Historisch Archief 1877-1940
No. 1082
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
China en de Mogendheden.
DE CHINEES (jamwerend): «Elkaar bedreigen ze, maar -ik krijg de klappen !''
Altemaal, wat ik hier vermeld, zaleen, dunkt mij, die echter
met personen in nauw, helaas al te nauw, verband staan.
Ten slotte haal ik uit Het Nieuwe Schoolblad van 12 Maart
j.l., waarin hetzelfde artikel voorkomt als in dit Weekblad De
Amsterdammer van denzelfden dag, maar hier en daar wat aan
gedikt, het volgende aan: De heer W. klaagt over onzen toon;
die is door den zijnen uitgelokt. Hoe is dit jonge lid der school
commissie begonnen op te treden tegen zijn medeleden, waaronder
er zijn, die met eere jaren in de praktijk van het onderwijs
werkzaam zijn, of daarin grijs geworden."
Dit jongu lid is ruim dertig jaren on i, en gelooft hem nu
maar voor altijd, Mijne Heeren Lohr ciim tuis, dat iemand van
dertig jaren oud genoeg is, om een opinie te hebben, en om
?deze ook tegenover mannen zelfs, die voor de schoolbanken grijs
worden, vol te houden. Ondanks uw pogingen, niettegenstaande
?u uw bedrillige reprimande tegen mij, in afdrnkjes leggen liet in
de vergadering der schoolcommissie op de tafels der leden,
hebben dezen mij mijn optreien niet euvel geduid. Zij zijn
verstandige lieden, die door uw toon" zich niet laten uitlokken",
«venmin als Uw bedaardheid hadt mogen verliezen en U had t
mogen van de wijs laten brengen in e?n earlijken strijd over
zaken, gevoerd door het jonge lid der schoolcommissie :
FEU!». WlKBDELS.
Geachte Redactie !
Veroorloof mij de opmerking, dat ik de strekking van hetgeen
gij schroeft hij mijn stukje in het vorig no. niet begrijp. Ik
?word aangespoord, Zola. »den held" te eeren, ofschoon, zoover ik
kan nagaan, nergens uit blijkt, dat ik die aansporing noodig heb.
Voor alle zekerheid breng ik thans openlijk hulde aan Zola's moed.
Of hij echter met zijn optreden aan Frankrijk een dienst heeft
bewezen, is eene tweede vraag, die ik niet kan beantwoorden
zoolang ik de Dreyfus-zaak slechts oppervlakkig ken en zoolang
ik bovendien mag aannemen, dat 's lands belang somtijds andere
«ischen beeft dan het stellig recht.
»Vivent les principes, périssent les colonies" is een leus, die op
het gebied der bespiegelende wijsbegeerte misschien te verdedigen
valt, doch waarmede men het in de »Eea,l-Ptlitik'' aflegt. Doe
m\j het genoegen en sla van Zola's jongsta werk, P,.«m, bladzij
376?377 eens op. Daar kiest Marie partij voor een zoon, wiens
getuigenis tot de veroordeeling van zijn vader leidde. Doch
niemand geeft haar gelyk in deze opvatting, volgens welke er
niets hoogers is dan het stellig recht. Dit heeft mij zeer getroffen
dn dat boek. Dr. H. J. UETZ.
Boom-aanplant.
Het denkbeeld om ter herinnering aan de inhuldiging dezen
?zomer gedenkboomen te planten, heeft reeds op vele plaatsen
van ons land bijval gevonden, en waarlijk, niet om daartegen, op
te komen, meen ik het volgende te mogen opmerken, maar om
de aandacht te vestigen op eene zinsnede, toegevoegd aan eene
mededeeling over dit onderwerp in het laatste nummer van dit blad.
«Vooral zouden wij het denkbeeld aanbevelen" zoo staat er ?
?>yoor de weidevlakten in Holland, Kon man de Nederlandsche
»boeren bewogen in elk hunner grasvelden op ;>1 Augustus
min?stens n boom te planten, ons vaderland ware eenweldaad
be>wezen, welke wezenlijk niet genoeg te schatten zou zijn".
Xu ik denk niet dat »de boeren" daar veel tegen zullen heb
ben, wanneer >het vaderland"' maar behoorlijk voor die «weldaad
hem bewezen" zal willen betalen.
Al mogen eindeloos vlakke grasvelden in ons land voor een
vreemdeling ook somwijlen eene eigenaardige bekoorlijkheid be
zitten, het neemt niet weg, dat hunne eentonigheid op den duur
voor het oog vervelend is en eenig boomgewas hier en daar eene
welkome afwisseling zou aanbieden, al zou de schilderachtigheid
nu juist niet vermeerderd worden door precies in elk der gras
velden n boom te plaatsen.
Maar het sc'iijnt dat stervelingen, zooals de schrijver van dit
bericht ongetwijfeld is, zich voorstellen, dat het al of niet planten
van boomen een soort van liefhebberijstukje is van »de boeren";
blijkbaar hebben zij geen ilauw begrip van de gevolgen er aan
verbonden, en vooral niet de schade, die zij kunnen berokkenen.
Xaast de waarheid van de twee heeren, die men niet kan dienen,
is er een andere, dat men geen twee oogsten kan winnen van
nen bodem. Overal nu, waar een boom staat, zal niet alleen
door het belemmeren der toetreding van zonneschijn, maar vooral
ook door het onttrekken van voedsel aan den bodem, de overige
oogst, het moge gras of een ander gewas zijn. in hevige mate
en in verren omtrek daarvan schadf ondervinden.
In vroegeren tijd toen dit verband nog niet zoo algemeen be
kend was, en toen bovendien de boomen voor den boer als
brandhout en voor eigen gerief meerdere waarde bezaten, waren
weiden, met geheele rijen van boomen doorsneden, volstrekt geen
zeldzaamheid; bijna overal zijn ze tegenwoordig gerooid om de
schade aan opbrengst en voedzaamheid van het gras. Xog een
tweede reden zal de boeren tegenhouden om hoornen te planten
in hunne grasvelden. Er zijn geheele streken en provinciën in
ons land, waar eigenlijk geen vaste weiden meer zijn ; de steeds
teruggaande prijzen zijner producten dwingen den boer, de hoogst
mogelijke opbrengst van iederen duimbreed grond af te dwingen;
waar het maar «enigszins kan, heeft hij indertijd de weiden ge
scheurd en tot bouwland omgewerkt, omdat er zich in den loop
der tijden in die oude weiden eene voorraad vruchtbaarheid had
opgehoopt, die met m?er voordeel kon worden anngewend, dan
door er alleen gras of hooi van te winnen.
Wanneer het noodig was, werden dan zoogenaamde kunstweiden
aangelegd, die hot noodige veevoeder evenzeer leverden en het
voordeel meebrachten van als 't ware rust te verschaffen aan
minderwaardige landerijen, die i» staat werden gesteld op haar
beurt nieuwe vruchtbaarheid te verzamelen. Xa drie, vier jaren
worden dan deze weiden weder omgeploegd on opnieuw met
landbouwgewassen bezaaid ; het spreekt van zelf, dat bij deze
wisseling en ik herhaal, zij is in sommige provinciën algemeen,
de boomen in den weg staan. Er is echter nos; een onoverko
melijk bezwaar, dat den boeren belet, al ware het ook tot hun
eigen nadeel, »in elk hunner grasvelden op Ml Aug. minstens
«én boom te plaatsen".
De boeren in ons vaderland hebben daar niemendal over te
te zeggen , de ovorgroote meerderheid bestaat uit pachters
en de binnen- en buitenlandsche eigenaars der gronden zouden
hen spoedig met het pachtcontract op de vinsers tikken, wanneer
zij 0en bouwhoeve zouden omscheppen in een bosca- eti bouw
hoeve, of iets wat daarop zou gaan gelijken.
Het meest eigenaardige echter is, dat de steller van de
bovenaingehaalde zinsnede als «weldaad voor het vaderland" van de
boeren wil vorderen, wat hij zelf als medelid van den
Neilerlandschen Staat niet in de hand werkt; bij deze opmerking
natuurlijk uitgaande van de veronderstelling, dat elk onderdeel
iets draagt van de aansprakelijkheid van het geheel Wat in
Holland de eentonige grasvelden zijn, zijn in andere streken
van ons land de polders, wier eentonige vlakte juist om de
bovenbesproken redenen door geen struik- of boomgewas wordt
afgebroken. Vele dier gronden behooren als domeingoed aan
den Xederlandschen Staat en deze onderscheiden zich, uit dezelfde
oorzaak en daarom zeer terecht, niet van de omgelegen eigen
dommen van anderen. Vele wegen en dijken, deze polders be
grenzende, behooren insgelijks tot de Staatseigendommen ; nage
noeg zonder onderscheid waren zij vroeger beplant met prachtige
olmenboomen, en juist in dat polderland vormen zij voor de
bewoners de eenige wandelwegen en breken de eentoonigheid
van het landschap.
Tijdens het leven van Prins Frederik, tot wiens dotatie deze
eigendommen behoorden, werden deze boomen naarmate hun
koopwaarde het eindpunt bereikt had, perceelsgewijze gerooid en
geregeld bijgeplant als erfenis voor het nageslacht.
Xauwelijks echter is dit domein in vollen eigendom overge
gaan op den Staat of de regeering heeft een wet uitgevaardigd,
waarbij successievelijk verkoop werd vastgesteld, die dan ook
reeds geregeld plaats heeft. De eigenaars der naastgelegen
gronden haasten zich natuurlijk gebruik te maken van deze ge
legenheid tot aankoop dier dijken en wegen, om de boomen, die
zooveel hinder en schade toebrachten aan hunnen oogst, voor
goed te doen verdwijnen. Uren ver zijn in die streken van ons
land de prachtige boomen reeds geveld ; natuurlijk worden zij
niet bijgeplant, en nog slechts enkele jaren verder zal, evenals
in de vlakke grasvelden van Holland, ook het oog op .geen enkele
groene boom meer kunnen rusten, niet door den schuld der
boeren, maar ten gevolge van maatregelen genomen door den
Xederlandschen Staat; het gaat nu waarlijk niet aan de eersten
als 't ware er een woord van verwijt van te maken, wanneer zij
het vaderland een weldaad onthouden, door het planten van
boomen na te laten.
Door <ki ding slechts kan deze weldaad verkregen worden.
Het oog wil ook wat hebben en bij het gebruiken en bebouwen
van den vaderlandschen bodem zou daarom niet alleen en uit
sluitend het oog moeten gevestigd worden op de voordeeligste
exploitatie, maar ook in sommige gevallen rekening moeten ge
houden worden met de eischen van welstand en schoonheid en
met overwegingen van hoogere orde van het bloote nut, naar
geldswaarde gemeten.
Natuurlijk zal dit nimmer of slechts bij hooge uitzondering
uitzondering geschieden, waar de eigendom van den grond ont
trokken wordt aan den invloed der gemeenschap, en alleen par
ticulieren te beschikken hebben over de wijze, waarop die eigen
dom en de natuurkrachten van den bodem zullen aangewend.
Het algemeen belang, de belangen van onstoffelijken aard treden
daarbij op den achtergrond; hiertegen hun stem te verheffen is,
het doel der voorstanders en kenschetst tevens de poëzie gelegen
in het denkbeeld van landnationalisatie. UB.