De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 13 februari pagina 7

13 februari 1898 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No 1077 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Muziek in de Hoofdstad, Mocht ik in het vorige nummer nog berichten dat de heer W. Keg op buitengewone wijze ia gehuldigd door zjjne vroegere stadgenooten, thans wil ik het Schotsche orchest en zyn leider uitToeriger bespreken. Beginnende met den laatste, acht ik het niet ondienstig een terugblik te slaan op de muziektoestanden hier ter stede, een vijftiental jaren geleden. Destijds was juist het Parkorchest ontbonden en vond men slechts gelegen heid om symphonie-muziek te hooren in het Paleis voor Volksvlijt, door het orchest onder leiding van Joh. M. Coenen, eninMaison Stroucken, door eane vereeniging van orchestmusici, die zich aanvankelijk onder leiding gesteld hadden van Hermann Thadewaldt uit Berlijn, en later onder die van Gotfried Mann. Toen nu, in het tentoonstellingsjaar '83, de kapel van Bilse op het terrein achter het Ryksmnseum hare uitvoeringen begon te geven, gin gen de oogen van velen open en werd men gewaar wat een goed geschoold corps vermag, zelfs wanneer de leiding niet in handen is van een eerste-rangskracht. Men ontdekte klankeffecten, die men tot dusverre slechts uit de parti turen kon vermoeden, maar welke zich nog nimmer in werkelijkheid geopenbaard hadden. Ongeveer tegelijkertijd werd een orchest opgericht, dat in den pas verrezen Farkschouwburg zou optreden en waarvoor men de leiding had ver worven van den vroegeren concertmeester uit het Parkrorchest, den heer Willem Kes. Met energie begon nu deze zyn orchest te scholen en het waren vooral de strijkinstru menten, die langzamerhand eene gelijkheid, eene buigzaamheid, eene zuiverheid in de stemming en eene bekoorlijkheid in den toon verkregen, zooals men tot dusverre nog niet in een Nederlandsch orchest had aangetroffen. Van toen af had Kes als orchestdirecteur de aandacht op zich gevestigd en het mag eene gelukkige keuze ge noemd worden van het Bestuur van het Con certgebouw, toen het Kes de directie opdroeg van het orchest, by het begin der exploitatie. Wat hy' sedert dien tyd gedaan heeft, ligt ieder nog wel versch in het geheugen. Met groote volharding en sterke wilskracht heeft hij het orchest gebracht op eene hoogte, welke landgenoot en vreemdeling in bewondering brengt, en toen de heer Mengelberg in '95 de leiding aanvaardde, vond hy een corps, dat met eere onder de beste orchesten van Europa mag gerangschikt worden. De verdiensten hiervoor komen uitsluitend den heer Kes toe; hjj heeft daarmede vooral Amster dam, maar overigens ook het geheele land een weldaad bewezen, die niet genoeg gewaardeerd kan worden en die hem steeds reent zal geven op onze erkentelijkheid. Voor de derde maal kreeg nu Kes te Glasgow, een orchest onder zyne vaste leiding, hetwelk van begin af ^geschoold" moest worden. Natuurlyk zal de moeilijkheid eener dergelijke taak, in nauw ver band staan met de intelligentie der verschillende factoren. In hoeverre nu de heer Kes daar pp groote moeilijkheden gestuit is, kunnen wij hier niet gemakkelijk nagaan. Overigens is het voldoende wanneer wij ons bepalen tot de resultaten. Het programma waarmede hy' zijn corps aan ons voor stelde, bestond uit de Freischütz-ouverture van Weber, 't Vioolconcert van Mendelssohn, Scheherezade van Rimsky-Korsakow, Etudes symphoniques van Schumann, door Kes voor orchest gezet, het Scherzo uitMendelssohn's Sommernachtstraum. een fragment uit een werk van Charpentier, het voorspel van de 3e acte van Lohengrin, en de Carnaval-ouverture van Dvorak. Van die werken heeft mij in hooge mate ge boeid de suite van R. Korsakow. Inderdaad moet men erkennen, dat de Bussen van thans in ruime mate hunne achterlijkheid van voorheen goed maken. Onder de groote moderne composities, welken vooral een weelderige orchestklank eigen is, neemt deze suite, met een oostersch sprookje tot poëtischen grondslag, eene eerste plaats in. Wel moet ik bekennen dat ik een zonderling idee gekregen heb, van wat bjj een Rus eene Idylle moet voorstellen, als ik ten minste de programmatische beschrijving gelooven mag. In den regel zal men by eene idylle toch wel niet alle koperen blaasinstrumenten met het geheele slagwerk vereenigd zien, om een klank effect te ontwikkelen, dat wij niet, doch de Russen schijnbaar wel, met «.bekoorlijk idyllisch" bestempelen. Voorts hebben mij de Freisch tzouverture en het Lohengrinvoorspel eveneens groot genot opgeleverd; minder het Scherzo uit Mendelssohn's Sommernachtstraum, waar ik de strijkin strumenten niet doorzichtig genoeg vond, tegen over het hout. Het orchestrale kleed, waarin Kes de tudes symphoniques van Schumann gestoken heeft, mag schitterend genoemd worden, of het te verdeuigen is, zulk een bekend en geliefd werk uit de pianolitteratuur voor orchest om te zetten, .zou ik niet durven beweren. Het komt mij wel eenigszins voor als betweterij tegenover den com ponist. Dat Berlioz met Weber eveneens zoo gedaan heeft, is voor mij nog geene verontschul diging. De inleiding der violoncellen in Charpentier's Serenade was niet zoo rein in de stem ming als ik zulks van Kes speciaal wel had verwacht. De heer Elkan Kosman speelde Mendelssohn's Vioolconcert met groote techniek en schoonen toon, maar zeer uiterlijk. Als men zelf weinig voelt, kan men moeilijk veel gevoel by den toehoorder opwekken. Voortreffelijk in het orchest vond ik de bezetting der contrabassen, eerste fluit en klarinet, benevens de harp; minder schoon het strijkkwartet vooral in de weeke gedeelten. Het mooie piano dat Kes hier heeft ingevoerd, heeft hij nog niet bereikt met zijn Schotsch orchest. ?Ook het koper heeft mij niet geheel bevredigd. Waarom toch hoort men slechts in Fransche orcbesten die rijke, edele en sonore trompetten en bazuinen? Het heeft mij zeer verheugd dat Kes overal zoo gevierd is, (ook te Haarlem, en het is naar aanleiding van zyne uitvoering aldaar dat ik deze bespreking geef); maar toch heb ik nuj afgevraagd wat wel zijne bedoeling is geweest om hier te lande die uitvoeringen te organiseeren! Behalve het Russische werk, was hier alles be.kend en dat zal zeker binnenkort hier ook wel worden uitgevoerd! De tyd is voorby dat wy van vreemde orchesten behoeven te leeren hoe hier muziek gemaakt moet worden. Daarvoor heeft de heer Kes zelf gezorgd en de uitstekende leiding van zyn opvolger waarborgt ons, dat wy het eenmaal verworven standpunt zullen blijven hand haven. Maar laat ik mij niet verder verdiepen in gissingen en alleen constateeren dat het schotsche orchest een zeer respectabel corps is en dat zyn eminente leider met meer gloed dirigeert dan my van vroeger in herrinnering staat. De uitvoering van Donderdag 3 dezer in het Concertgebouw woonde ik niet by; nieuwe werken werden er trouwens niet uitgevoerd; wel werken die steeds nieuw bly'ven, zooals o. a. Berlioz' Fee Mab, Strauss' Tod und Verklarung en Glazounow's prachtige symphonie. De Vereeniging «Musis Sacrum" gaf Woensdag 1.1. eene groote uitvoering in het Concertgebouw van »Een laatste Zonnestraal", gedicht van Em. Hiel, muziek van Gustaaf Huberti, voor koor, soli en orchest. Het zyn negen stemmingsbeelden, beurtelings droef en vreedzaam rustig, onheilspellend en jubelend, waarin de dichter zijn stof heeft gekneed. Steeds poëtisch van gedachte, is hij toch hier en daar, vopr ons Noord-Nederlanders, misschien wel een weinig vreemd in den vorm. My zyn die stoere klanken en goed gevonden woord-combi naties, waarin steeds een diep gevoel en treffende waarheid, vaak ook eene kinderlijke naïveteit doorstraalt, wel sympathiek, en nog meer als men wil »juger les crits d'après leure date", want in 1867 is het werk reeds gedicht. Of het ook omstreeks, dien tyd is gecomponeerd, is my niet bekend. Huberti is in '43 geboren en