De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 20 februari pagina 2

20 februari 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1078 i» zeer aanlokkelijk, maar een bezoek aan een kruiser op 4èmarinewerf te Amsterdam, zou hem overtuigen, dak deze bodems als koopvaardij- of passagierechepen alle ge«ahikti*id missen." Wij antwoorden hierop: dat deze mededeeling ons bekend was, toen wij ons artikel schreven. Een bezoek aan de marinewerf, om een kruiser te zien, was.dus overbodig. Wij gaan uit van de stelling: een vloot om tegen Europeesehe mogendheden te ge bruiken, heeft geen waarde, nu het eenmaal 5 tegen 50 of 5 tegen 80 d 100 slaat. Schaf in 't geheel geen kruisers aan, gelijk er thans gebouwd worden. Geef Indiëeen vloot, zooals het die noodig heeft niet om tegen Europeesehe mogend heden, maar om tegen rebellen te vechten. Bouw een paar schepen voor vlagvertoon, voor parade, enz., en voorts sticht een handels marine, d. i. bouw stoomschepen voor handels doeleinden, alleen in hoogen nood voor troepen vervoer naar Indiëen voor diensten ter versterking der Indische marine aan te wenden. Nog eens: wij stellen op den voorgrond, dat het onderhouden van een Nederlandsche marine van een vlootje als zoodanig , eenvoudig geldverspilling is, terwijl in drin gende Behoeften, zooals die van een stoomvaartTijii op Z.-Afrika, niet kan worden voorzien. Over deze meening het oordeel van een zee-officier te vragen is, dunkt ons, niet de aangewezen weg. 't Spreekt toch wel van zelf, dat de mannen van het marine-vak gewone vecht-kruisers noodig achten; m. a. w. Bet behoud van een oorlogsmarine. De vraag, die wij blijven stellen, luidt: is onze beschouwing, volgens welke een oorlogs marine, een eigen vlootje, voor ons land eer schadelijk dan nuttig, in elk geval overbodig moet heeten, juist; m. a. w. staat het in den strijd inderdaad 5 tegen 50 of 80 of 100; of bedriegen wij ons, en is er van een oorlogsmarine voor het behoud van 'slands onaf hankelijkheid eenig 'heil te verwachten? Zijn de «kruisers van de marinewerf' noodig ? Immers eerst als dit moet worden toegegeven is ons denkbeeld onuitvoerbaar. Wij hebben in ons Nr. van 23 Jan. dien aangaande onze meening gezegd. Opheffing van het departement van Marine en stichting van een departement van Handel en Nijver heid in zijn plaats ten sterkste aanbevolen. Ons dunkt, deze quaestie is de overweging van alle hervormingsgezinden, tot welke politieke partij zij ook behooren, waard. Eigen Eer. (Slot.) Bevonden wij ons op een dwaalspoor, toen wij uit het verslag van de Rede meenden te moeten opmaken, dat officieren met een openlijke aanbieding van excuses niet altijd geiuegen nemen ? En de geschiedenis van den Franschen kolonel dan, die toch maar duelleerde, ofschoon hij getoond had, dat de aangeboden excuses hem voldoende voorkwamen? En de getuigenis van generaal Netscher; dat zelfs een officier »van karakter" meestal niet duel leert om de beleediging, maar uit vrees voor zijn makkers?! Noodig is een «oordeel van kameraden" in eerezaken. De eereraad, zoo lezen wij in de R.*-de, zij in eerste instantie de jury in eerezakeD. Zulk een jury geeft het oordeel van militaire vakgenooten «bezadigd en onpar tijdig." Wel te verstaan het oordeel van vakgenooten, die in hun bezadigdheid, zich n iet ont zien zichzelf en hun collega's boven de straf wet te plaatsen, en (men denke al weder aan generaal Netscher's woorden), hun vakgenooten tot een duel te verplichten ook als dezen daartoe geenszins geneigd zijn. Uit de lezing der Rede is ons werkelijk gebleken, anders dan uit het Verslag, dat de eereraden niet de strekking zullen hebben tot het duel te verplichten. Maar als nu die meerderheid van een eere raad zal zijn samengesteld uit mannen als de luit.-kol. die »met het duel nog niet geheel liebben afgerekend", en er doet zich een geval voor waarin, volgens hen, »het tweege vecht den eenigen uitweg biedt om liet eigen rechtsgevoel te bevredigen" wat dan? »De uitspraak van den eereraad laat hem (die duelleeren wil) geheel vrij," maar welk een waarborg bestaat er, dat de uitspraak van den eereraad ook.hem.geheel zal vrij laten, die niet duelleeren wil ? Zullen wij, wetende hoe zelfs generaal Netecher. luit.-kol. De Vlaming en de meerderheid van de officieren denken, niet zeer dicht tot het verplichten van duelleeren naderen, al blijft officieel de Eere raad een instelling tegen het duel! Want men bedenke het wel, volgens de verzekering van d« Vlaming, is »uit den aard der zaak verrnreg het grootst aantal onzer officieren," niet princi pieel gekeerd tegen het duel. Maar de luit.-kol. schijnt zoo goed als uit sluitend aan het corrigeeren van beleedigers te denken, en vraagt ons of wij niet zouden meenen, dat»dit echerpsnijdendeontióle-middel nuttig zal weiken, om in de militaire maat schappij het fatsoen hoog te houden." Onze wedervraag is: wat voor soort wereld en wat voor soort fatsoen hebt gij op 't oog als ge daaryoor zulk een middel onontbeerlijk acht terwijl wij burgers er nimmer behoefte aan ge voelen, zelfs wij journalisten, over wie gij u be kommert, niet? Meent gij dan werkelijk dat strenge bepalingen en wetsvoorschriften meer vermogen, dan de ontwikkeling yan_ geest en gemoed in de atmosfeer der vrijheid? Wij journalisten strijden om zoo te zeggen dage lijks met vakgenooten en met niet-yakgenooten, en wie onzer kwam het ooit in het hoofd een jury voor eerezaken te vragen ? Wat heeft een mensch meer noodig om zijn eer te voldoen, dan de gelegenheid zich te verdedigen, en een geweien, dat ter eerste en laatste instantie zijn rechter kan zijn ? Officieren kunnen toch ook spreken en schrijven en het bezit van een conscientie werd hun niet ontzegd. Leer hun, zoo zouden wij zeggen, leer hun zich daarmede vergenoegen, m. a. w. richt hun opvoeding op karaktervorming in, en ge geeft hun voor het heele leven meer dan alle mogelijke eere raden kunnen waarborgen. De luit.-kol. zie er de Nederlandsche pers gerust op aan, om eens te weten wat de officier als eereman worden kan, zonder eereraden en met de op voeding in volle vrijheid, al veracht, die Pers ook in zakelijk debat een bezadigdheid, die de waarheid verduistert, aangezien maar al te dikwijls het helste licht gevorderd wordt om het publiek in staat te stellen verderfelijke dubbelzinnigheid te onderkennen. Zorg voor eigen eer zonder eereraden, want deze kunnen niet anders uitwerken dan dat men in het leger eigen eer naar de uit spraak van anderen opvat; dat men aan uiterlijke eer boven innerlijke eer hecht; en dat het karakter verliest wat »het kleed" mose winnen. En het duel wilt ge dat onmogelijk maken volg den weg, dien men in Engeland daartoe insloeg, de eenige weg, die regelrecht leidt tot het door luit. kol. de Vlaming, kol. Boogaard, Thomson, ons en zooveel anderen gestelde doel. Vooroordeel in duelzaken. Met verwondering werd door