Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1078
kritiek als publiek zich in twee partijen te
verdeelen (hoe dwaas toch!); de eene vertroetelde
Burmester, de andere vergoedde Fetschnikoff.
. Maar toen kwam Arrigo Serato en de luimige
godin stortte met kwistige hand hare gaven over
kern uit. Thans hebben wij ze alle drie in ons
, midden gehad en wij zullen ons niet in de onbe
rekenbare . nukken van Fortuna verdiepen; wij
tallen ook niet trachten uit te maken, wie van
hen de palm der overwinning toekomt, maar wij
willen slechts constateeren dat ze alle drie
vioolkunstenaars zijn van groote gaven.
Serato was de gast van het Concertgebouw op
het abonnementsconcert van 10 dezer. Hij kwam
zich vooretellen met het, nu al tamelijk verouderde
eoncert van Wieniawsky, in d. kl. 3, en in twee
kleinere stukjes van Simonetti en Sarasate. Het
behoeft wel geen extra vermelding dat, technische
moeilijkheden niet voor hem bestaan. Tertsengangen,
dubbelgrepen, octaven, enz. enz., kwamen allen met
onfeilbare zekerheid tot hun recht; daarbij wordt
zijn toon nooit krasserig. Zijn instrument is van
de edelste soort; zelden nog hoorde ik een viool,
welke zoo'n betooverenden klank te voorschijn
bracht. Zal ik nu zeggen dat de keuze van Serato's
stukken mij niet bevredigde P Zou het niet veeleer
beter zijn te verklaren, dat de gast met groote
zelfkemnis zijn programma heeft samengesteld ? Mij
kwam het voor dat bij juist in die soort van muziek
excelleert. Groot was zijn succes. Naar ik verneem
heeft, hij elders Mendelssobn's concert gespeeld.
Ik ben er niet zeker van dat hij daarin zijne gaven zoo
goed zal ten toon gespreid nebben. Zijne zenuw
achtig bewegelijke houding, misschien een gevolg
uw zijne zuidelijke natuur, maken hem, in mijne
. oogen, meer geschikt voor de zoogenaamde
vertuozenmuziek.
De heer Mengelberg begeleidde hem zeer handig
met zijn orchest, maar het was vooral in
Tschaikowsky's Symphonie Pathétique, dat hij eene ware
Meisterleistung" bood. Dat was eene interpretatie
die niet gemakkelijk te overtreffen zal zijn. Minder-*
bevredigde mij de uitvoering van Berlioz'
Faustmuziek. Vooral de behandeling van de rhythmiek
bad iets vluchtigs en ongepreciseerds voor mijn
gevoel.
Op den laatsten kamermuziekavond hadden wij
ook het voorrecht een violist te hooreu. Tbans
was het Jos. Cramer die met Röntgen de G-dur
Sonate van Beethoven speelde.
Het was mij een ware verkwikking weer eens
deze eeuwig-jeugdige, zonnige sonate op zoo
stijlvolle wijze te hooren voordragen. Waarlijk als
wij vreemden gasten de eer bewijzen, welke hun
toekomt, krachtens hunne talenten, dan mogen wij
vooral toch niet vergeten, de voortreffelijke kun
stenaars, die wij in ons midden hebben, te
kuldigeu.
Behalve de sonate van Beethoven werd nog
uitgevoerd een pianoquartet op-95 van Herzogenberg,
ouder tegenwoordigheid van den componist, en het
quintet van Schumann, Herzogenberg's quartet
verraadt in alles den degelijken conponist; doch
die degelijkheid wordt het werk wel eens tot last.
Veilig mag men Herzogenberg thans beschouwen
ais het hoofd der conservatieve richting in
Duitschland. Wanneer nu die richting in staat is eene
levensvatbare, bloeiende productiviteit te
ontwrkkeien, dan' kan men zich verbeugen over hare
resultaten. Als echter de werken dezer richting,
bij hun ontstaan reeds blijken geven zich zelven
overleefd te hebben, dan vraagt men zich af,
waartoe dient dan nog hunne «pose" ia ons
kunstleven? Gaarne echter wil ik constateeren,
dat naast de degelijke factuur* der verschillende
onderdeeleu, het Adagio, met gedempte strijkinstru
menten, een melodieus en klankschoon stukje
muziek is.
Behalve Beethoven gaf ook Schumann de duide
lijkste bewijzen zich nog niet overleefd te hebbeu.
Heerlijk werkte nog het energieke en schwungvolle
quintet door de heeren Röntgen, Cramer, Hofmeester,
v. Adelbcrg en Mossel op zeer gelukkige wijze
vertolkt.
Het bezoek der vier beroemde quartetspelers uit
Bohème, heeft ons, behalve het genot van hun
eenig samenspel, ook nog het voorrecht opge
leverd van de kennismaking met nieuwe werken
uit de quartetlitteratuur, die wij anders ternauwer
nood hadden leeren kennen. Wel hoor ik menigeen
met een bedenkelijk hoofdschudden zeggen, dat
die werken wel mooi zijn, maar toch niet aan het
ililililllilliiiilt Minimum iiiiiiiiiilimiimmiii
mijn inspectie. Ik heb met het 172ste op zijn
hoogst nog zes dagen werk. Dan moet ik nog acht
andere regimenten hebben als deze, en dan de ar
tillerie." ... Laat eens zien, hoeveel regels dat al
maakt.
,Zeven, generaal."
Niets meer ?... Sakkerde honderdduizend bom
men ! ge schrijft te dicht in elkaar. Lees het eens
even over!
Dierbare, teerbeminde Concepion, het gaat goed
met me; dat is te zeggen: op een duivelsehe aan
val van rhumatiek aan de pols na... Daarom kan
ik niet schrijven. Ik dicteer. Ik vorder al mooi met
mijn inspectie. Ik heb met het 172ste op zijn
hoogst nog zes dagen werk. Dan moet ik nog acht
andere regimenten hebben als deze, en dan de
artillerie."
En is dat alles?"
Dat is alles, generaal."
Allemachtig, dat is niet veel ... Zij heeft mij
gezegd, lang te schrijven; en dat is niet bijster
lang ... Komaan, wat zoudt gij zeggen, als gij in
mijn plaats waart?"
Drommels, generaal... ik zou... ik zou zeg'
gen .., Het lijkt mij toe, dat er heel veel dingen
te zeggen zouden zijn .. . Een man, die zijn vrouw
bemint, zooals gij het Mme Vauquelin doet, en
die zoolang er van gescheiden zult zijn . .. Men
kan gemakkelijk vier bladzijden en meer vullen."
Gemakkelijk .. . gemakkelijk ... Hm .., Luister,
kapitein St. Léonard, gij zijt een beste jongen .. .
Ik heb u altijd naar waarde geschat... Ik ga in
de kazerne van het 172ste eens even zien, wat
men daar des morgens geeft. De officier van de
week zal wel met mij meegaan. Zie mij in dien
tusscbentijd een eenigazins lieven brief aan Mevr.
Vauqnelin in elkaar te zetten, alsof ik u die ge
dicteerd had, niet waar ? Ik ben het die spreekt...
ge begrijpt me? Dat ik niet schrijf, komt door
mijn pols."
ideaal beantwoorden van den echten quartetstijl.
Hebben zij, die dat beweren, echter wel een
geopend oog voor de veranderde tijden ? Bedenken
rij niet dat, waar de dramatische en symphonische
uitdrukkingswijze in onzen tijd zulke belangrijke
wijzigingen heeft ondergaan, ook de kamermuziek
zich niet langer kan binden in de kluisters waarin
de traditie haar gevangen zou willen houden? Is
liet niet goed te nee ten, dat men de harmonische
en contrapuntische combinaties van den nieuweren
tijd, en de klankeffecten, waartoe de hoog opge
voerde techniek in de behandeling der strijkinstru
menten als van zelven voert, ook toepast op
werken in kamermuziekstijl? De groote ouden
zullen er heusch niet onder lijden; dat bewees de
spontane bijval, geschonken aan de verrukkelijke
vertolking van het Adagio uit Beethoven's
overschoon quartet op-132.
In een Duitsch muziekblad las ik eens, dat men
aan het beroemde Joachim-quartet een Apollonisch
en aan het Boheemsche een Dyonisisch karakter
mocht toekennen. Deze opmerking komt mij voor
zeer juist te zijn. Als uien het Apollonische wil
kenmerken door de hooge en edele melodiek van
een Mozart en Beethoven en het Dyonisische door
de eigendommelijke rhythmiek der Slaven, dan is
hiermede dadelijk bet groote succes der Bohemers
verklaard. Het is eenvoudig niet mogelijk zich de
werken van een Smetana en Borodin schooner
uitgevoerd te denken, dan door Ka re l Hofman en
zijne partners. Bij Beethoven miste ik af en toe
die Olympische hoogheid, waarmede ik mij dezen
ApDÜo droom. Dit neemt echter niet weg, dat
zij toch veel zeldzaam schoons in Beethoven te
genieten gaven. Alleen de duidelijkheid en klaar
heid, welke iedere vertolking tot eene levende par
tituur doet worden, verdient bij de Bohemers reeds
de grootste bewondering. Vrijdag 18 dezer geven
zij nog een Beethoven-avond. Zeker kunnen zij er
van zijn, een dankbaar gehoor te vinden.
£' Dinsdag 11. woonde ik in de Nederlandsche.opera
a^ tweede voorstelling bij van <r Manon," tektst
van Meilhao en Gille, muziek van Massenet. Wie
de vertaling bewerkt heeft, staat niet op het tekst
boek vermeld. Gaarne zou ik mijnen lezers vergasten
op een paar staaltjes allersierlijkst (!) Nederlandsen
in gebonden stijl, doch de beperkte plaatsruimte en
overvloed van stof, maken mij dit thans onmogelijk;
wellicht kom ik op deze en andere vertalingen nog
eens terug in de stillere zomermaanden.
Afgescheiden echter van het minder fraaie in de
keuze der woorden biedt hettekstboek een opeenstape
ling van onzinnigheden en ongerijmdheden, als mij
in een operalibretto van de oude sohool, ja zelfs van
de oudste school, nog zelden onder de oogen gekomen
is. Daarbij een volslagen gemis aan
karakterteekening en een ontknooping door niets gemotiveerd!
Lezer, als gij deze opera wilt gaan hooren, laat
dan verstand en hart thuis, en ga u alleen enkele
oogenblikken verpoozen in al dien onzin en....
het eenige wat meu aan de andere zijde van de
balans kan stellen ... aan een paar aardige en leven
dige tooneeltjes, welke men hier en daar ontmoet.
Onzin is het duo, met eindelooze tekstherhalin
gen op de woorden: Samen zijn te Parijs, te
Parijs", enz. Vermakelijk is het tooneeltje waar
Manon tranen stort van ontroering bij het afscheid
van hare ... hare lieve kleine tafel". Bespottelijk
is de marktscene, waar zoowel bloemenverkoopsters
als bezoeksters in een geantiquiseerd baltoilet
rondloopen. Jammerlijk is het tooneel in de kerkekamer
der St. Suipice; hoe kan iemand met gezonde her
senen het voor ernst nemen, dat vrouwen' in
zulke costumes, in die omgeving uitroepen : Met
hoe groote kunst schilderde zijn rede ons Sinte
Augustyn en Sinte Theresia. Heilig is hij zelf, ja
dat is gewis!"
Nu, heilig was hij niet, de abbêDes Grieux:
want eenige oogenblikken later gaat hij in priester
gewaad er van door met Manon, die hem geheel
verteederd heeft en hem terugvoert tot zijne oude
liefde.
Kostelijk dramatisch (!) is de oude Des Grieux,
die zijnen zoon nog even te voren, als bij hem
het besluit om den priesterstand te omhelzen nog
onwrikbaar vast staat, toeroept:
'k Zal u van avond nog
Hier dertig duizend livres zenden.
Maar Vader" !
't Hoort aan u ; 't is de som,
?Die als uw moedersdeel u toekomt!
Best, generaal. Hecht u ook aan dien dulvelschen
aanval van rhumatiek."
Wel neen, ik hecht geheel nergens aan ... dan
aan de vier zijdjes... Zet duivelsche"; laat
duivelsche" weg; zooals gij verkiest. Maar vier zijdjes,
hoort ge?"
Wees gerust, generaal... Doch, excuseer ...
Hoe schrijft u aan Mme Yauquelin?"
Maar,sakkerdebleu! ik schrijf haar heelemaal niet."
Ik wil zeggen; moet ik schrijven je" of u"?"
Waar ziet ge me voor aan, mijnheer?.. . Wees
een goede echtgenoot! Zet jij" en //je" en /,jou"
zooveel ge wilt, alsjeblieft."
III.
Toen St. Léonard den stap van den generaal
buiten op de straat hoorde, schoot hij in een on
bedwingbare lachbui; als men hem had kunnen
waarnemen op de canapé, waarop hij neergevallen
was, zou men hem voor gek gehouden hebben;
halfvoltooide uitroepen klonken tufschen zijn lachen.
Neen, maar! die is goed !. .. Ik heb al rare
dingen beleefd, maar zoo iets nooit! ... Dierbare,
teerbeminde Concepcion" ... Het is eigenlijk al te
gek ... Doch komaan; geen malligheid, aan het
werk!... Vier bladzijden aanbidding! ... O,mijne
schoone Mexicaansche met vurig oog, die men mij
verplicht te tutoyeeren . .. Aangepakt!"
Toen de generaal terugkwam, vond hij een brief
van vier zijdjes, vurig, hartstochtelijk, geschikt oru
alle Mexicaansche harten in vuur en vlam te zetten.
De eedeu en de betuigingen van spijt over de
afwezigheid, de hoop. op de toekomst en de her
inneringen, het aangebeden Engel" en het afgod
mijner ziele" volgden elkander op; kortom, het
was een bespottelijk mengelmoes, bij het neer
schrijven waarvan St. Léonard de grootste moeite
had gehad zijn kalmte te bewaren en het niet uit
te schateren.
De karakters zijn mede van de zwakste soort;
er is geen enkel persoon juist geteekeud.
Manon is een zestienjarig meisje dat op reis is
naar eeu klooster, maar door den jongen Des Grieux
ontvoerd wordt. Zonder eenige oorzaak wordt zij
hem ontrouw, om de Bretigny te volgen. Alweer
zonder een enkele oorzaak verlaat zij dezen, om
Des Grieux weder op te zoeken in de kerkekamer
der St. Suipice. In het vierde bedrijf ontmoet men
beiden in een schitterend verlicht speelhol. Zij zet
Des Grieux aan tot spelen, maar vooraf verklaren
zij elkaar met een ontzettend bombastisch pathos
nog eens hunne liefde. Daar komt een inspecteur
van politie" en Manon valt in zwijm. In 't vijfde
bedrijf wordt zij naar den kerker gevoerd; waarom
is niet recht duidelijk, maar 't doet er niet toe.
Des Grieux Wacht haar af, om haar te bevrijden,
wanneer zij in ketens geklonken, op een kar
voorbij gevoerd zal worden; doch kort nadat hij
haar in zijne armen sluit, sterft zij en... het
stuk is uit.
't Is een werk van de slimste décadence. Hoe is
het mogelijk dat zoo'n onziu heden ten dage nog
gangbaar is!
Massenet heeft in verscheidene liederen, die ik
zeer waardeer, getoond, een fijnzinnig kunstenaar
te zijn. Tevens is hij een geestig causeur, vooral
in de behandeling van het orchest. Vermoedelijk
hebben hem de levendige en zwierige tooneehjes,
die er af en toe in voorkomen, verlokt zijne krachten
er aan te besteden. Lief is het aardige trio voor
drie vrouwenstemmen in de eerste acte, met het
refrein op de welgekozen (!) woorden: Keer terug!
Of je valt en je breekt je rug!!
Zeer klankschoon ook is het quartet in de tweede
acte en zoo zijn er tog meer lichtpunten, die allen
te zamen echter toch niet kunnen verhinderen, dat
elke muziek bij een zoo gedrochtelijkeu tekst van
te voren reeds moet veroordeeld zyn.
De beide hoofdpersonen werdeu vertolkt door
mevr. Madier de Montjau en de heer Phlippeau.
Mevrouw Madier was in spel en zang ten volste
berekend voor hare partij. Zij bewees wederom
een voortreffelijke zangeres eu eene uitstekende
tooneelspeelster te zijn. Zij heeft hare rol feitelijk
verheven, boven de hoogte waarop deze zich be
vindt. De heer Phlippeau had als zanger bijzonder
schoone oogenblikkeu. De monoloog in de kerke
kamer was mooi van toon en stemming. Als
tooneelspeler heeft hij al belangrijke vorderingen gemaakt,
zonder evenwel reeds aan alle eischen te kunnen
voldoen.
De andere medewerkenden deden hun best,
maar bleven beneden datgene wat zoo'n werk nog
eenigszins dragelijk kan maken. Geen spoor van
légance! Massenet heeft zich alles zwieriger
gedacht. De'heer v. d. Hoeck vooral was buiten
gewoon stijf, in zang eu spel; geen zweem van
gelaatsuitdrukking; zóó gespeeld en gezongen wórdt
Lescaut eea earricatuur. Aan de iustudeering vau
orchest en koren was veel zorg besteed. Den heer
Kwast komt daarvoor een woord van dank toe.
Moge eea volgende keer die zorgen aan een
waardiger werk ten goede komen!
Al<T. AVEHKAMF.
iiiiiimiiiniiimiiMHHi
De Kon, Ver, Het Nederlandsen Tooneel"
EN
de twee laatst yerscnenen Antipne-vertalinien.
IL
Thans de vertaling van Kloos; het hooge woord
moet er nu maar in eens uit: zij is mij zeer tegen
gevallen. Hoe is het mogelijk dat iemand, die
zulke prachtige verzen schrijft, als er voorkomen
in den cyclus Adoratie", ter zelfder tijd zulk
jammerlijk broddelwerk levert als deze vertaling?
Alleen doordat de dichter Kloos zich zelf geheel
onnoodig een p u z z l e heeft opgegeven. Want
het is zich een puzzle opgeven, wanneer men zegt:
Kijk, ik zal nu eens een kunstwerk van een
wereld-artiest 1) gaan vertalen en dat doen niet
alleen in dezelfde maat, maar ook in hetzelfde
aantal verzen; ja sterker nog in hetzelfde aantal
lettergrepen".
Schiller zal toch wel een dichter mogen worden
genoemd, en zeer zeker Shelley, althans de heer
Kloos acht hem als zoodanig zeer hoog 2), maar
De generaal was verrukt.
Sapristi! kapitein, dat is juist getroffen. Precies
wat ik denk."
Eu met een hand, die geheel niets van
rhumatische aandoeningen scheen te lijden te hebben,
teekende hij: //Victor", onder de woorden: Ik
omhels je met hartstochtelijke teederheid."
IV.
Mevr. Vauquelin wachtte, zooals de generaal wel
vermoed had, met ongeduld diens eerste stijlproef
af. Hoe zou zijn stijl zijn? Zou hij haar romaneske
neigingen weten te raden en er aan beantwoorden?
Haar nieuwsgierigheid was niet vrij van ongerust
heid. Met welk een geestdrift werd dan ook deze
eerste brief ontvangen, gelezen en herlezen! Wat
een gloed! Wat een jeugdige kracht!
Zij liep op haar schrijftafel toe en antwoordde
met een brief, die begoa met welbeminde vau mijn
hart!" en zond niet karig acht bladzijden in ruil
voor de vier ontvangene. Gaandeweg werd de cor
respondentie inniger en teederder. De epistels van
den generaal kwamen druk, zeer druk eu bovendien
waren zij iang, heel lang. Het waren ware gedichten,
waarin men een oprechte bezieling gevoelde. Want
St. Léonard, geprikkeld door de antwoorden van
Mevr. Vauquelin, was er toegekomen, zich
luchtkasteelen te bouwen en voor zijn eigen rekening
te schrijven, onder handteekeniug van den generaal.
Intusscheu vorderde de inspectie eu weldra liep zij
ten einde.
Men kau zich de vreugde vau den kapitein voor
stellen, die in gedachten uit schooiie blanke handen
zich den prijs voor zijn stijl in ontvangst zag nemen,
als hij zonder schaamte den waren schrijver van
de brieven zou ontmaskeren.
Op den avoud van den dag der terugkomst was
de geheele staf roudom den familiediscli van den
generaal aangezeten; deze, des te vroolijker, naar
die waren verstandiger; zij kozen voor het ver
talen van Iphigenia in Aulis eu van den Cycloop
de v er s maat die hun het geschikst voorkwam, nl.
voor den dialoog de vijfvoetige jamben en voor
de koren een rijmend metrum; niet alzoo Kloos,
noch Van Leeuwen; die beiden wilden zoo dicht
mogelijk bij het oorspronkelijke blijven en hebbem
gezegd: Sophokles schreef den dialoog in zesvoetige
jamben, ik doe dat ook; Sophokles gebruikte voor
de koren en lyrische partijen anapaesten of
choriamben, of dochmiën, ik doe dat ook". Maar hebt
gij beiden er dan nog nooit over gedacht, datee»
vers van Sophokles voor Grieksche ooren heel iets
anders is dan uw zesvoetige jamben voor onze
ooren? Ge weet immers even goed als ik, dat noch
gij, noch ik, noch iemand met zekerheid kan zeggen
waar de Grieken in proza, in elk woord afzonderlijk,
den klemtoon legden; met andere woorden of ze
dat deden lettend op het accent of op de lengte
der lettergrepen. En als wij dat niet weten, das
kunnen we immers zelfs niet bij benadering uit
maken hoe die verzen in de Grieksche ooren klon
ken. Wilt ge een bewijs; want ik zie u al
ongcloovig het hoofd schudden? Goed, ik zal er u eem
geven, dat ieder leek kan begrijpen. De heldin va»
het door u beiden vertaalde stuk heet volgens u
Antiffone met den klemtoon op (i; volgens anderen
spraken de Grieken in proza dien naam uit Antigone
met klemtoon go; een derde geval wordt door
niemand mogelijk geacht. Welnu, als Sophokles
verzen had gemaakt op gelijke wijze klinkend als die
van u beiden, dan zou bij hem de naam der heldin
óf Antigone óf Antigóne hebben geluid, ten minste
zoo zou men zeggen; maar neen, een Grieksch
treurspeldichter kan, om de wetten van de
versmaat, den naam Antigone niet anders gebruiken
dan door hem uit te spreken antigoné, dus met
klem of stemverheffing op an en op ne.
Hieruit volgt ten eerste: de klemtoon iu de
Grieksche verzen houdt zoo weinig rekening met
den klemtoon van de woorden afzonderlijk, dat
zelfs eigennamen in die verzen anders worden
betoond als in gewoon proza", en ten tweede:
terwijl gij beweert hetzelfde metrum te gebruiken
als Sophokles, gebruikt ge er zulk eeu waarin het
u niet eens mogelijk is den naam der heldin, naar
wie zelfs het stuk heet, zóó te betoonen, als hij
doet wiens werk gij vertaalt".
Geenszins intusschen heb ik op zichzelf bezwaar
tegen het gebruik van zesvoetige jamben. Integen
deel. Met het oog op die passages waar de per
sonen voortdurend om en om een heel vers zeggen,
is het zelfs gewehschter déze versmaat te gebruiken,
dan de kortere vijfvoetige jamben. Mits men zich
niet verbeelde dat inen nu ook dezelfde maat ge
bruikt als Sophokles. Maar geheel en al verdeiftijfc
is het om het in precies evenveel verzen te willen
vertalen als er in het oorspronkelijke staan. Ik
weet wel, dat Sophokles, die en die woorden iu
n vers zette, omdat ze naar zijn gevoel zóó bij
een hooren, maar de volgorde der woorden in het
Grieksch is uu eenmaal een andere en een veel
vrijere dan bij ons. Vosmaer heeft indertijd in ziju
Homerus-vertaling een dergelijk kuustje beproefd
en ja volvoerd, maar hoe ? De mort/ds uil
nisi bene.
En als Kloos, want Van Leeuwen laat ik er
om zijn vrijer vertalen, thans buiten, dat nu
maar alleen met den gewonen dialoog had gepro
beerd! Maar neen, ook de koren en lyrische partijen,
moesten in bet keurslijf gewrongen van een
quasiop-het-Grieksche-tnetrum-gelijkende versmaat van
anapaesten en choriamben en dochmiën. En hoe
zijn die gedeelten geworden, de meest poëtische
van de heele tragedie, die dus door den dichter
Kloos met groote voorliefde moeten zijn behandeld?
Op vele plaatsen leelijk, hier en daar onverstaan
baar, soms zelfs belacalijk. Een paar voorbeelden
maar ten bewijs:
Met vaardige wijsheid en zin
«Voor het kunstrijke, meer dan men meent,
Kruipt hij nu naar het kwade, dan weer naar het edele heen".
Niemand dunkt mij, die het oorspronkelijke er
niet bij heeft, kan begrijpen dat deze woorden
beteekenen of althans (want Kloos vertaalt \oetffireiv
verkeerdelijk, alsof het proza was, door kruipen)
moeten beteekenen: //Hij (d. w. z. de mensch),
als een wonderbaarlijke wijsheid,
boven-verwachting-grooten zin voor het kunstrijke hebbend,
schrijdt soms voort tot wat verderflijk, dan weer
tot wat voordeelig is".
mate hij zich van zijn satansche rhumatiek meer
bevrijd gevoelde, richtte het woord tot St. Léouard,
en op den vriendelijksten toon, maar met een glim
lach, die bewees, dat zijn geest evenmin verzwakt
was als zijn arm, zei hij hem:
//Kapitein St. Léonard! Men vermoedt niet, welke
diensten gij mij op deze rondreis hebt. bewezen.
Ik. getuig er u mijn hartelijke dankbaarheid voor.
En om u dit nog nader te bewijzen, heb ik per
telegraaf aan den Minister gevraagd, u in zijn staf
te willen opaemen. Ik zal er mee verliezen bij mijn
correspondentie, en mijn vrouw voor haar walsen;
maar de toekomst mijner officieren gaat bij mij
boven alles. Ga thans afscheid nemen; morgen
ochtend moet gij vertrekken."
St. Léouard vertrok, bij zied zelf zeggende, dat
de oudgedienden van bet oude leger leepe vogels
waren.
V.
De familie Yauquelin is steeds een
modelhuishOLideu gebleven; Mevr. Vauquelin raakt niet uit
geput in geestdriftige lofredeuen op haar man eu
tot haar vertrouwden laat zij nooit na, te zeggen:
Eu wat schrijft hij goed! Als gij eens wist,
welk eeu schat mij zijn brieven zijn!
De generaal verlaat haar zoo miu mogelijk; het
volgende jaar heeft hij haar met zich meegenomen
op ziju inspectiereis zijn laatste.
Eu moet hij bijgeval alleen weg, dan ziju zijn
reizeu zoo kort, dat hij slechts correspondeert per
telegraaf.
Kapitein St. Léonard is pas bevorderd tot
exadrousclief: dat heeft hij ten minste met zij a mooien
stijl verdiend.