Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1079
Wethouders by' te staan in zake het openbaar
onderwas te Rotterdam, geeft, in overleg met het
hoofd van de school voor gewoon lager onderwys
der klasse No. , aan
bjj het verlaten der school dit getuigschrift af,
als een bewijs van goed gedrag, vlyt en gemaakte
vorderingen.
Rotterdam, den
Het hoofd der School, De commissie voornoemd,
Voorzitter.
Secretaris.
De grootte der oorspronkelijke teekening moet
zoodanig zyn ingericht, dat zy' op een formaat
van 22 by' 30 cM. kan worden gereproduceerd.
De teekening moet zoodanig worden uitgevoerd,
dat eene goede lithografische of zincografische
reproductie in twee of drie vlakke tinten ter
keuze van den ontwerper daarvan kan worden
Zy moet eenvoudig van compositie zijn en de
beteekenis der symbolische motieven mag niet te
ingewikkeld of onduidelijk wezen.
De inzendingen moeten geschieden vóór of op
l Augustus 1898 aan het gebouw der academie
van beeldende Kunsten en technische Weten
schappen, Coolvest, te Rotterdam.
Op het couvert moet tevens geplaatst zyn een
correspondentie-adres, om briefwisseling met den
ontwerper, indien noodig, mogelyk te maken,
zonder opheffing der anonymiteit.
Voor deze prijsvraag zyn door het gemeente
bestuur en het bestuur der academie te zamen
uitgeloofd twee prezen, t. w.: 1ste prys van ?200,
2de prijs van ? 100.
De teekeningen moeten worden ingezonden plat
verpakt, tusschen kartons, en niet gerold.
De firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23,
stelt deze week eene schilderij van Ed. Karsen,
?Dorpsbunrt", en eene teekening van Willem de
Zwart, «Koestar', ten toon.
iiiiiHiiiiKimiiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiiiitii
IIIIIIIIII1I1IIIIIIIIIIIIIII Illllll
Twee toeken oïer fierson,
S. A. NABEE, Allard Pierson herdacht.
Dr. JOHS. DYSEKINCK, Dr. Allard Pierson.
Vrij lang na Pierson's dood en bijna te gelijker
ty°d verschenen deze biographieën, geschreven
door mannen, wier namen in onze letterkundige
wereld een goeden klank hebben. Naber was,
gelyk h\j in de voorrede zelf zegt, er als voor
aangewezen, dit leven te beschrijven, om zyn
langdurigen en intiemen omgang met den over
ledene. De vriendschap dagteekent van 1877 en
duurde byna twintig jaren onafgebroken voort.
Een belangryke periode voor beiden. Want
hoeveel is op de wekelyksche avonden, als
zy voor gemeenschappelijke studie samenkwa
men, door de twee geleerden gearbeid: aan
ds Orestie, de Verisimilia, de Nuculae, de Geeste
lijke Voorouders en nog" veel meer! De invloed
van den Graecns op den humanist begint met
die kennismaking; hy laat zich in Pierson's
werken van later ty'd goed bespeuren.
't Is opmerkelijk dat Naber verklaart, zyn
vriend vóór diens komst te Amsterdam niet
gewaardeerd te hebben: »zyne benoeming was
mij onverschillig en zy'ne geschriften waren my
nagenoeg onbekend." Van een zoo geletterd
man als Naber over een zoo gevierd schrij
ver als Pierson toen al lang was, klinkt deze
mededeeling heel vreemd. Intusachen bly'kt
uit de biographie, dat N., wat die vroegere ge
schriften betreft, zijne schade later heeft ingehaald.
.Want daaraan zyn de bouwstoffen voor Pierson's
levensbeschrijving tot op het tijdstip van de
wording der vriendschap met zorg ontleend.
Een dergely'ke aanspraak op het schrijven eener
levensschets als Naber had, kon Dyserinck niet
doen gelden. Ontmoet zal hy Pierson wel hebben,
maar bevriend zyn beide mannen, voor zoover
my bekend is, nooit geweest Dat heeft echter
geen afbreuk aan de biographie gedaan, die met
veel warmte en kennis van zaken samengesteld
is; trouwens Pierson woonde in een glazen huis,
wie hem kennen wilde, had slechts de oogen te
openen en zijne boeken te lezen. Blijkbaar is
Dyserinck onder de bekoring van deze buiten
gewone verschijning geweest en heeft hy dit
schitterend leven in gedachte meegeleefd. Aan
persoonlijke herinneringen moet zijne schets voor
Naber's boek onderdoen; ook is zy veel beknopter.