mij kennis genomen van den scherpen aanval, dien ik van de zijde van De Apisterdammer in zijn nummer van 13 Februari l,J. te verduren had, wegens eene, bij het waarnemen van het openbaar ministerie bij de rechtbank te 's Gravenhage, door mij gebezigde uitdrukking, omtrent het wezen van het tweegevecht. Ik houd er n ij van overtuigd dat eene zachtere en meer billijke beoordeeling mij zou zijn ten deel gevallen, indien de redactie kennig gedragen had van het door mij ge nomen requisitoir in zijn geheel, van dejuiste woorden daarbij gebezigd, en van het rechte verband waarin, en de strekking waartoe, ik mij van _de gewraakte zinsnede bediend heb. Daar ik deze echter niet schrijf, en ook niet schrijven kan, in mijne kwaliteit van Substituut-Officier van Justitie, zoo ligt het uit den aard der zaak ook geenszins op mijnen weg, om hierbij over het genomen requisitoir uit te wijden, en uiteen te zetten in welk verband en met welk oogmerk ik van het duel als van een vooroordeel heb gewag gemaakt. Alleen worde m\j eene korte opmerking vergund naar aanleiding van het mij gedaan verwijt, als zoude ik door van het duel te gewagen als van een vooroordeel, dat zoo danig in de maatschappij is ingeworteld, dat er in vele gevallen veel moed vereischt. wordt orn zich daaraan te onttrekken, der Neder landsche maatschappij onrecht zou hebben aangedaan. Ik acht dit eene sloute bewering, die wellicht haar ontstaan te wijlen heeft aan den ernstigen wil van de Amsterdammer ora aan het duel alle reden van bestaan te ont zeggen, maar die niettemin met de werkelijk heid in strijd is. Gelukkig mag geconstateerd worden, dat in ons land het tweegevecht slechts zelden voorkomt. Doch dit neemt niets af van het feit dat, waar omstandigheden er toe leiden dat twee personen onderling eene eerezaak hebben uit te maken, en de een den ander tot een tweegevecht uitdaagt, het bestaande vooroordeel te dien aanzien wel ter degezijn invloed op den uitgedaagde doet gelden, meer of minder gevoelig in. verhouding tot de omstandigheden, en eene weigering ziener zijds niet kan word_en aangemerkt ais eene zaak, even onbeduidend en eenvoudig als eene weigering om te voldoen aan welke dwaze uitnoodiging ook. De omstandigheid trouwens dat het twoe gevecht als delictum sui generis in het Wetb. van Strafr. geregeld is, en dat verwonding bij tweegevecht lichter gestraft wordt dan mishandeling, kan op zich zelve reeds ten bewijze strekken, dat de Wetgever is niet geringe mate met een bestaand vooroordeel heeft rekening gehouden. Maar wil_ men zich de moeite getroosten om de memorie van toe lichting over het onderwerp «tweegevecht" te raadplegen, dan zal het nog duidelijker wor den, dat de Regeering bij de samenstelling van het W. v. Sr. in geenen deeiedemeenirig was toegedaan, dat de wanbegrippen omtrent tweegevecht hadden uitgediend en in een museum van oudheden konden worden op geborgen. Integendeel; de Regeering noemde het tweegevecht het uitvloeisel van een oud en moe.ielijk uit te roeien vooroordeel waardoor twee tegenstanders bewogen worden om vol doening te verkrijgen en te geven over eene ware of vermeende kreukirg van het eerge voel, en maakte daarbij de opmerking dat in zeer vele gevallen liet beslaande maaiwliappelijke vooroordeel, en niet eigen misdadige impulsie de daders tut l/ft misdrijf heirrrnt (val. Mr. H. J. Smidt. W.v. Sr. Il', blz.lui). Bijna, twintig jaren zijn verloopen sedert, de Regeering zich in dien geest, uitliet.; doch het wil mij voorkomen dat in dit tijdsverloop de maatschappij in haar geheel zich niet zoozeer aan het oude vooroordeel heeft, vermogen te ontworstelen, dat de A>ii>stei'da>n»ter gerechtigd zoude zijn tot het voeren van eene kritiek, op de wijze zooals onlangs gedaan werd, om dat ik het noodig oordeelde om van het be staande vooroordeel gewag te maken. De wanbegrippen omtrent tweegevecht, die bij voorkomende gelegenheden nog verre van uitgeroeid blijken te zijn, acht ik even on redelijk als dwaas; zij zijn niet te verdedigen, noch uit oogpunt van recht, noch uit dat van moraal; en allerminst ligt het in mijnen geest om het misdrijf van tweegevecht qua talis te verkleinen of eenigermate te vergoe lijken. Dit zou der redactie trouwens ook duidelijk geweest zijn, ware zij in staat geweest om van het gehouden requisitoir volledig kennis te nemen; dan zou zij ook mijn beroep op eene uitspraak van de Regeering vernomen hebben, die van het duel gewaagde als van een in breuk op den rechtsvrede tot bevordering van eigenrichting, die in een beschaafden Staat en bij gevestigde en regelmatig werkende rechtsorganen krachtig behoort te worden tegengegaan. In theorie wordt deze stelling algemeen erkend; de praktijk blijve dan niet achter wege. Jhr. Mr. P. A. J. VAN DEN BRANDELER. 's Gravenhage, 16 Feb. '98. Het doet ons genoegen dat Jhr. v. d. Brandeler, zij 't dan ook niet als officier van justitie, den ongunstigen indruk tracht weg te nemen, dien zijn woorden moesten maken. Die woorden waren volgens het verslag in de O. H'aarl. Crt.: het duel »een formaliteit, die nu eenmaal in de maatschappij zoodanig is ingeworteld, dat er mei zedelijke moed rereischt wordt, om zich, daaraan te onttrekken'' Aangenaam is het ons te vernemen, dat de heer v. d. Brandeler in zijn requisitoir het duel krachtig heeft veroordeeld, gelijk trou wens de wet van hem eischt; doch de boven aangehaalde woorden hebben hiermede niet hun gevaarlijk en onwaar karakter verloren. Dat bij de behandeling van het strafwet boek, nu bijna twintig jaar geleden, minder juist gesproken is van een maatschappelijk vooroordeel, waar bedoeld werd een militair vooroordeel, gaf hem o. i. geen recht aan gaande de hedendaagsche &Mj-#«nnaatschappij te verklaren, dat het duel daarin zóó diep is ingeworteld, dat er vo_or een burger veel redelijke moed wordt vereischt zich daaraan te onttrekken. Het duel werd als een delictum sui (jeneris strafbaar gestel'l, geenszins wijl het in de burgermaatschappij zoo diep was ingeworteld, maar omdat het in het leger betrekkelijkerwijs veelvuldig voorkwam. Het leger werd dan ook bij de behandeling van het Wetb. v. Strafrecht allerminst vergeten! Gevaarlijk is het in een land, waar het duel onder burgers bijna nooit voorkomt, als o 77c.icr mn justitie te gewagen vau veel medelijken nwcd, noodig om zich daaraan t u onttrekken. En zoo lang jhr. v. d. Brandeler ons geen opgave verstrekt van een aantal gevallen, waaruit blijkt, dat het duel als middel tot eerherstel onder burgers, en vooral onder wcxtcrs in <lf, redden niet zonder het betoonen van ceel vdflijlxn moed was te ont gaan, mag hij het, ons niet euvel duiden, als wij hem ten laste leggen, dat hij onwille keurig, onnadenkend der N::derlandsche /jwyermaatsciiappij onrecht heeft aange'daan. Wil men aangaande het duel onder ons Nederlanders naar waarheid getuigen dan kan men slechts constateeren, dat het den nietmüitair in de oogen zijner medeburgers be lachelijk maakt. Zoover is het gelukkig gekomen al schijnt er dan in den Haag een kringetje te zijn, waar men dat nog niet weet. RED. De zaak Zola. Een snuff'olaar heeft zich de moeite gegeven, de lijst op te maken van de »Crix de J'aris" van ITS'S tot op onzen tijd. De lijst levert liet overtuigend bewijs, dat het, Parijsche volk zich gaarne op luidruchtige wij/.e uit, maar óók, dat het zijne op die wijze geuite politieke sympathieën e» antipathieën (van overtui gingen kan men haast niet spreken) wisselt op eene wijze, die slechts door eene beden kelijke mate van ontoerekenbaarheid te ver klaren is. Bepalen wij ons tot het eerste deel der lijst, dan hooren wij in 17SS de Parijzenaars roepen: »L<jve de koning! leve de adel! leve de geestelijkheid!" In 17^9: »Weg met, den adel! weg met de Bastille! leven de EtatsGénéraux! Leven Necker en Mirabeau! Leven Orléans en de geestelijkheid!'' In 1791: »Weg met den adel! Weg met de priesters! Geen God meer! Weg met Necker! Leven Bailly en. L'ü'ayette! Weg met Bailly en met de grondwet van '91!" In 1793: Weg met Louis Capet! Weg met de monarchie en de con stitutie van '92! Weg met Dumouriez! Leve de Republiek! Leven vrijheid, gelijkheid en broederschap! Levende (.üroiidinsl Weg met den adel, de rijken, de geestelijken! Leven de Jitcoliinul Leve Robespierre! Leve Marat, de vriend des volks! Leve de TerreurV' In 1794: »Weg rnr-t de Crin>ndinx\" Leven de Burrère on ('outhon! Leve de guillotine!'' In het zeü'd ; jaar en in '95 : »Weg met de Terreur en met de beulen! Weg met R'jbespierre!" Afwisseling genoeg voor zoo korten tijd; eene merkwaardige bevestiging van het typisch Fransehe spreekwoord: ^Toutjiasse, lont fa.v.sr, 'nill frls.sv."' Wanneer zal hot den Parijschen badnndx heginnen te vervelen, de lucht met hun kreten : y>f'oiisj>iirz Zola.' A l>as Irs Jnifs!"1 te ver vullen ? /al eerst nog het antisemitisme hoog tijd vieren, en voor het ontketenen der laagste hartstochten aanleiding vinden in den strijd tusschen een verblind militarisme en een zelfbewust intellect? * * * Wat op straat geschiedt, is bedenkelijk genoeg, maar veel bedenkelijker zijn de tooneelen in de rechtzaal. Hier zijn het geen on toereken bare personen, die, misleid of op geruid, aan eene oogenblikkelijke opwelling toegeven. Hier wordt, onder den onmiskenbaren druk van de hoogste militaire autori teiten en van eene al te inschikkelijke regee ring, het recht verbogen en het kromme recht gemaakt. De »eer van het Fransehe leger" is het groote woord, dat den geheelen toestand beheerscht. Een groot woord, maar tevens een ijdel woord. Want deze »eer" kan niet flul leti, dat een begane fout worde hersteld, maar v>èl, dat mannen als E-;terhazy en du Pa.ty de Clam, lieden met een mér dan verdacht verleden, worden schoon gewasschen en zelfs verheerlijkt, en dat mannen als Picquarl, die zonder omzien hun plicht hebban gedaan, worden verguisd. Hier klinkt, bij elke vraag van de verdedigers, die eenig licht zou kunnen verspreiden over de jammer lijke toestanden, welke men tot eiken prijs bedekt wil houden, de cynische beslissing van den president: »La question ne sera pas posée." En getrouw aan de gegeven wenken, verschuilen de meeste getuig; n zich achter het staats- of het beroepsgeheim. Gelukkig zijn er in de rechtzaal ook lichtpunten waar te nemen. De verdediging is in de beste handen. Maitrc Labori, Zola's advocaat, groot, blond eu blozend, levendig gesticuleerend, met luide krachtige stem sprekend, leidt feitelijk de debatten. Niettegenstaande den passieven stuggen tegenstand van den president, weet hij den getuigen voor de verdediging menige verkla ring van onschatbare waarde te ontlokken en van de tegenstanders bekentenissen te verkrijgen, die hunne zaak in de oogen van ieder onbevooroordeeld mensch hopeloos moe ten maken. Malt r e Clémenceau, de advocaat van zijn broeder, den bekenden politicus Georges Ciémenceau, of liever van diens blad 1'Aiirore, klein en donker, met matgele ge laatskleur, spreekt minder dan zijn collega Labori, maar waar hij ingrijpt in het debat brengt hij door zijne onverbiddelijke scherpte en zijn onomstootbare logica zijn tegenstan ders meedoogenloos in het nauw. Nog zijn de eigenlijke pleidooien niet gehouden, maar de getuigenissen van den overste Picquart, van de oud-ministers Thcvenet en Trarieux, van den afgevaardigde Jaurè-i en den Senator Ranc, van den advocaat Demange. die in 1S91 Dreyfus verdedigde, waren, zoo niet in den vorm, dan toch naar den inhoud, uitmun tende en welsprekende pleidooien. Een Hongaarsch blad heeft dezer dagen, naar het beweert uit zeer goede bron, mede gedeeld, wat eitrenlijk achter de zaak DreyfusEsterhazy steekt. Drie jaren geleden stonden de kansen voor eene Fransch Russische Alliantie lang niet zoo goed, als destijds van Fransehe zijde werd beweerd. Men wantrouwde de gegevens, door de Fransehe regeering natuurlijk met de meeste bereidwilligheid over het Fransehe leger verstrekt, en men vond dat die gegevens wel wat al te veel deden denken aan de optimistische rapporten van generaal Leboeuf vóór den oorlog van l S70 71. Daarom zette de Russische regeering spionnen aan het werk, om langs eigen weg de ontvangen inlichtingen te verkrijgen. Esterhazy was hierbij de hoofdman en, - - hij handelde in overleg met de Fransehe regee ring. Daar echter de door hem geleverde stukken moesten komen van een officier van den generalen staf, gebruikte hij den naam van Dreyfus, natuurlijk buiten diens weten. Indien inderdaad generaal Mercier, destijds minister van oorlog, en generaal de Boisdeffre, chef' van den generalen staf, zich tot deze manoeuvre hebben geleend ora het tot stand komen der Alliantie te bevorderen, dan zou men hunne houding met het volste recht schandelijk kunnen noemen. Wij willen aannemen, dat eene dergelijke laagheid niet is begaan, maar wanneer de autoriteiten ook nu nog zich op redenen van staat blijven beroepen om eene onloochenbare rechtsverkrachting te verontschuldigen, dan blijft er een wijd veld open voor de alleronaange naamste gissingen. Met het woord »verrvader" kan men den nuchterstcn Franschrnan het .hoofd op hol brengen. Wordt een Fransch leger verslagen, dan kan dit slechts een gevolg van verraad zijn. Beschuldigt men. zooals in IS,O, een maarschalk van Frankrijk (Bazaine) van verraad, dan zal het aantal van hen, die nog aan de onschuld van den beschuldigde gelooven, betrekkelijk groot zijn ; kiest men een Jood^chen kapitein met een Duitschen naam uit, dan twijfelt zoo goed als niemand. En dan wordt een door en door onzedelijk en onwaardig anti-semitisme geënt op den ziekelijken stam van het chauvinistische militarisme. Zullen deze drie factoren, de rai^nn d i'laf, het chauvinisme en het fanatisme machtig genoeg zijn om Zola's edel streven te ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl