant is het portret, op 15 jarigen leeftijd geteekend, dat een blik geeft op den onmiskenbare aanleg waaruit, na ernstige volhardende studie, de groote kunstenaar zich heeft ontwikkeld. De »Henri-3tte Ronner", ofschoon een klein schilderijtje, is van eene enimente qualiteit en zal even als de geestige mooi geschilderde »Tamburini" veler aandacht trekken. Niet minder dan zeven schilderijen van Montecelli bieden den bewonderaars van die kunst een waar buitenkansje aan om tegenover de »Nu maar hoe vind je dat nou's" en de »Ik snap er geen zier van's" met half toegenepen oog in de schoonheid dezer kleurenphantasmagorie te baden en elkander het bezit er van op den verkoopdag te betwisten. Van Jan Weissenbruch is er een mooi marktgezicht, van Roelofs een niet minder natuurge trouw Geldersch landschap, Calame is met twee schilderijen vertegenwoordigd waarvan de uit voerige voorgrond zeer verdienstelijk is geschil derd. Nog vestig ik de aandacht op een prachtige krijtkrabbel van Joseph Israëls, de aquarel van Bosboom en de zeldzaam voorkomende drukken der koper- en houtgravuren »Albert Durer". Ook de mooie lithographieën van Mouilleron, de rijke compositie met rood krjjt van Boucher en de geestige C. Troost behooren onder de belangrijke kunstwerken dezer bezienswaardige collecties. _^=^= Q' Een van Dyck ontdekt. Een zeer belangrijke schilderij van Van Dyck is te Triest ontdekt. Het is het portret van eene jonge prinses van Gonzagua, uit het hertogelijk huis van Mantua, en het was in de zeventiende eeuw onder de volgende omstandigheden ver dwenen. In September 1(528, na den dood van den hertog Vincenzo II van Gonzagua, werd Mantua inge nomen door een Duitsch leger, onder bevel van den keizerlijken generaal Collalto. Na de inne ming gaven de aanvoerders hun troepen verlof om te plunderen, en onder de officieren waren er niet weinigen, die een goeden neus hadden voor meesterstukken van schilder- of beeldhouwkunst. Zoo verdween de Van Dyck uit Mantua. Waar het werk bijna drie eeuwen lang gebleven is, weet men niet, maar de echtheid schijnt boven allen twijfel verheven te zijn. iiiiiHiiillllltlllllllimiiimiiiii Congo-poëzie. Edmond Picard deelt een gedicht mede, En Congolie getiteld, dat meer pleit vooiv den humor der in den Congostaat verblijfhoudende Belgen, dan voor het aantrekkelijke van hunne omgeving. De beide laatste coupletten luiden als volgt: Dans Ie Congo la dyssentérie Fait des razzias; La fièv' bilieus', l'hématurie Emboit' Ie pas. Puis c' sont ies sagaies et les lances Des indigos Qui rtanqu' Ie restant sur la panse Dans Ie Congo! On est méchant, farouche et lache <t>uand on revient de lii. Mais l' plus souvent d' chez ces sauvages On n'revient pas. On n'a pas même un coin d' cimetière Pour ses pauv's os, Une croix d'bois qui tombe en poussière Voila l'Congo ! 40 cents per regel. TRA DE MARK. MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle soliede Wijnhandelaars en bij de representanten KOOIMIAANA- IBB3R IMfrllt, te Amsterdam. Prijzen M af ? 2.50 per fcli. MEIJBOOS & KALSHOVEN, Arnhem. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Kuime keuze in Huurpiano's. Controle Prof. J. F. EYKMAN, Groningen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl