De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 13 maart pagina 10

13 maart 1898 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. N'o. 1081 Dflifleli g@noeg. JOHN BULL : »Excuseer my, Monsieur, wat doet ge op mijn terrein ?" l FRANSCH KOLONIST : »Mon cher, je n'y suis pas,'' (terzijde) : »Mais j'y reste !" JOHN BÜLL : »'t Kan zjjn dat je er niet bent. Maar er uit ? gaje!" Geneesmiddel ? (Piek me up.) A.: »Ik gebruik ze alleen b\j wijze van medicijn ! S,: «Maar niet in homeopathische dosissen !" De wonderen der Wetenschap. (Moderne Kunst.) SCHETSJES. Te laat om/t-waalkrt. door F. DE SINCLAIR. 't Hing voor de ramen van de sigarenwinkels, 't was aangeplakt op de groote annonceborden en in de kiosken besloeg het een geheel raam: het relaas van de misdaad, van den moord, be dreven den avond te voren. En overal stonden de menschen opeen om de bulletins te lezen en die het al had gelezen voor de kiosk, ging vandaar naar een sigarenwinkel, waar de menigte zich verdrong voor de uitstalkast en daar las hij het voor de tweede maal en verderop bleef hij weer staan voor 't annoncebord en herlas het nogmaals. Het maakte sensatie bij alle dienstmeisjes omdat de vermoorde er een was, gelijk zij ; het gaf onaangenaam heden in de liureaux der dagbladen, omdat er geen bijzonder heden waren en de avondeditie toch uitvoerig moest berichten ; het wekte onrust op de politiebureau x omdat er geen spoor van den dader was te vinden en 't prestige van het corps een kleine opfrissching wel noodig had; het gof stof tot geanimeerd discours op kransjes en in sociëteiten en drukte op de telegraafkantoren, omdat alle verslaggevers van provinciale bladen tegelijk wilden seinen. De moordenaar zelf dat was het meest opmerkelijke van 't heele feit stond met de handen op den rug het korte bulletin te lezer, en hij verwonderde zich dat niemand zich van hem afwendde, gedreven door een gevoel van afkeer, dat misdadigers, volgens sommigen, bij brave menschen opwekken. Maar niemand gaf blyk van antipathie. Een oud vrouwtje verzocht hem haar eens voor te lezen, wat er toch op die papiertjes stond en hg deed het half onwillig en toen verbaasde het hem, dat niemand argwaan kreeg door het trillen van z'n stem. Men nam er geen notitie van, ieder was vervuld van het feit zelf en men schold op de politie. En de moordenaaar slenterde over de straten zonder eenig doe], maar hij luisterde naar de gesprekken der nieuwsgierigen en lachte om de tegenstrijdige vermoedens. Tegen den avond werd het nog interessanter, toen werd een belooning van duizend gulden door een rijk particulier uitge loofd voor wie de moordenaar aanwees. ? 1000. De nullen staarden als groote blinde oogen over de menigte Op de groote markt ontstond een gedrang, vlak voor de kiosk. Daar schreef de hoofdcommissaris van politie eigen handig een verklaring onder 't bulletin, dat hij persoonlijk vijf honderd gulden uitloofde boven de gemelde duizend De menigte juichte hem toe »Hoera ! ' en nogmaals »Hoera!" galmde in de lucht en die niet wisten wat er te doen was schreeuwden ook »Hoera!" en weer anderen, die dachten dat de moordenaar gepakt was en de ? 1000 hun neus voorbij gingen, riepen «Slaat hem dood!" en een paar giebelende dienstmeisjes. die in 't gedrang gezoend werden, hielden dit voor een moord aanslag en vielen in zwijm. En 't volk drumde maar op en schreeuwde alles door elkaar en bijna niemand begreep den commissaris die z'n beurs disponibel stelde, en de juffrouw in de kiosk dacht aan de ramp van Moskou. De moordenaar was ook in 't gedrang geraakt, want hij kon niet goed alleen blijven op zijne stille ijskoude kamer, waar hij telkens hoorde zuchten als stierf daar ieder oogenblik een mensch. Daarom was hij weer naar buiten geloopen onder de menschen, op de drukste punten, en daar liet bij zich heen en weer sollen en drummen en stompen en op de voeten trappen. Toen hij eene schrede vooruit wilde doen om te zien wat er gaande was, voelde hij dat men zijn hand aanraakte; hij trok terug, ontsteld, maar eerie andere hand omklemde de zijne, een klein handje, dat van een kind. Hij keek in 't half donker omlaag en zag een kleinen jongen, dat stelde hem gerust. AVat is er, ventje 't" »'k Ben zoo bang, ze dringen zoo!" klonk het angstig. »Blyf maar hier bij me", en hij omvatte de kinderhand stevig, met dezelfde hand die het feit volvoerde, waarover de heele stad wraak riep. De juffrouw uit de kiosk blies eensklaps haar lamp uit; toen kon niemand meer iets lezen en ging men hossen. De miskende commissaris maande aan tot doorloopen en een paar agenten verspreidden de menigte; de kioskjuffrouw haalde vrijer adem en had op dat oogenblik minder hekel aan den moordenaar dan aan den commissaris. De eerste hield de hand van 't kind nog steeds omklemd, maar toen het plein verlaten was, liet bij los. »Ziezoo nu hoef je niet bang meer te zijn, wel V" Het jongetje snikte : hij was bang voor den moordenaar. »Waar woon je?" 't Kind noemde eene steeg. »Ik zal je brengen". En zoo gingen ze zonder te praten, staat in, straat uit en 't kleine ventje was gerust en legde z'n hand vertrouwelijk in die van z'n grooten makker en ook hij voelde geen instinematige vrees, maar dacht zich volkomen veilig met zoo'n geleider. Voor 't armoedige huie-je aarzelde de man even, maar toen volgde bij z'n beschermeling naar binnen, want hij was bang om alleen te blijven, alleen op straat met die flikkerende gas vlammen, die overal schaduwen deden leven, als bewogen zich gedaanten in alle donkere hoeken. En binnen vond hij mogelijk gezelschap voor dien nacht. 't Was er bedompt en warm in de kleine kamer, er hing een benauwde slaaplucht en de kleine petroleumlamp gaf meer walm dan licht. Eene heesche stem, onderbroken door rauw hoesten, vroeg wie er was. slkke moeder", zei de kleine jongen, »en meneer heeft me uit 't gedrang gehaald op de markt, want daar was de moordenaar". Van onder z'n kiehje kwam het doosje met poeders, gehaald in de stads-apotheek. Een paar zwakke lichtschuwe oogen keken uit het bed den moordenaar aan, onderzoekend, maar niet wan trouwend. »Ik dank je, ga zitten als je wilt, maar ik ben arm, dus kan je niet beloonen ; in de kast staat brood en koffie". De aangesprokene knikte met het hoofd. >>lk heb geen honger, laat me alleen even rusten.'' De kleine jongen mengde met zorg een poeder met water en reikte het gebarsten kopje aan de zieke over, bezorgd toekijkend, terwijl ze innem. »Dank je, rn'n jongen, krijg nu je boterham en ga dan slapen". En zoo deed hij, na een kus gedrukt te hebben op 't uitge teerde gezicht. De moordenaar zat met de hand onder 't hoofd en staarde somber voor zich uit. De kleine lamp brande onrustig; eene uitstekende punt wierp een dunne pluim van walm omhoog. Hij draaide haar lager. De kleine jongen was in slaap gevallen. De zieke woelde onrustig en hoestte stootend. Eensklap sloeg zij de dekens weg, het licht viel op 't gele, uitgeteerde gelaat en de doffe oogen keken strak naar den vreemde daar aan tafel. Deze hief het hoofd op en z'u blik was angstig. »Wat scheelt er aan ? ' »Ik sterf.... God!" »Kom, kom dat wordt weer boter! «Neen, neen," ze hijgde »ik weet het zeker en waarom ook niet!" Het moede hoofd viel weer achterover e i eene hevige hoestbui bracht roodachtig schuim op de lippen. De man stond op en naderde het bed. »Is h\j je zoontje ?" Ze knikte toestemmend en de mond trok, als ging zy' schreien. «Wees gerust, ik zal voor hem zorgen, hij zal geen gebrek ly'den, zeg me z'n naam". Zwak was da stem van de zieke, maar den moordenaar ont ging geen woord. Eindelijk zweeg dat heesch gefluister. Nog even bewoog ze de hand, als wilde ze die den man toesteken, die in 't uiterste moment haar grootste zorg wist weg te nemen. Hij greep die en voelde den zachten druk zan dank. Toen kwam de rust ia 't gefolterde lichaam en de arm viel slap langs het bed. De man staarde op 't gelaat waaruit het leven wegtrok, Hij trad naar buiten en gevoelde geen vrees meer vóór een zame wegen of trillende schaduwen. Z'n tred was regelmatig, als ging het vastberaden op een doel af. Een regenvlaag woei in z'n gelaat; hij merkte het niet. Voor den helder verlichten ingang van een politiebureau stond een agent op post, het hoofd half gedoken in de opstaande kraag. De moordenaar trad op hem toe. »Kan ik den commissaris spreken ?" »Kun je 't mij niet zeggen, of den inspecteur van de wacht?''" »Neen; dan kom ik ter»^". De agent aarzelde. »Wacht even," sprak hij kort en trad het gebouw binnen. De ander schuilde in de porliek en verwonderde zich, dat hij zoo rustig was. ->Als die agent eens wist" .... »Daar was hij terug. De com missaris wacht je, volg me maar." Hij ging hem voor in de verlichte gang, waar de voetstappen hol klonken op de blauwe gescheurde steenen, toeu een hoek om, een trap op, die kraakte bij elke trede en voerde naar een nauw portaal, waar vervelooze deuren met zwarte opschriften flauw verlicht werden door eene enkele gasvlam. De agent klopte op een der deuren. Binnen klonk een gedempt »ja !" De agent verwijderde zich, de moordenaar bevond zich tegen over den commissaris, die aan z'n bureau zat en een onderzoe kenden blik op hem wierp. »Wat wilt u?" De ander deed een paar stappen vooruit. »Ik zou misschien aanwijzingen kunnen doen in verband met de misdaad". De commissaris haalde z'n schouders op. »Alwesr een speculant op de premie'', mompelde hij mismoedig en toen hardop: »U is de vijftiende al van avond". »Voor ik spreek", vervolgde de ander met nadruk, »wensch ik eerst nadrukkelijk te weten of de premies zonder eenig voor behoud wotden uitgekeerd aan den aanbrenger, zoodat deze erdadelijk de volle beschikking over heeft". «Natuurlijk!" was het antwoord, »'t staat immers duidelijk op de bulletins, maar meent u aanwijzingen betreffende den moor denaar te kunnen doen, dan verzoek ik u spoedig te spreken, want m'n tijd is kostbaar". Er trilde iets als eene huivering over 't gezicht van den, moordenaar, maar slechts eene seconde, dan klonk het kalm, met een lichte heeschheid : »lk ben het zelf!" De commissaris week achteruit en drukte op een schelknop. »Ben jij de moordenaar van die vrouw" ! »Ja"! »En je geeft je zelf aan om de premie te verdienen ?".,. »U zegt het!" »En de bewijzen V" »Ik zal ze leveren !" Twee agenten traden binnen. »Arresteert dien man, maar brengt hem dadelijk voor, als ik bericht stuur". De arrestant liet zich gewillig meevoeren, maar bij de deur wendde hij het hoofd nog eenmaal om en wierp een doordrin genden blik op den commissaris. »U is borg voor de premie !... Men voerde hem weg. ? De stad jubelde, de moordenaar was gepakt, de dienstmeisjes haalden ruimer adem, de reporters vochten in den corridor van 't politiebureau, waar niemand iets los liet en 't publiek bracht eene ovatie aan eiken politieagent, maar de rijke meneer ver vloekte zijn royale opwelling en de ambhieuse hoofdcommissaris kreeg een standje van z'n vrouw. De kleine jongen in de armoedige steeg snikte voor 't bed van z'n doode moeder, totdat de buren kwamen en hem mee namen, omdat het alles zoo akelig was. Niemand in de stad wist wie de ?1500 verdiend had, niemand zou ooit hooren wat de misdadiger gezegd had en beschikt in zijne cel, den dag voor hij zich ophing; niemand heeft gehoord of hij gebeden heeft of gevloekt in de laatste uren voor z'n dood : maar de kleine jongen was bezorgd en dat dankte hij den braven. man, die hem uit bet gedrang had gered toen ze den moordenaar zochten en die hem i.aar huis had gebracht en die er bij was toen z'n moeder stierf in dien treurigen nacht. Een onwelüte veitiezingsapnt, Ouder den bovenstaamlen titel deelt Otto Brandes, de Londensclie correspondent van Let Burtiiier TvgMatt, liet volgende mede. Daar is eeue dame, die u weusclit te spreken, Si/-f' Eeue dame r" Ik trek miju manchetten wat naar beneden, zie of miju das goed zit, en draai de puuten van miju knevel op. Eene dame ?" Yes, Sir /" zegt Let dienstmeisje met een gelieimziunig lacLje. Laat Laar binnen komen." Dadelijk rolt ceii klem, rond, niet onelegant vrouwtje, dat mij door twee scherpe brilleglazen onderzoekend aanziet, mijn kamei binnen. Ze is toch een beetje verlegen, als ik den ouder/soekenden blik door miju lorgnet beantwoord en Laar, vraag wat er van Laar dienst is. Ik kom voor de verkiezingen van den Couiiiy Council" zegt zij, en scharrelt in een bauut.,sclije, waaruit een notitieboekje te voorschijn komt. In miju binnenste juicht het: Een vrouwelijke Cuiivasxer.'" K u heb ik hcusch zelf zulk een exemplaar van etu verkiezingsagent gevangen, of liever bet is in mijn huis gevlogen ; ik zal het netjes opprikkeu en waarnemen. Dus u komt voor de Couuti/ Council Elecüons ?" Ja. Is u voor I'ryer eu Porter r" Hm, dat hangt er van af !" Ik heb natuurlijk geen flauwe voor stelling, wie de eandidaten van mijn district zijn. Porter is zoo'u fatsoenlijk man. Hij is een vriend van mijn man, hij was bij ons trouwen en ook bij het doopeu van onzen Artlmr." Hm, dat ir, heel aardig van hem ... En wie is eigenlijk uir. Fryer ?" Mijiic luily-niiictisscr plukt e/ii beetje _verlegen aan haar rok. //.Ta, dien keu ik niet persoonlijk, maar hij is óók een vriend van miju man en hij is erg geilen in North Kensingson. Hij is getrouwd. en zijn vrouw is een aclitcrmelit vsn Ludy Smith." Eeu kort fluiten van bewondering ontsnapt aan mijn lippen. Mijne verkiezingsageate glimlacht, óvergelukkig. //Hoe denken de Lceren over de water-quaestie ':" informeer ik verder. ,,0 p-achtig ! Ze zijn allebei maügheidslui, bepaalde luelolt/llefs. geen droppel "tchi>J,'y, niet eens een glas bier..." Zóó meen ik het niet," viel ik Laar in de rede. Ik wilde weten, hoe zij denken over de gebrekkige waterverzorging van ons district r'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl