Historisch Archief 1877-1940
No. 1079
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ons waarborg dat die hervormingen, van
militair standpunt wellicht uitmuntend, in
sociaal-oeconomisch opzicht echter niet
nadeelig, niet verkeerd, niet te duur gekocht
zullen zijn.
7) Maar, m'n goede meneer Fabius, wie
heeft >dit laatste" toch ontkend? Heusch mij
schijnt »dit laatste te ontkennen" ook »al zeer
vreemd toe." Gemoedelijke overeenstemming
tusschen aanvaller en verdediger.
8) Welke, welke V Denk toch om de schat
kist, er is o, zooveel noodig voor de invoering
der sociale rechtvaardigheid, beter gezegd voor
oeconomische rechtvaardigheid. En nvat het
zwaarste is, mpöt het zwaarste wegen." Reeds
pi. m. 37 millioen gulden vordert Oorlog en
Marine, d. i. pi. m. 5 millioen gulden meer
dan de totaal opbrengst der directe belastin
gen: grond-, personeele, bedrijft- en vermo
gensbelasting. Daarom: »gttf eerst eeuige
geruststelliiig betrekkelijk die grootere her
vormingen," hoor ik na des heeren Fabius'
verklaring nu menig Kamerlid vragen. Niet
ten onrechte, zou ik denken.
9) Dit moeielijker gedeelte is gelukkig aan
Mr. v. H. gericht. Ik weet daar weinig van.
Ik zou zoo zeggen: de strafwet heeft voor de
betrekkelijk weinigen bij wie een beetje veel
te halen is, deze bijzondere waarde dat ze een
vrij goed werkend middel tegen inbrekers,
dieven en ander gebroed is; de müitiewet
heeft door hare bepalingen aangaande het
contingent mij (en sommige anderen huis
vaders met militieplichtige zonen) het voor
deel gebracht dat mijn zoon »vrij" kon blijven;
iigt de waarde van de jachtwet voor de vroolijke
heeren jagers vooral niet in de denkbeeldige
en werkelijke voordeden die het bestaan van
veel en goed gevoed wild te genieten geeft?
Maar alle gekheid daargelaten, als de voor
gestelde nieuwe wetgeving niemand in betere
conditie brengt, z. a. Mr. v. H. zegt en de
heer Fabius hier niet tegenspreekt, mag dan
niet gevraagd worden naar het sociale nut
der voorstellen? 't Zijn maar vragen. Ik her
haal, dit gedeelte is niet aan mijn adres
gericht.
10) Dat denk ik niet. Hoe kan de heer
Fabius dit toch vragen? Toch niet om een
gemakkelijk antwoord te kunnen geven ? Deze
zaak betreft immers niet de wet maar de
richtige uitvoering, de nauwkeurige toepassing,
het stiptelijk volgen van de rechtsregelen door
de wet gesteld.
11) Voor het zedelijk, geestelijk belang,
meneer Fabius, is noodig een zekere mate
van stoffelijke welvaart. Hier is
onverbreekbaar verband. Mocht u bewijzen willen, ik
heb ze gereed. Wie dus werkelijk een hooger
belang dan het materieel belang van een deel
der natie wil bevorderen, hij beginne niet het
begin. We hooren immers menige arbeider
en arbeidersvrouw zeggen, och, meneer, spreek
me toch niet van die vele staatkundige vrij
heden, maar geef ons weerstandsvermogen
tot bescti&rming van ons leven, ter verkrijging
van billijke levensvoorwaarden, geef ons
oeconomiscKe vrijheid.
12) In dezen beleedigenden zin is niet door
mr. van Houten geschreven. Had de heer
Fabius deze beleediging wel mogen doeu.
zonder bewijs ?
13) De onmisbaarheid, let wel, de onmis
baarheid van den persoonlijken dienstplicht
door een voorgestelde en niet uitgevoerde
weddingschap «bewijzen", is dit voor een man
die met sabel en pen evengoed aanvalt en
pareert, niet wat al te gemakkelijk ? 't Is
toch erg leuk als men zijn vijand eerst
een plaatsje kan geven, of hem een han
deling kan laten doen, om het zoo in te richten
dat hij n, twee, drie, verslagen ligt, pardoes
dood !
14) In beleedigenden zin is niet door den
heer v. H. geschreven, ik kon dus zelfs met
diens beleedigende woorden niet instemmen !
De heer Fabius zal het bewijs voor zijn on
vriendelijke beweringen om geen ander
HIIUIIlltlInlIHIiMlIIIIIIIMIimlII
HANS, MIJN VRIEND.
DOOB. J. H. M.
,/l\aar buiten', hier van daan!" zei hij bijna
knarsend. Wij hadden genoeg van dien club letter
kundigen en hunne gesprekken, even vuil en onge
zond als de lucht in dat drukke café.
Wij waren daar toevallig gekomen en zochten
nu weer het stille, zindelijke, rustige hoekje in
onze oude weinkueipe" op.
Hij wa* //anders dan zijne boeken." Zijne boeken
waren ernstig, zwaar eu diepzinnig; hij echter was
levendig, opgewekt eu schijnbaar zorgeloos. Hij
sprak ook nooit over zijn werk.
De wijn stond vóór ons. Wij dronken langzaam
ons eerste glas en zagen elkaar tevreden aan.
»Ik zou. graag eene geschiedenis hooren," /.ei ik.
Hij kende zooveel aardige anecdoten, die hij van
de jongelui in Piccadiliy of van studenten uit het
Quartier Latin of in de kunstwereld van Müuchen
gehoord had of ook wel zelf beleefd op een vau
zijne vele reizen de heele wereld door, alleraardigste
geschiedenisles, zooals Maupassant nagelaten heeft,
waar hij niets mee deed dan ze vertellen.
Hij vertelde goed, ofschoon liefst in kleinen
kring; en zulk een verhaal wenschte ik uu te hooreu.
Eene geschiedenis," hernam ik lui, toen hij niet
antwoordde.
Hij keek mij aan en begon te lachen. Er kwam
echter een harde, misnoegde uitdrukking in zijne
oogen, toen hij herhaalde:
*Eene geschiedenis?" Goed, ik zal er u een
vertellen." Wij schoven de glazen weg en leenden
achterover in cnzen stoel.
%*
woord te gebruiken wel geven. Waarom
toch maakt hij, anders een zoo gemoedelijk,
joviaal man, al schrijvende over militaire
zaken zich blijkbaar zoo buitensporig warm ?
Verhoogt hij op die wijze niet de ongerust
heid van ons, burgers, in den ijver der mili
tairen waarvan de heer F. een sympathieke
type is voor de latere grootere hervormingen?
15. Wordt dan al dat heerlijks den
tegenwoordigen miliciens onthouden omdat.... het
maar arme stakkers zijn ?! Ligt hierin niet
een zware beschuldiging aan het adres van
's lands wetgever? Waarom toch zoo scherp,
zoo boos, vooral als 't zóó niet gemeend is.
Voorzichtig toch wat.
löbis) Is liet pogen daartoe af te keuren ?
De heer F. militair op en d'op ziet zelfs
dit vredelievende werk in het beeld van een
lans brekenden ridder. Dat pleit voor zijn
ridderlijk gemoed. Kn toch schrijft hij op
min of' meer ongunstiger toon, hu as t ietwat
uit de hoogte. Waarom toch ? Als het niet
onmogelijk was, zou hij, ook een pers-man,
me aan jalousie doen denken. Maar dat kan,
dat mag niet zijn.
10) «Omdat de sociale wetgeving nog niet
voltooid is." Die reden is door mij niet, aan
gevoerd. ^yaar heeft de goede heer F. ook
dit gelezen ?
17) Lest best, zegt het spreekwoord dat hier
echter niet toepasselijk is op dezen iaalsten,
m. i. niet gelukkigen, niet ?duidelijken zin.
Voorloopig zal ik het hierbij laten. De
toegestane ruimte dwingt rnij hiertoe. Als de
wakkere president van de afdeeling Amster
dam der Liberale Unie. wiens ijver en
toewiiding voor de vrijzinnig democratische
politiek ik, in mijn kwaliteit van mede
bestuurslid, het vorige j;iar zoo heb bewon
derd en gewaardeerd, maar niet boos is ge
worden. Ik heb mijn president gaarne de
minder vriendelijke woorden van gauscher
harte geëxcuseerd.
Am s t., 10,17 Febr. 1898 I). STIGTER.
«T A A M f ' l % r *v
l v v " fc. *> -« L i ? -S. ' ' »- <*
De Kon, Ver. Het MeilaMscn Tooneel"
ES
fle twee laatst verschenen
ui.
Ik ga maar weer voort niet het aanvoeren vau
verzeil Kloos onwaar lig.
In het eerste tooneel tussc'ien Kreon en den
Wachter lezen we. vers 272?277 :
,, Men /ei dau dat wij 't feil aan u
Moesten gaan zegden en 't geens/ins geheim boudeu..,
Dit vonden "we nüen en mij nngeiul.'u,' i>>kl,
nHi't stniijerlüt leet iot gcniet'.'u van dees eer.
Zoo ben 'k hiel' wel tegeu mijn zn en de'uue, want
,,'k Weet: niemand hoort graag 'n boodschapper \au
sleefit bei'-eht".
Zulke regels voor verzen te geven b v f t m. i.
iets van boerenbedr.>2 ; ba!iou-lens dat lw.tpakken Is
slingerlot (in het, Griekscli staat: niij t.v.fr, het
_gewo pen lot'j is het doodgewoon pro/.a met een
paar opgeslokte syiben.
278 Koning, reeds zeer lang raad,»lee.rt nt/jit
gedaehle ///// '.
Als men die woorden hnort, h Midt ui ?)! natuurlijk
mij voor deu vierden naamval ; net sielï, deu derden j
voor, maar dat is na het voornaamwoord i/nj/t
absoluut fout.
280 Houdt op, voordat uw babble/t mij met toorn
WO'j Vult".
Van babblen (c.i tegenover eerwaarde grijsaards
Een jaar of drie geleden kwam ik na nijua tien
jarige afwezigheid weer in Berlijn. Ik had veel te
doei;, moest dadelijk aan het werk en kou dus niet
veel tijd besteden aan 't zoeken naar eene woning.
Ik koos de ligging Ziui.l-Westen en Huurde,
nadat ik mij overtuigd had, dat de kamers niet
gehoorig waren.
Het huis was een rcht.e huur-kazerne. De trap
pen waren droef-douker, ieder portaal hal rechts,
links eu rechtuit een of twee deuren, die vol waren
met naambordjes, brievenbussen en visitekaartjes;
men kwam op de trap altijd inensciieu tegen, en
bij den ingang van het huis moest man op lederen
tijd van den dag of van deu avond ziel» een w
gbanen door een troep spelende kinderen.
Maar de kamers waren groot en juist goed voor
mij. Zij lagen aan het, emd van een niet lange
maar nog al donkere gai.g, die 's avonds door een
lampje werd verlicht. -Buide kamers hadden een
deur, die op die gang uitkwam. En 't was er,
zooals ik al gezegd heb, stil. DU verbuurster
maakte ai- dadelijk een hoogst onaaiigenamen indruk
op mij: eene lange, magere vrouw met een kwaad
aardig fanatieken blik eu een harde stem zonder
klank, bijna al te netjes iu haar smakelooze, dracht.
Eene godsdienstige dweepster van ue ergste soort,
dat was zoo goed ais zeker. l\ zag ook, dat ze
gierig was aan de manier, waarop ze de uuur voor
de eerste maand opstreek.
Ik richtte het zoo in, dat ik haar nooit behoefde
te zien, en betrok toen de kamers.
* ';':'
Ik zag de vrouw bijna nooit, maar ik werd goed
bediend, d.w.z. als ik 's middags thuis kwam, vond j
ik de kamers opgeruimd en 's morgens stond in i
de woonkamer het ontbijt kiaar.
Ik was meestal thuis; zonals ik reeds zeide, had
ik veel te doen. l)e wekeu vlogen om als de
dagen, ongeteld. Kooit ontmoette ik iemand in
de gang, die naar mijne kamers leidde. De deuren
waren altijd stijf toe eu nooit drong een geluid
tot mij door. Ik dacht niet anders dan dat ik op
die gang alieeu. woonde met uiijue hospita. Veel
dacht ik er verder niet over na, daar ik nooit
lastig werd gevallen.
* *
p zekeren avond werd er zachtjes aan mijne
deur geklopt. Ik zat aau mijne schrijftafel te
werken. Binnen."
Len helder verlegen stemmetje zei .Ie: Een tele
gram." Toen ik den volzin af had, lag het telegram
op het tafeltje bij de deur, maar er was niemand
meer in de kaaier.
p een anderen keer had ik een brief te laten
bezorgen eu zelf geen tijd, om een busteller daar
voor te gaan zoeken. Ik ging dus mijne hospita
vragen, ut" ze in buis misschien iemand kende, die
dien brief voor mij zou willen wegbrengen.
Ik klopte aau de deur, die i;;ur ik vermoedde,,
toegang verleende tot haar woouvertrek. Zij deed
open eu was zichtbaar verbaasd. Toen zij hoorde
waarom het mij te doen was, riep ze de kamer in :
//Hans, gauw."
Er kwam een kleine jongen. Ik gaf den brief
en een fooitje ea herhaalde een paar maal het
adres. Op antwoord behoefde niet gewacht te
worden en daarmee was de zaak dus afgedaan.
De oude vrouw stond- er bij, zouder een woord
te zeggen.
Een paar dagen later hoorde ik, toen ik door
de gang kwam op een ongewoneu tijd iu
de kamer van mijne huisjuitvouw ecu onderdrukt
snikken en kreunen.
Dat zal die kleine jongen zijn, dacht ik. Hoe
gauw huilen kindereu tocii . . .
Toen ik weer een paar dagen later een verlegen
groet hoorde van een jonge! je van een jaar of tien,
werd ik weer aan htm herinnerd. Gezien had ik
hem uog niet, het was te donker iu de gang.
# *
*
Veertien dagen later was het Pascheu. Ik was
uu reeds acht weken iu .Berlijn en had het drukker
dan ooit. Ik was van plan thuis te blijven en
van de rust van die beide feestdagen te prolkeeren
eu eens flink te werken.
liet huis was op l'aaschzondag in het
middagn om den volgenden regel een ongepast woord) is
in het oorspronkelijke niets te vinden, wel van
spraken of desnoods van gepraat; en nog is een
heel lief stoplapje.
291 noeli zoo 't past hun nek
Hielden zij liefdevol eerbiedig ouJer 't juk".
Dit is een woordschikking, die zelfs in een vers
de perken te buiten gaat; en bovendien heeft vs.
292 door de pauze na liefdevol, veel meei van een
alexandrijn dan van een zesvoetige jatnbe; trouwens
bij Kloos koint telkens een dergelijke af te keuren
pauze voor.
295 Waut o geen ander derglijk ding als 't geld
br.irht ooit
Een slechte s!aa:swet bij de mensehun voort".
Ik ben geneigd dit mallepraat te noemen; Kloos l
heeft hier een onovergaiikelijk werkwoord (out- j
spruiten) vertaald als overgankeiijk (v?noi:kkt<ri), en
een eersten naamval als vierden; in liet Gneksc'i
staat letterlijk »\va-it onder de mcnsciien is geen
dergelijke slechte instelling ontstaan als hjt geld".
816?«20 KRKON.
Weet gij uu nóg niet, /we nn tanj 'naam y:j s/ireekt '
\VACHTKR.
Is 't iu uw ooreu of in uw gemoed dal 'k bijt?
, KllEON.
Waarom toch rekent ge uit, waar mij de pijn wel zit *
WACIIÏEK.
De dader kwelt u iu uw ziel, in do ooien ik.
Ki; KON.
Ai mij, wat zijt ge een, kh'tser van, huis uit, voorwaar".
Als Kloos nu maar in plaats van den eersten
regel ha i nezet: /,weet gij ook nu niet, dat uw woor
den krenkend zijn", en 'k bijt niet m den len per
soon maar m den !3 :u, dus op // Ie woorden"
doelend, en iu plaats van pij,i li, hv. snii/rt, en in
deu iaalsten regel bii/ibrl/tur m pltats van kletser,
dan zou h:'t minder plat en veel Trouwer vertaald zijn.
Maar i propos van slecht, veraUn : vs. 32,'i
Vreemd, dat wie goedvinJt, ook den sleehteu leugsn
vindt"
moet dienst doen ter vervaasiiig van wat, letterlijk
heteekent: //voorwaar het is erg, d:it, wie te be
slissen heeft, ook het onware voor waar houdt".
Zooals men ziet, is wat Klo >s geeft gansoh iets
anders en bovendien vrij onbegrijpelijk; hij is daartoe
ongetwijfeld gekomen omdat hij ;:ea in het, Gricksch
vourkniueiide woordspeling moe.-1 behouden; maar
waarom dau niet, het woord uitxjifinik, dat immers
twee beteekeni-sen heeft, ge'aezigd? Du.s bv.
j"'oei! Vaak is de uitspraak, \aa wie uitspraak doet,
on \vaur.
In het tweede tooueel tusschen Kreon eu den
TVaehter vinden we:
393 Mnai', o de vreugd, die buit-n, boven denken
komt,
Is t-.ieh niet n andt:r/Setziei' 111 kradit gelijk".
Om nu maar te zwijnen van het metrum van den
tweeden regel, dat modern woord plei:i,cr is mij te
kras, zelfs in deu mond van den komi^ehen Wachter,
ren »'elif kind uit het volk. Maar Kloos schijnt van
riai woord te houden; als hij er maar even kans
toe ziet, brengt hij het iu zijn vertaling.
403 De zaak ging toe als volgt nu. Toen wij
kwaaien dan,
Met dut verschrikkelijke vuu u ti<itu/e,.trei<fd'\
Stophippen in overvloed, en dan dat //w/«.lreigen" !
In veis MS en '121. noemt die zelfde Wachter
een windhoos" een /ina''H'ii:;i/il en een kxitul i/e.f
i/ot>,i (li-rs: een door de, goden gcioudeu leed"),
in vs. 1^7 zejrt, bij: Antigoue bidt l.'dke vloeken
af", en eindelijk :
?l'i7 Want '/ was, dat 7,- zeil' aan 't mgeluk
ontk'v.iieit we. ,
vlïeerlijk, maa ? dat 'k mijn vi'ieulen er iu
brengen morst,
Dat was verdriet;;;: mart!' 't ynci,t mij dat ik
1,1 <><<<! l
Dat alies lichter teüei! dau mijn z.'li'bdwud".
Of Kioas zelf die 't en 'k na een t en vooreen
anderen medeklinker wel heel weliuileni vindt,
betwijfel ik, en evenzoo die onnoodi^e tautologie
van geviel en mocht. Maar misschien zal hij tot zijn
verdediging aanvoeren dat hij met opzet den man
uit het volk zóó spreken liet. Hoe rechtvaardigt
hij echter de hier volgende aanhalingen uit de
ondervraging vau Aütigone door Kreoc?
450 Want niet was Zeus degene die't bevel mij gaf,
Noch Dike, yij die bij de goun daaronder woont,
Niet Zij hebben den mensdien deze. »et gesteld.
Noch wamde ik,dat uw wetsveiordniugen zooveel
Golden, dat zij de onwankelbare wet der goöu,
IItc>'!niiiit;n, konden, zij, aardseh dia:;, te boven
gaan."
Daarvan kan ik met de eerste vier regels vrede
hebben, uitgezonderd die //goöii f/«ffro//'«y"; Kloos
echter gebruikt de/e uitdrukking nu eenmaal
constant om de onderaardiche goden" aan. te dui
den; ik leg mij du^, ofschoon protesteerend, daarbij
neer; maar wie zij u uu weer die goéa hierbinnen'"!
Daarvan vind ik in het Grieksch gi-eri woord. Dus
een stoplapje ? En denkt hij dat een tooueelspeler
het laatste vers zóó kan zeggen, dat iemand er ten
minste iets van begrijpt?
Over
465 Zoo 13 't mij, dat zoo'ii noodlot mij ten deel
gewierd,
Volstrekt niet smaitlijk. Maar wej als 'k van
niueder s lijk,
N'a 't sterven had geduld dat 't onbegraven bleef,
Daarvan zou 'k jrjii yeliad hebben, 't Ar r treft
mij niet,
*En als 't nu soms u toesehijnt, dat ik
dwaasl:jk deed
Dun la?f 'k v;el bijna dieaasite/d bij een, dwaas
hier op.''
heb ik me geërgerd. Minder omdat Kloos moeder's
lijk" voor mijns broeders lijk." schreef, ik wil, al
heb ik reden liet niet te gelooveu, wel aannemen
dat dit een drukfout is, eu ook niet omdat
pijn iu deu zin vaa smart door objekt te worden
van hMcii plat eu ni.;t dichterlijk klinkt, noch
omdat ik 't ai'r, wat, Klaos dikwijls bezigt, heel
onwelluideud vind, of om dwaas///7i", maar wél
om den laatsteu regel, die niets betuekent, en tot
een onherkenbaar iets vervormt het, ironische slot
van deie in het (Iriekscii zoo schooue claus,
lei.terlijk betetkenend: Dan is het zoo goed alsof ik
van dwaaslicid werd overtuigd door een dwaas".
Heel veel leelyks moet ik in dit gedeelte over
slaan, maar
480 Zij dau kon zeeïk/ia// wild en overmoedig zijn''
mag niet wegblijven, evenmin als deze totaal onver
staanbare pa-isage :
502?509 AxTKiOSK.
En tueh, waar kreeg 'k wel nitgezoehter roem van daan,
Dan dat ik mijn b'.u'-deig-, u broeder heb g.-legd
In 't graf. Dat elk v,in deze ilnnr pi i:ier in heeft,
Dat wist gij, als de vrees hun iiiei den mond
<>ic:'tx!out.
O wie daar voi\-t is, 't gaat liem in al 't andere
goed,
En hij inag ook al due/i ,>n ze>jfjen wat hij wil.
KliKO.N".
Gij ziet alleen van al Kadmvërs hier dit in.
,,A.vriGoxt:.
Ook zij /iei' 't, 'iiaia' voor u /iut'd?ii ~>J 'f mandje
d ie n t".
De hierin voorkomende platheden eu men
bedenke dat met, dez'i bedoeld worden de eerwaar
dige Thebaansche grijsaards, van wie Antigone
overtuigd is dat, zij het in den grond van hun
hart met haar ecUi zijn zijn werkelijk beneden
kritiek.
Ook de door h;:t gebruik der anaparstru ver
oorzaakte uikirukkiLg vau het koor (vo. ;i:]0, 527):
l>n zi.' daar s'aa!, Isniene aan de deur,
p liaiu' zuster -ca'Z'l. giei /é</</r tiaueu zij uit,"
mag genoemd wordt!!.
Zoo /.uu ik i.u door kuimeïi ga-ic, kolommen
vol, maar het zou de le/,nrs va-i d,t w.-ekb'ad ver
velen; tc/c'li w J ik een paar van de er-; te, eindjes,
hier eu daar verspreid, nog even ci'eerei.1, zonder
commentaar :
G-1S?G51, Kreon tegen zijn zoon:
Daarom, kin l, Inop 'k da! gij nu niet het liuofd
verliest,
Oui 't iifn,.' i.relj.' ran ecu vroiit'-, daar gij toch weet,
uur al zoo goed als uitgestorven.
Op eens hield ik op niet schrijven: ik dacht aan
een oud vertelsel uit bleeswijk-jlolsteiu . . .
Het xvas winter en liet ijs lag vast . . .
Het heele dorp is buiten op het ijs om feest te
vieren. Slechts een oud, arm moedertje is achter
gebleven: ziek te lied. ilaar van haaf lied af kan
zij de pret op het, ijs zien en het gewoel.
Maar zij ziet nog m,:er, wat dj anderen niet zien:
een klein, wit wolkje aau d-jn horizon, dat storm
aankondigt eu den dood van al die ineusclicn. En
daarop steekt ze h ;t stroo, waarop ze ligt, in
brand... en dau, juist als de laatste dorpelingen,
door do vlammen tot terugkceren genoopt, het
strand hebben bereikt, splijt de ijskorst . ..
Eu ouder het deuken aau die geschiedenis was
mij de lust tot schrijven veigaan.
Het was een wanna dag. Ik zette een raam
open eu kreeg zin om uit te gaan. Er kwam een
vervelend gevoel over mij bij de gedachte, dat ik
in dit huis dat anders door honderden werd be
volkt, nu de eciiige lueusch was, eu dit ge vod
werd ondraaglijk, toen ik mij omkeerde eu de dufl'j
kachelwaruite mij tegemoet kwam.
In de gang zag ik, dat eeue deur vau ilc kamers
mijner hospita openstond en in de kamer zat aan
de tafel iu het midden een jongen stil en treurig
voor zich uit te staren.
Hij stond op toen hij zag dat ik nader kwam.
\Vat is dat" vroeg ik verbaasd, beu jj vau
daag thuis':'
Ja," zei hij zachtjes.
»Waarom ga je niet buiten spelen, jongen:'"
Hij gal niet dadelijk antwoord.
Ik mag niet..." zei hij nauw hoorbaar en zeer
verlegen.
..,Waarom niet r"
^Grootmoeder heeft het verboden."
Ls je gro /tmoeder uil':"
Ja."
En wanneer komt ze terug:"
»0m negen uur."
En moet je, tot zoolang hier hctl t,lieen blijven