Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1080
een bediende, die reeds jaren lang tot te
vredenheid van zijn meerderen kantoordienst
verricht heeft, op zekeren dag toevoegt:
>Vriend, ik wil je misschien later eens wat
opslag geven. Je blijft het zelfde werk doen
ara tot nu toe, maar vóórdatje verhooging van
honderd gulden je ooit kan worden uitbetaald,
zal ik je eens door een paar oudere klerken
duchtig examen laten afnemen in allerlei
zaken, die op mijn kantoor alzoo kunnen
voorkomen. Studeer dus nu maar eens flink,
ook al onttrekt de studie je aan je gewonen
arbeid. Misschien zal zij je wel eens te pas
komen. Slaag je niet bij je examen, het
zou mij spijten, maar je uitzicht op opslag
ben je kwijt."
Zoo toch spreekt de Gemeente tot de onder
wijzers, zoo lang zij de rangexamens hand
haaft, tot ergernis van zoo velen, die een
admissie-examen, zooals ik er een voorstel,
niet zullen bestrijden/.
Wanneer eerst de onderwijzers-toestanden
hier goed geregeld zijn, de salarieering en de
bevordering ook, zullen sollicitanten in massa
opdagen, die in andere gemeenten reeds eenige
jaren praktijk achter den rug hebben.
Zij zijn onze ambtenaren nosr niet, zijn
vrij hierheen te komen of niet. Wij dwingen
hen tot niets. Vrije keuze doet hen, met
kennis van hetgeen hen wacht, in de hoofd
stad een betrekking zoeken. Van hen vorde
ren wij niet iets, dat onbillijk is. Ook
benadeelen wij niet het onderwijs aan onze
scholen, door die onderwijzers van elders te
bewegen om zich op de extra-examenstudie
tóe te leggen. Eri immers, de concurrentie
tusschen de gemeenten is door de wet zelve
in het leven geroepen.
- Ten slotte hebben wij het onmiskenbare
voordeel, dat wij de
eerste-qualiteits-onder?w'rjzers, van wier bezit wij door het rangexamen,
zooals men zegt, ondei de oudere onderwijzers
ons hopen te verzekeren, reeds ook verkrijgen
onder rle jongere.
Er waren, einde 1896, hier 321
rsteonderwijzers en 124 rste-onderwijzeressen,
dat is 445 van 1302 personen, die met het
onderwijs aan onze openbare scholen belast
Zijn.
Het rangexamen wil men laten bestaan,
om<Ja,t de eerste aanstelling, volgens de voorstan
ders der rangexamens, tegenwoordig geen
Voldoenden waarborg van geschiktheid geeft.
Mijn stelsel, dat voor de heeren Lohr c.s. een
grapje schijnt, zou óók waarborg eischen voor
de 857 niet-eerste-pnderwijzers, aan wie toch
de belangen van bijna twee derden der school
kinderen zijn toevertrouwd.
** *
Ik gevoel veel lust, om in de peroratie, de
heeren Lohr c s. noemen mij een orator, van
dit en het vorig artikel nu ook van mijn zijde
eenige scherpe verwijten af te vuren op de
heeren Lohr, Schoevers, Stamperius en Van
Biet. Maar ik zal het niet doen. Ik verge
noeg mij met een vraag en een opmerking.
Mij duidt Het Nieuwe Schoolblad, het ernstig
euvel, <jat ik met eenigen ijver, met blijkbare
tegen-ingenornenheid, niets oudheerig-kalrn,
tegen de rangexamens een brochure geschre
ven heb. De redacteuren van het blad schrij
ven daarna gedecideerd vijandig, minachtend,
hatelijk, ook grof, wat mij het meest hin
dert _, tegen mij, en hebhen niet eens inge
nomenheid vóó hetgeen zij verdedigen, geen
blijkbare en geen niet-blijkbare ook. Iri de
nadere uitwerking van hun woorden: »Wij
schrijven dit niet om de rangexamens d tori
et a'travers te verdedigen; rangexamens heb
ben dit met meer menschelijke instellingen
gemeen, dat zij hun voor en hun tegen heb
ben", komt maar zeer weinig sympathie voor
de rangexamens uit.
Daarom vraag ik: Van waar, terwijl zij
niet opkomen voor een zaak, omdat die hun
dan ook niet lief is, terwijl zij dus geen animo
gevoelen, van waar bij hen toch zooveel ani
mositeit tegen mij ?
En ik merk op, dat de aanklacht tegen mij
door de heeren Lohr c.s. ingebracht, als zou
den mij "alle argumenten goed schijnen", vooral
zoo eigenaardig is, omdat de heeren Lohr c.«.,
mij bestrijdende, geen enkel van mijn argu
menten hebben weerlegd, en omdat zij-zelven
geen argument goed achtten, ten minste er
geen hebben gebruikt.
Am s t,, 18 Febr. '98. FERD. WIEUUELS.
vcciaover de waarde van mr. Van Houten's
opmerking,»dat de opheffing der plaatsvervangers
niemand in betere conditie brengt." Dat het
materieele belang ook wat beteekent, daarover
hebben wij niet te twisten; zouden wij dat
wél moeten doen over de vraag of een wet,
die het materieele belang niet schendt al zou
zij ook velen geen moreel voordeel geven geen
toejuiching _verdient, alleen omdat niemand
door haar »in betere conditie komt" ? fin waar
ge mij naar bewijzen vraagt omtrent de
voordeelen der wet, daar hadt ge mijn ant
woord reeds kunnen lezen tusschen uwe
verwijzings getallen 14 en 15.
Doch ik zie u reeds wijzen naar uwe vraag |
(15): of den tegenwoordige miliciens o. a. de !
voordeelen van betere rechtsbedeeling ont- !
houden worden, omdat het maar arme stakkers '
zijn. Mijn antwoord daarop kan zeer een
voudig luiden: niet omdat men geen medelijden
heeft met arme stakkers, maar omdat men te
weinig aandacht heeft geschonken aan die
arme stakkers, zooals men tot heden te weinig
lette op de gedwongen winkelnering, op de
ongelijke rechtsbedeeling van meester en
dienstbode, en op zooveel meer nog, dat gij
tracht te doen verbeteren.
Steek uw hand in eigen boezem, ga eens
na, wat ge weet van de rechtspositie der
militairen, en vraag dan, of ge daaromtrent
even onwetend zoudt zijn gebleven als uwe
zoons in het leger hadden gediend.
Mij dit wellicht toegevende, zult gij uwe
vraag herhalen omtrent de te verwachten
«ingrijpende militaire hervormingen", en daarop
wil ik u thans slechts dit antwoorden, dat
wanneer voor de invoering van den persoon
lijken dienstplicht als prijs zou gevorderd
worden, het ten offer brengen van andere
hoogstnoodige militaire hervormingen, ik het
mijn levenlang zou bejammeren ooit voor het
thans ingediende wetsontwerp sympathie
te hebben betuigd. De afschaffing van de
plaaisvervanging en de nummerwisseling is
slechts een eerste schrede op den weg dier
hervormingen. Wilt. ge nu met de invoering
van den persoonlijken dienstplicht wachten,
totdat een eenmaal in brons of marmer uit
te beelden groot man een wet, op den oefen
plicht heeft ingediend, en wel zulk een wet,
die ons werkelijk ten alle deele weerbaar zal
maken, dan verschil ik ten deze volkomen
met u van gevoelen; maar als ge alleen het
wetsontwerp-Eland wilt ter zijde stellen, wijl
het de sociale hervormingen in de waagschaal
stelt, zoo hebt ge te bewijzen, dat die hervor
mingen door dat kleine wetje worden be
dreigd. Dat bewijs zocht ik tot heden vruch
teloos in uw betoog.
; Met een handdruk, de uwe.
| 27 Febr. '98. A. N. J. F.mus.
P. S. Gij zegt niet te hebben getwijfeld
aan de levenskracht van het huidige ministerie,
en ge verzekerde! niettemin, dat het door dit
ministerie ingediende wetsontwerp op den
persoonlijken dienstplicht een strijd op leven
en dood zal kosten. Een rnjccrmn welke zoo
dicht bij het graf zou staan, is clan toch niet
bijzonder krachtig.
-* #
i Voor den lezer, die de vele opmerkir.gpn
omtrent de insubordinatie van den heer F.
tegenover koning- Logos heeft gelezen, zal
bovenstaand stuKje althans van goede be
doeling, getuigen. En, niet waar, dan zegt
men : reken de uitkomst niet maar let op het
doel alleen. Vooral doe ik dit gaarne omdat
de heer Fabius door zijn vriendelijker woorden
me nu zoo overredend toeroept: >een vriend
die mij mijn feilen toont, heeft op mijn hart
een groot vermogen." Zulke vriendschap
behoort gewaardeerd te worden. Eind' goed,
al' goed! D. S.
Aan den lieer I). Sligter.
Amice!
TJ stof tot'polemiek te geven is een dankbaar
werk, want terwijl gij mij bestrijdt, overlaadt ge
mij tevens met allerlei vleier ds: als het
publiek maar wilde gelooven, dat ik zoo braaf
en zoo knap ben! Dit nu betwijfel ik wel
een beetje, en in de meening dat onze respec
tieve deugden en bekwaamheden de lezers
koud zullen laten, volg ik uw voorbeeld niet,
hoeveel goeds ik op mijn beurt van u heb te
vertellen.
Dus ter zake.
Zie, ik begreep volkomen, dat gij niet zooveel
leelijks zou insinueeren, maar... uw artikel
moet zeer vele lezers in den waan hebben
gebracht, dat de opmerking over het «meerdere"
worden van de Van der Biesens c.s. als eene
waarschuwing kon gelden tot den minderen
man gericht. Van de gelegenheid om u
daaromtrent te verklaren, hebt ge een nuttig
gebruik gemaakt. Dat degenen welke zich
niet kunnen doen vervangen, geen oogenblik
zich ongerust behoeven te maken over het
»voor het kader bestemd zijn" van de meer
gefortuneerde jongelui, staat dus bij ons beiden
Vast. Misschien worden wij het ook wel eens
Sociale gelijkheid. De straficrt fn Jirt
tieecfj/n'fdit. C'ofunojiolifniic. l)c
rcrlieren Ifs der iialinir. T'il liet rnppnrt
van de.n arbeidsinspecteur in
J\W/v/Brabant en Liinburfj.
In een verslag van de redevoering1 over
den persoonlijken dienstplicht door Mr. H.
Verkouteren dezer dagen gehouden nadat
vóóraf vier militairen tevergeefs uitgenoodigd
waren, las ik met eenige verwondering : Spre
ker voelt niet veel voor het idee van de
sociale gelijkheid en juist in het leger leert
men gehoorzamen en ondervindt men dat er
geen gelijkheid bestaat".
Zou Mr. Verkouteren aldus hebben gespro
ken ? 't Is haast niet te gelooven. Dan toch
zou hij niet erg gelukkig zijn geweest in de
behandeling van dit onderwerp. Sociale ge
lijkheid door duizenden en tienduizenden,
door millioenen over alle politieke en gods
dienstige partijen verdeeld gewenscht. ge
vraagd, gev, rtlerd, bedoelt toch immers ge
lijkheid in de kansen in den strijd om het
bestaan, gelijkheid van voorwaarden voor het
oeconomisch leven. De wenseh naar, het
ideaal van sociale gelijkheid wijzen op af
keer van een strijd met ongelijke wapenen.
Wie zou dien afkeer niet deelen ! Wie aan
een derpelijken strijd wil deelnemen, die wil
zijn consciei'tie, die wil de rechtvaardigheid,
de billijkheid, de eerlijkheid beleedigen, die
wil zeggen de schooljongens zoo juist
ralxch doen. Wie herinnert zich niet uit zijn
jeugd een wedstrijd in het hard loopen, in
het schaatsenrijden, in het algemeen de spelen
zijner jonkheid ? De regels waaraan ieder
zich te houden had en die voor allen gelijk
waren, werden vastgesteld. Zóó alleen mocht
voor den wedstrijd worden gekampt, zóó alleen
wilden we aan het spel deelnemen en wee
dengene die op slinksche wij/e tegen de regels
wilde zondigen om wat vóór te hebben, hij
werd uitgestooten, hij wou ralucli doen.
Zóó deden immers dn ridders in den ouden
tijd, die meenden dut het duel als een Gods
oordeel in hun geschillen kon worden inge
roepen. Ja, zóó doen immers nog in onze
dagen ridderlijke naturen, die het tweegevecht
voor de handhaving, voor het vlekkeloos
behoud van hun eer noodzakelijk achten en
daarom geducht »van leer trekken", al doen
ze dan, door tegen de artikelen 152?157 der
strafwet te handelen, als revolutionairen. De
middeleeuwsche ridders die het zwaard droegen
.ter verdediging van hun goed recht, ter be
scherming van zwakken en hulpbehoevenden,
zij duelleerden alleen onder voor beide partijen
zooveel mogelijk gelijke voorwaarden. De
secondanten van beide partijen behoorden de
trefkans der wapens nauwkeurig te onder
zoeken en gelijk te stellen, voor de nauw
keurige nakoming der gestelde of' algemeen
erkende regels voor het gevecht, te waken.
Wie aan die voorwaarden niet voldeed, die
heeft zich voor het duel, voor conversatie in
ridderlijken kring, onwaardig, onmogelijk
gemaakt.
En z. a. ik zei, zóó, onder die voorwaarden
wordt immers nog geduelleerd. Nu kan ik mij
niet voorstellen dat mr. V. niet zou toegeven
dat een strijd, onder dergelijke condities,
inderdaad slechts een eerlijke, aantrekkelijke
sympathieke strijd mag genoemd worden. Neen,
ik houd mij overtuigd dat de heer V. niet
gaarne zou onderdoen in zijn afkeer van of,
philosofisch gesproken, in medelijden met
dengene die als »valsche" du.-llist, als een
»yalsche" speler zich heeft doen kennen. In
dien geest spreekt immers ook art. 155 Straf
wet: Op hem die in een tweegevecht zijne
tegenpartij van het leven berooft of haar
eenig lichamelijk letsel toebrengt, worden de
bepalingen omtrent moord, doodslag of mis
handeling toegepast:
lo. indien de voorwaarden niet vooraf ge
regeld zijn;
2o. indien het tweegevecht niet plaats heeft in
tegenwoordigheid van wederzijdsche getuigen ;
3o. indien de dader, opzettelijk of ten
nadeele van de tegenpartij, zich aan eenige
bedriegelijke handeling schuldig maakt of
van de voorwaarden afwijkt.
Evenzoo art. 156 S. Daar lees ik toch: De
getuigen worden gestraft, niet gevangenisstraf
van ten hoogste drie jaren indien zij, op
zettelijk en ten nadeele van eene of beide
partijen zich aan eenige bedriegelijke handeling
schuldig maken of' eenige door partijen ge
pleegde bedriegelijke handeling toelaten, of
toelaten dat van de voorwaarden worde af
geweken.
Welnu dan kan het niet anders of' mr, V.
moet ook behooren tot de ontelbare gelederen
van die ridderlijke mannen en vrouwen
die van de grove, de brutale, de plompe
ongelijkheid in de voorwaarden voor het
oeconomisch bestaan der individuen
af'keerig zijn, die daarom veel, zeer veel gevoelen
voor en medewerken willen tot het verminderen
van de ongelijkheid in de oeconomische voor
waarden, zoo nauw verbonden aan materieele
en moreele, intellectueele verheffing, in n
woord : tot het naderen tot de sociale gelijkheid!
Niet tot de gelijkheid die doodt, maar tot de
levenwekkende gelijkheid in voorwaarden voor
de ontwikkeling van de rijk gt schakeerde, fijn
genuanceerde verscheidenheid in aanleg, talent,
geschikthi id, door de natuur gecreëerd. Een
rijke, harmonieuse verscheid.-nhei l, nuttig
en onmisbaar voor de zoo verschillende be
hoeften der samenleving, der maatschappij
en die aldus ontwikkeld en geleid tot erkenning,
tot waardeeving, tot gehoorzaamheid leidr.
Zou mr. V. heusch zoo weinig voor de sociale
gelijkheid voelen, dat hij zelfs met waardeering
denkt aan de gelegenheid dat, velen nojeens
flink zullen gevoelen dat ze niet bestaat? Ik
kan, ik ik wil het, niet gelooven. In elk geval
kan hij, als middel daartoe, niet aan de nood
zakelijke gehoorzaamheid die een ieder in zijn
sociale betrekking verschuldigd is, gedacht
hebben. Deze wijst toch immers niet op sociale
ongelijkheid.
Maar waarom gaf de heer Verkouteren aan
zijn hoordt-rs dan een minder juiste les in
sociale gelijkheid ?
* .,. *
Bevreemdend vond ik in diezelfde rede ook-.
persoonlijke dienstplicht, gaat verbreiding van
het eo.-niopolitisch beginsel legen. Niet te ver
wonderen dat mr. V. slechts noode de in
leiding tot verdediging van de invoering
van den persoonlijken dienstplicht terecht
wenschelijk geacht op zich heeft genomen.
Deze aarigevoerne reden lijkt toch al heel
zwak. De persoonlijke dienstplicht moet
dienstbaar gemaakt worden tot het tegengaan
van het, cosmopolisme! Dat zal wat geven in
onze dagen van steeds toenemend
cosmopolitisch kapitaal, internationale regeling van
post- telegraaf- spoorwegverkeer, van regeling
van internationaal privaatrecht, van steeds
vermeerderend eosmopolitisch handelsverkeer.
Laat ons toch niet vergeten dat de heerlijke
koopmansgoederen uit Oost en West, uit
Noord en Zuid, uit, alle deelen van de wereld
voor honderden millioenen aangevoerd, wijzen
op den cosmopolitischen samenhang van de
geheele maatschappij. Daarop wijst de verheven
natuur zelve. Door hare goede gaven van kli
maat, vruchtbaarheid, bodemgesteldheid op,
voor ons, grillige w ij/.e, over den geheelcn aard
bol te vordeeltMi, schrijft.zeaan allen,die de door
haar fluisterend gegevon lessen weten te ver
staan, voor, de internationale, de
cosmopolitische arb:'idsvei'ileeling, die het cosmopoliti-ch
handelsverkeer tot noodzakelijk gevolg heeft,
dat op zijn beurt leidt tot het internationaal
wi.-selverkeer. Ons opwekkend kopje koffie,
onze g. suikerde p'ildin.:, de gezellige warme
kachel, onze wollen en katoenen kleeding,
onze litteratuur, alles wijst op den samenhang
van de welvaart, der christenen en Israëlieten
gevestigd onder de vier hemelstreken ! Ei
nog steeds gaan de sinten voort, ook Neder
land gelukkig, o-u het verkeer tu-ischen de
wereldburgers te vergemakkelijken en te be
vorderen.
Kun nu in ernst gswezen worden op de in
voering van den persoonlijken dienstplicht
om het, cosmopolitismj tegen te gaan? Maar
mr."V. heeft gelijk: we hebben behoefte aan
een grapje in deze droevige voorjaarsdagen.
Ook dat heeft verdienste.
Dat mr. V. en ik ons vaderland bijzonder
liefhebben, daarvoor hebben wij goede reden.
Gehechtheid aan de plaatsen, aan de plekjes
die ons kunnen doen leven in het verleden,
in de heerlijke jeugd, is ons aangeboren en ...
invloeden van onbillijken, onrechtvaardigen
aard die dit natuurlijk gevoel konden ver
zwakken of wegnemen, hadden we niet te
bestrijden.
Bestaan die ook bij de misdeelden niet, wees
dan gerust: onder den ruimen cosmopolitischen
horizon zal dan plaats blijven voor de eigen
aardige toepassing van onze voorliefde voor
het milieu waarin \yij speelden, leefden, werk
ten, waarin we, in stille afzondering, de
natuur het best hebben leeren begrijpen en
bewonderen, waarin we onze lieve dooden
hebben begraven, wees dan gerust.
Maar kunnen we gerust zijn bij de grove,
brutale ongelijkheid der levensvoorwaard_en
bij de harde, pijnelijk sociale onrechtvaardig
heid, onverdiend ten nadeele van de ridders
van den arbeid, waardoor hunne gezondheid,
de grootste schat, hun wordt ontnomen, waar
door hun leven wordt verkort.
Laten ws luisteren naar het laatste rapport
van den arbeidsinspecteur in Limburg en
Noord-Brabant:
«Slechte werkplaatsen vond ik dikwijls in
confectiewin<els; zoo zag ik o. a in een laag
boven vertrek vol kleermakers een privaat in
den hoek, een kachel ook voor de strijkijzers
in het midden, de gaslampen laag geplaatst
en vrij nabij het hoofd van den werkman.
Maar vooral vond ik die in eenige
sorteerderijen; soms een vliering iets meer dan 2 M. onder
de nok van het dak, volgepakt met
ongezuiverdc lompen, waar, blootgesteld aan tocht
door open ramen en pannen, (i tot, 10 vrou
wen om stoffige sorteertafels gebukt stolden".
Maai' dat is nog niet erg. Er volgt wat- an
ders ; iets uit, de arbeiderskringen der
luciferfabrieken : «Het bleek mij ook dar, meerdere
gevallen van phosphornekrose waren voorge
komen. Van zeven gevallen slaagde ik er in
de bijzonderhi den te vernemen doch ik ver
moed dat minder ernstige gevallen met spoe
dige genezing veelvuldig voorkwamen en dat
ook ernstige gevallen door den dood aan mijn
onderzoek zijn onttrokken.
Een man had een beenzwelling aan den
ruggegraatswervel bij de 7e rib, die door de
gevaarlijke plaa's niet geopereerd kon worden
doch door een ervaren medicus werkelijk
voor een nekrosepatient verklaard werd.
Een ander, die geopereerd zou warden aan
de bovenkaak, stierf dooreen hariaandocning.
E«n vrouw was herhaaldelijk geopereerd,
en had, sedert, zij 5 October lS9(i, niet een zwaar
verminkte kaak en een gat in den mondhoek
het gasthuis verliet, niet meer in de fabriek
gewerkt.
E.-n andere vrouw was gedurende 2'-' jaar
lijdende gewfe^t, doch na herhaalde operaties,
hoewel afzichtelijk verminkt, herstsld.
Een gehuwde vrouw, die van haar 10,Ie
jaar in een luciferfabriek had gewerkt, was
nog voortdurend patiënte.... Eert groot deel
van de kaak als ook een onderdeel van het
been onder de oogholte was reeds weggenomen
terwijl waarschijnlijk nog een vierde operatie,
na hare bevalling, moest plaats hebben.
E-n ongehuwde vrouw was sedert 1891
ongeveer vier jaren ziek geweest.... Enigs
zins hersteld werkte ze weer op de fabriek
om in de behoeften van het gezin mede te
voorzien.
De laatste patiënt van het bedoelde zeven
tal, een jong gehuwde vrouw, werd in 1895
voor 't lautst geopereerd -. ruim een maand
na het verlaten van de fabriek openbaarde
zich de ziekte bij haar. Zij mist nu reeds Int
grootste gedeelte van de onderkaak en de
kans bestaat, dat de ziekteverschijnselen zich
zullen herhalen".
Maar de wetgevers zijn nu druk bezig
om wettelijke maatregelen van voorziening
vast te stellen tegen deze schandelijke toe
standen, tegen de gedwongen winkelnering
die den arbeidurs zelfs de vrijheid iu huis
houdelijke zaken ontneemt?.... P.irdon, ten
spoedigste wordt begonnen aan de wet tot
invoering van den persoonlijke dienstplicht,
ter bevordering van.... ja, van wat niet al,
ook van vaderlandsliefde....
Ainst. 23 Maart 1893. D. STKITEK.
Mozieïiu de Hoofdstad.
Met eene symphonie, in a. kl. '?> van Svint
S.iëns, werd het laitste abonnem^ntssoncart van
het Concertgebouw (op '21 l-'elir.) geopend.
Indien men wellicht venv.iehtte, iets geheel
bijzonders to zullen hooren, nu een der
vermaardste V'ransche componisten van den
tegefiwoordigen tijd aan het woord kwam met een
werk, waarvan de vorm door Beethoven tot de
meest denkbaar magistrale hoogte gebracht is,
dan zal men vermoedelijk eenige telourstelling
ondervonden hebben. Had Saint-Siëns zijn werk
symphonietta genoemd, dan zou men van te
voren gebeten hebben, dat men elke gedachte
aan Uithoven op zij moest zetten. Mij is het nu
eenmaal onmogelijk bij het lezen ot' uitspreken van
het woord syoiptionie, niet tegelijk aan B