Historisch Archief 1877-1940
No 1077
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Muziek in de Hoofdstad,
Mocht ik in het vorige nummer nog berichten
dat de heer W. Keg op buitengewone wijze ia
gehuldigd door zjjne vroegere stadgenooten, thans
wil ik het Schotsche orchest en zyn leider
uitToeriger bespreken.
Beginnende met den laatste, acht ik het niet
ondienstig een terugblik te slaan op de
muziektoestanden hier ter stede, een vijftiental
jaren geleden. Destijds was juist het
Parkorchest ontbonden en vond men slechts gelegen
heid om symphonie-muziek te hooren in het
Paleis voor Volksvlijt, door het orchest onder
leiding van Joh. M. Coenen, eninMaison
Stroucken, door eane vereeniging van orchestmusici,
die zich aanvankelijk onder leiding gesteld hadden
van Hermann Thadewaldt uit Berlijn, en later
onder die van Gotfried Mann.
Toen nu, in het tentoonstellingsjaar '83, de
kapel van Bilse op het terrein achter het
Ryksmnseum hare uitvoeringen begon te geven, gin
gen de oogen van velen open en werd men gewaar
wat een goed geschoold corps vermag, zelfs
wanneer de leiding niet in handen is van een
eerste-rangskracht. Men ontdekte klankeffecten,
die men tot dusverre slechts uit de parti
turen kon vermoeden, maar welke zich nog
nimmer in werkelijkheid geopenbaard hadden.
Ongeveer tegelijkertijd werd een orchest opgericht,
dat in den pas verrezen Farkschouwburg zou
optreden en waarvoor men de leiding had ver
worven van den vroegeren concertmeester uit het
Parkrorchest, den heer Willem Kes.
Met energie begon nu deze zyn orchest te
scholen en het waren vooral de strijkinstru
menten, die langzamerhand eene gelijkheid, eene
buigzaamheid, eene zuiverheid in de stemming
en eene bekoorlijkheid in den toon verkregen,
zooals men tot dusverre nog niet in een
Nederlandsch orchest had aangetroffen. Van toen af
had Kes als orchestdirecteur de aandacht op zich
gevestigd en het mag eene gelukkige keuze ge
noemd worden van het Bestuur van het Con
certgebouw, toen het Kes de directie opdroeg
van het orchest, by het begin der exploitatie.
Wat hy' sedert dien tyd gedaan heeft, ligt ieder
nog wel versch in het geheugen. Met groote
volharding en sterke wilskracht heeft hij het
orchest gebracht op eene hoogte, welke landgenoot
en vreemdeling in bewondering brengt, en toen
de heer Mengelberg in '95 de leiding aanvaardde,
vond hy een corps, dat met eere onder de beste
orchesten van Europa mag gerangschikt worden.
De verdiensten hiervoor komen uitsluitend den
heer Kes toe; hjj heeft daarmede vooral Amster
dam, maar overigens ook het geheele land een
weldaad bewezen, die niet genoeg gewaardeerd
kan worden en die hem steeds reent zal geven
op onze erkentelijkheid.
Voor de derde maal kreeg nu Kes te Glasgow, een
orchest onder zyne vaste leiding, hetwelk van begin
af ^geschoold" moest worden. Natuurlyk zal de
moeilijkheid eener dergelijke taak, in nauw ver
band staan met de intelligentie der verschillende
factoren. In hoeverre nu de heer Kes daar pp
groote moeilijkheden gestuit is, kunnen wij hier niet
gemakkelijk nagaan. Overigens is het voldoende
wanneer wij ons bepalen tot de resultaten. Het
programma waarmede hy' zijn corps aan ons voor
stelde, bestond uit de Freischütz-ouverture van
Weber, 't Vioolconcert van Mendelssohn,
Scheherezade van Rimsky-Korsakow, Etudes
symphoniques van Schumann, door Kes voor orchest gezet,
het Scherzo uitMendelssohn's Sommernachtstraum.
een fragment uit een werk van Charpentier, het
voorspel van de 3e acte van Lohengrin, en de
Carnaval-ouverture van Dvorak.
