De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 6 maart pagina 2

6 maart 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1080 een bediende, die reeds jaren lang tot te vredenheid van zijn meerderen kantoordienst verricht heeft, op zekeren dag toevoegt: >Vriend, ik wil je misschien later eens wat opslag geven. Je blijft het zelfde werk doen ara tot nu toe, maar vóórdatje verhooging van honderd gulden je ooit kan worden uitbetaald, zal ik je eens door een paar oudere klerken duchtig examen laten afnemen in allerlei zaken, die op mijn kantoor alzoo kunnen voorkomen. Studeer dus nu maar eens flink, ook al onttrekt de studie je aan je gewonen arbeid. Misschien zal zij je wel eens te pas komen. Slaag je niet bij je examen, het zou mij spijten, maar je uitzicht op opslag ben je kwijt." Zoo toch spreekt de Gemeente tot de onder wijzers, zoo lang zij de rangexamens hand haaft, tot ergernis van zoo velen, die een admissie-examen, zooals ik er een voorstel, niet zullen bestrijden/. Wanneer eerst de onderwijzers-toestanden hier goed geregeld zijn, de salarieering en de bevordering ook, zullen sollicitanten in massa opdagen, die in andere gemeenten reeds eenige jaren praktijk achter den rug hebben. Zij zijn onze ambtenaren nosr niet, zijn vrij hierheen te komen of niet. Wij dwingen hen tot niets. Vrije keuze doet hen, met kennis van hetgeen hen wacht, in de hoofd stad een betrekking zoeken. Van hen vorde ren wij niet iets, dat onbillijk is. Ook benadeelen wij niet het onderwijs aan onze scholen, door die onderwijzers van elders te bewegen om zich op de extra-examenstudie tóe te leggen. Eri immers, de concurrentie tusschen de gemeenten is door de wet zelve in het leven geroepen. - Ten slotte hebben wij het onmiskenbare voordeel, dat wij de eerste-qualiteits-onder?w'rjzers, van wier bezit wij door het rangexamen, zooals men zegt, ondei de oudere onderwijzers ons hopen te verzekeren, reeds ook verkrijgen onder rle jongere. Er waren, einde 1896, hier 321 rsteonderwijzers en 124 rste-onderwijzeressen, dat is 445 van 1302 personen, die met het onderwijs aan onze openbare scholen belast Zijn. Het rangexamen wil men laten bestaan, om<Ja,t de eerste aanstelling, volgens de voorstan ders der rangexamens, tegenwoordig geen Voldoenden waarborg van geschiktheid geeft. Mijn stelsel, dat voor de heeren Lohr c.s. een grapje schijnt, zou óók waarborg eischen voor de 857 niet-eerste-pnderwijzers, aan wie toch de belangen van bijna twee derden der school kinderen zijn toevertrouwd. ** * Ik gevoel veel lust, om in de peroratie, de heeren Lohr c s. noemen mij een orator, van dit en het vorig artikel nu ook van mijn zijde eenige scherpe verwijten af te vuren op de heeren Lohr, Schoevers, Stamperius en Van Biet. Maar ik zal het niet doen. Ik verge noeg mij met een vraag en een opmerking. Mij duidt Het Nieuwe Schoolblad, het ernstig euvel, <jat ik met eenigen ijver, met blijkbare tegen-ingenornenheid, niets oudheerig-kalrn, tegen de rangexamens een brochure geschre ven heb. De redacteuren van het blad schrij ven daarna gedecideerd vijandig, minachtend, hatelijk, ook grof, wat mij het meest hin dert _, tegen mij, en hebhen niet eens inge nomenheid vóó hetgeen zij verdedigen, geen blijkbare en geen niet-blijkbare ook. Iri de nadere uitwerking van hun woorden: »Wij schrijven dit niet om de rangexamens d tori et a'travers te verdedigen; rangexamens heb ben dit met meer menschelijke instellingen gemeen, dat zij hun voor en hun tegen heb ben", komt maar zeer weinig sympathie voor de rangexamens uit. Daarom vraag ik: Van waar, terwijl zij niet opkomen voor een zaak, omdat die hun dan ook niet lief is, terwijl zij dus geen animo gevoelen, van waar bij hen toch zooveel ani mositeit tegen mij ? En ik merk op, dat de aanklacht tegen mij door de heeren Lohr c.s. ingebracht, als zou den mij "alle argumenten goed schijnen", vooral zoo eigenaardig is, omdat de heeren Lohr c.«., mij bestrijdende, geen enkel van mijn argu menten hebben weerlegd, en omdat zij-zelven geen argument goed achtten, ten minste er geen hebben gebruikt. Am s t,, 18 Febr. '98. FERD. WIEUUELS. vcciaover de waarde van mr. Van Houten's opmerking,»dat de opheffing der plaatsvervangers niemand in betere conditie brengt." Dat het materieele belang ook wat beteekent, daarover hebben wij niet te twisten; zouden wij dat wél moeten doen over de vraag of een wet, die het materieele belang niet schendt al zou zij ook velen geen moreel voordeel geven geen toejuiching _verdient, alleen omdat niemand door haar »in betere conditie komt" ? fin waar ge mij naar bewijzen vraagt omtrent de voordeelen der wet, daar hadt ge mijn ant woord reeds kunnen lezen tusschen uwe verwijzings getallen 14 en 15. Doch ik zie u reeds wijzen naar uwe vraag | (15): of den tegenwoordige miliciens o. a. de ! voordeelen van betere rechtsbedeeling ont- ! houden worden, omdat het maar arme stakkers ' zijn. Mijn antwoord daarop kan zeer een voudig luiden: niet omdat men geen medelijden heeft met arme stakkers, maar omdat men te weinig aandacht heeft geschonken aan die arme stakkers, zooals men tot heden te weinig lette op de gedwongen winkelnering, op de ongelijke rechtsbedeeling van meester en dienstbode, en op zooveel meer nog, dat gij tracht te doen verbeteren. Steek uw hand in eigen boezem, ga eens na, wat ge weet van de rechtspositie der militairen, en vraag dan, of ge daaromtrent even onwetend zoudt zijn gebleven als uwe zoons in het leger hadden gediend. Mij dit wellicht toegevende, zult gij uwe vraag herhalen omtrent de te verwachten «ingrijpende militaire hervormingen", en daarop wil ik u thans slechts dit antwoorden, dat wanneer voor de invoering van den persoon lijken dienstplicht als prijs zou gevorderd worden, het ten offer brengen van andere hoogstnoodige militaire hervormingen, ik het mijn levenlang zou bejammeren ooit voor het thans ingediende wetsontwerp sympathie te hebben betuigd. De afschaffing van de plaaisvervanging en de nummerwisseling is slechts een eerste schrede op den weg dier hervormingen. Wilt. ge nu met de invoering van den persoonlijken dienstplicht wachten, totdat een eenmaal in brons of marmer uit te beelden groot man een wet, op den oefen plicht heeft ingediend, en wel zulk een wet, die ons werkelijk ten alle deele weerbaar zal maken, dan verschil ik ten deze volkomen met u van gevoelen; maar als ge alleen het wetsontwerp-Eland wilt ter zijde stellen, wijl het de sociale hervormingen in de waagschaal stelt, zoo hebt ge te bewijzen, dat die hervor mingen door dat kleine wetje worden be dreigd. Dat bewijs zocht ik tot heden vruch teloos in uw betoog. ; Met een handdruk, de uwe. | 27 Febr. '98. A. N. J. F.mus. P. S. Gij zegt niet te hebben getwijfeld aan de levenskracht van het huidige ministerie, en ge verzekerde! niettemin, dat het door dit ministerie ingediende wetsontwerp op den persoonlijken dienstplicht een strijd op leven en dood zal kosten. Een rnjccrmn welke zoo dicht bij het graf zou staan, is clan toch niet bijzonder krachtig. -* # i Voor den lezer, die de vele opmerkir.gpn omtrent de insubordinatie van den heer F. tegenover koning- Logos heeft gelezen, zal bovenstaand stuKje althans van goede be doeling, getuigen. En, niet waar, dan zegt men : reken de uitkomst niet maar let op het doel alleen. Vooral doe ik dit gaarne omdat de heer Fabius door zijn vriendelijker woorden me nu zoo overredend toeroept: >een vriend die mij mijn feilen toont, heeft op mijn hart een groot vermogen." Zulke vriendschap behoort gewaardeerd te worden. Eind' goed, al' goed! D. S. Aan den lieer I). Sligter. Amice! TJ stof tot'polemiek te geven is een dankbaar werk, want terwijl gij mij bestrijdt, overlaadt ge mij tevens met allerlei vleier ds: als het publiek maar wilde gelooven, dat ik zoo braaf en zoo knap ben! Dit nu betwijfel ik wel een beetje, en in de meening dat onze respec tieve deugden en bekwaamheden de lezers koud zullen laten, volg ik uw voorbeeld niet, hoeveel goeds ik op mijn beurt van u heb te vertellen. Dus ter zake. Zie, ik begreep volkomen, dat gij niet zooveel leelijks zou insinueeren, maar... uw artikel moet zeer vele lezers in den waan hebben gebracht, dat de opmerking over het «meerdere" worden van de Van der Biesens c.s. als eene waarschuwing kon gelden tot den minderen man gericht. Van de gelegenheid om u daaromtrent te verklaren, hebt ge een nuttig gebruik gemaakt. Dat degenen welke zich niet kunnen doen vervangen, geen oogenblik zich ongerust behoeven te maken over het »voor het kader bestemd zijn" van de meer gefortuneerde jongelui, staat dus bij ons beiden Vast. Misschien worden wij het ook wel eens Sociale gelijkheid. De straficrt fn Jirt tieecfj/n'fdit. C'ofunojiolifniic. l)c rcrlieren Ifs der iialinir. T'il liet rnppnrt van de.n arbeidsinspecteur in J\W/v/Brabant en Liinburfj. In een verslag van de redevoering1 over den persoonlijken dienstplicht door Mr. H. Verkouteren dezer dagen gehouden nadat vóóraf vier militairen tevergeefs uitgenoodigd waren, las ik met eenige verwondering : Spre ker voelt niet veel voor het idee van de sociale gelijkheid en juist in het leger leert men gehoorzamen en ondervindt men dat er geen gelijkheid bestaat". Zou Mr. Verkouteren aldus hebben gespro ken ? 't Is haast niet te gelooven. Dan toch zou hij niet erg gelukkig zijn geweest in de behandeling van dit onderwerp. Sociale ge lijkheid door duizenden en tienduizenden, door millioenen over alle politieke en gods dienstige partijen verdeeld gewenscht. ge vraagd, gev, rtlerd, bedoelt toch immers ge lijkheid in de kansen in den strijd om het bestaan, gelijkheid van voorwaarden voor het oeconomisch leven. De wenseh naar, het ideaal van sociale gelijkheid wijzen op af keer van een strijd met ongelijke wapenen. Wie zou dien afkeer niet deelen ! Wie aan een derpelijken strijd wil deelnemen, die wil zijn consciei'tie, die wil de rechtvaardigheid, de billijkheid, de eerlijkheid beleedigen, die wil zeggen de schooljongens zoo juist ralxch doen. Wie herinnert zich niet uit zijn jeugd een wedstrijd in het hard loopen, in het schaatsenrijden, in het algemeen de spelen zijner jonkheid ? De regels waaraan ieder zich te houden had en die voor allen gelijk waren, werden vastgesteld. Zóó alleen mocht voor den wedstrijd worden gekampt, zóó alleen wilden we aan het spel deelnemen en wee dengene die op slinksche wij/e tegen de regels wilde zondigen om wat vóór te hebben, hij werd uitgestooten, hij wou ralucli doen. Zóó deden immers dn ridders in den ouden tijd, die meenden dut het duel als een Gods oordeel in hun geschillen kon worden inge roepen. Ja, zóó doen immers nog in onze dagen ridderlijke naturen, die het tweegevecht voor de handhaving, voor het vlekkeloos behoud van hun eer noodzakelijk achten en daarom geducht »van leer trekken", al doen ze dan, door tegen de artikelen 152?157 der strafwet te handelen, als revolutionairen. De middeleeuwsche ridders die het zwaard droegen .ter verdediging van hun goed recht, ter be scherming van zwakken en hulpbehoevenden, zij duelleerden alleen onder voor beide partijen zooveel mogelijk gelijke voorwaarden. De secondanten van beide partijen behoorden de trefkans der wapens nauwkeurig te onder zoeken en gelijk te stellen, voor de nauw keurige nakoming der gestelde of' algemeen erkende regels voor het gevecht, te waken. Wie aan die voorwaarden niet voldeed, die heeft zich voor het duel, voor conversatie in ridderlijken kring, onwaardig, onmogelijk gemaakt. En z. a. ik zei, zóó, onder die voorwaarden wordt immers nog geduelleerd. Nu kan ik mij niet voorstellen dat mr. V. niet zou toegeven dat een strijd, onder dergelijke condities, inderdaad slechts een eerlijke, aantrekkelijke sympathieke strijd mag genoemd worden. Neen, ik houd mij overtuigd dat de heer V. niet gaarne zou onderdoen in zijn afkeer van of, philosofisch gesproken, in medelijden met dengene die als »valsche" du.-llist, als een »yalsche" speler zich heeft doen kennen. In dien geest spreekt immers ook art. 155 Straf wet: Op hem die in een tweegevecht zijne tegenpartij van het leven berooft of haar eenig lichamelijk letsel toebrengt, worden de bepalingen omtrent moord, doodslag of mis handeling toegepast: lo. indien de voorwaarden niet vooraf ge regeld zijn; 2o. indien het tweegevecht niet plaats heeft in tegenwoordigheid van wederzijdsche getuigen ; 3o. indien de dader, opzettelijk of ten nadeele van de tegenpartij, zich aan eenige bedriegelijke handeling schuldig maakt of van de voorwaarden afwijkt. Evenzoo art. 156 S. Daar lees ik toch: De getuigen worden gestraft, niet gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren indien zij, op zettelijk en ten nadeele van eene of beide partijen zich aan eenige bedriegelijke handeling schuldig maken of' eenige door partijen ge pleegde bedriegelijke handeling toelaten, of toelaten dat van de voorwaarden worde af geweken. Welnu dan kan het niet anders of' mr, V. moet ook behooren tot de ontelbare gelederen van die ridderlijke mannen en vrouwen die van de grove, de brutale, de plompe ongelijkheid in de voorwaarden voor het oeconomisch bestaan der individuen af'keerig zijn, die daarom veel, zeer veel gevoelen voor en medewerken willen tot het verminderen van de ongelijkheid in de oeconomische voor waarden, zoo nauw verbonden aan materieele en moreele, intellectueele verheffing, in n woord : tot het naderen tot de sociale gelijkheid! Niet tot de gelijkheid die doodt, maar tot de levenwekkende gelijkheid in voorwaarden voor de ontwikkeling van de rijk gt schakeerde, fijn genuanceerde verscheidenheid in aanleg, talent, geschikthi id, door de natuur gecreëerd. Een rijke, harmonieuse verscheid.-nhei l, nuttig en onmisbaar voor de zoo verschillende be hoeften der samenleving, der maatschappij en die aldus ontwikkeld en geleid tot erkenning, tot waardeeving, tot gehoorzaamheid leidr. Zou mr. V. heusch zoo weinig voor de sociale gelijkheid voelen, dat hij zelfs met waardeering denkt aan de gelegenheid dat, velen nojeens flink zullen gevoelen dat ze niet bestaat? Ik kan, ik ik wil het, niet gelooven. In elk geval kan hij, als middel daartoe, niet aan de nood zakelijke gehoorzaamheid die een ieder in zijn sociale betrekking verschuldigd is, gedacht hebben. Deze wijst toch immers niet op sociale ongelijkheid. Maar waarom gaf de heer Verkouteren aan zijn hoordt-rs dan een minder juiste les in sociale gelijkheid ? * .,. * Bevreemdend vond ik in diezelfde rede ook-. persoonlijke dienstplicht, gaat verbreiding van het eo.-niopolitisch beginsel legen. Niet te ver wonderen dat mr. V. slechts noode de in leiding tot verdediging van de invoering van den persoonlijken dienstplicht terecht wenschelijk geacht op zich heeft genomen. Deze aarigevoerne reden lijkt toch al heel zwak. De persoonlijke dienstplicht moet dienstbaar gemaakt worden tot het tegengaan van het, cosmopolisme! Dat zal wat geven in onze dagen van steeds toenemend cosmopolitisch kapitaal, internationale regeling van post- telegraaf- spoorwegverkeer, van regeling van internationaal privaatrecht, van steeds vermeerderend eosmopolitisch handelsverkeer. Laat ons toch niet vergeten dat de heerlijke koopmansgoederen uit Oost en West, uit Noord en Zuid, uit, alle deelen van de wereld voor honderden millioenen aangevoerd, wijzen op den cosmopolitischen samenhang van de geheele maatschappij. Daarop wijst de verheven natuur zelve. Door hare goede gaven van kli maat, vruchtbaarheid, bodemgesteldheid op, voor ons, grillige w ij/.e, over den geheelcn aard bol te vordeeltMi, schrijft.zeaan allen,die de door haar fluisterend gegevon lessen weten te ver staan, voor, de internationale, de cosmopolitische arb:'idsvei'ileeling, die het cosmopoliti-ch handelsverkeer tot noodzakelijk gevolg heeft, dat op zijn beurt leidt tot het internationaal wi.-selverkeer. Ons opwekkend kopje koffie, onze g. suikerde p'ildin.:, de gezellige warme kachel, onze wollen en katoenen kleeding, onze litteratuur, alles wijst op den samenhang van de welvaart, der christenen en Israëlieten gevestigd onder de vier hemelstreken ! Ei nog steeds gaan de sinten voort, ook Neder land gelukkig, o-u het verkeer tu-ischen de wereldburgers te vergemakkelijken en te be vorderen. Kun nu in ernst gswezen worden op de in voering van den persoonlijken dienstplicht om het, cosmopolitismj tegen te gaan? Maar mr."V. heeft gelijk: we hebben behoefte aan een grapje in deze droevige voorjaarsdagen. Ook dat heeft verdienste. Dat mr. V. en ik ons vaderland bijzonder liefhebben, daarvoor hebben wij goede reden. Gehechtheid aan de plaatsen, aan de plekjes die ons kunnen doen leven in het verleden, in de heerlijke jeugd, is ons aangeboren en ... invloeden van onbillijken, onrechtvaardigen aard die dit natuurlijk gevoel konden ver zwakken of wegnemen, hadden we niet te bestrijden. Bestaan die ook bij de misdeelden niet, wees dan gerust: onder den ruimen cosmopolitischen horizon zal dan plaats blijven voor de eigen aardige toepassing van onze voorliefde voor het milieu waarin \yij speelden, leefden, werk ten, waarin we, in stille afzondering, de natuur het best hebben leeren begrijpen en bewonderen, waarin we onze lieve dooden hebben begraven, wees dan gerust. Maar kunnen we gerust zijn bij de grove, brutale ongelijkheid der levensvoorwaard_en bij de harde, pijnelijk sociale onrechtvaardig heid, onverdiend ten nadeele van de ridders van den arbeid, waardoor hunne gezondheid, de grootste schat, hun wordt ontnomen, waar door hun leven wordt verkort. Laten ws luisteren naar het laatste rapport van den arbeidsinspecteur in Limburg en Noord-Brabant: «Slechte werkplaatsen vond ik dikwijls in confectiewin<els; zoo zag ik o. a in een laag boven vertrek vol kleermakers een privaat in den hoek, een kachel ook voor de strijkijzers in het midden, de gaslampen laag geplaatst en vrij nabij het hoofd van den werkman. Maar vooral vond ik die in eenige sorteerderijen; soms een vliering iets meer dan 2 M. onder de nok van het dak, volgepakt met ongezuiverdc lompen, waar, blootgesteld aan tocht door open ramen en pannen, (i tot, 10 vrou wen om stoffige sorteertafels gebukt stolden". Maai' dat is nog niet erg. Er volgt wat- an ders ; iets uit, de arbeiderskringen der luciferfabrieken : «Het bleek mij ook dar, meerdere gevallen van phosphornekrose waren voorge komen. Van zeven gevallen slaagde ik er in de bijzonderhi den te vernemen doch ik ver moed dat minder ernstige gevallen met spoe dige genezing veelvuldig voorkwamen en dat ook ernstige gevallen door den dood aan mijn onderzoek zijn onttrokken. Een man had een beenzwelling aan den ruggegraatswervel bij de 7e rib, die door de gevaarlijke plaa's niet geopereerd kon worden doch door een ervaren medicus werkelijk voor een nekrosepatient verklaard werd. Een ander, die geopereerd zou warden aan de bovenkaak, stierf dooreen hariaandocning. E«n vrouw was herhaaldelijk geopereerd, en had, sedert, zij 5 October lS9(i, niet een zwaar verminkte kaak en een gat in den mondhoek het gasthuis verliet, niet meer in de fabriek gewerkt. E.-n andere vrouw was gedurende 2'-' jaar lijdende gewfe^t, doch na herhaalde operaties, hoewel afzichtelijk verminkt, herstsld. Een gehuwde vrouw, die van haar 10,Ie jaar in een luciferfabriek had gewerkt, was nog voortdurend patiënte.... Eert groot deel van de kaak als ook een onderdeel van het been onder de oogholte was reeds weggenomen terwijl waarschijnlijk nog een vierde operatie, na hare bevalling, moest plaats hebben. E-n ongehuwde vrouw was sedert 1891 ongeveer vier jaren ziek geweest.... Enigs zins hersteld werkte ze weer op de fabriek om in de behoeften van het gezin mede te voorzien. De laatste patiënt van het bedoelde zeven tal, een jong gehuwde vrouw, werd in 1895 voor 't lautst geopereerd -. ruim een maand na het verlaten van de fabriek openbaarde zich de ziekte bij haar. Zij mist nu reeds Int grootste gedeelte van de onderkaak en de kans bestaat, dat de ziekteverschijnselen zich zullen herhalen". Maar de wetgevers zijn nu druk bezig om wettelijke maatregelen van voorziening vast te stellen tegen deze schandelijke toe standen, tegen de gedwongen winkelnering die den arbeidurs zelfs de vrijheid iu huis houdelijke zaken ontneemt?.... P.irdon, ten spoedigste wordt begonnen aan de wet tot invoering van den persoonlijke dienstplicht, ter bevordering van.... ja, van wat niet al, ook van vaderlandsliefde.... Ainst. 23 Maart 1893. D. STKITEK. Mozieïiu de Hoofdstad. Met eene symphonie, in a. kl. '?> van Svint S.iëns, werd het laitste abonnem^ntssoncart van het Concertgebouw (op '21 l-'elir.) geopend. Indien men wellicht venv.iehtte, iets geheel bijzonders to zullen hooren, nu een der vermaardste V'ransche componisten van den tegefiwoordigen tijd aan het woord kwam met een werk, waarvan de vorm door Beethoven tot de meest denkbaar magistrale hoogte gebracht is, dan zal men vermoedelijk eenige telourstelling ondervonden hebben. Had Saint-Siëns zijn werk symphonietta genoemd, dan zou men van te voren gebeten hebben, dat men elke gedachte aan Uithoven op zij moest zetten. Mij is het nu eenmaal onmogelijk bij het lezen ot' uitspreken van het woord syoiptionie, niet tegelijk aan B

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl