De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 13 maart pagina 8

13 maart 1898 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1081 En bergen liggen ver in zacht gespook langzaam zien rijzen voor den boeg in 't Oost en (N»d»t omboog wel krans en krans ontlook Starbloesem en slinger) 't tweeling-paar dat troosten Alle matrozen komt, dobbrend van't west naar 'toosten. Onmiddel jjk hierop volgen nog een paar tijngetrokken lynen: En dan Orion met knods, hond en haas, Die doet den lichten sprong, spichtig geraamte, En 'tjangzaam kronkelen om aller baas, De noordstar; Gevoelige verzen zy'n dan die waarmee zijn moeder van Floris afscheid neemt: En mijn gebeden zullen u verzeilen En tranen in den stillen nacht geweend En daar gij henen-wandelt ouder hellen Glorenden dag of zelf alleenig weent en een flinke herinnering aan hollandsche werkelykheid is het volgende: Maar zij gaan door: de vlatóen worden wijder: En komend uit het bosch en akker-land, Zien ze de grenzenlooze zee der heide er In starre deiningen en plagge-plant Den breeden rag opsteken tot den rand Des lichten horizonts, waar kriebel-teekenen De ranke boompjes zich met takken-want, En wolken staaplen zich, de hoog-gewekenen, Voor Ploris' zoekend oog als zocht hij toekomst-leekenen. Uit al deze verzen en uit de laatste wel het meest tript dat de hoofdzaak in dit gedicht niet het gedicht is, maar de den dichter bewust ge worden werkelijkheid. Afzonderlijke brokjes waa rneming en gevoelige losse gedachten zijn er het waardevolle. Daarop volgt dan een ty'd waarin de dichter weer ontstygt, nietwaar ? aan dat ver warrende. Wy' hopen het. En al hopend herlez en w\j van die hierboven geroemde slotstrofen deze eerste diéniet de minste is : Ga voort dan, dicht, en mogen u begunstigen Al lieflijkheden die ik ken en weet, Want weet n meer dan ik? En daar in kunstige Maten en rijmen ik de zaak uitmeet En niet een enkle passende vergeet, Wat hnlpe zonde ik liever, beter HOPEN Dan Dier, die mij in licht de wereld kleedt? Maar HOPE ik niet te veel? Alleen wie HOPEN Blijft, die krijgt iet, al waar 't alleen maar 't zaalgend HOPEN. Noordwy k - aan - zee, 21 Febr. '98. ALBKET VKRWEY. imiiiiiiiiiilimiiiiiiniitiHniiiiiiiiiiiiliiiiniiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHl Quantum intattis ai) illo! "Wanneer men de heeren Gorter en Thijssen, (de laatste spreekt in de Jonge Gids) zou moeten gelooven, dan staan we weer aan den vooravond eener revolutie in de litteratuur; niet alleen in ons landje, maar in geheel Europa en Amerika. Die revolutie zal dus heel wat anders te bedniden hebben dan die van 1880 by' ons, die werd ingeleid door de gedichten van Jacques Perk. Wq dachten nu eindelijk het ware beet te hebben, meenden rustig te gaan zitten in contemplatie voor het eindelijk gevonden schoone, het onveranderlyke duurzame en de blyvende kunst voor alle tyden. Neen, daar komt dr. Gorter ons de woning opzeggen, ons, die rustig zaten in aan dacht te luisteren naar de groote zangers van vroegere en latere eeuwen, ze hadden uitgekozen met zorg en het ware van het valsche hadden getracht te scheiden. Ik meen nu niet, dat er op de poëzie en het proza van 1880 niets zou vallen af te dingen, ib meen ook niet dat de generade die in 1880 de heerschende begrippen van litteratuur omver wierp, zooveel hooger staat dan de generatie van Potgieter c.s. Neen, maar ook geloof ik niet, dat de heer Gorter gelijk zou hebben in zyn voor rede voor »de School der Poëzie", waarin hij schrijft: »De Nederlandsche Poëzie van na 1880, «welke kiemen voor eene hoogere zy' in zich moge ?dragen, was burgerlijke poëzie zy was als »alle burgerlijke poëzie, voor een deel valsch, .pseudo-klassiek, pseudo-renaissance, ja pseudo.realistï" Zeer terecht is daartegen door den heer Eloots in de Nieuwe Gids geprotesteerd op grond daar van dat de menschelyke natuur niet verandert. En ik wensch er eveneens tegen op te komen. Want hoe kan er iemand toe komen de poëzie met het socialisme, een eenvoudige politieke toestand! te vereenzelvigen ? De opkomst van den derden stand was een grooter evenement dan die van den vierden, want derde en vierde stand loopen tamelijk wel in elkaar, terwijl adel en geestelijkheid afgescheiden kasten vormden. En heeft nu de litteratuur met de revolutie zulk eene verandering ondergaan? Kan men van adelIjjke poëzie spreken van vóór 1789 ? En de schilderkunst? indien er van burgerlijke poëzie kon gesproken worden, waarom dan ook niet van burgerlijke schilderkunst, burgerlyke muziek ? Zal de natuur, de boomen, bergen en bosschen de watervallen, zullen de liefde en de haat met andere oogen en andere sentimenten worden aan gezien zoodra het socialisme zal overwonnen hebben ? Zoo kan er morgen iemand opstaan die hetzelfde van de philosophie zal beweren en de philosophie van Kant, burgerlijke philosophie noemen. Het zou onzinnig zyn die bewering vol te houden. Eene verwerpelijke novatiezucht kan allén tot zulke beweringen voeren. Neen, Het algemeen menschelijke zal in stand blijven en palstaan voor alle eeuwen in de kunst. Ge lukkig ook dat er die rots is waarop de kerk kan gebouwd worden. En nu open ik dezen bundel die den leelyken titel van »School der Poëzie" draagt, want er zit iets onhebbel|jks in dezen titel, iets onklaars, niettegenstaande de explicatie; iets van waarom, daarom. II. De harmonie der sentimenten is het hoogst bereikbare van den dichtervorst, van hem die naar de dichterkroon streeft. Want in de harmo nie zit de kracht en de altijddurende macht. De harmonie is het evenwicht der sfeeren, in het groote en der menschenziel, in het klein; zoodra deze verbroken wordt zinken en verdwynen de krachten totdat uit de wentelende ruines we derom de krachten zich constitueeren tot harmoniën. Niemand heeft dit in de nieuwere tijden beter gevoeld dan Goethe. In de Nederlandsche litteratuur van na 1880 heeft men dikwijls deze wet uit het oog verloren, en omdat men innerlijke kracht miste, heeft men in plaats van te zingen volgens de wetten der muziek die slaapt in in de natuur der dingen, gaan schreeuwen, zoodat de stem tot valsche tonen is overgeslagen. En hiervan beschuldig ik voornamelijk den dichter Gorter. Evenmin als het in een gezelschap of op een concert geoor loofd is uit den toon te vallen evenmin is dat in de litteratuur geoorloofd. Terwijl Franschen, Russen, Zweden enz. hun kracht vinden in het lumineuse sentiment, bescheiden maar toch zoo diepzinnig uitgedrukt, zijn wij Nederlanders als of wij bang waren in het Europeesch concert niet gehoord te worden, gaan schreeuwen en bulderen als dronkemannen en spytig over de geringe consideratie die ons van andere volkeren ten deel s gevallen zijn wij onze stemmen gaan forceeren. En hier is een van de zwakke punten waar de naderende jongere generatie op aan zal vallen, want men zou totaal verblind moeten wezen, in dien wy geloofden niet gewond te kunnen worden. En een der eersten die zal getroffen worden zal de dichter Gorter wezen, als zijnde het verst afgeweken van de innerlyke schoonheid. Want zy'n woorden zyn te zwaar voor de zwakheid zyner sentimenten, terwy'l dit b.v. by Kloos om gekeerd het geval is. En dit omgekeerde is het goede: namelyk zware sentimenten dragend de lichte scheepjes der woorden. III. En die voortdurende blijheid van dezen dichter, zij is wel geen essentieele fout in eene dichterzie), maar zy geeft iets eentoonigs. De meeste groote dichters zy'n dichters der smart en deze schijnt hy' nooit gekend te hebben. Iemand die niet geweend heeft kan geen groot dichter zijn. Hoor by Dante den zwaren bastoon der smart, somber woelen en opstijgen als het gerofl'el van een vulkaan of hoor de klagende zangen van de kerkerscène uit Faust en ge zult kunnen gissen dat iets aan onzen dichter ontbreekt. Ik benijd hem als mensch en wensch dat er aan zijn geluk geen einde komt, dat geluk dat hij door de lec tuur van Spinoza schijnt gevonden te hebben. »Hoe heeft n man en door de tijden heen my dat geluk gegeven ! »'t Is alsof hy uit de nevelen van het verleden nog leefde en mij als een levend man aanwezig zijn diepe gedachten bracht." Zoo spreekt de dichter in het derde en laatste gedeelte van zyn boek. Geheel in den geest van zijn meester zyn in dit laatste alle passies ge weken en redeneert zijn koele verstand over geluk. In deze bladzijden is geen enkel gedicht dat een forsche impressie maakt: het is alles netjes, sereen als een tuintje van Le Nótre waar de watervallen zyn uitgedroogd. Naar ik gezien heb heeft de heer Gorter in den Nieuwen Tijd zijn stelling over de burgerlijke poëzie opnieuw volgehouden en daar uitvoeriger. Welnu, hy geve ons de nieuwe poësie, hij geve ons een enkel gedicht. Hij kon toch niet ver langen dat men in zulke onwaarschynlijke be weringen als de zijne, hem op zijn woord zouden moeten gelooven. Zie, zoo arbeidt geen serieus dichter door in ijdele zelfverheffing zich zelven tot toekomstdichter te proclameeren. Le moi est laissable, heeft Pascal gezegd. En dat »ik" is de wondeplek van de poësie van na 1880. Het »ik" zal verdreven worden uit de litteratuur. Maar dat zal een nederig man doen, voortschrijdend in vasten stap naar de velden der toekomst. Hij zal waarschijnlijk niet ter stembus gaan maar vooral een mensch zijn en niets menschelijks zal hem vreemd wezen. F. E. iiiMiuuiimiMiiiiimiiiiiif Boek- en Tijdschrift. De nieuwste bourgeoisie. I. De Jonge-Gids begint nu op kracht te kom en. We weten nu ongeveer wat het groepje wil. Ze maken tegenwoordig hun theorieën dnidelyk. De heer E. W. Thijssen voert deze maand het hoogste woord. Hij heeft 't over alles : Gorter, Boeken, Aletrino, de richting van 80 in 't algemeen., christendom, socialisme enz. Deze vriend gaat vooral kwaadaardig te keer tegen de Nieuwe (Virfs-generatie en vraagt b. v.: »Als gén der burgerlijke artisten meer een woord schreef zou het, hoe bizar het klinke, eenige andere stoornis in de samenleving brengen dan wat avondjes van verveling in bourgeoiskringen ? Ze hebben tot zelfs de burgerlijke evolutie overleefd". Tegen dit soort radicalisme, wat meer in den Jongen-Gids wordt verkocht, is 't noodig dezen heer en de rest eens aan 't verstand te brengen : lo. Wanneer iemand als artist behoort tot het tydvak van kapitalisme en bourgeoisie, hij heelemaal geen bourgeois is in de beteekenis van filister en als mensch en kunstenaar niet lager staat dan zij. 't Wordt amusant om op die manier maar direct voor «bourgeois" te worden uitgemaakt. 2o. De Jonge-Gids verdedigt theorieën die zelf nog half of kwart burgerlijk zijn. De J. G. doet zich meer volmaakt socialistisch voor dan hij kan wezen, want tot 't ideaal van 't socialisme behoort o. a. de associatie van de moderne wetenschap met een nieuwe godsdienst en een nieuwe kunst. Tot nu toe is dat een ideaal gebleven en misschien zal daarom een volgend geslacht pas pur-sang socialist wezen. Er kan nu alleen en met kracht naar worden gestreefd. En bovendien, weten ze wel zoo zeker, dat de nu aangenomen socialistische economie niet ver vangen kan worden door een betere? Thans zyn we allemaal in theorie en praktyk, de een meer, de ander minder, nog bourgeois, dus ook de de Jonge-Gids, eigenlyk dus de erg rooie bour geoisie. Dan heeft Thyssen 't verder over den dichter H. J. Boeken, die schrikbarend bedreigd wordt: »Hij is een diergenen, die zich verbeelden dat een renaissance wederom ontstaan zal door stekking van classisisme op het tegenwoordig leven''. Een wrakke bewering, die onmogelijk te be wijzen en nog niet te weerleggen is. Onder tusschen hebben Goethe, Wagner en Nietschze die toekomstige renaissance voelen aankomen. Doch dat waren ook al weer van die bourgeois! En verder, mopperend over Aletrino's melan cholie draaft hij door: »Wij hebben een doel. Wij scheppen geen beweging in de letterkunde, wy zijn geen «mannen" van dit of dat jaar, wy zullen de krantenheeren, die angstvallig uitkyken naar »een nieuwe ken tering" geen verrassingen bezorgen, wij geven geen nieuwe richting. Al wie de tegenwoordige aankomende socialistische auteurs met dat doel »in 't oog houdt", toont niets van hun wezen in verband met deze maatschappy te begrijpen". Ja, menheer oi u nu graag wilt of niet, u hoort tot de Jbm/e-6r?YZsrichting, tot de rooie bourgeoisie. ledere groep vormt van-zelf, door gemeenschap, een richting, in dit geval een richtingtje. En zóó alleen zal en moet uw groep worden begrepen. Burger Thyssen, ITEd. beukt veel te ondoor dacht, oordeelt dom-exclusief, ook over u-zelf. Uit de redeneering van den heer Thyssen, uit een polemiek in het zelfde No. tusschen de heeren Henri Hartog, Thijssen, Heyermans en Habbema, blijkt, ondanks 't kortzichtig-brutale geklets, dat de groep de groote verdienste heeft invloed te kunnen hebben op de eerstkomende periode van kunstontwikkeling onder het volk, b. v. door het voortreffelijke realisme van Heyermans. Diezelfde invloed zullen ze hebben en houden zonder dat ieder ander kunstenaar tot hun groep overgaat en maatschappykunst levert, sonder dat de stem mingskunst, de liefde voor 't classicisme en romantiek van de z. g. bourgeois-kunstenaars er iets bij heeft te verliezen. Overigens geven ze meer ruimte en vrijheid van spreken door de oprichting van het tijd schrift. Ze willen zich keeren tegen de alleen heerschappij van den N. Gids en dat is goed. Maar laten ze zich niet verbeelden, dat hun groepje de geheele aankomende generatie verte genwoordigt of naar zich toe kan halen. De Jonge-Gids verklaart gelukkig zelf, dat hy nog erg jong is; hij kan dus nog van »manieren" veranderen. Ook de redacteur, die al meermalen is omgeslagen. Hy is stemmingsmensch, een goeie eigenschap voor een kunstenaar, minder geschikt voor hard-logisch-socialistisch denken. En wat hun heele optreden per slot van rekening betreft: het zou nog socialistischer zyn de N. Gids kunst niet bot-weg te veroordeelen, maar met hun maatschappy-werk te vereenigen. Maar dat zal een nog jongere <tids in spe moeten doen! * * * Den 15en Maart a.s. zal verschijnen bij den uitgever A. van der Stempel het tydschrift De Arbeid, waarin een ander gedeelte der nieuwste litteraire bourgeoisie de barricades zal beklimmen. F. R. Een billijk verzoek. Aan Zijne Excellentie den minister van binneiilandsche zaken is het volgend adres verzonden: Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekenden, onderwijzeressen aan open bare lagere scholen in Nederland, dat zij met nog 1250 onderwijzeressen zich den 8sten April 1892 hebben gewend tot Hare Majesteit de Koningin regentes der Nederlanden, met een petitie; dat tot op dezen dag bedoeld verzoekschrift geen gevolg heeft gehad, dat ondergeteekenden zich nu tot Uwe Excel lentie wenden met het eerbiedig verzoek, eene herziening van art. 38, 40 en 41 der wet van 17 Aug. 1878 in overweging te nemen en wel in dien zin, dat lo. onderwijzeressen aan openbare lagere scholen recht op pensioen bekomen op vyftigjarigen leeftijd; 2o. dat voor haar het pensioen zal bedragen een vijf en veertigste deel der laatstgenoten jaar wedde voor elk jaar dienst, maar nimmer twee derden der jaarwedde zal overtreffen; :ïo. dat zij daartoe zullen storten jaarlijks vier ten honderd van hare jaarwedde. Ondergeteekenden gronden haar eerbiedig ver zoek op de overtuiging, dat de vervulling der zware schooltaak van de krachten eener vrouw veel meer vergt dan van die van een man, dat waar een onderwijzer van vijftig jaar en daarboven, vooral in de hoogere klassen eener lagere school, nog uitstekende diensten kan be wijzen, dit niet verwacht kan worden van eene onderwijzeres, ouder dan vyftig jaar, vooral omdat onderwijzeressen meestal in de lagere klassen werkzaam zyn. Ondergeteekenden verzoeken Uwe Excellentie bij dezen wel in overweging te willen nemen, dat, waar haar verzoek om op vijftigjarigen leef tijd recht op pensioen te verkrijgen, den staat eene meerdere uitgave zal kunnen veroorzaken, deze schynbaar grootere uitgave haar voorkomt gerechtvaardigd te zyn lo. door het feit, dat zeer vele onderwyzeressen den dienst van het openbaar lager onderwys verlaten op jeugdigen leeftijd, zoodat zij wel hare pensioenskorting storten maar geen pensioe» ontvangen, 2o. doordat de moraliteit den staat verbiedt lasten te leggen op schouders, die zich tot het behoorlijk dragen daarvan incompetent moeten verklaren, 3o. doordat het eigenbelang van den Staat medebrengt, diensten alleen te vorderen van hen, die den gevorderden dienst behoorlijk kunnen praesteeren. 't Welk doende, enz. (wg.) C. BONJDAJI. IJ. VAN DAPPEREN. Boom-aanplant. De heeren C. A. A. Dudok de Wit en E. Th. Witte hebben in een brochure, opgedragen aan den schrijver »Van Dag tot Dag", alles byeengebracht wat er in den laatsten tijd geschreven is ter aanbeveling van het denkbeeld om met de kroning eenige boomen te planten, liefst lindeboomen, als Oranje- of Wilhelmina-boom. Hoe zulk een linde gedyen kan, geven zy' te zien in een teekening, voorstellende de linde te Bordesholm in Holstein. Dit denkbeeld, voor het eerst nu weder geopperd op 31 Augustus 1897 door den heer Charles Boissevain, heeft in verscheidene poëtisch gestemde gemoederen weerklank gevon den ; hier en daar werd reeds zulk een boompje geplant. Er is geen twijfel aan, of de heeren de Wit en Witte zullen door hun ijveren voor deze boomplanting ons land tal van linden rijker maken. Vooral zouden wij het denkbeeld willen aanbevelen voor de weidevlakten in Holland. Kon men de nederlandsche boeren bewegen in elk hunner grasvelden op 31 Augustus minstens n boom te plaatsen, ous Vaderland ware een weldaad bewezen, welke waarlijk niet genoeg te schatten zou zijn. De aanstaande kroning de aanleiding om blijvend ons land te verfraaien. . . wie denkt aan zoo iets niet met ingenomenheid! Wat ons betreft, wij wenschen den heeren de Wit en Witte hierbij het meeste succes. Boekverkooping. Bij de firma Burgersdijk & Niermans te Leiden zal Maandag en Dinsdag 21 en 22 Maart a.s. eene belangrijke boekverkooping plaats hebben. Alsdan zullen verkocht worden de bibliotheken nagelaten door dr. D. Doyer, professor in de oogheelkunde aan de Leidsche Hoogeschool, e« dr. W. K. J. Schon, doctor in de scheikunde en oud-leeraar aan de H. B. S. te Meppel, waarbij ook vele andere nalatenschappen. De catalogus 1200 nrs. bevat werken over geneeskunde: tijd schriften, anatomie, physiologie, chirurgie, ophthalmologie, laryngologie, obstetrie, phychiatrie enz., chemie en pharmacie, physica, zoölogie, botanie. geologie, instrumenten enz. De catalogus is gratis verkrijgbaar. Men zie de annonce in dit blad. NIEUWE UITGAVEN. Noord- en Zuid. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, onder redactie van TAC» H. i)i: Bi'Eu.. No 2. Culemborg, Blom en Olivierse. (Deze aflevering bevat een fraai portret van Jacob Cats). Bibliothètiue de l'» Utrecht", Compagnie d'Assurances sur la vie et contrel'invalidiié. (Catalogus.) Utrecht, J. L. Beyers. Losse reisschetsen, door JUSTUS VAN MAUKIK. No. 97,98 van Warendorf's Novellenbibliotheek. De kunst om gezond te leven. Vrij naar het Engelsch door E. S. BJEXF.UT. Amsterdam, A. L. van Looij. Woordenschat, verklaring van woorden en uit drukkingen, onder redactie van TACO H. DEBEKR en DB. E. LAURILLAKI). 12de Aflevering. Haagsche Boekhandel- en Uitgevers-Maatschappy. De bewoners der vreemde icereiddeelen, door Da. H. BLINK. 2de Afl. Amsterdam. UitgeversMaatschappij «Elsevier". Is dfscJiaffing der plaatsvervanging bij de, Natio nale Militie, zoo als de Begeering die voorstelt, in 's lands belang ? door MR. B. J. POLRNAAR. Amsterdam, Ten Brink & De Vries. Drie-en-dertigste jaarverslag van het Kinder ziekenhuis te Amsterdam. De Erven H. van Munster & Zoon. Uit Oud Hatavia. De Portugeesehe Euitenkerk, door Dit. F. DE HAAS. Uitgegeven ten bate van een fonds tot het restaureeren der kerk. Haarlem, De Erven Bohn, Batavia, G. Kolff & Co. Herinnerings-boomen. Amsterdam, Amst. Boek en Steendrukkerij, v h. Ellerman, Harms <fe Co. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard No. 11. Brechtje Spieghels, eene novelle uit de geschiedenis der Nederlandsche Letteren, door Dr. Jan ten Brink, met afbeel dingen naar teekeningen van Johan Braakensiek. XI. (Slot.) Capriolare (bij de plaat). Capriolare, beeldgroep van A. Matteuci. Het Munttorentje te Deventer. Een vervolg op het huis »de 12 Apostelen," door M. E. Houck, met afbeeldingen naar teekeningen van J. Striening. Een praatje ever Lawn-Tennis, door Wm. Muiier, met afbeeldingen naar teekeaingen van den schrij ver. I. Galvanoplastiek. I. Verscheidenheid: Een alleen in het donker riekende plant. De tegenwoordige influenza-epedemie te Londen. De geboorten in Duitschland tegenover die in Frankrijk. Feuilleton. Wetenschappelijke bladen, derde afl., Mrt 1898: De wetenschappelijke socialisten aan het woord; Wat de Oorlog op Cuba ons geleerd heeft; Skandinaviëen zijn koning; De Londensche »University": De ware aard der Fransche revo lutie ; Napoleon en Wellington; Een gesprek met generaal Türr in 1897.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl