Historisch Archief 1877-1940
Na 1077
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
9
Embams de richesse."
(Punch)
CHINA : «Jammer, dat ik niet allebei die leening-poddingen
kan aannemen !"
Lnisterrüfc isolement
(Jugend.)
Koningin VICTORIA : »Br schiet voor mij niets meer over dan
/dat kleine Japannertje."
Een praktisch man.
(Pek Mêle.)
Af/ent: Wat weêrlicht voer je daar uit ?
Practicus: Och! meheertje ! ik heb thuis zoo'n slechte gele
genheid om te koken ...
De Hollafltóe taal volgeüs Ms,
Ik vraag jelui: Is niet de Hollandsche taal
Voor de natie een pijnbank op heel groote schaal,
't Zy aan de oevers van 't Reitdiep, de Schelde, of de Waal,
Om, al is 't maar een brandjes- of standjes-verhaal
Voor een dagblad, of wel een procesje-verbaal,
Verstoken van al wat kan zweemen naar praal,
Zoo te schrijven, dat men op geen enkel punt faal' ?
Daar heb je vooreerst die verwenschte geslachten,
Die, verbonden met strikte verbuigingsgedachten,
Reeds aan talloozen hoofdpijn of ergernis brachten.
Jan of Piet heeft bij voorbeeld eens een stuk in den kraag;
Of je geeft bij gelegenheid eens een pak slaag,
Dat loontje is om boontje, aan dien Kees, eenen blaag,
Die aan al svjAe- buren strekt tot eene plaag;
Of je lacht om de fijnheid des nis der actrice,
Of om de naïef heid der taal van Jocrisse;
Of je draait eener keukenprinses eenen loer;
Of je vraagt naar den zin des nieuwbakken woords STOER.
Krijg je dikwijls een rilling bij 't woord Dedinatie,
Met minder ontstemt ons het woord Conjiiyatie.
Aan den Subjunctief heeft onze natie het land ;
Zoodat men dat ding uit de spreektaal verbant.
Nog veel erger: wie hoort niet voor kitnt gij vaak kajje,
Voor zijt <jij meest ben je, voor zidt gij vaak zajjc 'i !
Als dat nu. Jandorie, geen brabbeltaal is,
Dan lijdt Nnrks aan volslagen verstandkiesgemis.
A propos van dat gij, dat nog leeft in het Zuiden,
In den mond van de minder ontwikkelde luiden :
Voor de rest van het volk is het dood, als een pier;
Om dat deftige voornaamwoord geeft men geen zier.
Was 't gebouw onzer taal eenmaal rein en verheven,
Het doet thans door vermolmdheid mij menigmaal beven,
Schoon er nog wel wat goeds van het oude is gebleven,
Dat misschien het gebouw nog wel wat zal doen leven.
Maar we zullen maar zwijgen van Vondel en Cats ;
Want verzen te maken geldt thans voor een frats,
Waar de lui zich niet gaarne mee encanailleeren.
Ofschoon ze somwijlen zich wel amuseeren
Met den arbeid van rijmende dames en heeren.
Maar een man, die Pegaasje wel jaren bedwong,
«Jan de Rijmer", die aardig en opgeruimd zong,
Is toch lang zoo bekend niet als Hendrik de Jong.
Doch we zullen dat punt maar niet verder bespreken,
En terugkeeren tot de grammaire der leeken.
Knoeit de spreektaal by 't voornaamwoord gij met de y,
Nog veel erger lot treft haar collega, de d,
Daar die vaak, als ze tusschen twee klinkers te staan komt,
Als een sta in de weg sans fafons van de baan komt.
Zoo ontstaan, veer, neer, weer, moe, of moei, ouwe en /aai;
Zoo ontstaat goeie broer, en salade wordt slaai,
N in d' uitgang e-n ziet nog minder zich sparen;
Slechts het Oosten des lands doet haar recht wedervaren;
Al de rest spreekt van dinge, van lijje, enzoovoorts;
En vergeefs zwaait de taal van Oud-Neerland haar toorts.
Dat er tusschen de d en de t nauw verband is.
Dat beseft iedereen, die goed bij zyn verstand is,
En die ook op taalkundig gebied bij de hand is.
D aan 't aan eind van de woorden is feitlijk een t;
En, gevolgd door een t doet ze ganschlijk niet mee.
't Kan er door, dat m' in ochtend de t niet laat hooren;
Maar 't verzwijgen vóór s kan me lang niet bekoren.
S, gevolgd door ch, geeft een krachtig geluid;
Maar met tegenzin brengen de meesten 't er uit.
»Wat geef ik om ch ? ! Bah!", zoo denken de menschen;
En Ze zeggen versriklik, en vrijven, en wensen.
Onze taal heeft vyf klinkers, (zoo heet het) maar ziet!
Als je aan feiten nog hecht, is het toch weer zoo niet.
Dat een t met een j in het Hollandsen een -ij maakt,
Dat is even secuur als dat veel spek een zy maakt.
Waarom spreekt m' in bijzonder haar uit als een i ?
Die me dat kan verklaren, noem ik een genie.
Dat men -ij in 't finale lijk nauwelijks uitspreekt
Komt, doordat men niet graag van een l\jk overluid spreekt.
'k Maak nu maar aan mijn letterinspectie een end;
Anders zeggen ze maar: »Wat een.iieuswüze vent!"
Maar me ligt wat op 't hart van bijzondere woorden,
Die de lezers gewis ook reeds meenigmaal hoorden:
'k Zei daar even%me ligt", maar dat hoor je niet vaak;
Het gebruik van 't woord liggen is niet ieders zaak:
Men zegt meestal, wat men voor »net eender" houdt,
Terwy'l men voor mogen meest magge hoort zeggen.
Voor ik kende en ik ken hoort m' ik kon en ik kan;
En zoo doet hier de massa de taal in de ban.
'k Zweeg van zeit ie, van nomme.ro en wat dies meer zei.
Elke spreektaal, zoo »docht" ik, heeft »ommers" haar keerzij.
Van »De mense die douwe me nigchie an kant"
Zwy'g ik ook; anders noemen ze Nurks maar »astrant".
Dan »kwamme" ze uit wraak licht m'n boel «rinneweere".
Dat de lezer mjj het eindigen »nou'' permitteere!
Utrecht. .. ' Dr. L. W. VAN DEVENTER,
SCHETSJES.
TOTO.
Een
waar verhaal,
naar liet Engehcli
van OUIÜA.
II.
't Is toch eigenlijk onrechtvaardig," zeide Nauon, trotsch en
gevleid, maar toch eenigszins gegriefd. Wat Toto in Cbarenton
gedaan heeft, was werkelijk mooier, dan wat hij bij den Pont
d'Austerlitz deed. want in Cliarentou waren er drie, en hij heeft
ze alle drie, n voor n, gered ; en hij had te worstelen met de
deining en de golven die gemaakt werdeu door de manche, die de
wherry had overvaren; maar jawel! er werd geen notitie van
genomen door den een of andere courant, dus niemand vroeg om
Toto eens te zien, niet eens de jongens, die hij had gered,
hoewel het haast niet te gelooven K"
Ja, ja, zoo gaat het in de wereld," zeide Charlot met zijn
opgeruimden lach, //Toto deed het niet om eer of voordeel te behalen,
hij deed het, omdat zijn groot, goed hart het hem ingaf. Hij zou
hetzelfde doen voor Tropmann, voor Bismarck, voor voor
zelfs voor een sergent-de-ville."
Dit was het vreeselijkste scheldwoord, dat Cliarlot bedenken kon.
Christelijke liefde tot den naaste!" ging hij voort, ja, ma «('«.wanneer
je Christelijke liefde wilt zien, dan moet je niet naar je pastoor,
maar naar Toto gaan."
Charlot was niet zoo op de kerk gesteld als zijn vrouw, en liet
haar dikwijls alleen naar de Mis gaan, terwijl hij zijn besten tabak
zat te rooken onder den vijgeboom, op de plaats, en Toto op de
steencn naast hem lag.
//Geef mij een hand, mijn vriend," zeide hij dan dikwijls, en dan
tilde Toto zijn rechter voorpoot op, dien met den witten hand
schoen, en legde hem plechtig in Charlot's hand. En dat noemde
Charlot hem //kleine lieveling", //lief duifje", //engel van den
huiselijkeu haard", roem vau de buurt" en nog veel andere liefkozende
naaien, die Toto beantwoordde door met zijn staart op rle steenen
te slaan, den staart, die Charlot Ie plumeutt du paradis noemde!
//Wat ben je toch een kiud, Charlot1." zeide ziju vrouw, wanneer
zij met haar kerkboek in de hand terugkwam; maar zij glimlachte,
terwijl zij dat zeide, want hoe kinderachtig hij ook mocht zijn,
Charlot vergat nooit, gedurende haar afwezigheid naar het vuur te
kijken en een oogje te houden op de soep ; ook had hij altijd de
tafel gedekt, met. de gewasschen radijsjes en het bescheiden pintje
wijn; met het lange, dunne brood, de gesuikerde koek, de
ouderwetsche gebloemde borden, en de olie en azijn en citraen, die gereed
stonden voor die kroon van een Fransch feestmaal: de salade. Toto
gaf niet om salade, maar hij was erg gesteld op de overblijfselen
van het gestoofde vleesch en den zoeten koek, die hijjincr la lioiiiie,
bouf.he kreeg na zijn eigen stevig maal van scheepsheschuit en
gedroogde visc'i.
Ovsr het algemeen was hij een bijzonder gelukkige houd. Hij
was de lieveling van de buurt; hij kende alle kinderen bij den
naam ; hij liet de driejarige hébf: van den schoenmaker op zijn rug
rijden ; hij droeg schoolboeken en leien in zijn bek; hij placht
rechtop, zoo ernstig als een scheidsrechter, te zitten luisteren,
wauneer Aimée en Jeaimot, de kinderen van' den kleermaker, hem
hun lessen uitlegden; hij stond op een goedeu voet met alle houden
uit den omtrek, want zelfs de allergrootste was bij hem vergeleken
zó '< klein, dat zij die beschermende grootmoedigheid opwekten, die
een van zijn voornaamste karaktertrekken was. Zelfs toen een kleine
tnui.on, die aan een notaris in de buurt toebehoorde, hem iederen
morgen aanvloog, deed hij niets anders dan ziju leeuwenkop schudden
en rustig doorwandelen. De lotiloii vau deu notaris was er va
overtuigd, dat Toto een lafaard was. De vrouw van den notaris
dacht er ook zoo over. De eenige twist, die ooit over de tooubauk
van den Put mix Roxex was gehoord, was een gevolg daarvan.
//Dat groote nijlpaard vau u heeft geen moed", zeide de vrouw
vau den notaris, een forsche dame met een rooi gezicht en een
gelen pruik tot Kanon, bij wie ze naalden en garen had gekocht.
Geen moed !'' herhaalde Kanon terwijl haar heldere bruine ooges
begonnen te flikkeren. Zeg dat als 't u blieft nog eens, Madame
Viret!"
»Ik wil het niet alleen nog :is, maar nog wel tien maal, wel
twintig maal zeggen", zeide de vrouw vau den notaris. Mijn
luuh'.i is zoo moedig als een leeuw, maar uw rhiuoceros is een
lafaard. Groote beesten en groote mannen hebbeu dikwijls geen
greintje moed."
//Dat hondje van u is een kleine duivel", antwoordde Kanon
woedend, haar handelsbelangen geheel uit het oog verliezend. Hij
is een kleine stokebrand, een nijdig klein monster. Toto is veel te
goed voor hem, hij zou hem, als hij wilde, met n hap knnnen
opeten ; en hij doet het niet, omdat Toto werkelijk groot is,
werkelijk groot, Madame, hij zou zijn tanden niet willen
bezoelen met dien ktffenden bastaard van u !"
«?Ik kom hier niet, om me te laten beleedigen", begon Madame
Viret driftig, terwijl haar gelaat vuurrood werd, want zij was een
vrouw van een cholerisch temperament, en hield veel van een
glaasje wijn bij het ontbijt en bij het middagmaal.
«?Beleedigen ! Hoe hebt u onzen engel genoemd ? Een nijlpaard,
een rhinoceros! Is het soms geen beleediging ? Ik kan u wel ver
zekeren, dat Charlot maar a vinger heeft uit te steken, en Toto
zou uw kleinen bastaard met n enkelen slag doodmaken !"
//Ik ben niet, van plan, ooit meer een speld in uw winkel te
koopen, al word ik honderd jaar!"
»O, Madame, daar hoeft u niet bang voor te zijn ! Menschen die
zooveel van druivennat honden "
Wat! Na alles wat u aan mijn klandizie te danken hebt! Nadat
ik u altijd drie maal de prijs van den Bon Marchéheb betaald
voor uw rommel!"
»Manon, ma mie ! O, Madame, pardon, ? duizend excuses ! Maar
u hebt «.nijlpaard" gezegd, en u hebt rhinoceros" gezegd. Ik zat
in de keuken aardappelen te schillen, maar ik heb alles gehoord",
riep Charlot uit, terwijl hij den winkel binnen kwam vliegen, erg
verschrikt en ongerust, want de notaris was een man van invloed
in de buurt.
»Zij heeft druivennat" gezegd!" riep de vrouw van den notaris
uit. Uw vrouw heeft «druivennat" gezegd, monsieur! Dat is
laster! Ik zal het aan mijn man zeggen. Hij zal haar wel aankla
gen. Druivennat! En uw schandelijke prijzen, die wel twintig maal
zoo hoog zijn, als die van den Printemps ! Ik kom mooit meer in
dit donkere hol terug! Keen, zelfs niet al kwamen de Prtmsiens
terug en verbrandden alle winkels uit heel Parijs behalve den
uwen ! En Pierrot een bastaard, een bastaard ! Het is laster! Mijn
man zal u er voer laten boeten!"
Pierrot is een allerliefst hondje, pur sang", mompelde Charlot
op verzoenenden toon.... Maar hij vliegt Toto telkens aan.J'
//Omdat Toto een lafaard is !" zeide de vrouw van den notaris.
En toen liet Charlot zelf alle voorzichtigheid varen en riep uit:
«?Een lafaard ! Als Toto een lafaard is, dan waren Alexander en
Caesar ook lafaards, en Charlemagne en Kapoléon Premier ook!" .
En Manon zeide: Ik heb druivennat gezegd, maar er zijn
menschen, die veel erger dingen van u zeggen. Madame, een massa
menschen zeggen : borreltjes uit den American Bar."
Toen gooide de vrouw van den notaris, blakend van woede, het
pakje garen en naa'den, dat zij had gekocht, op de toonbank neer,
en Kanon nam de sous, die zij ervoor ontvangen had, op en smeet
ze op straat, en Toto, die zijn naam had hooren noemen te midden
van al het getwist, kwam den winkel binnen, gewekt uit zijn
sluimering onder den vijgeboom.
Een lafaard, jij een lafaard, Toto!" riep Charlot uit... dan
waren de Trois Mousquetaires ook lafaards, en de Heemskinderen
ook, en zelfs de groote Roland!"
Toto. die de geldstukken in de goot zag liggen ging naar buiten,
legde zijn poot erop, nam ze n voor a met zijn tanden op, en
draafde toen weg, zooals men hem geleerd had te doen, naar den
bakker om den hoek, waar hij er een pond gnuffres in een papieren
zak voor kreeg, die hij onbeschadigd aan zijn vrienden in den Pul
(iux Roses bracht. Zij waren zoo verdiept geweest in huu ergernis
en onrust, dat zij niet op hem hadden gelet, maar toen hij den
zak tusschen hen in op de toonbank legde, kusten zij hem.
,/Wat een intelligentie!" riep Kanon uit.
//Wat een eerlijkheid!" riep Charlot uit.
//Wat een vriendelijkheid!"
Wat een geheugen!"
Hij verdient er een," zeide Charlot en gaf hem er twee.
Maar ik moet haar het garen en de naalden sturen, nu hij het
geld heeft uitgegeven," zeide Kanon.
Zij liet die boodschap doen door Aimés, het dochtertje van den
kleermaker; en de vrouw van deu notaris wilde ze niet aannemen,
en het kleine meisje ging verscheiden malen met het pakje heen
en weer, totdat het haar begon te vervelen, en daar zij niet zoo
eerlijk was als Toto, jokte zij; vertelde aan Kanon dat de vrouw
vau den notaris het gehouden had, en hield het zelf. De kloof
tusschen den l'ot uux Roses en het huis van den notaris bleef
bestaan.
Je hebt haar gezegd, dat zij dronk! Hoe kan ze je dat ooit
vergeven?" zeide Charlot. Als ze niet dronk, zou ze er misschien
overheen komen, maar nu ze het wel doet!" Hij schudde zijn
hoofd.
Zulk een geregelden en invloedrijken klant als madame Viret te
verliezen, was geen kleinigheid, maar Kanon zou zieh liever in
kleine stukjes hebben laten hakken, als peterselie voor de soep,
dan verontschuldigingen te maken.
We hebben hun sous niet noodig," zeide zij trotsch, maar zij
zou geen Parijzer winkelierster geweest zijn, als zij niet geweten
had, dat geen verstandig mensen ooit een enkelen soit veracht.
De notaris, die een zachtzinnig man was, betreurde zijn bézique
en zijn eau sucrée met zijn verloren vriend Charlot; maar zijn vrouw
zeide, dat hij een nietswaardig schepsel was, omdat hij Toto en
zijn eigenaar niet bij het gerecht aanklaagde, en daarom durfde hij
geen pogingen tot verzoening aan te wenden.
Drie maanden waren op die wijze voorbijgegaan, toen Charlot
en Toto op een goeden dag op de q/iai i/e Befly wandelden, en
ecu paar meter voor hen uit madame Viret zagen loopen met
Pierrot, den. kiemen toutoa die er erg sierlijk uit zag met zijn.
staartje over zijn rug gekruld, en met zilveren belletjes en een
blauw strikje aan. Aan de overzijde van de straat liep een groote
Ulmer dog. Pierrot sprong met zijn gewone impertinentie de straat
over en vloo? den vreemdeling aau.
De Duitsche hond verdroeg den aanval een paar seconden, sloeg
Pierrot toen neer met een van zijn groote poten, en zou zeker op
staanden voet een eiude aan zijn leven hebben gemaakt, wanneer
Toto het, gevaar niet had gezien. Toto dacht waarschijnlijk: ,,Hij
is altijd onbeleefd tegen mij geweest, maar hij is een buurman eu
een landgenoot van me, die groote kerel is een Prussien, en de
kansen staan niet gelijk," daarom snelde hij naar de overzijde,
voordat Charlot deu tijd had gehad, te zien wat er aau de hand
was, en wierp zich met kracht op deu rug vau den Ulmerdog. De
Duitscher liet den lo/duit liggeu om zich tot den sterkeren aanval
ler te wenden Pierrot vloog doodelijk verschrikt naar zija meeste
res toe, eu Toto en de lmer dog keken elkaar aau en matea
eikaars krachten onder een dof gebrom.
Gelukkig wareu er geen politieagenten in de buurt om onheil te
stichten; de voorbijgangers kwamen met tusschenbeide; Cluirlit
stond ademloos en in doodsangst toe te kijken, en madame Viret,
bleef ook staan kijken, haar Pierrot, wiens blauwe strikje gescheurd
eu hemo.iderd \vas, aan haar hart drukkend.
Ecu twee drie minuten lang stonden de twee staatige
tegenstanders elkaar aan te staren als een paar menschelijke
duellisten; hun houding was prachtig, grootsch ; .... toen kwam de
dog onder den invloed van een zeker iets in Toto's blik, iets in
zijn blik, dat zeide: Je hebt ongelijk, ga weg." Da D.utsche
houd voelde, dat hij zija meester gevonden had, heel stijf, heel
langzaam, heel onwillig gaf hij zich gewonnen. Hij draaide zich o:a
en ging weg zonder te vechten, niet bang of verschrikt, maar
vernederd en beschaamd, zooals Lauucelot tegenover Arthur. Toto
bleef als een rotsblok staan, totdat zijn tegenstander verdwenen
was, toen schudde hij zich eu liep naar Charlot toe, terwijl eenige
werklieden, die hadden staan toekijken, hem toejuichten. Madame
Viret barstte in tranen uit.
Eu ik neb hem eeu lafaard genoemd! Eu hij heeft Pierrot's
leven gered !"
Alles was vergeten en vergeven. Charlot en de notaris speelder,