Van die werken heeft mij in hooge mate ge
boeid de suite van R. Korsakow. Inderdaad moet
men erkennen, dat de Bussen van thans in ruime
mate hunne achterlijkheid van voorheen goed
maken. Onder de groote moderne composities,
welken vooral een weelderige orchestklank eigen
is, neemt deze suite, met een oostersch sprookje
tot poëtischen grondslag, eene eerste plaats in.
Wel moet ik bekennen dat ik een zonderling
idee gekregen heb, van wat bjj een Rus eene
Idylle moet voorstellen, als ik ten minste de
programmatische beschrijving gelooven mag. In
den regel zal men by eene idylle toch wel
niet alle koperen blaasinstrumenten met het
geheele slagwerk vereenigd zien, om een klank
effect te ontwikkelen, dat wij niet, doch de
Russen schijnbaar wel, met «.bekoorlijk idyllisch"
bestempelen. Voorts hebben mij de Freisch
tzouverture en het Lohengrinvoorspel eveneens groot
genot opgeleverd; minder het Scherzo uit
Mendelssohn's Sommernachtstraum, waar ik de strijkin
strumenten niet doorzichtig genoeg vond, tegen
over het hout.
Het orchestrale kleed, waarin Kes de tudes
symphoniques van Schumann gestoken heeft,
mag schitterend genoemd worden, of het te
verdeuigen is, zulk een bekend en geliefd werk
uit de pianolitteratuur voor orchest om te zetten,
.zou ik niet durven beweren. Het komt mij wel
eenigszins voor als betweterij tegenover den com
ponist. Dat Berlioz met Weber eveneens zoo
gedaan heeft, is voor mij nog geene verontschul
diging. De inleiding der violoncellen in
Charpentier's Serenade was niet zoo rein in de stem
ming als ik zulks van Kes speciaal wel had
verwacht. De heer Elkan Kosman speelde
Mendelssohn's Vioolconcert met groote techniek en
schoonen toon, maar zeer uiterlijk. Als men
zelf weinig voelt, kan men moeilijk veel gevoel
by den toehoorder opwekken.
Voortreffelijk in het orchest vond ik de
bezetting der contrabassen, eerste fluit en
klarinet, benevens de harp; minder schoon
het strijkkwartet vooral in de weeke gedeelten.
Het mooie piano dat Kes hier heeft ingevoerd,
heeft hij nog niet bereikt met zijn Schotsch orchest.
?Ook het koper heeft mij niet geheel bevredigd.
Waarom toch hoort men slechts in Fransche
orcbesten die rijke, edele en sonore trompetten
en bazuinen? Het heeft mij zeer verheugd dat
Kes overal zoo gevierd is, (ook te Haarlem, en
het is naar aanleiding van zyne uitvoering aldaar
dat ik deze bespreking geef); maar toch heb ik
nuj afgevraagd wat wel zijne bedoeling is geweest
om hier te lande die uitvoeringen te organiseeren!
Behalve het Russische werk, was hier alles
be.kend en dat zal zeker binnenkort hier ook wel
worden uitgevoerd! De tyd is voorby dat wy van
vreemde orchesten behoeven te leeren hoe hier
muziek gemaakt moet worden. Daarvoor heeft de
heer Kes zelf gezorgd en de uitstekende leiding
van zyn opvolger waarborgt ons, dat wy het
eenmaal verworven standpunt zullen blijven hand
haven. Maar laat ik mij niet verder verdiepen
in gissingen en alleen constateeren dat het
schotsche orchest een zeer respectabel corps is
en dat zyn eminente leider met meer gloed
dirigeert dan my van vroeger in herrinnering staat.
De uitvoering van Donderdag 3 dezer in het
Concertgebouw woonde ik niet by; nieuwe werken
werden er trouwens niet uitgevoerd; wel werken
die steeds nieuw bly'ven, zooals o. a. Berlioz'
Fee Mab, Strauss' Tod und Verklarung en
Glazounow's prachtige symphonie.
De Vereeniging «Musis Sacrum" gaf Woensdag
1.1. eene groote uitvoering in het Concertgebouw
van »Een laatste Zonnestraal", gedicht van Em.
Hiel, muziek van Gustaaf Huberti, voor koor,
soli en orchest.
Het zyn negen stemmingsbeelden, beurtelings
droef en vreedzaam rustig, onheilspellend en
jubelend, waarin de dichter zijn stof heeft gekneed.
Steeds poëtisch van gedachte, is hij toch hier en
daar, vopr ons Noord-Nederlanders, misschien wel
een weinig vreemd in den vorm. My zyn die
stoere klanken en goed gevonden woord-combi
naties, waarin steeds een diep gevoel en treffende
waarheid, vaak ook eene kinderlijke naïveteit
doorstraalt, wel sympathiek, en nog meer als men
wil »juger les crits d'après leure date", want in
1867 is het werk reeds gedicht. Of het ook
omstreeks, dien tyd is gecomponeerd, is my niet
bekend. Huberti is in '43 geboren en als een
der beste Belgische componisten bekend. Ook
in dit werk heeft hy bewijzen gegeven van een
zeer groot talent. Al dadelyk treft de inleiding
door hare nobele melodiek. Ook in de vinding
der kleurschakeeringen van het orchest en bovenal
in den bouw van het groote pompeuse
dubbelkoor No. 5, toont de componist zich een meester, in
den vollen zin des woords. Waarly'k, iemand die zoo
schryft, is geen alledaagsche verschijning. Naast dit
imposante gedeelte heeft nog byzonder myn aan
dacht getrokken No. 6, met het liefelijke »de velden
rusten", waar koor en baritonsolo een bekoorly'k
geheel vormen, dat zich later tot een warm ge
voeld en gloedvol geschreven zang-poëem ont
wikkelt. Ook No. 7, »Er was in een prieeltje" is
allerliefst gedacht, meer nog voor het sologedeelte,
dan voor het koor. De laatste twee deelen zijn
wederom voor dubbelkoor geschreven en sluiten
het geheele werk imposant af.
Heb ik nu ten volle genoten van de
prachtvolle bewerking en het meesterschap waarmede
Huberti zijn materiaal behandelt, niet zoo on
verdeeld kan ik de poëtische idee loven, welke
bij den componist blykbaar heeft voorgezeten.
Ik zou bijna vermoeden, dat hij alleen de
grondgedachte van den dichter op zijne wy'ze
muzikaal heeft willen behandelen, zonder steeds
den tekst op den voet te volgen.
Dit komt ons tegenwoordig vreemd voor. Even
zeer is het mij onverklaarbaar waarom de compo
nist niet eene melodie heeft gekozen, die dan
telkens, wanneer in het gedicht over de laatste
zonnnestraal wordt gewaagd, als type zou moeten
aangewend worden, natuurlijk gewijzigd naar de
verschillende situaties, welke in het geheele werk
voorkomen. Daardoor zou meer eenheid in den
poëtischen aanleg gebracht zyn. Dat Huberti
niet ongevoelig is voor het »Leitmotiv", bewijst
hy door. het gebruik van de melodie der inleiding,
in het tweede nummer en nog op zoo menige andere
plaats. Maar daar doen zij een verband' gissen
tusschen de verschillende nummers, dat ik in
den tekst niet heb kunnen vinden, behoudens
de zinspeling op de laatste zonnestraal, door
den componist ongebruikt gelaten, gelijk boven
werd aangetoond.
Dit neemt echter niet weg dat wy aan de
Vereeniging »Musis Sacrum" en haren Directeur,
den heer H. F. R. Brandts Buys, de kennis
making danken van een groot, boeiend en effect
vol werk. Zóó wordt de kunst goed gediend.
De heer Brandts Buys was het werk volkomen
meester; met groote zekerheid en entrain wist
hy de verschillende factoren tot een geheel te
vereenigen. Mevr. Oldenboom-Lutkeman had zeer
schoone oogenblikken. Zeer dikwijls echter kon
men bemerken, dat zy meer zou willen geven,
indien de party maar niet zoo voortdurend in
de diepe tonen lag. De heer Orelio woekerde
met zijne gaven en stelde de bariton-soli in het
volste licht. Het koor zou ik vooral in de massale
gedeelten sterker bezet gewenscht hebben, als
het vierstemmig optrad, vielen er zeer schoone
momenten waar te nemen, vooral bij de dames.
Het orchest kon in het p. meer genuanceerd
geweest zijn. Doch daar het de generale repetitie
is, waarover ik schrijf (den Woensdag-avond was
ik verhinderd) zal dit alles op de uitvoering
vermoedelijk wel beter geweest zijn.
AXT. A VERKAM i'.
llMMimiiuimimimiiniiiiiiiHimiM iiiiimniiiininimi
De Seleneia"-opYoering,
Groot was de verwachting en de ware vereerders
van Hollandscb-dramatische muziek (waaraan we
helaas nog arm zijn) dachten het werk Seleneia"
van den heer E. von Brucken Fock, op heden in
den schouwburg alhier, nu eens door het juiste
licht beschenen te zien, nadat het te Amsterdam
en elders eens eene te vluchtige, niet genoegzaam
voorbereide uitvoering had beleefd. Ondergeteekende
streefde er naar, den wensch vau bovengenoemden
tot daad te maken en na vele teleur.-tellingen, die
tot het laatste oogenblik niet ophielden, werd de
reis naar Arnhem ondernomen. Vrijdag l Februari
vond de eerste repetitie met orchest plaats. Doch
welke tonen, welke combinaties van harmonieën en
klanken begonnen als dampen op te stijgeu om zich
telkens tusschen het gezongen woord te werpen.
Er ontstond een chaos van klanken in mijne ooren,
die maar niet dadelijk gastvrij opgenomen werden.
Nooit gehoord, schoon, vreemd, een heel register
van dergelijke woorden kruisten zingende door mijne
gedachten, want mijne partij zat er zoo in, dat ik
mij wel eenige nevengedachten kon veroorloven.
Ik zweeg en dacht: de tweede repititie zal ik wel
meer gewend ziju aan die nieuwe taal van het
orchest." Maar neeu, ofschoon iets meer vertrouwd
met de klanken' hielden mijne gewaarwordingen van
de eerste repetitie niet op en deed mijne partij iu
een heel ander gewaad verschijnen."
"Dok de tusschenspelen spraken mij toe in eene
taal, die op mijne spelpreparaties een geheel ander
licht wierp.
Zoo lang ik kon, hield ik mijn gedachtengang
voor den componist verborgen, maar op de laatste
repetitie moest het er uit. Met groote moeite vond
ik er woorden voor, maar toch maakte ik hem dui
delijk, dat ik dut werk niet met zoo weinig
orchestrepetitles kon weergeven, overtuigd zijnde, dat
mijne partners deze mijne opinie deelden.
De componist, die natuurlijk evenzeer bemerkt
had, dat onze opvattingen op menig punt afweken
van hetgeen hij zich in standen, gebaren en mimiek
bij zijne muzikale uitwerking van het drama voor
oogen had gesteld, doch die steeds hoopte dat het
werk nog tijdig gereed zou kunnen komen, den
componist ze'g ik, kostte het veel kan het anders
de illusie te moeten prijs geven, die hij zich
van eene wettische opvoering voorgesteld had, doch
mijne belangstelling voor zijn werk was grooter dan
mijn meegevoel. Ik had door het orehest een andere
meening en opvatting van het werk gekregen en
wilde niet dat het wederom in een verkeerd licht
werd geplaatst. Uitstel was op den dag zelf niet
mogelijk en vertrouwend, dat de schare van belang
stellenden, niet het gewone publiek, ook gaarne met
het muzikale gedeelte zouden kennis maken, werd
besloten het in concertvorm te geven. De kennis
making met de orchestratie heeft mijn efde voor
het werk nog zóó doen toenemen dat ik niet rusten
zal vóór dat de componist eens eene waardige en
juiste vertolking van zijn werk zal hebben gehoord
en gezien. Zoo mogelijk in onze metropool der
muziek, Amsterdam.
Het werk heeft, vooral wat spel betreft, dat hier
nagenoeg uitsluitend in klassieke standen en ge
baren bestaat, eigenaardige moeielijkheden, die op
geheel afzonderlijke manier bestudeerd moeten wor
den. Wat een goed tooneelspeler m'/et bereiken
in werken als Oedipus, Iphigenie en andere antie
ken, dat moet hier door den zanger bereikt worden.
Geeft men dit werk in den conventioneelen
operavorm, dan zal het onbevredigd laten. Het is dus
plicht, dat degenen, die het weergeven zich dien
nieuwen vorm en dien nieuwen stijl eigen maken.
Daartoe behoort tijd, dien de Heer en Mevrouw
Tijssen, zoowel als ondergeteekende, zich gaarne
zullen getroosten.
Merkwaardig vlug heeft Mevrouw Tijssen hare
partij tusschen hare drukke bezigheden geleerd,
want ofschoon ik mij herinner in Hamburg in vier
dagen Fricka en eineWalküre (Schwertleite) in Die
Walküre te hebben geleerd, zoo is dit nog niet zoo bui
tengewoon als het leeren van de Seleneiapartij in tien
dagen.zooeigenaardigzijn de moeielijkheden dertempi,
intervallen, enz. in verband met de geheele zelfstan
dige behandeling in het orchest. Keen, mevrouw
Tijssen komt de eer toe de partij met groote liefde
te hebben bewerkt en ik ben overtuigd, ook al
hadden we het werk met de weinige
orchestrepetities, die door de drukke be/igheden van het
Arnhemsche orchest niet uitgebreid konden wor
den, in zijn geheel, d. w. z. scenisch gegeven, we
hadden er wel wat uitgemaakt, maar dat wat"
was nüj niet genoeg en daarom deelde ook de ge
achte componist geheel mijne meening : beter eene
oogenblikkelijke disillusie voor het publiek dan
eene blijvende wroeging voor de uitvoerenden.
Overtuigd, dat de weldenkende en degelijke
kunstenaars, waarmede men toch alleen rekening
heeft te houden, den 7en Februari gaarne dit offer
aan onze Hollandsch-dramatisehe kunst hebben
gebracht, neem ik gaarne de schuld op mij, dat
het publiek, dat ook ten deele uit Amsterdamsche
toonkunstenaars bestond, waarschijnlijk niet, geheel
voldaan den Arnhemscheu kunsttempel zal hebben
verlaten.
Arnhem, 7 Febr. '98. COKMXIE VAN ZAKTEN.
Tüscliriflen van Februari,
De Gids.
Henri Borel wilde iets geven wat we nog niet
kenden in onze litteratuur: een innig doorvoelde,
naïve, rein-vrome geschiedenis van een verliefd
jongetje. Een ventje, dat het waarachtig en heilig
meent met zijn meisje.
De heer Henri Borel is naar mijn meening
in het groote gedeelte, dat De Gids publiceert,
niet voldoende geslaagd.
De heer Borel zeurt en zeemt te veel; wil
naïf en vroom zijn en maakt daardoor juist de
tegenovergestelde indruk. Hij geeft uitlegging bij
zijn woorden:
»Maar juist daarom was 't zoo zuiver en rein" enz.
De heer Borel had ons dat niet moeten zeggen
maar wél en allén laten voelen. Als goed artist
geeft hij toch hier en daar blank-mooi, zuiver
werk, o. a. de verschijning van het meisje in
haar wit hemdje voor een raam, met een kaars
in de kleine vuist, terwijl -'t jongetje
opdenstilwit besneeuwden weg in roerlooze aanbidding naar
haar opziet.
Van Prof. A. G. van Hamel een studie over
Guillaume d'Orange. Hij kleurt zijn beschouwing
met wat oud-fransche verzen uit de middel
eeuwen, wat eigenlijk minder oranje-achtig staat,
want de Oranjes en de middeneeuwen hebben
niet veel sympathie voor elkaar.
De studie van Prof. van Hamel wordt voort
gezet.
Dr. Bijvanck schrijft op zijn luchtige, levendige
manier nog eens wat over het ongelukkige leven
van den tobber en Oranjeman J. W. Kumpel,
een vriend van Bilderdijk. Dr. Bijvanck vergelijkt
niet onaardig het bestaan van den sukkelaar
Bilderdijk met dat van 't Zondagskind Goethe.
P. F. H. protesteert tegen de wijze waarop de
datum der inhuldiging en beëediging van de
Koningin is vastgesteld. Zeer zeker is het van
belang, zooals de auteur beweert, dat bij die
gelegenheid de wet in optima forma wordt nage
komen.
In de Letterkundige kroniek wordt door mr. J.
N. van Hall de socialistische roman vanCornélie
Huygens: Barthold Meryan besproken. De schrijf
ster wordt er in gewaarschuwd tegen het ellenlang
uitspinnen van sociologische theorieën, wat in
een roman niet te pas komt en verwezen naar
het machtige boek Paris van Zola, waarin niet
betoogd, maar veel meer beschreven wordt.
*»*
De Nieuwe Gids.
Er schijnt een jonge generatie op te komen
tegen de N. Gids.
Vooreerst hebben zich eenige socialistische
kunstenaars afgescheiden in het maandblad »De
Nieuwe Tijd," waarin met alle kracht de N.
G.richting »burgerlyk" wordt genoemd en ten tweede
hebben we nog een Jonge Gids waarin meer grof
en gemeen ongeveer hetzelfde wordt uitgelegd. De
pas gebakken socialisten willen de heele wereld
dwingen maatschappijkunst te leveren.
»Geec auteur mag nu arbeiden voor denkbeeldig
schoon, zoolang rondom hem leelijkheid, egoïsme,
kortom alle lage passiën vrij spel hebben", staat
er stevig.
Intusschen gaat de N. Gids hél kalm voort wél
denkbeeldig schoon te leveren. Laat die nieuwe
generatie nu maar zorgen voor 't socialisme:
niemand heeft dan zijn wil en vryheid verloren.
Het jonge richtingfje schynt alweer een -nuance,
een vlaag te zyn, wel aardig en nuttig om de
boel frisch te houden, maar volstrekt nog niet
zoo belangryk als 't zich verbeeldt.
Willem Kloos, waar ze heel boos op zijn,
heeft in de N. Gids zijn meening al eenigzins
erover gezegd.
Ditmaal geelt Kloos den dichter Jolles eenige
wenken. Hij waardeert zijn talent, verwacht
voor hem nog een goede toekomst als hy ten
minste zijn eigen importantie niet overschat en
zich-zelf maar voortdurend op de vingers blyft
tikken.
In dezelfde Kroniek zegt Kloos eventjes een
hautaine meening over den heer Quérido; hij
beschouwt hem m. i. veel te veel als een »quantit
négligeable".
De heer W. Steenhoff schrijft naar aanleiding
eener tentoonstelling van Toorop. Zeker heeft de
beoordeelaar gely'k te beweren, dat lezingen over
zijn streven in de kunst weinig helpen. Die een
parti-pris heeft tegen de spichtige, onreeële,
maar toch heel mooie gedaanten van Toorop over
tuigt men toch niet.
Een zeer dramatische novelle van J. Hora
Adama, met goed geziene gedeelten van onze
moerasstreken: Aan den Geelkerker Plas.
Uit de cyclus Adoratie van Kloos twee rijke,
statige verzen, in breede, hoofsche stijl.
Van II. J. Boeken enkele zangen uit Dante's
Hel van Jac. v. Looy een vervolg van zijn
Macbethvertaling en van Edw. Koster een sonnet Najaar
met een banaal begin en een plechtig slot.
* *
Woord en Beeld heeft vooral noodig kleine,
goed-litteraire stukjes, anders is 't groot-bladige
boek zoo droog en koud.
G. van Hulzen heeft iets in de laatste afl.
wat te pas kwam. Twee vlot geschreven stukjes
armoC-leven. Opstootje: een straatscènetje van
een dronkenlap. Van kermis leven: 't gedoe van
een bijna zot wijf in half weggebroken tenten
en spullenrommel.
Heel goed is gevonden het woord waVberen,
in plaats van wapperen. Een politieagent die
strafWikt. Dat is teekenachtig.
Verder een aardig studietje over smokkelaars.
't Portret van Luit.-Gen. Verspyck en een
veldschetsje van de Bock zyn de voornaamste illustraties.
*
In de Hollandsche lievue een karakterschets
van Marcellus Emants. Op zijn bekende prettige
wijze vertelt de heer Netscher van dat heel merk
waardig artistenleven.
Het boek van de maand is ditmaal Vrije Kunst
te Rotterdam, samengesteld door eenige onbekende
genieën. De heer Netscher is heel goedmoedig en
bereidwillig voor die wereldgeesten.
* *
Nederland, het tijdschrift van Fiore delle Neve
begint met een stukje woeste romantiek van
Cyriel Buijsse, waarin zóó zonder analyse over
dreven wordt, dat de boel haast niet is te gelooven.
Voorts een boerenschets, geschreven door J. Eigen
huis. Er wordt verteld van een brave boerenzoon
die verliefd is op een brave boerendochter. Het
traditioneele stadsheertje met zijn zwart, opgeprikt
snorretje komt die liefde eventjes storen, maar
ten slotte, dan blijkt goddank toch, dat de boeren
zoon de ware, reine liefde bezit.
Deze auteur houdt er op zijn manier een
wetenschappelijke stijl op na, b.v.:
»De lange pauze, die weer volgt, en zonder
welke een gesprek van twee boeren haast on
denkbaar is, schijnt toch door beiden gevuld te
zijn met eenige gedachte in betrekking tot het
aangeroerde onderwerp.". . . enz.
De heer Fiore delle Neve vervolgt zijn roman
Ojiérettebloed. ? F- R'
Inhoud van Tijdschriften.
Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volken
kunde 13de jaarg.: Nederlandsche Kolonisatiën
in Brandenburg, door mr. A. J. Feith; Het
verraad van Hendrik van den Bergh en de
veldtocht langs de Maas (1G32) door dr. M. G.
de Boer; De verlegging van den Maasmond en
de tegenwoordige stand ven dat werk, door A. A.
Beekman (Met 2kaarten); Historische Varia VII,
door N. D. Doedes; Mededeelingen, door dr. M.
G. de Boer; Mededeelingen op geographisch ge
bied; Inhoud van Geographische Tijdschriften;
Bibliographie (Geschiedenis en Aardrijkskunde).
Eigen Haard No. 7 : Brechtje Spieghels, eene
novelle uit de Geschiedenis der Nederlandsche
Letteren, 'door dr. Jan ten Brink, met afbeel
dingen naar teekeningen van Johan Braakensiek.
VII Een mooie Kamerplant, door J. K. B.,
met afbeelding. C. P. Tiele, door prof. M. J.
de Goeje, met portret, naar de schilderij van P.
de Josselin de Jong. Ook een Hoftheater,
naar het Duiisch. Een monument voor Thomas
a Kempis, door J" de Vries, met afbeeldingen.
Uit het leven der Spechten, door dr. J. E.
Rombouts, met afbeelding- Feuilleton.
Eeniije lleschoincingen over de Propaedensis
onzer 'Gymnasiasten door Dr. H. G. A. LEJONES
BAKIIOVK'S. Deventer, Jac. van der Meer.