als een der beste Belgische componisten bekend. Ook in dit werk heeft hy bewijzen gegeven van een zeer groot talent. Al dadelyk treft de inleiding door hare nobele melodiek. Ook in de vinding der kleurschakeeringen van het orchest en bovenal in den bouw van het groote pompeuse dubbelkoor No. 5, toont de componist zich een meester, in den vollen zin des woords. Waarly'k, iemand die zoo schryft, is geen alledaagsche verschijning. Naast dit imposante gedeelte heeft nog byzonder myn aan dacht getrokken No. 6, met het liefelijke »de velden rusten", waar koor en baritonsolo een bekoorly'k geheel vormen, dat zich later tot een warm ge voeld en gloedvol geschreven zang-poëem ont wikkelt. Ook No. 7, »Er was in een prieeltje" is allerliefst gedacht, meer nog voor het sologedeelte, dan voor het koor. De laatste twee deelen zijn wederom voor dubbelkoor geschreven en sluiten het geheele werk imposant af. Heb ik nu ten volle genoten van de prachtvolle bewerking en het meesterschap waarmede Huberti zijn materiaal behandelt, niet zoo on verdeeld kan ik de poëtische idee loven, welke bij den componist blykbaar heeft voorgezeten. Ik zou bijna vermoeden, dat hij alleen de grondgedachte van den dichter op zijne wy'ze muzikaal heeft willen behandelen, zonder steeds den tekst op den voet te volgen. Dit komt ons tegenwoordig vreemd voor. Even zeer is het mij onverklaarbaar waarom de compo nist niet eene melodie heeft gekozen, die dan telkens, wanneer in het gedicht over de laatste zonnnestraal wordt gewaagd, als type zou moeten aangewend worden, natuurlijk gewijzigd naar de verschillende situaties, welke in het geheele werk voorkomen. Daardoor zou meer eenheid in den poëtischen aanleg gebracht zyn. Dat Huberti niet ongevoelig is voor het »Leitmotiv", bewijst hy door. het gebruik van de melodie der inleiding, in het tweede nummer en nog op zoo menige andere plaats. Maar daar doen zij een verband' gissen tusschen de verschillende nummers, dat ik in den tekst niet heb kunnen vinden, behoudens de zinspeling op de laatste zonnestraal, door den componist ongebruikt gelaten, gelijk boven werd aangetoond. Dit neemt echter niet weg dat wy aan de Vereeniging »Musis Sacrum" en haren Directeur, den heer H. F. R. Brandts Buys, de kennis making danken van een groot, boeiend en effect vol werk. Zóó wordt de kunst goed gediend. De heer Brandts Buys was het werk volkomen meester; met groote zekerheid en entrain wist hy de verschillende factoren tot een geheel te vereenigen. Mevr. Oldenboom-Lutkeman had zeer schoone oogenblikken. Zeer dikwijls echter kon men bemerken, dat zy meer zou willen geven, indien de party maar niet zoo voortdurend in de diepe tonen lag. De heer Orelio woekerde met zijne gaven en stelde de bariton-soli in het volste licht. Het koor zou ik vooral in de massale gedeelten sterker bezet gewenscht hebben, als het vierstemmig optrad, vielen er zeer schoone momenten waar te nemen, vooral bij de dames. Het orchest kon in het p. meer genuanceerd geweest zijn. Doch daar het de generale repetitie is, waarover ik schrijf (den Woensdag-avond was ik verhinderd) zal dit alles op de uitvoering vermoedelijk wel beter geweest zijn. AXT. A VERKAM i'. llMMimiiuimimimiiniiiiiiiHimiM iiiiimniiiininimi De Seleneia"-opYoering, Groot was de verwachting en de ware vereerders van Hollandscb-dramatische muziek (waaraan we helaas nog arm zijn) dachten het werk Seleneia" van den heer E. von Brucken Fock, op heden in den schouwburg alhier, nu eens door het juiste licht beschenen te zien, nadat het te Amsterdam en elders eens eene te vluchtige, niet genoegzaam voorbereide uitvoering had beleefd. Ondergeteekende streefde er naar, den wensch vau bovengenoemden tot daad te maken en na vele teleur.-tellingen, die tot het laatste oogenblik niet ophielden, werd de reis naar Arnhem ondernomen. Vrijdag l Februari vond de eerste repetitie met orchest plaats. Doch welke tonen, welke combinaties van harmonieën en klanken begonnen als dampen op te stijgeu om zich telkens tusschen het gezongen woord te werpen. Er ontstond een chaos van klanken in mijne ooren, die maar niet dadelijk gastvrij opgenomen werden. Nooit gehoord, schoon, vreemd, een heel register van dergelijke woorden kruisten zingende door mijne gedachten, want mijne partij zat er zoo in, dat ik mij wel eenige nevengedachten kon veroorloven. Ik zweeg en dacht: de tweede repititie zal ik wel meer gewend ziju aan die nieuwe taal van het orchest." Maar neeu, ofschoon iets meer vertrouwd met de klanken' hielden mijne gewaarwordingen van de eerste repetitie niet op en deed mijne partij iu een heel ander gewaad verschijnen." "Dok de tusschenspelen spraken mij toe in eene taal, die op mijne spelpreparaties een geheel ander licht wierp. Zoo lang ik kon, hield ik mijn gedachtengang voor den componist verborgen, maar op de laatste repetitie moest het er uit. Met groote moeite vond ik er woorden voor, maar toch maakte ik hem dui delijk, dat ik dut werk niet met zoo weinig orchestrepetitles kon weergeven, overtuigd zijnde, dat mijne partners deze mijne opinie deelden. De componist, die natuurlijk evenzeer bemerkt had, dat onze opvattingen op menig punt afweken van hetgeen hij zich in standen, gebaren en mimiek bij zijne muzikale uitwerking van het drama voor oogen had gesteld, doch die steeds hoopte dat het werk nog tijdig gereed zou kunnen komen, den componist ze'g ik, kostte het veel kan het anders de illusie te moeten prijs geven, die hij zich van eene wettische opvoering voorgesteld had, doch mijne belangstelling voor zijn werk was grooter dan mijn meegevoel. Ik had door het orehest een andere meening en opvatting van het werk gekregen en wilde niet dat het wederom in een verkeerd licht werd geplaatst. Uitstel was op den dag zelf niet mogelijk en vertrouwend, dat de schare van belang stellenden, niet het gewone publiek, ook gaarne met het muzikale gedeelte zouden kennis maken, werd besloten het in concertvorm te geven. De kennis making met de orchestratie heeft mijn efde voor het werk nog zóó doen toenemen dat ik niet rusten zal vóór dat de componist eens eene waardige en juiste vertolking van zijn werk zal hebben gehoord en gezien. Zoo mogelijk in onze metropool der muziek, Amsterdam. Het werk heeft, vooral wat spel betreft, dat hier nagenoeg uitsluitend in klassieke standen en ge baren bestaat, eigenaardige moeielijkheden, die op geheel afzonderlijke manier bestudeerd moeten wor den. Wat een goed tooneelspeler m'/et bereiken in werken als Oedipus, Iphigenie en andere antie ken, dat moet hier door den zanger bereikt worden. Geeft men dit werk in den conventioneelen operavorm, dan zal het onbevredigd laten. Het is dus plicht, dat degenen, die het weergeven zich dien nieuwen vorm en dien nieuwen stijl eigen maken. Daartoe behoort tijd, dien de Heer en Mevrouw Tijssen, zoowel als ondergeteekende, zich gaarne zullen getroosten. Merkwaardig vlug heeft Mevrouw Tijssen hare partij tusschen hare drukke bezigheden geleerd, want ofschoon ik mij herinner in Hamburg in vier dagen Fricka en eineWalküre (Schwertleite) in Die Walküre te hebben geleerd, zoo is dit nog niet zoo bui tengewoon als het leeren van de Seleneiapartij in tien dagen.zooeigenaardigzijn de moeielijkheden dertempi, intervallen, enz. in verband met de geheele zelfstan dige behandeling in het orchest. Keen, mevrouw Tijssen komt de eer toe de partij met groote liefde te hebben bewerkt en ik ben overtuigd, ook al hadden we het werk met de weinige orchestrepetities, die door de drukke be/igheden van het Arnhemsche orchest niet uitgebreid konden wor den, in zijn geheel, d. w. z. scenisch gegeven, we hadden er wel wat uitgemaakt, maar dat wat" was nüj niet genoeg en daarom deelde ook de ge achte componist geheel mijne meening : beter eene oogenblikkelijke disillusie voor het publiek dan eene blijvende wroeging voor de uitvoerenden. Overtuigd, dat de weldenkende en degelijke kunstenaars, waarmede men toch alleen rekening heeft te houden, den 7en Februari gaarne dit offer aan onze Hollandsch-dramatisehe kunst hebben gebracht, neem ik gaarne de schuld op mij, dat het publiek, dat ook ten deele uit Amsterdamsche toonkunstenaars bestond, waarschijnlijk niet, geheel voldaan den Arnhemscheu kunsttempel zal hebben verlaten. Arnhem, 7 Febr. '98. COKMXIE VAN ZAKTEN. Tüscliriflen van Februari, De Gids. Henri Borel wilde iets geven wat we nog niet kenden in onze litteratuur: een innig doorvoelde, naïve, rein-vrome geschiedenis van een verliefd jongetje. Een ventje, dat het waarachtig en heilig meent met zijn meisje. De heer Henri Borel is naar mijn meening in het groote gedeelte, dat De Gids publiceert, niet voldoende geslaagd. De heer Borel zeurt en zeemt te veel; wil naïf en vroom zijn en maakt daardoor juist de tegenovergestelde indruk. Hij geeft uitlegging bij zijn woorden: »Maar juist daarom was 't zoo zuiver en rein" enz. De heer Borel had ons dat niet moeten zeggen maar wél en allén laten voelen. Als goed artist geeft hij toch hier en daar blank-mooi, zuiver werk, o. a. de verschijning van het meisje in haar wit hemdje voor een raam, met een kaars in de kleine vuist, terwijl -'t jongetje opdenstilwit besneeuwden weg in roerlooze aanbidding naar haar opziet. Van Prof. A. G. van Hamel een studie over Guillaume d'Orange. Hij kleurt zijn beschouwing met wat oud-fransche verzen uit de middel eeuwen, wat eigenlijk minder oranje-achtig staat, want de Oranjes en de middeneeuwen hebben niet veel sympathie voor elkaar. De studie van Prof. van Hamel wordt voort gezet. Dr. Bijvanck schrijft op zijn luchtige, levendige manier nog eens wat over het ongelukkige leven van den tobber en Oranjeman J. W. Kumpel, een vriend van Bilderdijk. Dr. Bijvanck vergelijkt niet onaardig het bestaan van den sukkelaar Bilderdijk met dat van 't Zondagskind Goethe. P. F. H. protesteert tegen de wijze waarop de datum der inhuldiging en beëediging van de Koningin is vastgesteld. Zeer zeker is het van belang, zooals de auteur beweert, dat bij die gelegenheid de wet in optima forma wordt nage komen. In de Letterkundige kroniek wordt door mr. J. N. van Hall de socialistische roman vanCornélie Huygens: Barthold Meryan besproken. De schrijf ster wordt er in gewaarschuwd tegen het ellenlang uitspinnen van sociologische theorieën, wat in een roman niet te pas komt en verwezen naar het machtige boek Paris van Zola, waarin niet betoogd, maar veel meer beschreven wordt. *»* De Nieuwe Gids. Er schijnt een jonge generatie op te komen tegen de N. Gids. Vooreerst hebben zich eenige socialistische kunstenaars afgescheiden in het maandblad »De Nieuwe Tijd," waarin met alle kracht de N. G.richting »burgerlyk" wordt genoemd en ten tweede hebben we nog een Jonge Gids waarin meer grof en gemeen ongeveer hetzelfde wordt uitgelegd. De pas gebakken socialisten willen de heele wereld dwingen maatschappijkunst te leveren. »Geec auteur mag nu arbeiden voor denkbeeldig schoon, zoolang rondom hem leelijkheid, egoïsme, kortom alle lage passiën vrij spel hebben", staat er stevig. Intusschen gaat de N. Gids hél kalm voort wél denkbeeldig schoon te leveren. Laat die nieuwe generatie nu maar zorgen voor 't socialisme: niemand heeft dan zijn wil en vryheid verloren. Het jonge richtingfje schynt alweer een -nuance, een vlaag te zyn, wel aardig en nuttig om de boel frisch te houden, maar volstrekt nog niet zoo belangryk als 't zich verbeeldt. Willem Kloos, waar ze heel boos op zijn, heeft in de N. Gids zijn meening al eenigzins erover gezegd. Ditmaal geelt Kloos den dichter Jolles eenige wenken. Hij waardeert zijn talent, verwacht voor hem nog een goede toekomst als hy ten minste zijn eigen importantie niet overschat en zich-zelf maar voortdurend op de vingers blyft tikken. In dezelfde Kroniek zegt Kloos eventjes een hautaine meening over den heer Quérido; hij beschouwt hem m. i. veel te veel als een »quantit négligeable". De heer W. Steenhoff schrijft naar aanleiding eener tentoonstelling van Toorop. Zeker heeft de beoordeelaar gely'k te beweren, dat lezingen over zijn streven in de kunst weinig helpen. Die een parti-pris heeft tegen de spichtige, onreeële, maar toch heel mooie gedaanten van Toorop over tuigt men toch niet. Een zeer dramatische novelle van J. Hora Adama, met goed geziene gedeelten van onze moerasstreken: Aan den Geelkerker Plas. Uit de cyclus Adoratie van Kloos twee rijke, statige verzen, in breede, hoofsche stijl. Van II. J. Boeken enkele zangen uit Dante's Hel van Jac. v. Looy een vervolg van zijn Macbethvertaling en van Edw. Koster een sonnet Najaar met een banaal begin en een plechtig slot. * * Woord en Beeld heeft vooral noodig kleine, goed-litteraire stukjes, anders is 't groot-bladige boek zoo droog en koud. G. van Hulzen heeft iets in de laatste afl. wat te pas kwam. Twee vlot geschreven stukjes armoC-leven. Opstootje: een straatscènetje van een dronkenlap. Van kermis leven: 't gedoe van een bijna zot wijf in half weggebroken tenten en spullenrommel. Heel goed is gevonden het woord waVberen, in plaats van wapperen. Een politieagent die strafWikt. Dat is teekenachtig. Verder een aardig studietje over smokkelaars. 't Portret van Luit.-Gen. Verspyck en een veldschetsje van de Bock zyn de voornaamste illustraties. * In de Hollandsche lievue een karakterschets van Marcellus Emants. Op zijn bekende prettige wijze vertelt de heer Netscher van dat heel merk waardig artistenleven. Het boek van de maand is ditmaal Vrije Kunst te Rotterdam, samengesteld door eenige onbekende genieën. De heer Netscher is heel goedmoedig en bereidwillig voor die wereldgeesten. * * Nederland, het tijdschrift van Fiore delle Neve begint met een stukje woeste romantiek van Cyriel Buijsse, waarin zóó zonder analyse over dreven wordt, dat de boel haast niet is te gelooven. Voorts een boerenschets, geschreven door J. Eigen huis. Er wordt verteld van een brave boerenzoon die verliefd is op een brave boerendochter. Het traditioneele stadsheertje met zijn zwart, opgeprikt snorretje komt die liefde eventjes storen, maar ten slotte, dan blijkt goddank toch, dat de boeren zoon de ware, reine liefde bezit. Deze auteur houdt er op zijn manier een wetenschappelijke stijl op na, b.v.: »De lange pauze, die weer volgt, en zonder welke een gesprek van twee boeren haast on denkbaar is, schijnt toch door beiden gevuld te zijn met eenige gedachte in betrekking tot het aangeroerde onderwerp.". . . enz. De heer Fiore delle Neve vervolgt zijn roman Ojiérettebloed. ? F- R' Inhoud van Tijdschriften. Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volken kunde 13de jaarg.: Nederlandsche Kolonisatiën in Brandenburg, door mr. A. J. Feith; Het verraad van Hendrik van den Bergh en de veldtocht langs de Maas (1G32) door dr. M. G. de Boer; De verlegging van den Maasmond en de tegenwoordige stand ven dat werk, door A. A. Beekman (Met 2kaarten); Historische Varia VII, door N. D. Doedes; Mededeelingen, door dr. M. G. de Boer; Mededeelingen op geographisch ge bied; Inhoud van Geographische Tijdschriften; Bibliographie (Geschiedenis en Aardrijkskunde). Eigen Haard No. 7 : Brechtje Spieghels, eene novelle uit de Geschiedenis der Nederlandsche Letteren, 'door dr. Jan ten Brink, met afbeel dingen naar teekeningen van Johan Braakensiek. VII Een mooie Kamerplant, door J. K. B., met afbeelding. C. P. Tiele, door prof. M. J. de Goeje, met portret, naar de schilderij van P. de Josselin de Jong. Ook een Hoftheater, naar het Duiisch. Een monument voor Thomas a Kempis, door J" de Vries, met afbeeldingen. Uit het leven der Spechten, door dr. J. E. Rombouts, met afbeelding- Feuilleton. Eeniije lleschoincingen over de Propaedensis onzer 'Gymnasiasten door Dr. H. G. A. LEJONES BAKIIOVK'S. Deventer, Jac. van der Meer.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl