De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 27 februari pagina 1

27 februari 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1079 DE AMSTEEDAMMEK A°. 1898. WEEKBLAD VOOÏNEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Zondag 27 Februari. Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel . f 0.20 . 0 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOL'F MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V »» VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Het vonnis. - Des kundigen over de rangexamens bij het Openbaar Onderwijs, door Ferd. Wiei-dels (II.) SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door D. Stigter. TOONEEL EN MUZIEK: De Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooaeel" en de twee laatst verschenen Antigon-vertalingen, door M. B. Hendes da Costa. (Slot) Muziek in de hoofdstad, door Ant Averkamp. KUNST EN LET TEREN: In de Brakke Grond", door Q. Twee boeken over Pierson, door Prof. J. C. Matthes. Andr Jolles, door F. E. Boek en Tijdschrift, door F. K. PINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. FEUILLETON: Hans. mijn vriend, door J. H. M. BECLAME8. SCHAAKSPEL. ALLER LEI. VOOR DAMES: Amerikaausche Vrouwelijke stadenten, door Vera. Sarah Grand. Allerlei, door E-e. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVEHTENTIEN. UHIUIIIIIIIIIltllllWIi iiiiiiiitiiimiiiiuuuuiuHUimiii Het Vonnis. De uitspraak der Fransche jury, die Emile Zola schuldig verklaarde, zal velen hebben bedroefd, maar weinigen hebben verwonderd, althans niet hen, die den loop van dit monster-proces met aandacht hebben gevolgd. Van de breede rij der beschuldigingen, door Zola in zijn beroemden brief uitge sproken, heeft de regeering er slechts eene enkele uitgezocht, waarvoor zij den kloeken ?trijder ter verantwoording riep. Zoo was reeds van den beginne de kracht der ver dediging verlamd, het licht buitengesloten. Maar de verdediging gaf den ongelijken strijd niet op. In de gewilde en gezochte duisternis ontstak zij het eene licht na het andere. En al wierp een overmaohtige wille keur telkens weer met ruwe hand deuren en vensters dicht, die enkele lichtstralen waren toch voldoende geweest om eiken onbevoor oordeelde te overtuigen, dat in deze diep treurige zaak het recht met voeten was ge treden. Een week geleden stonden de kansen voor Zola niet ongunstig. Toen kwam de generale staf tusschen bei den, eerst nog, in schijn, met argumenten. Generaal de Pellieux sprak overeen geheim document, waaruit twee jaren na de ver oordeeling van Dreyfus! diens schuld overtuigend Zou zijn gebleken. Het docu ment werd echter niet vertoond, en elk con tradictoir debat werd daardoor onmogelijk gemaakt. De verdediging kon slechts aantoonen, dat dit document, als het ooit be staan had, naar alle waarschijnlijkheid valsch moest zijn geweest. De nieuwe onthulling, zooals men haar geliefde te noemen, maakte natuurlijk slechts weinig indruk. Den volgenden dag verscheen generaal de Boisdeffre, de chef van den generalen staf, in de zitting. Wat hij zeide, laat zich in enkele woorden samenvatten: slndien gij, Juryleden, Zola vrijspreekt, dan neemt de gansche generale staf zijn ontslag." Wederom geen zweem van bewijs, geen argument zelfs; slechts een machtwoord, een bedreiging, eene ongehoorde intimidatie. Zelfs de regeering was een oogenblik ont hutst over de brutale wijze, waarop het zwaard in de weegschaal der gerechtigheid werd geworpen. De Temps verstoutte zich tot de opmerking, dat nooit de grenzen der bevoegdheden zóó waren miskend. Niemand was meer op zijn plaats of in zijne rol, noch de dragers van den degen, noch die van de toga, noch de gezworenen. Het proces was van eene rechtszaak eene politieke zaak ge worden. Alles volkomen waar. Daarom was het te verwonderlijker en te meer te be treuren, dat het blad reeds den volgenden dag weer van die juiste en gezonde opvatting terugkwam. Maar het publiek in de zaal en het groote en woelige publiek daar buiten boog zich voor den sabel. Het »Bravo, général.'" waarmede de alle recht schennende bedrei ging van Boisdefire werd begroet, werd in woeste opgewondenheid op straat herhaald. Wat kon men anders verwachten ? Had niet het hoofd der regeering verklaard, dat de generale staf boven de rechtspraak stond ? De verwarring in de hoofden der twaalf eerzame juryleden moet droevig zijn geweest. Wanneer het terroriseeren tot een stelsel wordt gemaakt, krijgt het voor velen niet slechts reden, maar ook recht van bestaan»De nationale verdediging boven alles !" werd de leuze. En, erger nog: »Het leger is onschendbaar!" Zoo kwamen overigens fat soenlijke menschen er toe, zelfs een Esterhazy toe te juichen. En zoo kwam de president van het gerechtshof er toe, dezen onwaardige in bescherming te nemen tegen het kruis verhoor der verdediging, wier vragen, al bleven zij onbeantwoord, Esterhazy in al zijn jammerlijkheid op de kaak stelden. Na het alternatief, door generaal de Bois deffre gesteld, was de zaak van Zola ver loren. De jury was, even als het groote publiek, door den sabel gefascineerd. Maar wat ons verbaast en bedroeft, is, dat die Jury Zola schuldig heeft verklaard zonder eene enkele verzachtende omstandigheid aan te nemen. Daar door heeft zij getoond, niet te kunnen of te willen begrijpen, dat een man als Zola, toen hij zijne beschuldiging uitsprak, gehoorzaamde aan eene edele opwelling; dat het hem, al had hij gedwaald, slechts te doen was geweest om licht, om waarheid, om recht. De Jury is volkomen vrij om te vragen naar de mo tieven van eene daad, en talrijk zijn de ge vallen, waarin zij moord en doodslag als crimes passionnels verontschuldigde. Dat zij in dit geval zoo kleinzielig kon zijn om aan Zola slechts de laagste motieven toe te schrijven, is te verwonderlijker, omdat zij, ook zonder dit te doen, van haar standpunt de »eer van het leger" in bescherming had kunnen nemen. De vrienden van Zola worden, niet zonder eehige ironie, door het Parijsche publiek »les intellectuels'' genoemd. Die spotnaam zal hun een eerenaam blijven, evenals de naam van »geus'' het is geworden. Ook de voorloopers der revolutie, op welke het Fransche volk zoo trotsch is, waren den intellectuels. Van hen vertellen Louis Asseline en Lefèvre in de voorrede der Chefsd'oeuire de Didérot de volgende zeer toepas selijke anecdote: Un digne maréchal de Trance, M. de C a st r i e s, n'y pouvait rien oomprendre. »Mon Dien", disait-il, partout ou je vais, je u'entends parier que de ce E o u s s e a u et de ce Didérot. Concoiton cela des gens de rien, qui n'ont pas de maison, qui sont loges au troisième tage ! En vérité, on ne peut pas se faire a ces choses-la !" II faut bien en prendre votre parti, monsieur Ie maréchal. Ces gens de rien, qui osaient parier, les irisolents, sans avoir pignon sur la rue, taient plus fort que vous a latêtedevosrégiments Et tandis que vous alliez saluer a Versailles uu homme (generaal de Pellieux zou waarschijnlijk ge zegd hebhen: *un Monsieur"), qui s'appelait Louis XV entre une Pompadour expirante et une Du Barry a son aurore, lo puhlic s'obstinait a aller a ce troisième tage, saluer les v r a is r o i s, les rois de la libre pensee, de l'humauit et de la s c i e n c e !" over Je Openbaar Onderwijs. tjj liet n. Omdat mij verzekerd was, dat aan de opinie van Het Nieuwe Schoolblad door sommigen nog al waarde gehecht wordt, onderdrukte ik om den wille van de zaak den weerzin, dien het oneerlijke geschrift der vier hoofd onderwijzers bij mij gewekt had, en ik gaf, de vorige week reeds, een serie ongerechtig heden, door die heeren jegens mij en mijn brochure gepleegd, aan de lezers van dit blad ter veroordeeling. Nog een paar andere tekstverdraaiïngen zijn een afzonderlijke bespreking waardig. Met voorbedachten rade wordt mijn behan deling van de quaestie der kosten, welke door de afschaffing der rangexamens zooals beweerd wordt zouden worden verhoogd, door Bet Nieuwe Schoolblad incompleet aan gehaald. Ik schreef een hoofdstuk over »De Kosten", en begon, gelijk betaamt, met een inleiding; zij beslaat zes regeltjes. Deze alleen geven de heeren Lohr c. s. in hun courant te lezen en zij voegen erbij, dat ik mij daarmee »wel wat al te gemakkelijk van dit vraagstuk afmaak, al te eenvoudig". Dit is een gewichtig verwijt. Van harte hoop ik, dat de heeren bij het neerschrijven van die onwaarheid hebben ge blikt en gebloosd. Daar was reden voor! Want op den eenvoudigen opzet, die niet veel beteekende, laat ik in werkelijkheid een vol ledige verklaring volgen van ruirn een blad zijde, met cijfers toegelicht. Die toelichting weerleggen, vermochten de achtbare heeren niet. Daarom zeggen zij, jokkende in het publiek, hopende, dat niemand «vooraan de straat" de «verstoken stukken" vinden zou dat ik de toelichting niet heb gegeven. Wat al te gemakkelijk, al te eenvoudig! *»* Gelezen hebben zij die bladzijde wél! Hoe zouden zij anders uit een paar woor den, die er in voorkomen, iets hebben kunnen distilleeren, dat dienst moet doen om den schrik, dien mijn optreden, naar het schijnt, hier en daar heeft te weeg gebracht, nog te verhoogen ? Ik schreef in dit hoofdstuk o.a.: Zij, die tot iu do kleinste bijzonderheden weten, hoe lang ieder onderwijzer iu functie is, kunnen het stelsel van de bevordering naar anciënniteit (met blijvend onder zoek naar geschiktheid, zooals praktisch te Uirecht ge schiedt; let wel, dat ik dit dadelijk er bij voeg) invoeren met de beperking van de bepaalde som vau alle tractementen te zameu. Toch wil ik ook hier niet terugtrekken zonder te hebbeu gewezen op een weg. Den weg wijzen behoef ik zeker niet. Weg of wegen zijn te vinden, óf door de verlaging van het miuimnm, of door verlaging van het maximum, bijvoorbeeld met ? 100 dus op /'1300, met behoud van ? 1400 voor de rste-onderwijzers, die in al. 3 van art. 24 der Wet worden vereixcht, óf om een bran dende quaestie even aan te raken . door plaatsing vau de hoofden voor de klasse; wat, indien ieder hoofd een eerste-ouderwijzer uitwint, een kleine twee ton zou op brengen, óf, indien hij een onderwijzer van ?700 be spaart, plus minus n ton in de gemeentekas houdt; in aanmerking genomen, dat er dan reserve-onderwijzers zouden moeten worden gesalarieerd. Men kan in elk geval de opvolging der trappen van rerhooging met wijs beleid regelen. Hetgeen dan nog in een lange alinea nader wordi uiteengezet. Men ziet, ik beveel het ancienniteitstelsel aan, geef als middel om de kosten te be perken tot de ook thans besteede som, indien het moet een verlaging van maxi mum of minimum aan, ook wijs ik in de laatste alinea op de mogelijkheid om zonder die of andere groote verandering een «regelma tige stijging van het traëtement fijntjes te be rekenen". In het voorbijgaan slechts, »om een bran dende quaestie even aan te raken", noem ik den naam van die quaestie. En wat doen nu de heeren Lohr, Schoevers, Stamperius en Van Riet? Zonder veel vieren of vijven schrijven zij, dat ik, zooals uit mijn brochure blijken zou, »de hoofden feitelijk wil afschaffen", door hen voor de klasse te zetten. Dit is weer een verwijt. Nu kan het van belang zijn te weten,datikover die plaatsing van de schoolhoofden vóór de klasse nog volstrekt geen opinie gevormd heb. Ik zou zeer gaarne over dit vraagstuk een uitspraak van de Schoolcommissie vernemen, stel in die commissie, voor aan haar commissie vau voorbereiding een praeadvies er over te vragen en van haar algemeene vergadering een bespreking, waarbij ik voornemens ben te zwijgen. Dit vraag ik, omdat deze zaak voor velen van hen, die hun stem erover zullen moeten uitbrengen, ook voor vele leden van den gemeenteraad, zoo uiterst moeilijk is. Ik voor mij zou, had ik iets te zeggen , het geld, dat door dit middel bespaard kan worden, nooit willen bespaard zien, wanneer het onderwijs eronder zou lijden. En dan vernemen de lezers van Het Nieuwe Schoolblad maar vast, verneem ook ik uit die courant, dat ik voorstander ben van die her vorming ... In welke handen ben ik toch gevallen! * # * Vervolgens klinke hier nog een bitter ver wijt, dat mij door de heeren Lohr c. s. wordt toegevoegd: Eu ten overTloede beroept dit jonge lid zich tegen over de vorrnendieuende, quasi-adries-geYende, niet-alsreentschapen-mensck'haudcleude meerderheid (der School commissie) op. wekt n \ zijn ondervindïntj van. . . . zoovele Ik ben eerst sedert een jaar lid van de Schoolcommissie, maar wie ontkent de moge lijkheid, dat ik, bij voorbeeld als redacteur van een beteekenend dagblad , reeds jaren lang mij met de onderwijs-vraagstukken heb beziggehouden. Men behoeft echter naar die mogelijkheid niet te vragen, want, en dit is het merkwaardige ook bij boven aange haalde schampere uitlating der heeren Lohr c. s , op mijn ondervinding beroep ik mij niet. Als n feit uit vele vermeld ik, welke ongelukkige gevolgen, zoo kras en zoo krachtig getuigende tegen rangexamens , de non-activiteit van den eerste-onderwijzer(Kamerlid) Ketelaar gehad heeft voor het onderwijs aan drie scholen en noem deze met het nummer. Ik had, zooals mij later gebleken is, vier scholen kunnen opsommen. Is dit geuren met ondervinding ? Op de meest eenvoudige manier illustreer ik, verder, nog eenmaal mijn argumentatie met: »Mij is een voorbeeld bekend" enz., en eenmaal met: »In mijn omgeving ken ik een derde-onderwijzer", enz. Mij op mijn ondervinding beroepen, met eenigen ophef, zooals mij verweten wordt, is iets geheel anders! Het zou mij al te schoolmeesterlijk-pedant zijn afgegaan, en ik deed het dan ook niet. * * * De vier heeren redacteuren van Het Nieuwe. Schoolblad meenen echter het recht te hebben, om tegenover mij, uit hun hoogte, hun onder vinding wél als argument te mogen gebruiken. »Met welk recht ?" heb ik het recht te vragen. Misschien heeft een van hen, of heboen twee wel eens deel uitgemaakt van een rang examen-commissie, 't Is mogelijk. Een rang examen afgelegd hebben zij evenmin als ik. Op welke wijze men zich tot dit examen voorbereidt, in hoeverre die voorbereiding het onderwijs in de klasse schaadt, en hoe ver keerden invloed zij op de examinandi oefent, kunnen de vier hoofden slechts weten door informatie óf uit eigen begrip, niet uit onder vinding. Voor informatie voelen zij zich te hoog ge zeten. Dat blijkt uit het sublime van het door hen voor zich zelven gedachte stand punt ; ik kies het woord sublime, omdat Boileau dit zoo aardig en zoo terecht met het woord ridicule in n spreuk vereenigd heeft. Orn een juist begrip zich te vormen zijn zij veel te partijdig. Dit blijkt uit de animosi teit, waarmee zij telkens met hun pen in hun papier hebben geprikt, toen zij bezig waren over mijn brochure te schrijven. Kan dus van de beteekenis, welke aan hun orgaan door sommigen, misschien nietten onrechte , soms wordt toegekend, ditmaal zeer weinig in hun voordeel genoteerd worden. (Slot volgt) FERD. WIERDELS. iiiiniiiumniiimiiiiMiiiiiimii Sociaiz ei IIIIIIIIIMIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII millMlimmillllimitimmiMlimiHlIllimUH anqdkqMiJwbtn. j j llllmlIMIIIIIIMIIIIIIMIIIIlmllllllllmlmmilll Bewijzen van instemming. Ware opwekkinc/ tot vaderlandsliefde. Repliek en welkom aan den Zeister apotheker. Naar aanleiding vau het artikel over ge dwongen winkelnering en de daarmede iu verband staande woekerwinst ontving ik het lezenswaardige ingezonden stuk uit Kaats heuvel. Dat het vak- het ambachtsonderwijs veel meer bevorderd behoort te worden, is daarin bij terecht aangetoond. Daarnevens of juister gezegd, nevens de noodige wette lijke regeling ter vermindering en ten slotte tot het wegnemen van de gedwongen winkelne ring, behoort het vakonderwijs niet langer ver waarloosd maar als een der belangrijkste onder werpen van sociaal belang verzorgd te worden. Ook ontving ifc een hartelijk sympathiek schrijven van een zeer eerbiedwaardigen hoog bejaarden predikant, door eigen waarneming tot oordeelen geheel bevoegd, betreffende, de »naar waarheid geteekende ellendige gedwongen winkelnering diep door (hem) als door velen ver acht en veroordeeld" om, in verband met deie »meer en meer ingrijpende ellendige zaak," het verzoek te doen om te willen voorgaan of ande ren te willen opwekken zich Hot den Minister, tot de 2de Kamer of tot invloedrijke personen te wenden om aan dat waar schandaal meer of minder paal en perk te stellen." 'k Meen van mijn zijde niet beter te kunnen doen, dan in deze rubriek nogmaals de bijzondere aan dacht op het onderwerp te vestigen en te ver wijzen naar de aangename herinnering in'deze aan het Ministerie Mackay en de betrekkelijke wetgeving in het buitenland, in mijn artikel van vóór 14 dagen aangewezen. Heeren Kamerleden, mede-wetgevers, controleurs der regeering aan U het woord en aan U_de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl