Historisch Archief 1877-1940
No, 1078
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
? fidelen en eene herziening van het proces
Dreyfus verhinderen? Wij kunnen het ons
haast niet denken, na al het licht dat in de
laatste dagen over deze diep-treurige zaak
is verspreid.
DesWipn m Je ranpxaiB lij let
Opbaar Ontaijs.
i.
Autoriteiten, die zich vóór het behoud van
de rangexamens hebben uitgesproken, be
paalden zich steeds tot korte verklaringen,
argumenteerden niet. Hierover klaag ik in
de brochure, welke ik over de quaestie der
rangtxamens geschreven heb.
Wat autoriteiten nalieten, pogen _ thans
een paar deskundigen, die niet autoriteit zijn,
te doen in twee courant artikelen, een in de
Amsterdamsche Courant en een in Het Nieuwe
Sclioolblad, en wel op geheel verschillende wijze.
De deskundigheid van den schrijver in De
Amst. Courant wordt geconstateerd in een
mededeeling van de redactie; zij zou anders niet
bijzonder zijn opgevallen. Zijn gezindheid ten
opzichte van dengene, dien hij bestrijdt, blijkt
het best uit het slot van zijn artikel, waar
hij, iets geheel anders bewerende dan ik gezegd
heb, mij zoo vriendelijk mogelijk toevoegt, dat
ik het wel met hem eens zal wezen; hij be
handelt mij overdreven welwillend, tot zwak
worden toe.
De schrijvers van Het Nieuwe Schoolblad
de redactie bestaat uit de heeren J. Lohr,
A. S. Sehoevers, J. Stamperius en C. van
Riet zijn deskundigen omdat zij hoofd
onderwijzers zijn, en trachten zich als zooda
nig te doen kennen, voornamelijk, door mij
kennis van het door mij behandelde onder
werp te ontzeggen, door mij mijn jeugd te
verwijten, door het woord deskundige
gespatieerd te laten drukken, als zij mij niet be
doelen, door de woorden «kennen van hooren
zeggen" mij een paar malen voor de oogen
te tooveren, als zij wél spreken van mij.
En zij nemen tegenover mij een gedecideerd
vijandige houding aan.
* **
Een week voordat de heeren Lohr,
Sehroeyers, Stamperius en Van Riet de zaak, welke
ik verdedig, in hun blad zouden bestrijden,
hebben zij op mün persoon een aanval gedaan.
Wie den loop der gebeurtenissen, welke met
deze quaestie in verband staan, gevolgd
heeft, weet, dat ik in zekere vergadering
aan een spreker, die mij een zware beschul
diging naar het hoofd geslingerd had, in
een ietwat vurige improvisatie, een min vrien
delijke vraag heb gedaan, en dat toen de
heer Gerhard een socialistische anekdote erop
heeft laten volgen. Nadat ik een nadere ver- ;
klarine heb gegeven in De Telegraaf tracht
Het Nieuwe Schoolblad, zich houdende van
den domme, zwijgende over de aanleiding
van mijn optreden in de bovenbedoelde ver
gadering, van de waarheid een zeer klein
gedeelte vertellende, mijn medeleden van de
schoolcommissie tegen mij op te jagen.
Indien het mogelijk ware, bij het lezen van
het giftige stuksken hoofd-onderwijzers-redac
tie aan iets anders dan kwade trouw te
denken; indien bij de vier schoolhoofden de
noodige domheid mocht worden verondersteld,
zou ik deze op de proef willen stellen door
hun te vragen: »Welk is het onderscheid '
tusschen de volgende zinnen : Pieter gelooft i
dat Jan oneerlijk i», en »lk zeg dat Jan i
oneerlijk is?" Wie aan een onder wijzer vraagt, i
oi^hij soms denkt door vleierij 'carrière te i
zuilen maken, heeft volstrekt niet beweerd, l
dat door vleierij carrière te maken ia. i
Maar ik behoef de vraag niet te stellen,
?want, dat het achtbare viertal onderwijzers
niet dom is, heeft het in den strijd tegen mij i
terdege bewezen.
* *
*
Reeds in de inleiding, den aanval op mijn
persoon, is in een zinsnede, welke ik schreef in
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIlllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIII
De Generaal en zyn Adjudant.
Naar het Fmnscti
VAN
H. S. DE FORGE.
I.
Toen voor het eerst het gerucht de ronde dee l
te Clermout-sur-Saöne, dat generaal Vaquelin zou
gaan trouwen, werd dit nieuwtje algemeen met een
ongeloovig schouderophalen outvangen.
De generaal was juist nog slechts twee jaar ver
wijderd van iet tijdstip waarop men gewoonlijk
pensioen vraagt, en op dien leeftijd denkt men er
gewoonlijk niet aan een vrouw te nemen. Boven
dien kon niemand den ouden soldaat, overigens
uitstekend militair, ' doch in de hoogste mate op
vliegend, zich voorstellen als iemand, neergezeten
als minnaar aan de voeten zijner aangebedene.
Men moest zich echter gewonnen geven, toen
iedere corpscommandant voor zich en de heeren
officieren van zijn regiment een grooten brief ont
ving, behelzende:
^Generaal Vauquelin, chef van het 21e corps,
groot-officier van het Legioen van Eer, enz., heeft
de eer u kennis te geven van ziju huwelijk met
Hlle Immaculada-Conception de azameda y
SanGervasio."
Deze kennisgeving maakte de algemeene
vroolijkLeid gaande; van de generaals tot den geringsten
soldaat, allen begroet'en dit late huwelijk met de
De Telegraaf, en die door Het Nieuwe Schoolblad
werd overgenomen, het woordje mij gecursi
veerd, terwijl ik dit niet had gedaan.
Zoo iets haalt alleen een slimmerd uit, die
goed de beteekenis kent van een onderstree
ping in een bepaald zinnetje.
Die zelfde slimmerd doet in het volgend
artikel door aanhalingsteekens 't voorkomen
alsof ik-zelf nu en dan had toegegeven, dat
ik de zaken slechts ken van hooren zeggen.
Mr. J. A. van Gilse heeft in een brief, dien
ik in mijn brochure vermeld, zich zeer beslist uit
gelaten tegen rangexamens. Ik was, natuur
lijk, zoo eerlijk, een inleidende verklaring,
waarin Mr. v. G. klaagt over de moeilijkheid
van een goede regeling, niet weg te laten.
Deze zinsnede neemt Het Nieuwe Schoolblad
gecursiveerd over en het verzwijgt de onmid
dellijk erop volgende woorden, een zeer
scherpe afkeuring van de rangexamens,
waarin de conclusie ligt van den ganschen
brief'.
Fijn Spel, voorwaar! Handige
waarheidverdraaiing!
Waar _ ik heb geschreven dat de school
commissie over de quaestie der ratigexatnens
gaandeweg »meer op de hoogte gekomen was,"
laten de redacteuren in Het Nieuwe Schoolblad
mij tusschen aanhalingsteekens verklaren, dat
de schoolcommissie »thans eerst op de hoogte
was gekomen." Ik had het woord meer
niet onderstreept, mijn eerlijke tegenstanders
doen het voorkomen, alsof de woorden, die
ik niet gebruikte, door mij wel gecursiveerd
zijn.
In mijne brochure" staat, dat de meerderheid
der schoolcommissie deze commissie »belet
heeft te doen wat ieder rechtschapen mensch
in het leven van den oprechten omgang tusschen
niet-vijanden zich tot een duren plicht zou
rekenen."
Duidelijk is in het zinsverband, dat ik het
betreur, dat de leden van de schoolcom
missie in den deftigen omgang tusschen
olficieele lichamen meenen, niet te mogen doen
wat zij als rechtschapen menschèii iu het
da^elijksch leven zeker doen zouden. Deze
zekerheid wordt door mij, even verder, zeer
beslist uitgesproken, waar ik zeg: »De heer
Lioiii zou i u het dagelijksch leven" enz. De
heeren Lohr c.s. knippen uit mijn brochure
het boven aangehaalde zinnetje en voordat zij
het afgeven aan den zetter van hun blad,
schrappen zij de woorden, welke ik thans
er in gecursiveerd heb.
Wie nu niet mijn brochure en wél liet
Nieuwe Schoolblad leest, en zoo weinig op de
hoogte mocht zijn, dat hij deiedacteuren van
dat blad voor oprechte lieden aanziet, moet
zoo hopen de heeren Lohr c.s. gloeien van
verontwaardiging, omdat ik mijn medeleden
der schoolcommissie voor niet rechtschapen
menschen zou hebben uitgemaakt.
Met grove brutaliteit staat de zoo schan
delijk verminkte aanhaling tusschen aan
halingsteekens gespatiëerd gedrukt in Hel
Nieuwe Schoolblad en nog brutaler staat zij
zoo óók op den afdruk vau het artikel, welke
in de jongste vergadering der schoolcommissie
ten stadhuize netjes was neergelegd op alle
tafeltjes, vóór ieder lid een exemplaar.
Zeg nu eens, dat zulke auteurs, die zóó
hun stukken schrijven en zóó ze verspreiden,
niet slim zijn, te dom zouden wezen om het
verschil in beteekeuis tusschen de zinnetjes
van Pieter en Jan te begrijpen.
* *
Ik heb bij deze polemiek met nobele mannen
te doen ! Zij, die in oprechtheid de rang
examens wenschen te behouden, moeten wel
verlegen zijn, nu de schriftelijke verdediging
dezer instelling wordt ter harte genomen
door bijna niemand dan door mannen met
zoo edel hart als de redacteuren van het
schoolhoofden orgaan !
Waarlijk, deze schrijvers geven ons geen
hoog denkbeeld van de beoefening der chris
telijke en maatschappelijke deugd, zonder
welke de maatschappij geen oortje waard is,
de eerlijkheid.
Kostelijke voorbeelden!
Hetgeen de deskundige heeren verder ge
schreven hebben, zal ik behandelen in het
volgend artikel. Tot goed begrip ervan vond
ik noodig, eerst te doen uitkomen, wie de
schrijvers zijn van Het Nieuwe Schoolblad.
FEED. WIERDELS.
SipalemeDten nit flen UtreÉtsclo Gemeenteraad
door JAN VAN 'T STICHT.
De heer D. de Groot.
Een schoolmeester! Drie of vier en zeventig
jaar oud !.... Maar PU moet ge niet het eerste
het beste oude kereltje, dat u voorbij gaat en
met een paar waan wy ze oogen de wereld om
zich heen bekykt, alsof hij overtuigd is, dat die
zonder hem er niet zoo uitgezien zou hebben
als thans, dadelijk voor meneer de Groot houden.
Want dan zoudt ge u vergissen ! Meneer de
Groot is geen oud kereltje. Integendeel, hij is
een flinke, breede, stoere zoon van 't Noorden,
die daarheen stapt met een solieden, vasten tred,
welke u eer zou doen denken aan een oud-militair
dan aan een oud-schoolmeester.
Van een schoolmeester heeft hij dan ook
hfelemaal niets weg, of 't moet zijn van dien nen
van het beruchte honderdtal uit het spreekwoord,
waarvan men er in den regel maar
negen-ennegentig aanduidt.
Het is een genot om dezen ouden heer gade
te slaan als hij over de straat gaat. Zoo blijmoedig
'vervolgt hij zijnen weg, alsof hij nog pas aan den
aanvang van zijn levensbaan was in plaats van
reeds een aardig eindje op weg naar den eindpaal.
Niets schijnt den deftigen grysaard te ontgaan,
alles keurt hij zyne aandacht waardig. Dieren
en menschen, planten en hoornen, de lucht en
de straat. . . alles wekt zijne belangstelling en
hij verheugt zich blijkbaar in de groote ver
scheidenheid, die zijn blik in alles om hem heen
ontwaart en een wandeling in de vrije natuur is
voor den meester eene school, waarin hij met eiken
stap zijn kennis vermeerdert.
Hij loopt d iar niet heen als een automaat, met
een gezicht dat thuis in de plooi gezet is, die
daarop blijft rusten tordat hij weer binnenkamers
is. Neen, telkens wordt zijn gelaat verhelderd
door een blijden glimlach of straalt er ? rgernis
uit zyne doordringende oogen, al naar gelang hij
iets ontdekt dat hem aangenaam is of hein hindert.
Een fraaie uitstalling voor een winkelkast doet
hem evenzeer zijn gang vertragen als een paar
vroolijk stoeiende jongens of een hijgend paard,
dat Bun te zwaren last moet voorttrekken. Zijne
gedachten, al houden die zich ook een wijl met
j iets anders bezig, worden niet afgeleid van de
taak, die hrj heeft op zich genomen, en waaraan
hij, als een waardig «lot van een welbesteed
leven, al de vruchten zijner ervaring met onver
deelde toewijding schenkt. En al is zyn
voorI hoofd niet met diepe rimpels doorploegd, al zijn zijne
j oogen niet steeds naar den grond geslagen
l alsof hij daaruit zijn wijsheid moest halen
; als hij op weg is naar of van eene school en
uat is hij bijna altijd dan kan men er zeker
J van zijn dat hij weet wat hij daar gaat doen en
met groote liefde voor de jeugd en het onderwijs
j gaat doen.
Hij is schoolopziener hoe de leerlingen hem
schatten blijkt wel het best uit den naam van
oom de Groot, dien de kindermond hem geeft
en in die qualiteit gaan hier alle zaken het
onderwijs betreffende door zijne handen. Hij is
de vraagbaak van allen, van onderwijzers en be
ambten, en men is er zoo aan gewoon geraakt
dat de heer de Groot niets te gering schat, dat
hij niets ongelezen en onbostudeerd laat, dat
men, vooral op het stadhu;s, hem met het meest
volkomen stedelijk vertrouwen vereert en dien
tengevolge alles op zijne schouders laadt.
Te verwonderen is het dus niet, dat, met hoeveel
ijver ook bezield, de heer de Groot het vele
en vooral het allén werken wel een weinig
begon te verdrieten en hij daarom aan Hare
Majesteit zijn ontslag aanbood. Maar, de eervolle
onderscheiding mag hier wel genoemd worden,
de Minister kwam hem vragen die ontslagaanvrage
weer in te trekken, men kon hem nog zoo noode
missen, en de heer de Groot liet zich weer lijmen:
van den ochtend tot den avond wijdt hij weer
al zijn krachten aan het onderwys, dat hem lief
minst eerbiedige grappen. Doch de lachers veran
derde in bewonderaars, toen Mevr. Vauquelin ver
scheen, met haar vijf-eu-twintig jaren, haar donker
blauwe haren en haar oogen, vurig ais de zou van
Mexico, haar geboorteland, men wist daarenboven
te vertellen, dat Mevr. Vauquelin even jeugdig en
rijk was, ais schoon, drie hoedanigheden, die vol
maakt samen kunnen gaan. Haar komst bracht een
geheele omkeeriug teweeg iu de anders zoo rustige
stad. De feesten tri recepties volgden elkander op.
De staf gaf het voorbeeld; de uverige generaals
volgden het na; de burgerlijke autonteiteiten bleven
evenmin achter; die winkelstand beleefde gulden
dagen.
Het jonge huisgezin scheen even eensgezind als
gelukkig. Mevr. Vauquelin, geestig, beminnelijk,
welwillend voor iedereen, was de afgod der geheele
stad. De generaal straalde vau genoegen.
Doch dit schouwspel beviel in het minst niet
aan een groep jonge officieren, bij wie de verschij
ning van Mevr. Vauquelin de eerzucutigste wen
schen had opgewekt. Vooral was dit het geval bij
den knappen kapitein St. Lé>uard, zeer gezien in
de Clerrnontsche salons eii de aaulegger van alle
feesten in het hoofdkwartier. Als adjudant dichter
bij den huiselijkeu haard staande, had hij zooveel
te beter de verwarmende stralen gevoeld ec wachtte
hij het oogenblik af, waarop de zonnige hemel van
het gezin Vauquelin betrekken zou; iets, wat vol
gens hem onvermijdelijk was.
Dit oogenblik dacht hij aangebroken, en hij
verheugde zicli er over, de slecütaard! toen hij
zijn generaal eensklaps weer even ongenietbaar zag
worden als tijdens zijn oud-vrijerschap ; het regende
yJoeken allerwege; afgewisseld met "iitelbare dagen
kamerarrest.
Echter had St. Léonard het grootst mogelijke
ongelijk, dit toe te schrijven aan oueeuigheid m het
gezin van zijn chef. De oorzaak was, alleen, dat de
algemeene inspectie naderde, en hoe dichter dit
tijdstip nabij was, hoe prikkelbaarder de
corp.commaudaut werd. Het is dan ook niet zeer aan
genaam (we moeten het eerlijk bekennen) een zoo
warm nestje als dat van den generaal te moeten
verlaten, om gedurende twee maanden niets anders
te doen dan de ransels der soldaten en het
theorethisch onderricht der onderofficieren na te gaan.
Doch de generaal had, toen hij voor die
verwensehte inspectie vertrok, een andere zorg. A!s
hij afwezig was, zou hij aan zijn vrouw moeten
schrijven en Mme Vauquelin had volhard in haar
verlangen om vau haar man dikwijls, zeer dikwijls
brieven te ontvangen, en daarbij lange, heele lange.
Nu zou een vijandelijke batterij, die overal dood
en verderf verspreidde, den generaal miuder in de
war gebracht hebben, dan het vooruitzicht een brief
te moeten schrijven. Hij had het land aan iedere
correspondentie en belastte er altijd zijn staf mee.
Als het hem bij uitzondering gebeurde, dat hijzelf
de pen ter hand moest nemen, deed hij het met
een besliste kortheid. Toen een kolonel hem eens
ten eten had gevraagd, en hij over niemand kon
beschikken, die voor hem zou antwoorden, nam hij
een heel groot vel van het olucieele papier en zette
er op: Ja, Bonjour. Generaal Vauquelin." Het
was een zijner langste eigenhandige brieven ge
weest; hij kon echter met zijne jonge vrouw niet
op een even korte mauier correspoudeereu.
II.
Daar kreeg hij eensklaps een gelukkigen inval,
hij liet kapitein St. Léonard roepen en zeidc:
//Kapitein, gij kunt goed stellen en hebt een mooie
hand. Ofschoon het wel uw dienstbeurt niet is, neem
ik u toch mee op mijn rondreis. Wij vertrekken
morgenochtend om vijf uur, met den eersten trein."
Er bleef voor St. Léonard niets anders over dau
te gehoorzamen, wat hij dan ook deed. Van
gauscher harte echter verwenschte hij de krijgstuclit
is en dat hy zyn geheele leven lai g als
zyneroeping heeft beschouwd en behartigd.
Ook in den Raad hoort men hem zelden anders
spreken dan wanneer er zaken, het onderwijs
be! treffende, aan de orde zy'n.
Zyn tongval herinnert aan dien van dr.
Schaepfflan, zooals trouwens zijn geheele forsche figuur
eenigszins aan dezen heer doet denken. Zyu
stemgeluid heeft datzelfde snerpende en krakende,
dat bij den eersten keer als men den grooten
redenaar hoort, niet juist een aangenamen indruk
maakf, en naar dien tongval te oordeelen komen
de beide heeren vermoedelijk uit dezelfde streek,
ofschoon zij bepaald niet te zamen op de school
banken hebben gezeten. Dit volgt zoowel uit
het verschil in leeftijd als in de lengte van de
broek. Als de heer de Groot nog wilde gaan
wielrijden zou hij zich daarvoor een nieuwen
pantalon moeten aanschaffen, terwijl dr. Schaepraan
in zijn oude garden>be nog wel een geschikt
kleedingstuk zou vinden.
Een grooter tegenstelling dan deze twee ik
zal ze maar noemen gewestgenooten kan men
zich nauwelijks denken. Sehaepman vol vuur en
leven, met armen en hoofd steeds in beweging,
oogen, die vonken schijnen te spatten, woorden
die aan zijn mond ontrollen alsof ze door een
scheprad naar boven worden gedreven, en aan
het slot zy'ner rede steeds eindigend met een
knal* ffect dat, als bij een vuurwerk, in een hel
verlicht chassinet kerk, vaderland en koningin
te aanschouwen geeft en dan ook niet nalaat de
gebruikelijke hé's te doen omhoog stijgen.
De heer de Groot daarentegen, kalm en een
voudig ^prekend, de kracht zijner woorden niet
zoekend in den nadruk, dien hij er oplegt, maar
in de beteekenis dier woorden ze! ven. Zich
volkomen bewust van hetge.-n hij wil en de we^en
en middelen kennende, die hem tot zijn dool
kunnen voeren, gaat hij recht door zee op dat
doel af en hij acht het zoo weinig noodig om op
eenigerlei wijze t-ffect te maken bij zijne hoorders,
dat ik hem wel in overweging zou willen geven
het ouderwetsche : ik heb gezegd, weer te gaan
gebruiken. Want het overkomt niet alleen mij,
maar ook anderen maar al te vaak, dat we denken
dat er nog heel wat komen rnoet als de heer de
Groot zijn plaats alweer heeft ingenomen. En dat
niet omdat hij zijne zaak niet m t alle warmte
en alle argumenten verdedigt, maar hij is zoo
afkeerig van al wat niet echt en degelijk is, dat
hij het versmaadt om, zooals bij redenaars ge
bruikelijk is te doen, door een of ander orna
mentje te laten gevoelen dat het »uit" is.
Hoewel uit den tijd der veeren peanen stam
mende, geloof ik nie; dat de heer de Groot zich
ooit veel bezondigd zal hebben, aan de krullen
en tierlantijntjes waarmede oudtijds de school
meesters hunne handteekeningen zoo konden
opsieren. Tegenwoordig teekent hij alleen : D. de
Groot, en de adviezen en rapporten, waaronder
die handteekening prijkt worden door deskundigen
van zooveel waarde geacht, dat
Neen, om in den geest van den heer de Groot
te handelen, zal ik maar niet met een vuurwerkje
eindigen.
Ja, toch! Kort geleden is zijne breede borst
met een welverdiende onderscheiding gesierd.
Hij werd benoemd tot Ofiicier in de Orde van
Oranje-Nassau !
Muziek in de Hoofdstad.
Het schijnt, dat de gelukstrodin hare grillen in de
kunst ook begint te vertooneu. Toen Willy 15urmes*er
VOJT liet eerst kwam, scheen hij voorbeschikt iu
ruime mate hare weldaden te ontvangen. Daar
verscheen echter PetKchuikoff, en het bleek al aan
stonds dat deze een geducht mededinger voor hem zou
worden. Voornamelijk in Berlijn, waa'r beiden hunne
eerste lauweren geplukt hebben, begon, zoowel
imimiiiimiiii
IIIIIIIIIIIIIMIItlllltlEllllllllllllllllllllllllllllllll
en de leeraren, die hem schoonschrijven en letter
kunde geleerd hadden.
's Morgens op den tweeden dag van de rondreis
zat de kapitein mistroostig in zijn vertrek te wer
ken, toen de generaal vloekende en razende bin
nenkwam.
//Honderdduizend dynamietboBimeu! Ge kunt
schrijven, kapitein .. . Daar heb ik u ook voor
meegenomen .. . Komaan, zet u daar eens gauw
neer. . . Verbeeld u, dat ik daar wakker geworden
ben met een drommelsche pijn in het polsgewricht...
een satansche rhumatiek. Begrijpt gij ? ... Zoodat
ik niet schrijven kan ... Eu ik moet mijn vrouw
wat van mij laten hooren. Die jonge vrouwen
krijgen graag brieven!... De duivel zal mij halen,
als ik warempel weet waarom .. . Een mooie uit
vinding, die brieven ... Men antwoordt u, en moet
terug geantwoord worden... Maar ei: fin, ik heb
het beloofd ... en ge begrijpt.. . met mijn
weerlichtsche pols! Ziedaar; uu weet gij 't; ge moet
aan de geueraalsclie schrijven."
O, maar ik vraag niets liever," antwoordde St.
Léonard opgetogen; //wat moet ik aan Mme
Vauquelin schrijven?"
Hé, hé, wacht een beetje ... Sakkerloot! wat
zijt ge er gauw bij ... Ik zal dicteeren . .. Hm,
hm ... ;/ Dierbare, teerbeminde Conception, het gaat
goed met me . . . Dat is te zeggen op een
duivekatersche aanval van rhumatiek na.
Moet ik //duivekatersche" zetten, generaal r"
Neen, gij hebt gelijk ... Ik heb een duivelfche
rhumatiek aau de pols. Daarom kan ik niet schrijven.
Ik dieteer... Hm" Welnu, wat moet er nog
meer bij ? Dat is alles wat noodig is, bommen en
granaten ! Maar dat maakt, geen vier zijdjes vol en
mijn vrouw heeft gezegd: //Vier, boor!" Als ik
haar vertel dat ik den intendant acht dagen ge
geven heb, omdat het brood van de manschappen
slecht gaar was, zal haar dat niet interesseeren ,. .
O, wacht eveu! Schrijf... Ik vorder al mooi met