Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1081
En bergen liggen ver in zacht gespook
langzaam zien rijzen voor den boeg in 't Oost en
(N»d»t omboog wel krans en krans ontlook
Starbloesem en slinger) 't tweeling-paar dat troosten
Alle matrozen komt, dobbrend van't west naar 'toosten.
Onmiddel jjk hierop volgen nog een paar
tijngetrokken lynen:
En dan Orion met knods, hond en haas,
Die doet den lichten sprong, spichtig geraamte,
En 'tjangzaam kronkelen om aller baas,
De noordstar;
Gevoelige verzen zy'n dan die waarmee zijn
moeder van Floris afscheid neemt:
En mijn gebeden zullen u verzeilen
En tranen in den stillen nacht geweend
En daar gij henen-wandelt ouder hellen
Glorenden dag of zelf alleenig weent
en een flinke herinnering aan hollandsche
werkelykheid is het volgende:
Maar zij gaan door: de vlatóen worden wijder:
En komend uit het bosch en akker-land,
Zien ze de grenzenlooze zee der heide er
In starre deiningen en plagge-plant
Den breeden rag opsteken tot den rand
Des lichten horizonts, waar kriebel-teekenen
De ranke boompjes zich met takken-want,
En wolken staaplen zich, de hoog-gewekenen,
Voor Ploris' zoekend oog als zocht hij toekomst-leekenen.
Uit al deze verzen en uit de laatste wel het
meest tript dat de hoofdzaak in dit gedicht niet
het gedicht is, maar de den dichter bewust ge
worden werkelijkheid. Afzonderlijke brokjes waa
rneming en gevoelige losse gedachten zijn er het
waardevolle.
Daarop volgt dan een ty'd waarin de dichter
weer ontstygt, nietwaar ? aan dat ver
warrende. Wy' hopen het. En al hopend herlez en
w\j van die hierboven geroemde slotstrofen deze
eerste diéniet de minste is :
Ga voort dan, dicht, en mogen u begunstigen
Al lieflijkheden die ik ken en weet,
Want weet n meer dan ik? En daar in kunstige
Maten en rijmen ik de zaak uitmeet
En niet een enkle passende vergeet,
Wat hnlpe zonde ik liever, beter HOPEN
Dan Dier, die mij in licht de wereld kleedt?
Maar HOPE ik niet te veel? Alleen wie HOPEN
Blijft, die krijgt iet, al waar 't alleen maar 't zaalgend
HOPEN.
Noordwy k - aan - zee,
21 Febr. '98.
ALBKET VKRWEY.
imiiiiiiiiiilimiiiiiiniitiHniiiiiiiiiiiiliiiiniiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHl
Quantum intattis ai) illo!
"Wanneer men de heeren Gorter en Thijssen,
(de laatste spreekt in de Jonge Gids) zou moeten
gelooven, dan staan we weer aan den vooravond
eener revolutie in de litteratuur; niet alleen in
ons landje, maar in geheel Europa en Amerika.
Die revolutie zal dus heel wat anders te
bedniden hebben dan die van 1880 by' ons, die werd
ingeleid door de gedichten van Jacques Perk.
Wq dachten nu eindelijk het ware beet te hebben,
meenden rustig te gaan zitten in contemplatie
voor het eindelijk gevonden schoone, het
onveranderlyke duurzame en de blyvende kunst voor
alle tyden. Neen, daar komt dr. Gorter ons de
woning opzeggen, ons, die rustig zaten in aan
dacht te luisteren naar de groote zangers van
vroegere en latere eeuwen, ze hadden uitgekozen
met zorg en het ware van het valsche hadden
getracht te scheiden.
Ik meen nu niet, dat er op de poëzie en het
proza van 1880 niets zou vallen af te dingen,
ib meen ook niet dat de generade die in 1880
de heerschende begrippen van litteratuur omver
wierp, zooveel hooger staat dan de generatie van
Potgieter c.s. Neen, maar ook geloof ik niet, dat
de heer Gorter gelijk zou hebben in zyn voor
rede voor »de School der Poëzie", waarin hij
schrijft: »De Nederlandsche Poëzie van na 1880,
«welke kiemen voor eene hoogere zy' in zich moge
?dragen, was burgerlijke poëzie zy was als
»alle burgerlijke poëzie, voor een deel valsch,
.pseudo-klassiek, pseudo-renaissance, ja
pseudo.realistï"
Zeer terecht is daartegen door den heer Eloots
in de Nieuwe Gids geprotesteerd op grond daar
van dat de menschelyke natuur niet verandert.
En ik wensch er eveneens tegen op te komen.
Want hoe kan er iemand toe komen de poëzie
met het socialisme, een eenvoudige politieke
toestand! te vereenzelvigen ? De opkomst van den
derden stand was een grooter evenement dan
die van den vierden, want derde en vierde stand
loopen tamelijk wel in elkaar, terwijl adel en
geestelijkheid afgescheiden kasten vormden. En
heeft nu de litteratuur met de revolutie zulk
eene verandering ondergaan? Kan men van
adelIjjke poëzie spreken van vóór 1789 ? En de
schilderkunst? indien er van burgerlijke poëzie
kon gesproken worden, waarom dan ook niet
van burgerlijke schilderkunst, burgerlyke muziek ?
Zal de natuur, de boomen, bergen en bosschen
de watervallen, zullen de liefde en de haat met
andere oogen en andere sentimenten worden aan
gezien zoodra het socialisme zal overwonnen
hebben ? Zoo kan er morgen iemand opstaan die
hetzelfde van de philosophie zal beweren en de
philosophie van Kant, burgerlijke philosophie
noemen. Het zou onzinnig zyn die bewering
vol te houden. Eene verwerpelijke novatiezucht
kan allén tot zulke beweringen voeren. Neen,
Het algemeen menschelijke zal in stand blijven
en palstaan voor alle eeuwen in de kunst. Ge
lukkig ook dat er die rots is waarop de kerk
kan gebouwd worden.
En nu open ik dezen bundel die den leelyken
titel van »School der Poëzie" draagt, want er zit
iets onhebbel|jks in dezen titel, iets onklaars,
niettegenstaande de explicatie; iets van waarom,
daarom.
II.
De harmonie der sentimenten is het hoogst
bereikbare van den dichtervorst, van hem die
naar de dichterkroon streeft. Want in de harmo
nie zit de kracht en de altijddurende macht. De
harmonie is het evenwicht der sfeeren, in het
groote en der menschenziel, in het klein; zoodra
deze verbroken wordt zinken en verdwynen de
krachten totdat uit de wentelende ruines we
derom de krachten zich constitueeren tot
harmoniën. Niemand heeft dit in de nieuwere tijden
beter gevoeld dan Goethe.
In de Nederlandsche litteratuur van na 1880
heeft men dikwijls deze wet uit het oog verloren,
en omdat men innerlijke kracht miste, heeft men
in plaats van te zingen volgens de wetten der
muziek die slaapt in in de natuur der dingen,
gaan schreeuwen, zoodat de stem tot valsche
tonen is overgeslagen. En hiervan beschuldig ik
voornamelijk den dichter Gorter. Evenmin als
het in een gezelschap of op een concert geoor
loofd is uit den toon te vallen evenmin is dat
in de litteratuur geoorloofd. Terwijl Franschen,
Russen, Zweden enz. hun kracht vinden in het
lumineuse sentiment, bescheiden maar toch zoo
diepzinnig uitgedrukt, zijn wij Nederlanders als
of wij bang waren in het Europeesch concert
niet gehoord te worden, gaan schreeuwen en
bulderen als dronkemannen en spytig over de
geringe consideratie die ons van andere volkeren
ten deel s gevallen zijn wij onze stemmen gaan
forceeren.
En hier is een van de zwakke punten waar de
naderende jongere generatie op aan zal vallen,
want men zou totaal verblind moeten wezen, in
dien wy geloofden niet gewond te kunnen worden.
En een der eersten die zal getroffen worden zal
de dichter Gorter wezen, als zijnde het verst
afgeweken van de innerlyke schoonheid. Want
zy'n woorden zyn te zwaar voor de zwakheid
zyner sentimenten, terwy'l dit b.v. by Kloos om
gekeerd het geval is. En dit omgekeerde is het
goede: namelyk zware sentimenten dragend de
lichte scheepjes der woorden.
III.
En die voortdurende blijheid van dezen dichter,
zij is wel geen essentieele fout in eene
dichterzie), maar zy geeft iets eentoonigs. De meeste
groote dichters zy'n dichters der smart en deze
schijnt hy' nooit gekend te hebben. Iemand die
niet geweend heeft kan geen groot dichter zijn.
Hoor by Dante den zwaren bastoon der smart,
somber woelen en opstijgen als het gerofl'el van
een vulkaan of hoor de klagende zangen van de
kerkerscène uit Faust en ge zult kunnen gissen
dat iets aan onzen dichter ontbreekt. Ik benijd
hem als mensch en wensch dat er aan zijn geluk
geen einde komt, dat geluk dat hij door de lec
tuur van Spinoza schijnt gevonden te hebben.
»Hoe heeft n man en door de tijden heen
my dat geluk gegeven ! »'t Is alsof hy uit de
nevelen van het verleden nog leefde en mij als
een levend man aanwezig zijn diepe gedachten
bracht."
Zoo spreekt de dichter in het derde en laatste
gedeelte van zyn boek. Geheel in den geest van
zijn meester zyn in dit laatste alle passies ge
weken en redeneert zijn koele verstand over
geluk. In deze bladzijden is geen enkel gedicht
dat een forsche impressie maakt: het is alles
netjes, sereen als een tuintje van Le Nótre waar
de watervallen zyn uitgedroogd.
Naar ik gezien heb heeft de heer Gorter in
den Nieuwen Tijd zijn stelling over de burgerlijke
poëzie opnieuw volgehouden en daar uitvoeriger.
Welnu, hy geve ons de nieuwe poësie, hij geve
ons een enkel gedicht. Hij kon toch niet ver
langen dat men in zulke onwaarschynlijke be
weringen als de zijne, hem op zijn woord zouden
moeten gelooven. Zie, zoo arbeidt geen serieus
dichter door in ijdele zelfverheffing zich zelven
tot toekomstdichter te proclameeren. Le moi est
laissable, heeft Pascal gezegd. En dat »ik" is de
wondeplek van de poësie van na 1880. Het »ik"
zal verdreven worden uit de litteratuur. Maar
dat zal een nederig man doen, voortschrijdend
in vasten stap naar de velden der toekomst. Hij
zal waarschijnlijk niet ter stembus gaan maar
vooral een mensch zijn en niets menschelijks zal
hem vreemd wezen.
F. E.
iiiMiuuiimiMiiiiimiiiiiif
Boek- en Tijdschrift.
De nieuwste bourgeoisie.
I.
De Jonge-Gids begint nu op kracht te kom en.
We weten nu ongeveer wat het groepje wil. Ze
maken tegenwoordig hun theorieën dnidelyk. De
heer E. W. Thijssen voert deze maand het hoogste
woord. Hij heeft 't over alles : Gorter, Boeken,
Aletrino, de richting van 80 in 't algemeen.,
christendom, socialisme enz.
Deze vriend gaat vooral kwaadaardig te keer
tegen de Nieuwe (Virfs-generatie en vraagt b. v.:
»Als gén der burgerlijke artisten meer een woord
schreef zou het, hoe bizar het klinke, eenige
andere stoornis in de samenleving brengen dan
wat avondjes van verveling in bourgeoiskringen ?
Ze hebben tot zelfs de burgerlijke evolutie
overleefd".
Tegen dit soort radicalisme, wat meer in den
Jongen-Gids wordt verkocht, is 't noodig dezen
heer en de rest eens aan 't verstand te brengen :
lo. Wanneer iemand als artist behoort tot het
tydvak van kapitalisme en bourgeoisie, hij
heelemaal geen bourgeois is in de beteekenis van
filister en als mensch en kunstenaar niet lager
staat dan zij.
't Wordt amusant om op die manier maar
direct voor «bourgeois" te worden uitgemaakt.
2o. De Jonge-Gids verdedigt theorieën die zelf
nog half of kwart burgerlijk zijn. De J. G. doet
zich meer volmaakt socialistisch voor dan hij kan
wezen, want tot 't ideaal van 't socialisme behoort
o. a. de associatie van de moderne wetenschap
met een nieuwe godsdienst en een nieuwe kunst.
Tot nu toe is dat een ideaal gebleven en misschien
zal daarom een volgend geslacht pas pur-sang
socialist wezen. Er kan nu alleen en met
kracht naar worden gestreefd.
En bovendien, weten ze wel zoo zeker, dat de
nu aangenomen socialistische economie niet ver
vangen kan worden door een betere? Thans zyn
we allemaal in theorie en praktyk, de een meer,
de ander minder, nog bourgeois, dus ook de
de Jonge-Gids, eigenlyk dus de erg rooie bour
geoisie.
Dan heeft Thyssen 't verder over den dichter
H. J. Boeken, die schrikbarend bedreigd wordt:
»Hij is een diergenen, die zich verbeelden dat
een renaissance wederom ontstaan zal door stekking
van classisisme op het tegenwoordig leven''.
Een wrakke bewering, die onmogelijk te be
wijzen en nog niet te weerleggen is. Onder
tusschen hebben Goethe, Wagner en Nietschze
die toekomstige renaissance voelen aankomen.
Doch dat waren ook al weer van die bourgeois!
En verder, mopperend over Aletrino's melan
cholie draaft hij door:
»Wij hebben een doel. Wij scheppen geen
beweging in de letterkunde, wy zijn geen «mannen"
van dit of dat jaar, wy zullen de krantenheeren,
die angstvallig uitkyken naar »een nieuwe ken
tering" geen verrassingen bezorgen, wij geven
geen nieuwe richting. Al wie de tegenwoordige
aankomende socialistische auteurs met dat doel
»in 't oog houdt", toont niets van hun wezen in
verband met deze maatschappy te begrijpen".
Ja, menheer oi u nu graag wilt of niet, u hoort
tot de Jbm/e-6r?YZsrichting, tot de rooie bourgeoisie.
ledere groep vormt van-zelf, door gemeenschap,
een richting, in dit geval een richtingtje. En
zóó alleen zal en moet uw groep worden begrepen.
Burger Thyssen, ITEd. beukt veel te ondoor
dacht, oordeelt dom-exclusief, ook over u-zelf.
Uit de redeneering van den heer Thyssen, uit
een polemiek in het zelfde No. tusschen de heeren
Henri Hartog, Thijssen, Heyermans en Habbema,
blijkt, ondanks 't kortzichtig-brutale geklets, dat
de groep de groote verdienste heeft invloed te
kunnen hebben op de eerstkomende periode van
kunstontwikkeling onder het volk, b. v. door het
voortreffelijke realisme van Heyermans. Diezelfde
invloed zullen ze hebben en houden zonder dat
ieder ander kunstenaar tot hun groep overgaat
en maatschappykunst levert, sonder dat de stem
mingskunst, de liefde voor 't classicisme en
romantiek van de z. g. bourgeois-kunstenaars
er iets bij heeft te verliezen.
Overigens geven ze meer ruimte en vrijheid
van spreken door de oprichting van het tijd
schrift. Ze willen zich keeren tegen de alleen
heerschappij van den N. Gids en dat is goed.
Maar laten ze zich niet verbeelden, dat hun
groepje de geheele aankomende generatie verte
genwoordigt of naar zich toe kan halen.
De Jonge-Gids verklaart gelukkig zelf, dat hy
nog erg jong is; hij kan dus nog van »manieren"
veranderen. Ook de redacteur, die al meermalen
is omgeslagen. Hy is stemmingsmensch, een goeie
eigenschap voor een kunstenaar, minder geschikt
voor hard-logisch-socialistisch denken.
En wat hun heele optreden per slot van rekening
betreft: het zou nog socialistischer zyn de N. Gids
kunst niet bot-weg te veroordeelen, maar met
hun maatschappy-werk te vereenigen. Maar dat
zal een nog jongere <tids in spe moeten doen!
* *
*
Den 15en Maart a.s. zal verschijnen bij den
uitgever A. van der Stempel het tydschrift De
Arbeid, waarin een ander gedeelte der nieuwste
litteraire bourgeoisie de barricades zal beklimmen.
F. R.
Een billijk verzoek.
Aan Zijne Excellentie den minister van
binneiilandsche zaken is het volgend adres verzonden:
Geven met verschuldigden eerbied te kennen
de ondergeteekenden, onderwijzeressen aan open
bare lagere scholen in Nederland, dat zij met nog
1250 onderwijzeressen zich den 8sten April 1892
hebben gewend tot Hare Majesteit de Koningin
regentes der Nederlanden, met een petitie;
dat tot op dezen dag bedoeld verzoekschrift
geen gevolg heeft gehad,
dat ondergeteekenden zich nu tot Uwe Excel
lentie wenden met het eerbiedig verzoek, eene
herziening van art. 38, 40 en 41 der wet van
17 Aug. 1878 in overweging te nemen en wel in
dien zin, dat
lo. onderwijzeressen aan openbare lagere scholen
recht op pensioen bekomen op vyftigjarigen leeftijd;
2o. dat voor haar het pensioen zal bedragen een
vijf en veertigste deel der laatstgenoten jaar
wedde voor elk jaar dienst, maar nimmer twee
derden der jaarwedde zal overtreffen;
:ïo. dat zij daartoe zullen storten jaarlijks vier
ten honderd van hare jaarwedde.
Ondergeteekenden gronden haar eerbiedig ver
zoek op de overtuiging, dat de vervulling der
zware schooltaak van de krachten eener vrouw
veel meer vergt dan van die van een man,
dat waar een onderwijzer van vijftig jaar en
daarboven, vooral in de hoogere klassen eener
lagere school, nog uitstekende diensten kan be
wijzen, dit niet verwacht kan worden van eene
onderwijzeres, ouder dan vyftig jaar, vooral omdat
onderwijzeressen meestal in de lagere klassen
werkzaam zyn.
Ondergeteekenden verzoeken Uwe Excellentie
bij dezen wel in overweging te willen nemen,
dat, waar haar verzoek om op vijftigjarigen leef
tijd recht op pensioen te verkrijgen, den staat
eene meerdere uitgave zal kunnen veroorzaken,
deze schynbaar grootere uitgave haar voorkomt
gerechtvaardigd te zyn
lo. door het feit, dat zeer vele
onderwyzeressen den dienst van het openbaar lager
onderwys verlaten op jeugdigen leeftijd, zoodat zij wel
hare pensioenskorting storten maar geen pensioe»
ontvangen,
2o. doordat de moraliteit den staat verbiedt
lasten te leggen op schouders, die zich tot het
behoorlijk dragen daarvan incompetent moeten
verklaren,
3o. doordat het eigenbelang van den Staat
medebrengt, diensten alleen te vorderen van hen,
die den gevorderden dienst behoorlijk kunnen
praesteeren. 't Welk doende, enz.
(wg.) C. BONJDAJI.
IJ. VAN DAPPEREN.
Boom-aanplant.
De heeren C. A. A. Dudok de Wit en E. Th.
Witte hebben in een brochure, opgedragen aan
den schrijver »Van Dag tot Dag", alles
byeengebracht wat er in den laatsten tijd geschreven
is ter aanbeveling van het denkbeeld om met de
kroning eenige boomen te planten, liefst
lindeboomen, als Oranje- of Wilhelmina-boom. Hoe
zulk een linde gedyen kan, geven zy' te zien in
een teekening, voorstellende de linde te
Bordesholm in Holstein. Dit denkbeeld, voor het eerst
nu weder geopperd op 31 Augustus 1897 door
den heer Charles Boissevain, heeft in verscheidene
poëtisch gestemde gemoederen weerklank gevon
den ; hier en daar werd reeds zulk een boompje
geplant. Er is geen twijfel aan, of de heeren
de Wit en Witte zullen door hun ijveren voor
deze boomplanting ons land tal van linden rijker
maken. Vooral zouden wij het denkbeeld
willen aanbevelen voor de weidevlakten in Holland.
Kon men de nederlandsche boeren bewegen in
elk hunner grasvelden op 31 Augustus minstens
n boom te plaatsen, ous Vaderland ware een
weldaad bewezen, welke waarlijk niet genoeg te
schatten zou zijn. De aanstaande kroning de
aanleiding om blijvend ons land te verfraaien. . .
wie denkt aan zoo iets niet met ingenomenheid!
Wat ons betreft, wij wenschen den heeren de Wit
en Witte hierbij het meeste succes.
Boekverkooping.
Bij de firma Burgersdijk & Niermans te Leiden
zal Maandag en Dinsdag 21 en 22 Maart a.s.
eene belangrijke boekverkooping plaats hebben.
Alsdan zullen verkocht worden de bibliotheken
nagelaten door dr. D. Doyer, professor in de
oogheelkunde aan de Leidsche Hoogeschool, e«
dr. W. K. J. Schon, doctor in de scheikunde en
oud-leeraar aan de H. B. S. te Meppel, waarbij
ook vele andere nalatenschappen. De catalogus
1200 nrs. bevat werken over geneeskunde: tijd
schriften, anatomie, physiologie, chirurgie,
ophthalmologie, laryngologie, obstetrie, phychiatrie enz.,
chemie en pharmacie, physica, zoölogie, botanie.
geologie, instrumenten enz. De catalogus is gratis
verkrijgbaar. Men zie de annonce in dit blad.
NIEUWE UITGAVEN.
Noord- en Zuid. Tijdschrift voor Nederlandsche
Taal- en Letterkunde, onder redactie van TAC»
H. i)i: Bi'Eu.. No 2. Culemborg, Blom en Olivierse.
(Deze aflevering bevat een fraai portret van
Jacob Cats).
Bibliothètiue de l'» Utrecht", Compagnie
d'Assurances sur la vie et contrel'invalidiié. (Catalogus.)
Utrecht, J. L. Beyers.
Losse reisschetsen, door JUSTUS VAN MAUKIK.
No. 97,98 van Warendorf's Novellenbibliotheek.
De kunst om gezond te leven. Vrij naar het
Engelsch door E. S. BJEXF.UT. Amsterdam, A. L.
van Looij.
Woordenschat, verklaring van woorden en uit
drukkingen, onder redactie van TACO H. DEBEKR
en DB. E. LAURILLAKI). 12de Aflevering. Haagsche
Boekhandel- en Uitgevers-Maatschappy.
De bewoners der vreemde icereiddeelen, door
Da. H. BLINK. 2de Afl. Amsterdam.
UitgeversMaatschappij «Elsevier".
Is dfscJiaffing der plaatsvervanging bij de, Natio
nale Militie, zoo als de Begeering die voorstelt,
in 's lands belang ? door MR. B. J. POLRNAAR.
Amsterdam, Ten Brink & De Vries.
Drie-en-dertigste jaarverslag van het Kinder
ziekenhuis te Amsterdam. De Erven H. van
Munster & Zoon.
Uit Oud Hatavia. De Portugeesehe Euitenkerk,
door Dit. F. DE HAAS. Uitgegeven ten bate van
een fonds tot het restaureeren der kerk. Haarlem,
De Erven Bohn, Batavia, G. Kolff & Co.
Herinnerings-boomen. Amsterdam, Amst. Boek
en Steendrukkerij, v h. Ellerman, Harms <fe Co.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard No. 11. Brechtje Spieghels, eene
novelle uit de geschiedenis der Nederlandsche
Letteren, door Dr. Jan ten Brink, met afbeel
dingen naar teekeningen van Johan Braakensiek.
XI. (Slot.) Capriolare (bij de plaat).
Capriolare, beeldgroep van A. Matteuci. Het
Munttorentje te Deventer. Een vervolg op het
huis »de 12 Apostelen," door M. E. Houck, met
afbeeldingen naar teekeningen van J. Striening.
Een praatje ever Lawn-Tennis, door Wm. Muiier,
met afbeeldingen naar teekeaingen van den schrij
ver. I. Galvanoplastiek. I. Verscheidenheid:
Een alleen in het donker riekende plant.
De tegenwoordige influenza-epedemie te Londen.
De geboorten in Duitschland tegenover die
in Frankrijk. Feuilleton.
Wetenschappelijke bladen, derde afl., Mrt 1898:
De wetenschappelijke socialisten aan het woord;
Wat de Oorlog op Cuba ons geleerd heeft;
Skandinaviëen zijn koning; De Londensche
»University": De ware aard der Fransche revo
lutie ; Napoleon en Wellington; Een gesprek met
generaal Türr in 1897.