Maar ik stem A. G. van Hamel toe, dat zij er
ni«t overbodig door gemaakt wordt. Misschien
zelfs is zy in hare kortheid nog meer geschikt
dan Naber's biographie om aan het groote pu
bliek een indruk van Pierson te geven. De volle
digheid der laatstgenoemde levert zeker groote
voordeelen op, maar er is ook een gevaar aan
verbonden, waaraan de schrijver nauwelijks ont
snapte. Het geestelyk leven en werken van
Pierson was zoo ry'k, zyne geschriften zyn zoo
talryk, dat men, alles besprekende en niets, byna
niets overslaande, de lezers met indrukken dreigt
te overstelpen, waaronder de eenheid van het
geheel een weinig ly'dt.
Op n punt ben ik teleurgesteld door beide
biographieën. Ik verwachtte, dat zij elkander
aanvullen zouden in het verhalen van bijzon
derheden uit Pierson's leven, met name uit het
eerste gedeelte, zyne jeugd. Ik dacht, dat men
aan de hand van twee geleerden, die zelfstandig
hun onderzoek ingesteld hadden, verschillende
facto, et fata van den geliefden Meester zou
leeren. Ware dit het geval geweest, dan zou het
ook om die reden de moeite loonen, om na vol
brachte lezing van het eene geschrift het andere
op te slaan. Doch, gely'k ik te kennen gaf, men
zal, dat doende, althans over de eerste periode.
zeer weinig bij Dyserinck vinden, dat niet
by Naber staat te lezen, en omgekeerd. De
improvisatie van De Clercq op Zandvoort's
duin; de worsteling van Isaac da Costa met
zyn God, door den jongen Pierson beluisterd;
de vereering van zyn moeder en de haar gewijde
droom"; de lessen in het Latijn en Grieksch
van dr. Epkema; de indruk, door Pierson en zyn
jongen vriend Uloth van Opzoomer's inaugureele
rede ontvangen; de eerste kennismaking met
Opzoomer's onderwys, zyne ervaringsleer en
^maagdelijke reinheid van gemoed" ; de ergernissen
by de verschyning van Intimis dat staat alles
by' Dyserinck zoo wel als bij Naber te lezen.
Zelfs letterlijk komt veel overeen; b. v. Pierson's
karakteristieke uitroep : »ik was een vijand des
Christendoms geworden! Goddely'k Christendom,
uw vyand!" is door beiden geboekt.
Het is stellig toevallig, of liever het schy'nt te
getuigen voor de juistheid van het spreekwoord :
les beaux esprits se rencontrent; maar 't is in
elk geval merkwaardig, dat by de lezing en her
lezing van Pierson's geschriften uit het eerste
tydvak de twee biografen telkens weder door
dezelfde feiten getroffen zyn geworden en dezelfde
regels geciteerd hebben. Op zich zelf is't in geen
van beiden een fout, integendeel, men moet
erkennen, dat over het geheel genomen de
keus zeer gelukkig is uitgevallen. Slechts
zou voor hen, die de twee biographieën lezen,
wat meer verscheidenheid in dezen leerzamer
geweest zyn.
De styl van beide boeken is goed; zoowel het
een als het ander is vloeiend geschreven. Ik
goloof alleen, dat Naber beter zou gedaan heb
ben door in een werk, dat niet slechts voor
de geleerde leden der Akademie, maar ook
voor gewone menschen bestemd was, minder te
verwijzen naar bladzijden van boeken, die niemand
zoo aanstonds by de hand heeft, in dezen trant:
»Waardeervng is een opstel van het volgend
jaar Gids 1861, I, p. 663. Op p. 670 bespeurt
men het eerste denkbeeld, dat aan Geestelijke
Voorouders ten grondslag ligt. Op pag. 681 vloeit
uit Opzoomer's woorden de gedachte voort, die
aanschouwelijk wordt voorgesteld in de Verisi
milia p. 260"; en meer van dien aard. Dat is
de manier niet om lezers te boeien. Gelukkig
staat er veel goeds tegenover, en is, daarby' ver
geleken, de opgemerkte fout eene kleinigheid.
Aan den stry'd, door Pierson in zyn leven
gevoerd en dikwijls gevoerd, wordt door beide
biografen te recht een ruime plaats inge
ruimd. Het was meest theologische en
philosofische stryd naar rechts en links. Chantepie
de la Saussaye Senior, Doedes en Van Oos
terzee ter eene, Scholten, Réville en Kuenen
ter andere zijde werden beurtelings door hem
te recht gewezen. De laatste naar aanleiding
van Pierson's Levensbeschouwing, Kuenen's Ide
aalvorming, IsraëFs profetisme. Vooral de bot
singen met den jongeren Leidschen Hoogleeraar
worden door Naber betreurd. »De vrienden van
weleer gingen uit elkander," klaagt hy. >Er
ontspint zich eene even onmiskenbare als
betreurenswaarde animositeit Het is droevig
dat de corypheën de handen niet ineensloegen."
In dergelyke volzinnen spreekt de biograaf
zyne meening uit, dat het beter anders geweest
ware. Ook Dyserinck noemt den stryd tusschen
Kuenen en Pierson «zeer onverkwikkelijk". »Van
weerszyden zyn harde woorden gevallen," schryft
hy. Zonder dat ik dit laatste nu zoo wenschelyk
acht, moet ik toch, tegenover dergelyke, min of
meer sentimenteele beschouwingen, herinneren aan
het bekende: du choc desopinions jaillit lavérité.
Het is byna niet mogelijk, dat twee zelfstandige
denkers, elk met een bijzonderen aanleg begaafd en
over veel kennis beschikkende, ten aanzien van de
vele vraagstukken der wetenschap en van de raad
selen des levens het op den duur met elkander
eens zyn. Zelfs als men, gelijk Kuenen en Pierson,
van hetzelfde standpunt uitgaat, scheiden zich
toch na verloop van korten tyd gewoonlijk de
wegen. En wanneer het noodzakelijk verschil
zich openbaart, waarom zou het niet uitgesproken
worden ? Moeten zulke mannen zwijgen over wat
hen het meest treft? Neen, zegt men, maar zij
moeten kalm in den stryd blyven. Doch men
vergt, dat eischende, het onmogelijke van hen.
Wie de waarheid van een overtuiging verdedigt,
maakt zich alty'd warm, als een ander haar aan
valt. Gely'k de kunst, leeft ook de wetenschap
voor een deel van hartstocht, vooral wanneer
daarby het godsdienstig geloof om den hoek
kijkt of op den achtergrond staat. Dat is nu eens
niet anders, en kan niet anders wezen. Er ligt
in die felheid veel idealistische geestdrift.
Overigens erken ik gaarne, dat de strijd over
Levensbeschouwing vooral door Dyserinck uitne
mend geschetst is. Alleen de aanhef munt noch
door sierlijkheid van zinbouw noch door dui
delijkheid uit. »Ik kan begrijpen," schry'ft hy,
»hoe het voor een waardeerend karakter als
Pierson, afgescheiden van zyne vermeende grieve,
als zou Kuenen zonder de vereischte nauw
keurigheid de gevoelens hebben weergegeven,
die hij bestreed, dubbel pynly'k moet zijn ge
weest, in de critiek van zyn Leidschen ambt
genoot zoo luttel waardeering te hebben gevonden
van zyn boek, dat in elk geval een eerlijk boek
was." Gelukkig behoort zulk een zin bij Dyserinck
tot de uitzonderingen.
Naber heeft in zyn boek nog al veel critiek
op zyn vriend uitgeoefend. Zeer bescheiden,
soms overbescheiden, leidt hy die gaarne in met
de verzekering dat hy het nauwelyks wagen
durft, dit te doen, omdat hy geen theoloog is;
hy vraagt dan aarzelend verlof om als »leek" een
woordje mede te spreken of, gely'k hy het ergens
eigenaardig uitdrukt, «zich de weelde van eenigen
twijfel te veroorloven." Mijns inziens hadden al
die plichtplegingen en verontschuldigingen best
achterwege kunnen blyven, omdat een man als
Naber ze volstrekt niet noodig heeft en wy boven
dien in een tyd leven, die geen privilegies in
de vakgeleerdheid kent. Wie het weet, moet het
zeggen, is de leus, en te recht. Al het andere
is verouderd by'geloof.
Tot het vele, waarin hy van Pierson verschilt,
behoort ook diens afkeuring van geschreven
godspraken in zyn boek over Israël's profeten.
Door ze op te teekenen doen die godsmannen,
volgens Pierson, te kort aan het eigenlyk
karakter der profetie, die door deze kunstmatig
heid hare natuurlijkheid verliest. Naarmate de
geestverrukking grooter was, is het opschrijven
ervan onmogelijker, meent hy'. Dezelfde theorie
is onlangs verkondigd in de inleiding tot de
nieuwe vertaling des O. T. door prof. H. Oort en
zyne medewerkers. Naber komt er tegen op.
Hy' verwijst naar het voorbeeld der dichters, wier
bezieling door het schrijven volstrekt niet wordt
uitgebluscht, getuige hetgeen Beets daarover eens
uit ervaring in de Akademie getuigd heeft. Ik
geloof, dat hy hier, gely'k dikwijls in zyn boek,
zeer juist oordeelt. Over het algemeen schynen
ay Naber's fijne opmerkingen naar aanleiding
van menig geschrift en gezegde van Pierson niet
de kleinste verdienste van zyn arbeid. Hy' legt
vaak den vinger op min of meer gevoelige plek
ken, en toont metterdaad dat vereering van een
persoon en wie heeft Pierson meer vereerd
dan hy' ? de critiek niet behoeft uit te sluiten.
Bovendien wekt het hooge bewondering, dat
iemand als hy, die aan zijn eigen arbeids
veld ruim genoeg kon hebben, zich, terwijl hy
dat trouw bewerkte, tevens in de veelzy'digheden
van dezen zeldzamen denker verdiepte.
Alles samenvattende meen ik te mogen zeggen,
dat de nagedachtenis van den diep betreurden
man door de biographieën van Naber en Dyse
rinck op bijzondere wy's is geëerd. Wat zy over
hem gaven, zal er stellig toe bijdragen om het
beeld van Allard Pierson ook voor hen, die hem
niet of weinig kenden, in allen glans te doen
leven.
J. C. MATTHES.
iiliHiiiiiliiiniiiiiiiliiiiiiHiitiniimniHiiniiiiiiMiiiiiiimiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiM
ANPKK JOLLES, Het eerste spel van Michaël
den Aartsengel.
Een bundel kleine drama's, maar zonder een
ophelderend voorwoord. Hoe de auteur daaraan
gekomen is den Aartsengel Michaël ter hulp te
roepen, om in het bliksemen van zyn zwaard ons
een blik te laten slaan in ongekende hemelen
van schoonheid ? Vondel schiep Lucifer den geest
van het kwaad en Milton deed hetzelfde.
Moeielyk was het en grootsch den overwonnen aan
voerder der engelen te geven maar moeilijker
nog den overwinnaar, den geest van het goede.
Gelijk voor een acteur de rollen der slechte
menschen gemakkelijker en dankbaarder zijn dan
die van de goede, zoo zijn voor den dichter de
personificaiies van het kwade gemakkelijker dan
die van het goede. Wat is daarvan de oorzaak.
't Is zeker duister en moeilyk voor denwy'sgeer
op te lossen. Is het de vrees ? de vrees voor
het kwade die dieper in de menschen zich dringt
en daardoor de voorstelling verlevendigt, of
doet geboren worden, met scherpere omlijningen
terwijl het goede den mensch rustig laat en
daardoor geen leven of beweging wekt V Of is
de mensch kwaad uit natuur en vindt hy zyn
broeder in den geest van het booze ? Ik geloof
dat men eerder tot de eerste explicatie zyn
toevlucht moet nemen dan tot de tweede.
Maar alle wijsbegeerte daargelaten, vraag ik,
is de heer Jolles een geloovig mensch om te
schrijven over engelen en heiligen zooals hy' heeft
gedaan ? In deze orde van dingen kan men niets
schoons voortbrengen, tenzij men gelooft aan de
figuren die men creëert, aan eenen reëelen
achtergrand van de bewegingen dezer sentimenten.
Milton was een geloovig man en Vondel
evenzoo. De Cathedralen rezen op in geloovige ty'den.
Zie! uit het sommarische, uit het schematische
van het werk van den heer Jolles zelf kan men
zien dat hij niet gelooft in Moses' leer noch in
den aarstengel Michaël. Het werk ly'kt een plan
of schema voor eene grootsche hemel- en aarde
tragedie, allerlei afgeknotte sentimenten zonder
samenhang opgesteld, gecatalogiseerd na elkander
Daarenboven mankeeren aan den auteur de
groote achtergrond van het religieus gevoel,
de wy'de diepte der sentimenten en de
wonderbaarlyke bewegingen der menschenziel in de
hooge luchten der extatische vluchten. Het is
alles zoo vlak by den grond met een would-be
diepzin. De texten van den By'bel worden uit
hun verband gerukt en staan er zoo nuchter
te ky'ken.
Het is wel jammer, want uit deze bladzijden
blykt een mooi talent in de kiem; wat er uit
zal ry'pen is moeilijk te voorspellen. De auteur
zou goed doen eenigen tijd niet te schryven en
zich geheel bloot te stellen aan de levenszon, aan
de schoonheidsimpressie van buiten. Hij wille niets
gedurende eenigen tyd: zoo zal zyn talent ry pen.
Het is een zoo eenvoudige regel dat men allén
dat moet schryven wat men volledig voelt,
begry'pt, omvat, maar zoo zelden wordt hij in praktijk
gebracht.
Men zoekt naar stof, doorbladert de encyclo
pedie van zijn geheugen en gaat dan met stapels
volzinnen en beelden aan het werk. Zoo hecht
zich niet beeld aan beeld tot een magnifiek ge
heel, doorwaaid met den grooten geest der levens
ervaring.
Geef my het juweel van een enkelen waarlijk
gevoelden volzin en ik geef u alle geleerd samen
raapsel cadeau. Een enkele uitroep der aange
dane en volle ziel!
Wanneer ik een boek heb uitgelezen en ik heb
die stem nergens vernomen dan zet ik het in een
verre hoek mijner bibliotheek opdat langzaam
aan het stof zich verzamele op de snede, grijs en
dik met de jaren. F. E.
ItiiiHiiiiiniiiiiniiiiiiiiii
Boek en Tijdschrift,
Les Chansons de Bilitis, Roman Lyrique
dePIERRE LOUYS. (Paris, Mercure de France).
Bilitis was een hetaere uit Hellas, volleerd
type van de geraffineerdste zinnelijkheid en
wellust. Maar meteen een goede dichteres,
die haar liefdeleven in lyriek heeft uitgezongen.
Pierre Louys, de delicate artist, auteur van
het welbekende Aphrodité, heeft haar zangen in
keurig Fransch verwerkt.
Het is heel erg vry'e, verfijnd-erotische kunst..
heelemaal geen goedje voor jonge dames aan
wien deze antieke liefdes -documenten n.b. t
«eerbiedig" door menheer de vertaler worden
opgedragen. Een zeer grove beleefdheid ! Het
schijnt dat deze parisien door zijn voortdurend
studeeren in de uiterste ondeugden en mysterie*
van het sexueele leven der heidensche
maatschappy, verstompt is geworden voor het
venynigverderfely'ke wat er in schuilt. Het is toch te
bar dergelijke zuivere en verfijnde wellust-poëzie
aan te bieden als lieve dames-lectuur, ook al is
het voor >.les jeunes filles de la sociétéfuture".
De vorm is zeker vrouwelijk teeder en delicaat,
maar de inhoud doorgeurd van giftige walm uit
helsche bloemen. De satanische poëzie van den
zieken Baudelaire is er mee te vergelijken.
Toch geeft het boek aan lezers die allén het
mooie erin zoeken en het
merkwaardig-historische, die van het zwoel -broeierige en immoreale
geen tegennatuurlyken invloed ondergaan, een
zeker genot, vooral de gezonde en onschadelijke
fragmenten.
Wat een liefde voor het lichamelyk-mooi bv.
hadden die Grieksche vrouwen! Wat een welbe
hagen in het sierlyk wenden van hun lichaam
de spitsing van hun voeten bij den dans, ds
zware val van hunne haren, het wenken van hun
hoofd en handen ! Hoe volgden ze de ly'nen van
hun eigen lieve leden, de harmonie van hunne
svelte vormen. Vooral de courtisanes, die toen
allén om hun bekoring, in aanzien stonden.
Pierre Louys zegt in de biografie van Bilitis br, :
»Les courtisanes d'Amathonthe n'étaient pas
comme les nótres des créatures en déchéance
exilées de toute sociétémondaine; c'étaient des
filles issues des meilleures families de la cité, et qui
remerciaient Aphroditéde la beautéqu'elle leur
avait donnée, en eonsacrant au service de son
culte cette beautéreconnaissante. Toutes les
villes qui possédaient comme celles de Chypre
un temple riche en courtisanes avaient ;"i l'égard
des ces femmes les meines soins respectueux".
Vooral in een vers als dit wordt van het vleeseh
een god gemaakt, het zuiver zinnelijke als het
hoogst geluk gevierd :
»Je me parfumerai toute la peau pour attirer
les amants. Sur mes belles jambes dans un bassin
d'argent, je verserai du nard de Tarsos et d*
metópion d'Aigypte.
Sous mes bras de la menthe crépue; sur mes
cils et sur mes yeux de la marjolaine de KOs.
Esclave, défais ma chevelure et emplis la de
fumée d'encens," etc.
Dit geeft een idee van 't luxueus-erptische
van deze zangen. Ze zyn overigens stil en simpel
van stijl, maar broeiend van hartstocht.
't Mooiste zyn de liefdesidylles met een her
dersknaap, 't intime leven van Bilitis, haar ver
eering van Aphrodité, haar bacchanalen, haar
dood.
Hoe goed overigens Pierre Louys ons in dez*
vertaling ook de lichaams-adoratie van dat volkje
doet doorvoelen, dit boek laat te vaak een
ziekelijke, benauwende geur na, hoewel door
trokken van overheerlijke parfumerie. Eenmerk
waardig voorbeeld hoe vormsohoon een zoo groote
mate van laag raffinisme kan masqueeren.
F. R.
MIIHIIIIIIIIIIttMIMIIIIIIIItlllllllllllllllllinillllUllllllllllllllllllillllllllHIHmt»
Over kartels en trusts. De Standard
oil Trust in verband met de
MoearaJSnim. De brief van den heer Gil
lissen. De Probolingo-stoomtram.
De Babai-Djombang en de Ned.-Indische
Sporwegmaatschappij. De Suikerfa
briek tBadas". Porttujeezen. Ant
woorden aan abonnenten.
We leven in tijden van oeconomische evolutie.
Met onderwerpen die hierop betrekking hebben
bemoeit de beurswereld zich gewoonlijk niet.
Deze behooren zegt de beursman tot de
sociale aangelegenheden. Niet geheel juist. Dat
heeft de vorige week, dat hebben de laatste
beursdagen bewezen. De agitatie in
depetroleumwaarden stond toch met een gewichtig verschijn
sel der oeconomische ontwikkeling in nauw
verband.
De groote fransche revolutie heeft op ruwe
wijze de stalen cirkels, waarin de maatschappe
lijke organisaties waren saamgebonden, verbro
ken, verbryzeld. Noch omtrent productie, noch
aangaande de prijzen, noch betreffende gemeen
schappelijke belangen der producenten op moreel,
physiek en materieel gebied zouden voortaan
regelende voorschriften bestaan. De zoogenaamde
vryheid, die weldra schynvrijheid bleek te zijn,
de oorlog van allen tegen allen op oeconomisch
gebied, zou voortaan het gemeenschappelijk wel
zijn bevorderen ! Hoe bedroevend zijn de uit
komsten geweest, vooral voor de zwakkeren in
den stry'd, voor de arbeidersbevolking. In de
sociale rubriek besprak ik dit meermalen uitvoe
rig en daarheen mag ik ook nu verwijzen.