Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
aaeestergewrochten te denken. Edoch na deze
teleurstelling geconstateerd te bebben, wil ik my
?p het standpunt van den componist stellen het
?enige juiste by' de beoordeeling van een kunst
werk?en gaarne verklaren dat de Fransche meester
n\j op gracieuse, beminnelijke wijze heeft bezig
gehouden, door zy'n spelen met motieven en
orchestklanken. Het eerste deel treedt misschien een
weinig pretentieus op met zy'ne fuga, door de
inleiding reeds voorbereid; de verdere ontwik.
keling echter der fuga, geeft duidelijk te kennen
dat de componist in 't geheel niet pretentieus
heeft willen zy'n. Ook de overige deelen, het
Andante, met zijn mooi klinkende gedempte
strijkinstrumenten, het Scherzo, met zijn goed
gevonden trio en het eenigszins overmoedige
Finale, maken den indruk eener aangename
«Spielerei". Sterk aangegrepen wordt men door
het werk niet; by' het volgende nummer van
het programma is men nagenoeg weer vergeten,
dat men eene symphonie gehoord heeft
Dit volgende nummer bestond uit de 7.. g.
klokjes-aria uit Délibes' Lakmé, door mej. Rose
Ettinger gezongen.
De stem van mej. Ettinger is die van een
»ster", met al de goede en al de minder goede
hoedanigheden welke zoo'n ster-stem aankleven.
De goede hoedanigheden zijn onberispelijke tech
nische beheersching van al wat de natuur meebrengt
en door studie ontwikkeld kan worden; zooals
coloratuur, trillerg, staccati, een fluweelen toon in
het legato en een buitengewoon gemakkelijke
hoogte; voorts zy' nog vermeld dat mej. Ettinger
uitstekend het spierweefsel van het strottenhoofd
beheerscht; dit bewees zij door den vollen klank der
stem, in het middenregister. Tot de minder goede
eigenschappen reken ik het passielooze in den
toon, die vaak een weinig droog klinkt en dan
ophoudt grootere belangstelling te verwekken.
In het tweede deel droeg mej. Ettinger voor
Schubert's Haidenröslein, met meer raffinement dan
naïveteit, Schumann's Mondnacht, Jensen's
Murmelndes Lüftchen en Brahms' Wiegenlied, zonder
die poëtisch droomerige innigheid, die jukt het
aantrekkelijke uitmaakt dezer werkjes. Aan de
uitspraak kan men bemerken dat mej. Ettinger
de Duitsche taal niet met de vereischte zorg
behandelt. Röslein klonk als Rüsslein; Guten
Ab«nd is mede incorrect; de korte versieringen
in Mondnacht zy'n ook niet volgens de Daitsche
traditie. Niettemin is mej. Ettinger eene, in haar
genre, voortreffelijke zangeres. De heer
Mengelberg begeleidde haar zoowel met zijn orchest
als op de piano, heerlyk mooi.
Voorts werd door het orchest nog uitgevoerd
het Voorspel van de 3e Acte van Wagner's
Tristan. Het is waar, dit nummer behoort niet
thuis in de concertzaal. De lange alt-hobo-solo,
overigens door den heer R. Krüger wondervol
gespeeld, kan alleen de beoogde stemming ver
wekken, als men werkely'k »den wunden Held"
ten tooneele ziet; maar zoolang wy' verstoken
z\jn van het genot om Tristan van tijd tot tijd
te zien zooals het behoort, willen wy ons gaarne
laven aan eene uitvoering van dit fragment in
de concertzaal. »Der Tanz in der Dorfschenke"
van Liszt, door het orchest zeer pittig en leven
dig voorgedragen, vormde het slot van het pro
gramma.
Maandag 11. gaven de heeren Messchaert en
Röntgen hunnen tweeden «avond" onder het
aegidium der Maatschappy tot Bervordering der
Toonkunst.
De heer Messchaert droeg voor een zestal der
llllllllllllllinillllllllMIIItillllMlltltlllllllllllll
HANS, MIJN TRIEND.
DOOK J. H. M.
(Slof).
Nu zetten wij ons allebei schrap, en ik kan u
zeggen ik beefde van woede. Ik hoorde nu een
langen, vervelenden uitleg, die er niets toe deed
maar waaruit mij alleen duidelijk werd, waarom
zij haar kleinkind haatte : het was een onechtje",
hij was de schandvlek van de familie", van hare
,eerbare, fatsoenlijke familie", die altijd gewandeld
had in de wegen Gods", enz., enz.
Ik sprak tot haar met overreding, dreigde haar,
werd driftig en had daarbij half en half het gevoel
mij te bemoeien met een zaak, die mij eigenlijk
niets aanging. Dat wist die draak wel, en zoo
kwamen we tot geen resultaat.
Zij bad baar mond vol bijbelwoorden.
Eindelijk besloot ik, het laatste en eenige mid
del te beproeven. Ik legde een goudstuk van 20
mark op tafel en verklaarde mij bereid, haar alle
maanden die som te betalen, als zij het geld ten
bate van haar kleinkind wilde besteden en mij heilig
wilde beloven, den jongen nooit meer lichamelijk
te zullen kastijden.
Nu streed hare hebzucht met hare beestachtige
wreedheid. Met hare oogen verslond zij het goud
stuk, doch toen ik ongeduldig werd, mijne bedrei
ging herhaalde, een anderen weg te zullen inslaan,
en het geld weer bij mij wilde steken, begon zij
te jammeren toen was de overwinning aan mijn
kant.
n Ja ... ja ... stellig ..."
Ik ging heen met een gevoel#an walging, zooals
ik zelden gehad heb in mijn leven.
Kernersche liederen van Schumann, de
Tranendichtjes van Phil. Loots en vy'f liederen van
Grieg; Röntgen speelde Schumann's
Phantasiestücke op. 12 en eenige klavierstukken van Grieg.
In hooge mate belangryk was my' de kennis
making met Lootu' Tranendichtjes.
De dichter Julius Fiens (pseudoniem) heeft
met deze verzen, eene parodie geleverd, zoo fijn,
dat menigeen baar wellicht van ietwat krasser
natuur zou gewenscht hebben.
Mij zy'n die gedichtjes echter daarom des te sym
pathieker; die goedaardige humor vol geest en ver
nuft werkt verfrisschend, voor eene wyle. Loots
nu, is volkomen doorgedrongen in het karakter
der verzen. Gelijk bij deu dichter, zou men ook
by' den componist, oppervlakkig beschouwd, meer
uitgelatenheid kunnen verdragen; by nader inzien
echter, zal men moeten erkennen dat de muziek
thans voornaam bly'ft in hare houding, zonder ge
vaar te loopen in het lias comique te vervallen.
Een enkele keer, zoo b. v. in No. 10 bij »een
traan van mijn laarzen te likken" had ik een
minder serieus muzikaal slot verwacht, op die
woorden. De bewerking getuigt van een groot
meesterschap. De melodie voering zoowel in de
zangstem, als in de begeleiding, waar zulks te
pas komt, en ook overigens de geheele fraai
klinkende en vloeiende pianoparty' bewijst, dat
Loots eene rijk begaafde muzikale natuur bezit.
De declamatie van den tekst laat mede niets te
wenecheu. Loots' Tranendichtjes zijn werkelijk
een aanwinst in onze muzieklitteratuur. Of het
genre toelaat dat men zich by voortduring er
aan kan verheugen moet de toekomst leeren.
De voordracht van de heeren Messchaert en
Röntgen stond, naar my'ne meening, op hetzelfde
standpunt als waarop zich dichter en componist
gesteld hadden. Met veel fijnheid, hier en daar
erg leuk, maar nooit plat of grof wist M~esschaert
de aardige zetten te dotn uitkomen,
Onvergelijkely'k mooi zong onze meesterzanger de
liederen van Schumann en Grieg. Wel is waar moest
men zich eerst wat gewennen aah den klank van
stem en klavier in de groote zaal, maar daarna
kon men zich ook onbekommerd overgeven aan
het genot dier artistieke voordrachten. Zal men
het den zanger euvel duiden, als hem, bij een
klein vlekje aan het slot van het Wanderlied,
de wy'ze bedachtzaamheid van den meester begeeft,
om plaats te maken voor een onbeteugelde uiting
van gloed van den kunstenaar ? »Alte Laute" van
Schumann en «Die Prinzessiu" van Grieg waren
juweeltjes van schoonen toon en dan het
»Hochzeitlied" van Löwe.... daarin bereikte de
virtuoziteit in de behandeling van woord en toon
wel haar toppunt.
De begeleidingen van Röntgen stonden geheel
op de hoogte van den zang zy'ns kunstbroeders.
Buitendien wist Röntgen de geniale
Phantasiestücke van Schumann tot een bloeiend leven te
ontvonken. Inderdaad als men deze werkjes be
schouwt in het licht van den tyd, waarin zij
zy'n ontstaan en dan nagaat, dat zij nog niets
van hun poëtisch-romantischen geur hebben ver
loren, dan mag men wel spreken van geniale
werkjes. Doch ook de klavierstukken van Grieg
zijn zeer schoon en dankbaar, vooral het laatste
sHochzeitstag auf Froldhaugen", hetwelk mij bij
zonder voldaan heeft. Röntgen deed goed deze
werkjes, ik geloof hier nog onbekend, op de hem
eigene, voortreffelyke wy'ze te introduceeren.
AüT. AVEBKAMI'.
miiiumuiiiiimiiiiiiHi
Van nu at' hield ik een wakend oog.
Na een paar dagen ving ik Hans op en nam
hem ernstig in 't verhoor : neen, hij had werkelijk
geen slaag meer gehad.
Het was kouder geworden, gevoelig koud.
Eens zag ik hem in het ijzig kille vertrek treurig
bij zijne boeken zitten. Zijne grootmoeder was uit.
Ik uam den halfbevroren jongen mee naar mijne
kamer en stond hem toe daar te blijven, als hij
heel stil was.
Ik zette hem bij de tafel in een der groote
leuningstoelen, waarin hij haast geheel wegzonk, en
ging toen weer aan mijn werk met mijn rug naar
hem toe. Toen ik, na een uurtje misschien ik
was eigenlijk vergeten dat hij er was omkeek,
zag ik hem onbeweeglijk stilzitten, zoo stil, dat
hij nauwelijks durfde ademen.
Voortaan kwam hij dikwijls. Eerst moest ik hem
halen, later maakte hij vrij gebruik van zijn
passepartout. Hij kwam zoo zachtjes, dat ik hem soms
niet eens hoorde. Dan kroop hij op ziju stoel en
begon te lezen.
Hij stoorde mij niet. Ik hoorde niets van hem
dan nu en dan ziju zacht geregeld ademhalen en
tusscheubeide, als ik eens even met mijn werk
opüield, het vieeselijk voorzichtig omslaan van een
blad.
Hij was zoo door en door bang geworden, 't
arme kleine ventje i het duurde geruimen tijd, eer
hij zich liet bewegen, op al mijue vragen te ant
woorden. Uit zich zelf heeft hij me nooit iets ver
teld. Maar ik kreeg toch uit liein, wat ik weten
wilde.
Het was niet veel: een kleine, alledaagsche,
treurige geschiedenis als van zoo menige jeugd.
De moeder een naaistertje, had hem op zekeren
dag het leven geschonken. Hij was opgegroeid,
zooals de meeste arme kinderen in Berlijn, half
op de binnenplaats en op straat, en half in het
eenige kamertje van zijn moeder.
Maar in het eerste tiental jaren van ziju leven
had iiij toch een beetje liefde ondervonden.
Toen hij zes jaar was geworden, was hij naar
school gestuurd, toen hij tien was, stierf zijne
moeIn Poldui Studio.
Een krachtig leven openbaart zich in het
Haagsche kunstgenootschap. Van 4 December tot
8 Mei wisselen tentoonstellingen elkander af, welke
in acht groepen gerangschikt zijn. Sinds 12 Februari
is de vierde groep te zien, «elke ongeveer 125
doeken bevat en in beteekenis de vorige verre
overtreft. Nu boeien ons eenige werken van
Gahriel, Bastert, Van Waning, Ter Meulen en
Kever. De geheele verzameling toont opnieuw de
gezonde opvatting onzer schilderschool, die met de
Schotbche door de bank het, beste in de laatste
jaren levert. Te betreuren blijft, dat de hollandsche
kunstkoopers niet geneigd schijnen te zijn de
werken der Schotten hier in te voeren. Men
beweert, dat het publiek hunne werken niet gaarne
ziet. Dit is echter moeielijk aan te nemen, daar
ongetwijfeld de frissche producties der noordsche
schilderschool om de natuurware richting en
vooral om het daar aanwezige veelzijdige talent
zonden worden gewaardeerd. Een ieder die in de
laatste vijfjaren de tentoonstellingen te Müachen,
dat nog altijd het Duitsche kunstc ntrum blijft,
heeft bezocht, herinnert zich levendig hoe nevens
de doi-ken der Hollanders die der Schotten opvielen.
Hoprn wij, dat men eindelijk alhier er toe overga,
om ons van de goede en rijke productiviteit dezer
schilders op de hoogte te brengen.
Giilriel spant in de expositie de kroon. Met
overtuigende kracht werkt zijn doek De dooi".
Hij laat eene groote weidevlakte zien, die niet
sneeuw en ijs bedekt, al het vochtige, onherberg
zame verraadt van het jaargetijie; slechts twee
stilstaande watermolens geven afwisseling in het
eentonige winterlandschap. Niet slechte in het
goede saizoen, maar ook in den winter bezit de
hollandsche natuur iets gedistiugeerds, dat men
elders zelden aantreft. De kunstenaar, wien het
gelukt dat voorname weer te geven, heeft in zijn
talent iets ongemeens, en zoo biedt het doek van
Oaliriel veel genot.
Ongevoelig dwalen bij bezichtiging van Gabriels
Dcoi" de gedachten naar Müachen af, alwaar door
de onvermoeide zorg en groote liefde voor de
kunst de schilder Uu Haas in de laatste jaren eene
collectie van eerste kwaliteit werken der
nederlaudsehe kunstenaars wist te vereenigen. Daar
exposeerde Gabficl voor drie jaren ook een land
schap met twee molens de Invaliedeii" genaamd,
dat door groote stemming uitmuntte. Dat veel
bewonderde schilderij nam nog eene hoogere plaats
in dan het nu in Studio" tentoongestelde; liet
sloot zich bij de beste werken van Jo.i/'f fsraSls,
Jucob Muris en Mesi/ay aan.
Hoe gevaarlijk het is, de richting in welke een
kuustenaai- de natuur met den grootsten blik
waarneemt, te verlaten, bewijst een klein schilderij,
? voor een huisje, helder door de warme middagzon
beschenen, zit, eeue moeder met twee kinderen ?
dut tevens Gabtid geeft. Hier is hij eecder klein
in opvatting en 111 kleur minder waar.
Zeer treft ons dit maal Keoe?, de Arnsterdamsche
kunstenaar. Intiemer dan anders boeit hij door
edele, pittige schilderwijze in een interieur, dat
door kolori tische pracht uitmunt. Toch is het
motief van het doek eenvoudig: een jongen bekijkt
een bouquet en kan de verleiding niet weerstaan
eeue bloem uit den ruiker, welke op de tafel staat,
te nemen. Het is een flink stuk schilderwerk,
frisch en diep verzadigd in toon.
Ook Knstert, die vele doeken txposeert, is rijker
dan hij gewoonlijk is. Het is bekend dat deze
kunstenaar meestal eeue zekere grens van vol
eindigen van zijne creaties zelden overschrijdt, en
lllllllllllnMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIMIIIIMMIIIllllllKIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
der. Dat waren de beide groote gebeurtenissen in
zijn leven.
Daarna had zijne grootmoeder hem bij zich
genomen, en sedert dien dag was iedere vreugde,
ook de kleinste, uit zijn leven gebannen. Hij sprak
nooit over de kastijdingen, die hij had moeten
verduren, maar ik merkte aan alles, hoe wreed
die moesten zijn geweest.
Hij werd langzamerhand wat levendiger. Van
vroolijklieid en frischheid kon echter geen sprake zijn.
Op zekeren avond liet hij mij met een heel gewich
tig gezicht zien, wat zijne moeder hem nagelaten.
Een brief en eene photographie. Zij had hem die,
toen zij stierf, en voor liet laatst met hem alleen
was, in de hand gedrukt en hem vermaand, ze aan
niemand te laten zien, ook niet aan Grootmoeder.
Den brief, dien zij, zooals het posttnerk bewees,
een paar weken vóór haar dood had geschreven,
was gericht aan den drager van een bekenden adel
lijken naam in de /i\ergarten"wijk en er was
opgezet: geadresseerde op reis", wat even goed
had kunnen luiden //niet aangenomen". Het adres
was door een ongeoefende hand geschreven.
De photographie was afkomstig uit een der
grootste ateliers van Berlijn en zeker sprekend
gelijkend. Ik vergeleek de treurige, gespannen,
onrustige trekken van het kind met het trotsche,
strenge, forsche bijna wreede gezicht des vaders:
ik vond geen andere gelijkenis dan in den fijneu
vorm van den neus en eeu zekeren harden trek in
de hoeken vau deu mond, bij den een gegrifd door
zelfverheffing, bij deu anderen door volslagen gebrek
aan vertrouwen. Het portret was blijkbaar dikwijls
ter hand genomen. Ik gaf het hem terug met den
brief, dien stervenskreet van eene wanhopige ziel,
die haar laatsten trots nutteloos ten offer had
gebracht voor wat zij liefhad en niet anders
redden kon.
«Dat moet je goed bewaren, Hans," zei ik, en
nooit aan je grootmoeder laten zien."
Hij knikte met overtuiging.
Een week of wat later dacht ik aan dat portret.
dat als hij dit doet, de opvatting van het geheel er
onder lijdt. Dubbel te waardeeren is daarom het doek,
een rij boerenwoningen, die zich in het water
weerspiegelen . Bastert kiest een poëtisch beeld,
waaraan het hollandsch landschap zoo overrijk is.
Het gelukt hem pakkend de warmte van deu
zomerschen dag te doen gevoeler, waarmede de
teer behandelde blauwe lucht harmonieert.
Goede stadgezichten geeft Fan Waning. In't oog
valt vooral een groot doek, een Haagsehe gracht
met schepen en volk. Meer waarde echter heefteen
klein schilderij, een inkijkje in Dordt, in ordonnantie
zeer gelijkende op het dezer dagen bij Buffa tentoon
gestelde schilderij stadsgezicht met schepen
van Jucob Maris. Het pittige werk vau Van Wuning
heeft veel dat boeit, al mist hij ook nog de opvat
ting en de kracht om aan alle onderdeelen overal
het onstoffelijke te verkenen.
Aan den winter gelooven wij dit jaar niet meer
en waarschijnlijk geloofde ook Apol niet aan zijn
eigen werk, toen hij het penseelde. In zijn Kroot
winterlandschap mist men de behoefte aan cnëi.'ren,
dat altijd onsympathiek aandoet. Te meer wordt
men getroffen door het groot veestuk vau Ter
Meuten, dat tegenover het schoone doek van
Ga/iriel hangt en met het schilderwerk van laatst
genoemden en het besproken interieur van Kever
het waardvolste der geheele interessante vtrzame.
ling uitmaakt. Op de heide gaat eeue kudde
schapen, bageleid door den herder met zijn hond,
huiswaarts. De kunstenaar geeft eeu groot deel
der stemming weer, welke die eenzame vlakte
biedt; daarenboven zijn de dieren voortreffelijk
geschilderd. Het schilderij geeft veel genot ! toch
overvalt ons bij kal me bezichtiging een pijnlijk
gevoel, daar men waarneemt, dat, met welken ernst
ook het werk behandeld werd, toch de kunstenaar
ons de laatste greep in de wedergave der grootsche
natuur schuldig blijft. Datgene waarover Mauve
altijd beschikte, wordt hier ten deele gemist.
Helaas biedt de expositie een dissonant. Mejuf
frouw De Haas stuurt eenige uiterst conventioneel
behandelde bloemen en genrestukken in. Te aan
genamer doen daarentegen de bloemen van mej.
Anna Keiiiiiy aan; al mist men in hare producties
nog eene voltooing van het geheel, toch heeft menig ?
onderdeel frischheid vau opvatting eu uitvoering.
Hoppe, run l'itreii en Willij Marlens zijn met
werken vertegenwoordigd.
l'ulfhri Studio gaat, eeue belangrijke uitbreiding
tegemoet; het gezelschap verlaat het gebouw op
de gedempte Prinsengracht en iseigeuaar gewor
den van het aloude huis der familie Van
llechteren, het laatst bewoond door Air. G. van
Tienhoven, uu Commissaris der Koningin van
Noord Holland. Op l Mei l'JOO verlaat Pulchri
het oude lokaal. Het nieuw te betrekken gebouw
zal nevens twee expositiezalen ook ruimte bevatten
voor eene sociëteit der leden.
* %
*
Op de tentoonstelling der vorige groep waren
o. a. meerdere potretten van bekende Nederlanders,
gc.teekend door H. J. Haverman, te zien. Ook dat
van den burgemeester van Amsterdam Van Muinesz
Veniug was aanwezig. Deze teekening heeft gewis
goede kwaliteiten, tofh deed het bekijken den
wensch ontstaan, dat de geachte burgervader ook
eens van Jan Veth werd uitgeteckeud.
Zoude de ontmoeting dezer beiden, die elk op
hunne wijze de meusclien diep in de ziel gadeslaan,
niet iets belangrijks kunnen opleveren?
? ' J. H. S.
Bij E. J. van Wisselingh & Co., 23 Spui, is
deze week een schildery' van Daubigny, »Ferme
a Kirity' te zien. Voor het andere raam wordt
eene teekening van de Zwart, «Kermis te Hil
versum" geëxposeerd.
In de opera, bij eene opvoering voor eene feeste
lijke gelegenheid, kwam mij in de pauze op de
trap een ollicier van hoogen rang voorbij. Hij was
in het oogvallend, kloek van gestalte en niet zoo
heel jong meer. Ik informeerde, hoe hij heette.
't Was, zooals ik had gedacht. Natuurlijk vertelde
ik niet aan Hans, dat ik zijn vader gezien had,
maar bij me zelf dacht ik vau allerlei.
Zijn vader had hem toch vervloekt weinig mee
gegeven voor den strijd om het bestaan, den armen
kleinen vent.. .
* *
Gij weet, dat ik een groot bewonderaar vaa
Dorében, tegenwoordig meer dan ooit, nu zoo
dikwijls voor dien reusachtigen kunstenaar de neus
wordt opgetrokken. Ik bezit al zijne werken en
ik had er onverdeeld schik in, als Hans op mijn
vraag, welke boeken hij wilde bekijken, altijd 't
zelfde antwoord gaf: die groote."
Zonderling? dikwijls heb ik met het onwetende
kind die waarlijk groote boeken bekeken en dan
volgden we hand in hand die enorme verbeeldings
kracht met Dante naar de hel en met Milton naar
het paradijs. .. Maar meestal had ik weinig tijd
voor Hans en liet hem alleen zitten, terwijl ik
schreef. Eens zag ik, toen ik ophield, zijne oogeu
weer op mij gevestigd.
,Wat zou je graag willen worden, Hans?"
vroeg ik.
Toen zei hij met eeue allerliefste uitdrukking
van blijdschap, dat ik geraden had, waaraan hij
dacht: Eau dichter!"
Een dichter! Ik geloof haast, dat hij dat zou
geworden zijn, indien niet
* * *
Ja, indieu niet J... Laat mij kort zijn.
De dagen vlogen weer om. Hans was aandoen
lijk dankkaar en toonde het mij soms op echt
kinderlijke manier.
Ik hield werkelijk veel van den jongen.
Toen kreeg ik opeens eene tijding, die mij nood
zaakte zoo gauw mogelijk weg te gaan uit Berlijn.
»Hans," zei ik, ik moet weg "
«Neen," was zijn antwoord, maar zijn blik