De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 27 februari pagina 3

27 februari 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1079 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ons waarborg dat die hervormingen, van militair standpunt wellicht uitmuntend, in sociaal-oeconomisch opzicht echter niet nadeelig, niet verkeerd, niet te duur gekocht zullen zijn. 7) Maar, m'n goede meneer Fabius, wie heeft >dit laatste" toch ontkend? Heusch mij schijnt »dit laatste te ontkennen" ook »al zeer vreemd toe." Gemoedelijke overeenstemming tusschen aanvaller en verdediger. 8) Welke, welke V Denk toch om de schat kist, er is o, zooveel noodig voor de invoering der sociale rechtvaardigheid, beter gezegd voor oeconomische rechtvaardigheid. En nvat het zwaarste is, mpöt het zwaarste wegen." Reeds pi. m. 37 millioen gulden vordert Oorlog en Marine, d. i. pi. m. 5 millioen gulden meer dan de totaal opbrengst der directe belastin gen: grond-, personeele, bedrijft- en vermo gensbelasting. Daarom: »gttf eerst eeuige geruststelliiig betrekkelijk die grootere her vormingen," hoor ik na des heeren Fabius' verklaring nu menig Kamerlid vragen. Niet ten onrechte, zou ik denken. 9) Dit moeielijker gedeelte is gelukkig aan Mr. v. H. gericht. Ik weet daar weinig van. Ik zou zoo zeggen: de strafwet heeft voor de betrekkelijk weinigen bij wie een beetje veel te halen is, deze bijzondere waarde dat ze een vrij goed werkend middel tegen inbrekers, dieven en ander gebroed is; de müitiewet heeft door hare bepalingen aangaande het contingent mij (en sommige anderen huis vaders met militieplichtige zonen) het voor deel gebracht dat mijn zoon »vrij" kon blijven; iigt de waarde van de jachtwet voor de vroolijke heeren jagers vooral niet in de denkbeeldige en werkelijke voordeden die het bestaan van veel en goed gevoed wild te genieten geeft? Maar alle gekheid daargelaten, als de voor gestelde nieuwe wetgeving niemand in betere conditie brengt, z. a. Mr. v. H. zegt en de heer Fabius hier niet tegenspreekt, mag dan niet gevraagd worden naar het sociale nut der voorstellen? 't Zijn maar vragen. Ik her haal, dit gedeelte is niet aan mijn adres gericht. 10) Dat denk ik niet. Hoe kan de heer Fabius dit toch vragen? Toch niet om een gemakkelijk antwoord te kunnen geven ? Deze zaak betreft immers niet de wet maar de richtige uitvoering, de nauwkeurige toepassing, het stiptelijk volgen van de rechtsregelen door de wet gesteld. 11) Voor het zedelijk, geestelijk belang, meneer Fabius, is noodig een zekere mate van stoffelijke welvaart. Hier is onverbreekbaar verband. Mocht u bewijzen willen, ik heb ze gereed. Wie dus werkelijk een hooger belang dan het materieel belang van een deel der natie wil bevorderen, hij beginne niet het begin. We hooren immers menige arbeider en arbeidersvrouw zeggen, och, meneer, spreek me toch niet van die vele staatkundige vrij heden, maar geef ons weerstandsvermogen tot bescti&rming van ons leven, ter verkrijging van billijke levensvoorwaarden, geef ons oeconomiscKe vrijheid. 12) In dezen beleedigenden zin is niet door mr. van Houten geschreven. Had de heer Fabius deze beleediging wel mogen doeu. zonder bewijs ? 13) De onmisbaarheid, let wel, de onmis baarheid van den persoonlijken dienstplicht door een voorgestelde en niet uitgevoerde weddingschap «bewijzen", is dit voor een man die met sabel en pen evengoed aanvalt en pareert, niet wat al te gemakkelijk ? 't Is toch erg leuk als men zijn vijand eerst een plaatsje kan geven, of hem een han deling kan laten doen, om het zoo in te richten dat hij n, twee, drie, verslagen ligt, pardoes dood ! 14) In beleedigenden zin is niet door den heer v. H. geschreven, ik kon dus zelfs met diens beleedigende woorden niet instemmen ! De heer Fabius zal het bewijs voor zijn on vriendelijke beweringen om geen ander HIIUIIlltlInlIHIiMlIIIIIIIMIimlII HANS, MIJN VRIEND. DOOB. J. H. M. ,/l\aar buiten', hier van daan!" zei hij bijna knarsend. Wij hadden genoeg van dien club letter kundigen en hunne gesprekken, even vuil en onge zond als de lucht in dat drukke café. Wij waren daar toevallig gekomen en zochten nu weer het stille, zindelijke, rustige hoekje in onze oude weinkueipe" op. Hij wa* //anders dan zijne boeken." Zijne boeken waren ernstig, zwaar eu diepzinnig; hij echter was levendig, opgewekt eu schijnbaar zorgeloos. Hij sprak ook nooit over zijn werk. De wijn stond vóór ons. Wij dronken langzaam ons eerste glas en zagen elkaar tevreden aan. »Ik zou. graag eene geschiedenis hooren," /.ei ik. Hij kende zooveel aardige anecdoten, die hij van de jongelui in Piccadiliy of van studenten uit het Quartier Latin of in de kunstwereld van Müuchen gehoord had of ook wel zelf beleefd op een vau zijne vele reizen de heele wereld door, alleraardigste geschiedenisles, zooals Maupassant nagelaten heeft, waar hij niets mee deed dan ze vertellen. Hij vertelde goed, ofschoon liefst in kleinen kring; en zulk een verhaal wenschte ik uu te hooreu. Eene geschiedenis," hernam ik lui, toen hij niet antwoordde. Hij keek mij aan en begon te lachen. Er kwam echter een harde, misnoegde uitdrukking in zijne oogen, toen hij herhaalde: *Eene geschiedenis?" Goed, ik zal er u een vertellen." Wij schoven de glazen weg en leenden achterover in cnzen stoel. %* woord te gebruiken wel geven. Waarom toch maakt hij, anders een zoo gemoedelijk, joviaal man, al schrijvende over militaire zaken zich blijkbaar zoo buitensporig warm ? Verhoogt hij op die wijze niet de ongerust heid van ons, burgers, in den ijver der mili tairen waarvan de heer F. een sympathieke type is voor de latere grootere hervormingen? 15. Wordt dan al dat heerlijks den tegenwoordigen miliciens onthouden omdat.... het maar arme stakkers zijn ?! Ligt hierin niet een zware beschuldiging aan het adres van 's lands wetgever? Waarom toch zoo scherp, zoo boos, vooral als 't zóó niet gemeend is. Voorzichtig toch wat. löbis) Is liet pogen daartoe af te keuren ? De heer F. militair op en d'op ziet zelfs dit vredelievende werk in het beeld van een lans brekenden ridder. Dat pleit voor zijn ridderlijk gemoed. Kn toch schrijft hij op min of' meer ongunstiger toon, hu as t ietwat uit de hoogte. Waarom toch ? Als het niet onmogelijk was, zou hij, ook een pers-man, me aan jalousie doen denken. Maar dat kan, dat mag niet zijn. 10) «Omdat de sociale wetgeving nog niet voltooid is." Die reden is door mij niet, aan gevoerd. ^yaar heeft de goede heer F. ook dit gelezen ? 17) Lest best, zegt het spreekwoord dat hier echter niet toepasselijk is op dezen iaalsten, m. i. niet gelukkigen, niet ?duidelijken zin. Voorloopig zal ik het hierbij laten. De toegestane ruimte dwingt rnij hiertoe. Als de wakkere president van de afdeeling Amster dam der Liberale Unie. wiens ijver en toewiiding voor de vrijzinnig democratische politiek ik, in mijn kwaliteit van mede bestuurslid, het vorige j;iar zoo heb bewon derd en gewaardeerd, maar niet boos is ge worden. Ik heb mijn president gaarne de minder vriendelijke woorden van gauscher harte geëxcuseerd. Am s t., 10,17 Febr. 1898 I). STIGTER. «T A A M f ' l % r *v l v v " fc. *> -« L i ? -S. ' ' »- <* De Kon, Ver. Het MeilaMscn Tooneel" ES fle twee laatst verschenen ui. Ik ga maar weer voort niet het aanvoeren vau verzeil Kloos onwaar lig. In het eerste tooneel tussc'ien Kreon en den Wachter lezen we. vers 272?277 : ,, Men /ei dau dat wij 't feil aan u Moesten gaan zegden en 't geens/ins geheim boudeu.., Dit vonden "we nüen en mij nngeiul.'u,' i>>kl, nHi't stniijerlüt leet iot gcniet'.'u van dees eer. Zoo ben 'k hiel' wel tegeu mijn zn en de'uue, want ,,'k Weet: niemand hoort graag 'n boodschapper \au sleefit bei'-eht". Zulke regels voor verzen te geven b v f t m. i. iets van boerenbedr.>2 ; ba!iou-lens dat lw.tpakken Is slingerlot (in het, Griekscli staat: niij t.v.fr, het _gewo pen lot'j is het doodgewoon pro/.a met een paar opgeslokte syiben. 278 Koning, reeds zeer lang raad,»lee.rt nt/jit gedaehle ///// '. Als men die woorden hnort, h Midt ui ?)! natuurlijk mij voor deu vierden naamval ; net sielï, deu derden j voor, maar dat is na het voornaamwoord i/nj/t absoluut fout. 280 Houdt op, voordat uw babble/t mij met toorn WO'j Vult". Van babblen (c.i tegenover eerwaarde grijsaards Een jaar of drie geleden kwam ik na nijua tien jarige afwezigheid weer in Berlijn. Ik had veel te doei;, moest dadelijk aan het werk en kou dus niet veel tijd besteden aan 't zoeken naar eene woning. Ik koos de ligging Ziui.l-Westen en Huurde, nadat ik mij overtuigd had, dat de kamers niet gehoorig waren. Het huis was een rcht.e huur-kazerne. De trap pen waren droef-douker, ieder portaal hal rechts, links eu rechtuit een of twee deuren, die vol waren met naambordjes, brievenbussen en visitekaartjes; men kwam op de trap altijd inensciieu tegen, en bij den ingang van het huis moest man op lederen tijd van den dag of van deu avond ziel» een w gbanen door een troep spelende kinderen. Maar de kamers waren groot en juist goed voor mij. Zij lagen aan het, emd van een niet lange maar nog al donkere gai.g, die 's avonds door een lampje werd verlicht. -Buide kamers hadden een deur, die op die gang uitkwam. En 't was er, zooals ik al gezegd heb, stil. DU verbuurster maakte ai- dadelijk een hoogst onaaiigenamen indruk op mij: eene lange, magere vrouw met een kwaad aardig fanatieken blik eu een harde stem zonder klank, bijna al te netjes iu haar smakelooze, dracht. Eene godsdienstige dweepster van ue ergste soort, dat was zoo goed ais zeker. l\ zag ook, dat ze gierig was aan de manier, waarop ze de uuur voor de eerste maand opstreek. Ik richtte het zoo in, dat ik haar nooit behoefde te zien, en betrok toen de kamers. * ';':' Ik zag de vrouw bijna nooit, maar ik werd goed bediend, d.w.z. als ik 's middags thuis kwam, vond j ik de kamers opgeruimd en 's morgens stond in i de woonkamer het ontbijt kiaar. Ik was meestal thuis; zonals ik reeds zeide, had ik veel te doen. l)e wekeu vlogen om als de dagen, ongeteld. Kooit ontmoette ik iemand in de gang, die naar mijne kamers leidde. De deuren waren altijd stijf toe eu nooit drong een geluid tot mij door. Ik dacht niet anders dan dat ik op die gang alieeu. woonde met uiijue hospita. Veel dacht ik er verder niet over na, daar ik nooit lastig werd gevallen. * * p zekeren avond werd er zachtjes aan mijne deur geklopt. Ik zat aau mijne schrijftafel te werken. Binnen." Len helder verlegen stemmetje zei .Ie: Een tele gram." Toen ik den volzin af had, lag het telegram op het tafeltje bij de deur, maar er was niemand meer in de kaaier. p een anderen keer had ik een brief te laten bezorgen eu zelf geen tijd, om een busteller daar voor te gaan zoeken. Ik ging dus mijne hospita vragen, ut" ze in buis misschien iemand kende, die dien brief voor mij zou willen wegbrengen. Ik klopte aau de deur, die i;;ur ik vermoedde,, toegang verleende tot haar woouvertrek. Zij deed open eu was zichtbaar verbaasd. Toen zij hoorde waarom het mij te doen was, riep ze de kamer in : //Hans, gauw." Er kwam een kleine jongen. Ik gaf den brief en een fooitje ea herhaalde een paar maal het adres. Op antwoord behoefde niet gewacht te worden en daarmee was de zaak dus afgedaan. De oude vrouw stond- er bij, zouder een woord te zeggen. Een paar dagen later hoorde ik, toen ik door de gang kwam op een ongewoneu tijd iu de kamer van mijne huisjuitvouw ecu onderdrukt snikken en kreunen. Dat zal die kleine jongen zijn, dacht ik. Hoe gauw huilen kindereu tocii . . . Toen ik weer een paar dagen later een verlegen groet hoorde van een jonge! je van een jaar of tien, werd ik weer aan htm herinnerd. Gezien had ik hem uog niet, het was te donker iu de gang. # * * Veertien dagen later was het Pascheu. Ik was uu reeds acht weken iu .Berlijn en had het drukker dan ooit. Ik was van plan thuis te blijven en van de rust van die beide feestdagen te prolkeeren eu eens flink te werken. liet huis was op l'aaschzondag in het middagn om den volgenden regel een ongepast woord) is in het oorspronkelijke niets te vinden, wel van spraken of desnoods van gepraat; en nog is een heel lief stoplapje. 291 noeli zoo 't past hun nek Hielden zij liefdevol eerbiedig ouJer 't juk". Dit is een woordschikking, die zelfs in een vers de perken te buiten gaat; en bovendien heeft vs. 292 door de pauze na liefdevol, veel meei van een alexandrijn dan van een zesvoetige jatnbe; trouwens bij Kloos koint telkens een dergelijke af te keuren pauze voor. 295 Waut o geen ander derglijk ding als 't geld br.irht ooit Een slechte s!aa:swet bij de mensehun voort". Ik ben geneigd dit mallepraat te noemen; Kloos l heeft hier een onovergaiikelijk werkwoord (out- j spruiten) vertaald als overgankeiijk (v?noi:kkt<ri), en een eersten naamval als vierden; in liet Gneksc'i staat letterlijk »\va-it onder de mcnsciien is geen dergelijke slechte instelling ontstaan als hjt geld". 816?«20 KRKON. Weet gij uu nóg niet, /we nn tanj 'naam y:j s/ireekt ' \VACHTKR. Is 't iu uw ooreu of in uw gemoed dal 'k bijt? , KllEON. Waarom toch rekent ge uit, waar mij de pijn wel zit * WACIIÏEK. De dader kwelt u iu uw ziel, in do ooien ik. Ki; KON. Ai mij, wat zijt ge een, kh'tser van, huis uit, voorwaar". Als Kloos nu maar in plaats van den eersten regel ha i nezet: /,weet gij ook nu niet, dat uw woor den krenkend zijn", en 'k bijt niet m den len per soon maar m den !3 :u, dus op // Ie woorden" doelend, en iu plaats van pij,i li, hv. snii/rt, en in deu iaalsten regel bii/ibrl/tur m pltats van kletser, dan zou h:'t minder plat en veel Trouwer vertaald zijn. Maar i propos van slecht, veraUn : vs. 32,'i Vreemd, dat wie goedvinJt, ook den sleehteu leugsn vindt" moet dienst doen ter vervaasiiig van wat, letterlijk heteekent: //voorwaar het is erg, d:it, wie te be slissen heeft, ook het onware voor waar houdt". Zooals men ziet, is wat Klo >s geeft gansoh iets anders en bovendien vrij onbegrijpelijk; hij is daartoe ongetwijfeld gekomen omdat hij ;:ea in het, Gricksch vourkniueiide woordspeling moe.-1 behouden; maar waarom dau niet, het woord uitxjifinik, dat immers twee beteekeni-sen heeft, ge'aezigd? Du.s bv. j"'oei! Vaak is de uitspraak, \aa wie uitspraak doet, on \vaur. In het tweede tooueel tusschen Kreon eu den TVaehter vinden we: 393 Mnai', o de vreugd, die buit-n, boven denken komt, Is t-.ieh niet n andt:r/Setziei' 111 kradit gelijk". Om nu maar te zwijnen van het metrum van den tweeden regel, dat modern woord plei:i,cr is mij te kras, zelfs in deu mond van den komi^ehen Wachter, ren »'elif kind uit het volk. Maar Kloos schijnt van riai woord te houden; als hij er maar even kans toe ziet, brengt hij het iu zijn vertaling. 403 De zaak ging toe als volgt nu. Toen wij kwaaien dan, Met dut verschrikkelijke vuu u ti<itu/e,.trei<fd'\ Stophippen in overvloed, en dan dat //w/«.lreigen" ! In veis MS en '121. noemt die zelfde Wachter een windhoos" een /ina''H'ii:;i/il en een kxitul i/e.f i/ot>,i (li-rs: een door de, goden gcioudeu leed"), in vs. 1^7 zejrt, bij: Antigoue bidt l.'dke vloeken af", en eindelijk : ?l'i7 Want '/ was, dat 7,- zeil' aan 't mgeluk ontk'v.iieit we. , vlïeerlijk, maa ? dat 'k mijn vi'ieulen er iu brengen morst, Dat was verdriet;;;: mart!' 't ynci,t mij dat ik 1,1 <><<<! l Dat alies lichter teüei! dau mijn z.'li'bdwud". Of Kioas zelf die 't en 'k na een t en vooreen anderen medeklinker wel heel weliuileni vindt, betwijfel ik, en evenzoo die onnoodi^e tautologie van geviel en mocht. Maar misschien zal hij tot zijn verdediging aanvoeren dat hij met opzet den man uit het volk zóó spreken liet. Hoe rechtvaardigt hij echter de hier volgende aanhalingen uit de ondervraging vau Aütigone door Kreoc? 450 Want niet was Zeus degene die't bevel mij gaf, Noch Dike, yij die bij de goun daaronder woont, Niet Zij hebben den mensdien deze. »et gesteld. Noch wamde ik,dat uw wetsveiordniugen zooveel Golden, dat zij de onwankelbare wet der goöu, IItc>'!niiiit;n, konden, zij, aardseh dia:;, te boven gaan." Daarvan kan ik met de eerste vier regels vrede hebben, uitgezonderd die //goöii f/«ffro//'«y"; Kloos echter gebruikt de/e uitdrukking nu eenmaal constant om de onderaardiche goden" aan. te dui den; ik leg mij du^, ofschoon protesteerend, daarbij neer; maar wie zij u uu weer die goéa hierbinnen'"! Daarvan vind ik in het Grieksch gi-eri woord. Dus een stoplapje ? En denkt hij dat een tooueelspeler het laatste vers zóó kan zeggen, dat iemand er ten minste iets van begrijpt? Over 465 Zoo 13 't mij, dat zoo'ii noodlot mij ten deel gewierd, Volstrekt niet smaitlijk. Maar wej als 'k van niueder s lijk, N'a 't sterven had geduld dat 't onbegraven bleef, Daarvan zou 'k jrjii yeliad hebben, 't Ar r treft mij niet, *En als 't nu soms u toesehijnt, dat ik dwaasl:jk deed Dun la?f 'k v;el bijna dieaasite/d bij een, dwaas hier op.'' heb ik me geërgerd. Minder omdat Kloos moeder's lijk" voor mijns broeders lijk." schreef, ik wil, al heb ik reden liet niet te gelooveu, wel aannemen dat dit een drukfout is, eu ook niet omdat pijn iu deu zin vaa smart door objekt te worden van hMcii plat eu ni.;t dichterlijk klinkt, noch omdat ik 't ai'r, wat, Klaos dikwijls bezigt, heel onwelluideud vind, of om dwaas///7i", maar wél om den laatsteu regel, die niets betuekent, en tot een onherkenbaar iets vervormt het, ironische slot van deie in het (Iriekscii zoo schooue claus, lei.terlijk betetkenend: Dan is het zoo goed alsof ik van dwaaslicid werd overtuigd door een dwaas". Heel veel leelyks moet ik in dit gedeelte over slaan, maar 480 Zij dau kon zeeïk/ia// wild en overmoedig zijn'' mag niet wegblijven, evenmin als deze totaal onver staanbare pa-isage : 502?509 AxTKiOSK. En tueh, waar kreeg 'k wel nitgezoehter roem van daan, Dan dat ik mijn b'.u'-deig-, u broeder heb g.-legd In 't graf. Dat elk v,in deze ilnnr pi i:ier in heeft, Dat wist gij, als de vrees hun iiiei den mond <>ic:'tx!out. O wie daar voi\-t is, 't gaat liem in al 't andere goed, En hij inag ook al due/i ,>n ze>jfjen wat hij wil. KliKO.N". Gij ziet alleen van al Kadmvërs hier dit in. ,,A.vriGoxt:. Ook zij /iei' 't, 'iiaia' voor u /iut'd?ii ~>J 'f mandje d ie n t". De hierin voorkomende platheden eu men bedenke dat met, dez'i bedoeld worden de eerwaar dige Thebaansche grijsaards, van wie Antigone overtuigd is dat, zij het in den grond van hun hart met haar ecUi zijn zijn werkelijk beneden kritiek. Ook de door h;:t gebruik der anaparstru ver oorzaakte uikirukkiLg vau het koor (vo. ;i:]0, 527): l>n zi.' daar s'aa!, Isniene aan de deur, p liaiu' zuster -ca'Z'l. giei /é</</r tiaueu zij uit," mag genoemd wordt!!. Zoo /.uu ik i.u door kuimeïi ga-ic, kolommen vol, maar het zou de le/,nrs va-i d,t w.-ekb'ad ver velen; tc/c'li w J ik een paar van de er-; te, eindjes, hier eu daar verspreid, nog even ci'eerei.1, zonder commentaar : G-1S?G51, Kreon tegen zijn zoon: Daarom, kin l, Inop 'k da! gij nu niet het liuofd verliest, Oui 't iifn,.' i.relj.' ran ecu vroiit'-, daar gij toch weet, uur al zoo goed als uitgestorven. Op eens hield ik op niet schrijven: ik dacht aan een oud vertelsel uit bleeswijk-jlolsteiu . . . Het xvas winter en liet ijs lag vast . . . Het heele dorp is buiten op het ijs om feest te vieren. Slechts een oud, arm moedertje is achter gebleven: ziek te lied. ilaar van haaf lied af kan zij de pret op het, ijs zien en het gewoel. Maar zij ziet nog m,:er, wat dj anderen niet zien: een klein, wit wolkje aau d-jn horizon, dat storm aankondigt eu den dood van al die ineusclicn. En daarop steekt ze h ;t stroo, waarop ze ligt, in brand... en dau, juist als de laatste dorpelingen, door do vlammen tot terugkceren genoopt, het strand hebben bereikt, splijt de ijskorst . .. Eu ouder het deuken aau die geschiedenis was mij de lust tot schrijven veigaan. Het was een wanna dag. Ik zette een raam open eu kreeg zin om uit te gaan. Er kwam een vervelend gevoel over mij bij de gedachte, dat ik in dit huis dat anders door honderden werd be volkt, nu de eciiige lueusch was, eu dit ge vod werd ondraaglijk, toen ik mij omkeerde eu de dufl'j kachelwaruite mij tegemoet kwam. In de gang zag ik, dat eeue deur vau ilc kamers mijner hospita openstond en in de kamer zat aan de tafel iu het midden een jongen stil en treurig voor zich uit te staren. Hij stond op toen hij zag dat ik nader kwam. \Vat is dat" vroeg ik verbaasd, beu jj vau daag thuis':' Ja," zei hij zachtjes. »Waarom ga je niet buiten spelen, jongen:'" Hij gal niet dadelijk antwoord. Ik mag niet..." zei hij nauw hoorbaar en zeer verlegen. ..,Waarom niet r" ^Grootmoeder heeft het verboden." Ls je gro /tmoeder uil':" Ja." En wanneer komt ze terug:" »0m negen uur." En moet je, tot zoolang hier hctl t,lieen blijven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl