De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 20 februari pagina 3

20 februari 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No, 1078 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ? fidelen en eene herziening van het proces Dreyfus verhinderen? Wij kunnen het ons haast niet denken, na al het licht dat in de laatste dagen over deze diep-treurige zaak is verspreid. DesWipn m Je ranpxaiB lij let Opbaar Ontaijs. i. Autoriteiten, die zich vóór het behoud van de rangexamens hebben uitgesproken, be paalden zich steeds tot korte verklaringen, argumenteerden niet. Hierover klaag ik in de brochure, welke ik over de quaestie der rangtxamens geschreven heb. Wat autoriteiten nalieten, pogen _ thans een paar deskundigen, die niet autoriteit zijn, te doen in twee courant artikelen, een in de Amsterdamsche Courant en een in Het Nieuwe Sclioolblad, en wel op geheel verschillende wijze. De deskundigheid van den schrijver in De Amst. Courant wordt geconstateerd in een mededeeling van de redactie; zij zou anders niet bijzonder zijn opgevallen. Zijn gezindheid ten opzichte van dengene, dien hij bestrijdt, blijkt het best uit het slot van zijn artikel, waar hij, iets geheel anders bewerende dan ik gezegd heb, mij zoo vriendelijk mogelijk toevoegt, dat ik het wel met hem eens zal wezen; hij be handelt mij overdreven welwillend, tot zwak worden toe. De schrijvers van Het Nieuwe Schoolblad de redactie bestaat uit de heeren J. Lohr, A. S. Sehoevers, J. Stamperius en C. van Riet zijn deskundigen omdat zij hoofd onderwijzers zijn, en trachten zich als zooda nig te doen kennen, voornamelijk, door mij kennis van het door mij behandelde onder werp te ontzeggen, door mij mijn jeugd te verwijten, door het woord deskundige gespatieerd te laten drukken, als zij mij niet be doelen, door de woorden «kennen van hooren zeggen" mij een paar malen voor de oogen te tooveren, als zij wél spreken van mij. En zij nemen tegenover mij een gedecideerd vijandige houding aan. * ** Een week voordat de heeren Lohr, Sehroeyers, Stamperius en Van Riet de zaak, welke ik verdedig, in hun blad zouden bestrijden, hebben zij op mün persoon een aanval gedaan. Wie den loop der gebeurtenissen, welke met deze quaestie in verband staan, gevolgd heeft, weet, dat ik in zekere vergadering aan een spreker, die mij een zware beschul diging naar het hoofd geslingerd had, in een ietwat vurige improvisatie, een min vrien delijke vraag heb gedaan, en dat toen de heer Gerhard een socialistische anekdote erop heeft laten volgen. Nadat ik een nadere ver- ; klarine heb gegeven in De Telegraaf tracht Het Nieuwe Schoolblad, zich houdende van den domme, zwijgende over de aanleiding van mijn optreden in de bovenbedoelde ver gadering, van de waarheid een zeer klein gedeelte vertellende, mijn medeleden van de schoolcommissie tegen mij op te jagen. Indien het mogelijk ware, bij het lezen van het giftige stuksken hoofd-onderwijzers-redac tie aan iets anders dan kwade trouw te denken; indien bij de vier schoolhoofden de noodige domheid mocht worden verondersteld, zou ik deze op de proef willen stellen door hun te vragen: »Welk is het onderscheid ' tusschen de volgende zinnen : Pieter gelooft i dat Jan oneerlijk i», en »lk zeg dat Jan i oneerlijk is?" Wie aan een onder wijzer vraagt, i oi^hij soms denkt door vleierij 'carrière te i zuilen maken, heeft volstrekt niet beweerd, l dat door vleierij carrière te maken ia. i Maar ik behoef de vraag niet te stellen, ?want, dat het achtbare viertal onderwijzers niet dom is, heeft het in den strijd tegen mij i terdege bewezen. * * * Reeds in de inleiding, den aanval op mijn persoon, is in een zinsnede, welke ik schreef in IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIlllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIII De Generaal en zyn Adjudant. Naar het Fmnscti VAN H. S. DE FORGE. I. Toen voor het eerst het gerucht de ronde dee l te Clermout-sur-Saöne, dat generaal Vaquelin zou gaan trouwen, werd dit nieuwtje algemeen met een ongeloovig schouderophalen outvangen. De generaal was juist nog slechts twee jaar ver wijderd van iet tijdstip waarop men gewoonlijk pensioen vraagt, en op dien leeftijd denkt men er gewoonlijk niet aan een vrouw te nemen. Boven dien kon niemand den ouden soldaat, overigens uitstekend militair, ' doch in de hoogste mate op vliegend, zich voorstellen als iemand, neergezeten als minnaar aan de voeten zijner aangebedene. Men moest zich echter gewonnen geven, toen iedere corpscommandant voor zich en de heeren officieren van zijn regiment een grooten brief ont ving, behelzende: ^Generaal Vauquelin, chef van het 21e corps, groot-officier van het Legioen van Eer, enz., heeft de eer u kennis te geven van ziju huwelijk met Hlle Immaculada-Conception de azameda y SanGervasio." Deze kennisgeving maakte de algemeene vroolijkLeid gaande; van de generaals tot den geringsten soldaat, allen begroet'en dit late huwelijk met de De Telegraaf, en die door Het Nieuwe Schoolblad werd overgenomen, het woordje mij gecursi veerd, terwijl ik dit niet had gedaan. Zoo iets haalt alleen een slimmerd uit, die goed de beteekenis kent van een onderstree ping in een bepaald zinnetje. Die zelfde slimmerd doet in het volgend artikel door aanhalingsteekens 't voorkomen alsof ik-zelf nu en dan had toegegeven, dat ik de zaken slechts ken van hooren zeggen. Mr. J. A. van Gilse heeft in een brief, dien ik in mijn brochure vermeld, zich zeer beslist uit gelaten tegen rangexamens. Ik was, natuur lijk, zoo eerlijk, een inleidende verklaring, waarin Mr. v. G. klaagt over de moeilijkheid van een goede regeling, niet weg te laten. Deze zinsnede neemt Het Nieuwe Schoolblad gecursiveerd over en het verzwijgt de onmid dellijk erop volgende woorden, een zeer scherpe afkeuring van de rangexamens, waarin de conclusie ligt van den ganschen brief'. Fijn Spel, voorwaar! Handige waarheidverdraaiing! Waar _ ik heb geschreven dat de school commissie over de quaestie der ratigexatnens gaandeweg »meer op de hoogte gekomen was," laten de redacteuren in Het Nieuwe Schoolblad mij tusschen aanhalingsteekens verklaren, dat de schoolcommissie »thans eerst op de hoogte was gekomen." Ik had het woord meer niet onderstreept, mijn eerlijke tegenstanders doen het voorkomen, alsof de woorden, die ik niet gebruikte, door mij wel gecursiveerd zijn. In mijne brochure" staat, dat de meerderheid der schoolcommissie deze commissie »belet heeft te doen wat ieder rechtschapen mensch in het leven van den oprechten omgang tusschen niet-vijanden zich tot een duren plicht zou rekenen." Duidelijk is in het zinsverband, dat ik het betreur, dat de leden van de schoolcom missie in den deftigen omgang tusschen olficieele lichamen meenen, niet te mogen doen wat zij als rechtschapen menschèii iu het da^elijksch leven zeker doen zouden. Deze zekerheid wordt door mij, even verder, zeer beslist uitgesproken, waar ik zeg: »De heer Lioiii zou i u het dagelijksch leven" enz. De heeren Lohr c.s. knippen uit mijn brochure het boven aangehaalde zinnetje en voordat zij het afgeven aan den zetter van hun blad, schrappen zij de woorden, welke ik thans er in gecursiveerd heb. Wie nu niet mijn brochure en wél liet Nieuwe Schoolblad leest, en zoo weinig op de hoogte mocht zijn, dat hij deiedacteuren van dat blad voor oprechte lieden aanziet, moet zoo hopen de heeren Lohr c.s. gloeien van verontwaardiging, omdat ik mijn medeleden der schoolcommissie voor niet rechtschapen menschen zou hebben uitgemaakt. Met grove brutaliteit staat de zoo schan delijk verminkte aanhaling tusschen aan halingsteekens gespatiëerd gedrukt in Hel Nieuwe Schoolblad en nog brutaler staat zij zoo óók op den afdruk vau het artikel, welke in de jongste vergadering der schoolcommissie ten stadhuize netjes was neergelegd op alle tafeltjes, vóór ieder lid een exemplaar. Zeg nu eens, dat zulke auteurs, die zóó hun stukken schrijven en zóó ze verspreiden, niet slim zijn, te dom zouden wezen om het verschil in beteekeuis tusschen de zinnetjes van Pieter en Jan te begrijpen. * * Ik heb bij deze polemiek met nobele mannen te doen ! Zij, die in oprechtheid de rang examens wenschen te behouden, moeten wel verlegen zijn, nu de schriftelijke verdediging dezer instelling wordt ter harte genomen door bijna niemand dan door mannen met zoo edel hart als de redacteuren van het schoolhoofden orgaan ! Waarlijk, deze schrijvers geven ons geen hoog denkbeeld van de beoefening der chris telijke en maatschappelijke deugd, zonder welke de maatschappij geen oortje waard is, de eerlijkheid. Kostelijke voorbeelden! Hetgeen de deskundige heeren verder ge schreven hebben, zal ik behandelen in het volgend artikel. Tot goed begrip ervan vond ik noodig, eerst te doen uitkomen, wie de schrijvers zijn van Het Nieuwe Schoolblad. FEED. WIERDELS. SipalemeDten nit flen UtreÉtsclo Gemeenteraad door JAN VAN 'T STICHT. De heer D. de Groot. Een schoolmeester! Drie of vier en zeventig jaar oud !.... Maar PU moet ge niet het eerste het beste oude kereltje, dat u voorbij gaat en met een paar waan wy ze oogen de wereld om zich heen bekykt, alsof hij overtuigd is, dat die zonder hem er niet zoo uitgezien zou hebben als thans, dadelijk voor meneer de Groot houden. Want dan zoudt ge u vergissen ! Meneer de Groot is geen oud kereltje. Integendeel, hij is een flinke, breede, stoere zoon van 't Noorden, die daarheen stapt met een solieden, vasten tred, welke u eer zou doen denken aan een oud-militair dan aan een oud-schoolmeester. Van een schoolmeester heeft hij dan ook hfelemaal niets weg, of 't moet zijn van dien nen van het beruchte honderdtal uit het spreekwoord, waarvan men er in den regel maar negen-ennegentig aanduidt. Het is een genot om dezen ouden heer gade te slaan als hij over de straat gaat. Zoo blijmoedig 'vervolgt hij zijnen weg, alsof hij nog pas aan den aanvang van zijn levensbaan was in plaats van reeds een aardig eindje op weg naar den eindpaal. Niets schijnt den deftigen grysaard te ontgaan, alles keurt hij zyne aandacht waardig. Dieren en menschen, planten en hoornen, de lucht en de straat. . . alles wekt zijne belangstelling en hij verheugt zich blijkbaar in de groote ver scheidenheid, die zijn blik in alles om hem heen ontwaart en een wandeling in de vrije natuur is voor den meester eene school, waarin hij met eiken stap zijn kennis vermeerdert. Hij loopt d iar niet heen als een automaat, met een gezicht dat thuis in de plooi gezet is, die daarop blijft rusten tordat hij weer binnenkamers is. Neen, telkens wordt zijn gelaat verhelderd door een blijden glimlach of straalt er ? rgernis uit zyne doordringende oogen, al naar gelang hij iets ontdekt dat hem aangenaam is of hein hindert. Een fraaie uitstalling voor een winkelkast doet hem evenzeer zijn gang vertragen als een paar vroolijk stoeiende jongens of een hijgend paard, dat Bun te zwaren last moet voorttrekken. Zijne gedachten, al houden die zich ook een wijl met j iets anders bezig, worden niet afgeleid van de taak, die hrj heeft op zich genomen, en waaraan hij, als een waardig «lot van een welbesteed leven, al de vruchten zijner ervaring met onver deelde toewijding schenkt. En al is zyn voorI hoofd niet met diepe rimpels doorploegd, al zijn zijne j oogen niet steeds naar den grond geslagen l alsof hij daaruit zijn wijsheid moest halen ; als hij op weg is naar of van eene school en uat is hij bijna altijd dan kan men er zeker J van zijn dat hij weet wat hij daar gaat doen en met groote liefde voor de jeugd en het onderwijs j gaat doen. Hij is schoolopziener hoe de leerlingen hem schatten blijkt wel het best uit den naam van oom de Groot, dien de kindermond hem geeft en in die qualiteit gaan hier alle zaken het onderwijs betreffende door zijne handen. Hij is de vraagbaak van allen, van onderwijzers en be ambten, en men is er zoo aan gewoon geraakt dat de heer de Groot niets te gering schat, dat hij niets ongelezen en onbostudeerd laat, dat men, vooral op het stadhu;s, hem met het meest volkomen stedelijk vertrouwen vereert en dien tengevolge alles op zijne schouders laadt. Te verwonderen is het dus niet, dat, met hoeveel ijver ook bezield, de heer de Groot het vele en vooral het allén werken wel een weinig begon te verdrieten en hij daarom aan Hare Majesteit zijn ontslag aanbood. Maar, de eervolle onderscheiding mag hier wel genoemd worden, de Minister kwam hem vragen die ontslagaanvrage weer in te trekken, men kon hem nog zoo noode missen, en de heer de Groot liet zich weer lijmen: van den ochtend tot den avond wijdt hij weer al zijn krachten aan het onderwys, dat hem lief minst eerbiedige grappen. Doch de lachers veran derde in bewonderaars, toen Mevr. Vauquelin ver scheen, met haar vijf-eu-twintig jaren, haar donker blauwe haren en haar oogen, vurig ais de zou van Mexico, haar geboorteland, men wist daarenboven te vertellen, dat Mevr. Vauquelin even jeugdig en rijk was, ais schoon, drie hoedanigheden, die vol maakt samen kunnen gaan. Haar komst bracht een geheele omkeeriug teweeg iu de anders zoo rustige stad. De feesten tri recepties volgden elkander op. De staf gaf het voorbeeld; de uverige generaals volgden het na; de burgerlijke autonteiteiten bleven evenmin achter; die winkelstand beleefde gulden dagen. Het jonge huisgezin scheen even eensgezind als gelukkig. Mevr. Vauquelin, geestig, beminnelijk, welwillend voor iedereen, was de afgod der geheele stad. De generaal straalde vau genoegen. Doch dit schouwspel beviel in het minst niet aan een groep jonge officieren, bij wie de verschij ning van Mevr. Vauquelin de eerzucutigste wen schen had opgewekt. Vooral was dit het geval bij den knappen kapitein St. Lé>uard, zeer gezien in de Clerrnontsche salons eii de aaulegger van alle feesten in het hoofdkwartier. Als adjudant dichter bij den huiselijkeu haard staande, had hij zooveel te beter de verwarmende stralen gevoeld ec wachtte hij het oogenblik af, waarop de zonnige hemel van het gezin Vauquelin betrekken zou; iets, wat vol gens hem onvermijdelijk was. Dit oogenblik dacht hij aangebroken, en hij verheugde zicli er over, de slecütaard! toen hij zijn generaal eensklaps weer even ongenietbaar zag worden als tijdens zijn oud-vrijerschap ; het regende yJoeken allerwege; afgewisseld met "iitelbare dagen kamerarrest. Echter had St. Léonard het grootst mogelijke ongelijk, dit toe te schrijven aan oueeuigheid m het gezin van zijn chef. De oorzaak was, alleen, dat de algemeene inspectie naderde, en hoe dichter dit tijdstip nabij was, hoe prikkelbaarder de corp.commaudaut werd. Het is dan ook niet zeer aan genaam (we moeten het eerlijk bekennen) een zoo warm nestje als dat van den generaal te moeten verlaten, om gedurende twee maanden niets anders te doen dan de ransels der soldaten en het theorethisch onderricht der onderofficieren na te gaan. Doch de generaal had, toen hij voor die verwensehte inspectie vertrok, een andere zorg. A!s hij afwezig was, zou hij aan zijn vrouw moeten schrijven en Mme Vauquelin had volhard in haar verlangen om vau haar man dikwijls, zeer dikwijls brieven te ontvangen, en daarbij lange, heele lange. Nu zou een vijandelijke batterij, die overal dood en verderf verspreidde, den generaal miuder in de war gebracht hebben, dan het vooruitzicht een brief te moeten schrijven. Hij had het land aan iedere correspondentie en belastte er altijd zijn staf mee. Als het hem bij uitzondering gebeurde, dat hijzelf de pen ter hand moest nemen, deed hij het met een besliste kortheid. Toen een kolonel hem eens ten eten had gevraagd, en hij over niemand kon beschikken, die voor hem zou antwoorden, nam hij een heel groot vel van het olucieele papier en zette er op: Ja, Bonjour. Generaal Vauquelin." Het was een zijner langste eigenhandige brieven ge weest; hij kon echter met zijne jonge vrouw niet op een even korte mauier correspoudeereu. II. Daar kreeg hij eensklaps een gelukkigen inval, hij liet kapitein St. Léonard roepen en zeidc: //Kapitein, gij kunt goed stellen en hebt een mooie hand. Ofschoon het wel uw dienstbeurt niet is, neem ik u toch mee op mijn rondreis. Wij vertrekken morgenochtend om vijf uur, met den eersten trein." Er bleef voor St. Léonard niets anders over dau te gehoorzamen, wat hij dan ook deed. Van gauscher harte echter verwenschte hij de krijgstuclit is en dat hy zyn geheele leven lai g als zyneroeping heeft beschouwd en behartigd. Ook in den Raad hoort men hem zelden anders spreken dan wanneer er zaken, het onderwijs be! treffende, aan de orde zy'n. Zyn tongval herinnert aan dien van dr. Schaepfflan, zooals trouwens zijn geheele forsche figuur eenigszins aan dezen heer doet denken. Zyu stemgeluid heeft datzelfde snerpende en krakende, dat bij den eersten keer als men den grooten redenaar hoort, niet juist een aangenamen indruk maakf, en naar dien tongval te oordeelen komen de beide heeren vermoedelijk uit dezelfde streek, ofschoon zij bepaald niet te zamen op de school banken hebben gezeten. Dit volgt zoowel uit het verschil in leeftijd als in de lengte van de broek. Als de heer de Groot nog wilde gaan wielrijden zou hij zich daarvoor een nieuwen pantalon moeten aanschaffen, terwijl dr. Schaepraan in zijn oude garden>be nog wel een geschikt kleedingstuk zou vinden. Een grooter tegenstelling dan deze twee ik zal ze maar noemen gewestgenooten kan men zich nauwelijks denken. Sehaepman vol vuur en leven, met armen en hoofd steeds in beweging, oogen, die vonken schijnen te spatten, woorden die aan zijn mond ontrollen alsof ze door een scheprad naar boven worden gedreven, en aan het slot zy'ner rede steeds eindigend met een knal* ffect dat, als bij een vuurwerk, in een hel verlicht chassinet kerk, vaderland en koningin te aanschouwen geeft en dan ook niet nalaat de gebruikelijke hé's te doen omhoog stijgen. De heer de Groot daarentegen, kalm en een voudig ^prekend, de kracht zijner woorden niet zoekend in den nadruk, dien hij er oplegt, maar in de beteekenis dier woorden ze! ven. Zich volkomen bewust van hetge.-n hij wil en de we^en en middelen kennende, die hem tot zijn dool kunnen voeren, gaat hij recht door zee op dat doel af en hij acht het zoo weinig noodig om op eenigerlei wijze t-ffect te maken bij zijne hoorders, dat ik hem wel in overweging zou willen geven het ouderwetsche : ik heb gezegd, weer te gaan gebruiken. Want het overkomt niet alleen mij, maar ook anderen maar al te vaak, dat we denken dat er nog heel wat komen rnoet als de heer de Groot zijn plaats alweer heeft ingenomen. En dat niet omdat hij zijne zaak niet m t alle warmte en alle argumenten verdedigt, maar hij is zoo afkeerig van al wat niet echt en degelijk is, dat hij het versmaadt om, zooals bij redenaars ge bruikelijk is te doen, door een of ander orna mentje te laten gevoelen dat het »uit" is. Hoewel uit den tijd der veeren peanen stam mende, geloof ik nie; dat de heer de Groot zich ooit veel bezondigd zal hebben, aan de krullen en tierlantijntjes waarmede oudtijds de school meesters hunne handteekeningen zoo konden opsieren. Tegenwoordig teekent hij alleen : D. de Groot, en de adviezen en rapporten, waaronder die handteekening prijkt worden door deskundigen van zooveel waarde geacht, dat Neen, om in den geest van den heer de Groot te handelen, zal ik maar niet met een vuurwerkje eindigen. Ja, toch! Kort geleden is zijne breede borst met een welverdiende onderscheiding gesierd. Hij werd benoemd tot Ofiicier in de Orde van Oranje-Nassau ! Muziek in de Hoofdstad. Het schijnt, dat de gelukstrodin hare grillen in de kunst ook begint te vertooneu. Toen Willy 15urmes*er VOJT liet eerst kwam, scheen hij voorbeschikt iu ruime mate hare weldaden te ontvangen. Daar verscheen echter PetKchuikoff, en het bleek al aan stonds dat deze een geducht mededinger voor hem zou worden. Voornamelijk in Berlijn, waa'r beiden hunne eerste lauweren geplukt hebben, begon, zoowel imimiiiimiiii IIIIIIIIIIIIIMIItlllltlEllllllllllllllllllllllllllllllll en de leeraren, die hem schoonschrijven en letter kunde geleerd hadden. 's Morgens op den tweeden dag van de rondreis zat de kapitein mistroostig in zijn vertrek te wer ken, toen de generaal vloekende en razende bin nenkwam. //Honderdduizend dynamietboBimeu! Ge kunt schrijven, kapitein .. . Daar heb ik u ook voor meegenomen .. . Komaan, zet u daar eens gauw neer. . . Verbeeld u, dat ik daar wakker geworden ben met een drommelsche pijn in het polsgewricht... een satansche rhumatiek. Begrijpt gij ? ... Zoodat ik niet schrijven kan ... Eu ik moet mijn vrouw wat van mij laten hooren. Die jonge vrouwen krijgen graag brieven!... De duivel zal mij halen, als ik warempel weet waarom .. . Een mooie uit vinding, die brieven ... Men antwoordt u, en moet terug geantwoord worden... Maar ei: fin, ik heb het beloofd ... en ge begrijpt.. . met mijn weerlichtsche pols! Ziedaar; uu weet gij 't; ge moet aan de geueraalsclie schrijven." O, maar ik vraag niets liever," antwoordde St. Léonard opgetogen; //wat moet ik aan Mme Vauquelin schrijven?" Hé, hé, wacht een beetje ... Sakkerloot! wat zijt ge er gauw bij ... Ik zal dicteeren . .. Hm, hm ... ;/ Dierbare, teerbeminde Conception, het gaat goed met me . . . Dat is te zeggen op een duivekatersche aanval van rhumatiek na. Moet ik //duivekatersche" zetten, generaal r" Neen, gij hebt gelijk ... Ik heb een duivelfche rhumatiek aau de pols. Daarom kan ik niet schrijven. Ik dieteer... Hm" Welnu, wat moet er nog meer bij ? Dat is alles wat noodig is, bommen en granaten ! Maar dat maakt, geen vier zijdjes vol en mijn vrouw heeft gezegd: //Vier, boor!" Als ik haar vertel dat ik den intendant acht dagen ge geven heb, omdat het brood van de manschappen slecht gaar was, zal haar dat niet interesseeren ,. . O, wacht eveu! Schrijf... Ik vorder al mooi met

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl