Historisch Archief 1877-1940
No. 1083
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
13
INGEZONDEN.
Onze taal op de lagere school.
Daar ik het Weekblad niet onmiddellyk na zijn verschijnen
lees, kan ik pas nu het stokje van mevr. Pieterse?Wilschut
beantwoorden. Ik kan dit in zeer letterlijken zin doen, want
de inzendster stelt vele vragen.
lo. Hoeveel scholen kent mej. Heü'ermans, dat zy' durft be
weren, dat op de meeste wel spelling en grammatica, geen
levende taal wordt onderwezen ?
Ik zou kunnen vragen: «hoeveel scholen kent mevr. Pieterse,
die haar het recht geven my te bestreden ?"
Op die vraag echter verlang ik geen antwoord, omdat zij niets
te maken heeft met de zaak, die ons bezig houdt. Het komt
er niet op aan hoeveel scholen ik ken. Er mag slechts n
vraag gesteld worden: Schuilt er waarheid in hetgeen ik be
toogde in de Gids van December 1.1. ? Ik ben dan ook niet
van plan mevr. Pieterse's nieuwsgierigheid te bevredigen, omdat
onmogelijk het antwoord op haar vraag de kracht van myn
betoog versterken of verzwakken kan.
Alleen deze inlichting wil ik geven. Op het oogenblik ben ik
werkzaam op een inrichting van onderwas, waar de leerlingen
pas op dertienjarigen leeftyd mogen komen. Van alle scholen
in Rotterdam krijgen w\j meisjes en ook van zeer veel andere
plaatsen. Op het toelatingsexamen wordt opmerkelijk dikwy'ls
werk geleverd, dat uitnemend in het taalkundig pantser geregen
is; bijna niemand der adspirant-leerlingen durft zich vryheden
te veroorloven met de buigingsuitgangen van mijn, geen, enz.
De derde naamval wordt door de besten dier examinandi angst
vallig in acht genomen. Maar van zinnen, van natuurlijk ver
tellen hebben de meesten niet het minste begrip. Armoedig is
hun woordenkeus, onbeholpen de uitdrukking hunner gedachten.
Moet er een gesprek uit een voorgelezen verhaaltje weergegeven
worden, dan laten de examinandi personen, die elkaar in het
dagelijks leven met jij, je of u aanspreken alty'd gij gebruiken
in stjjve, onnatuurlijke zinnetjes. En hetzelfde kind, dat geen
enkele font in een dictee maakt en geen enkelen buigingsuitgang
weglaat, weet, als haar gevraagd wordt het lokaal te beschrijven,
waarin zjj voor het eerst zit, niets anders te vertellen dan dat
er drie ramen, twee deuren en eenige banken in zijn, als er
heel veel meer op te merken valt
Met examen-zenuwachtigheid heeft dit alles niets te maken.
Want zyn die candidaat-leerlingen werkelyk leerlingen geworden
dan heeft men de grootste moeite hen te overtuigen dat mijn
veel natuurlijker is dan myjne en mijnen; dan moet men de
grootste mildheid prediken, opdat by' het nazien van andermans
werk, niet alles fout gerekend wordt, wat stry'dt met vroegere
geleerde schoolsche wijsheid; dan moet men by' vertellen en
opstellen maken onophoudelijk vragen of de menschen zóó spreken,
als de kinderen ons spreken laten; dan moet men tegen allerlei
pedante boekenuitdrukkingen in gesproken en geschreven taal
strjjd voeren; dan moet men nadruk laten vallen op het essen
tiëele, omdat sommige leerlingen u de ooren doof praten met al
de voltooid en onvoltooid, tegenwoordige, verleden en toekomende
tijden, zonder eigenlijk de werkwoorden onder de knie te hebben
en zonder te weten, waaraan nu eigenlijk het verleden deelwoord
te herkennen is.
Die eerste taallessen aan die leerlingen van verschillende
scholen moeten beginnen met alle geleerdheid weg te vegen en
alles zoo eenvoudig mogelijk te maken. Zij moeten het kind
langzamerhand leeren, dat de taal niet in het taalboek is, maar
in het kind zelf.
Wat zou er met die leerlingen meer gedaan kunnen worden,
indien zij van hun vroegere school niet allerlei verwarrende
taalgeleerdheid meegebracht hadden, indien het taalgevoel meer
ontwikkeld ware en indien hun de taal wat meer in het oor
zat en wat minder in het oog.
2o. Hoe kan men werken met het kind zonder eene taal, zij
ze nog zoo eenvoudig, die het verstaat en gebruiken kan 't
Wat bedoelt mevr. Pieterse hier ? Heb ik soms ooit beweerd,
dat kinderen stemmetje moeten spelen?
3o. Het is misschien aardig gezegd: »Een kind spreekt en
schryft goed, wanneer het ziel legt in wat het spreekt en
schrijft, er zich zelf in geeft, zy'n eigen ik"; maar hoe
oud is het kind waaraan mej. H. dan denkt? Een kind
van nog geen twaalf jaren, dat ziel heeft te leggen en een
eigen ik heeft te geven ? En dan, meent zij werkelyk, dat
een kind graag eigen gedachten en gevoelens schry'ft in
een schoolschrift, in een opstel, dat misschien aan de
klasse wordt voorgelezen?
Hoe oud dat kiud is, waaraan ik denk?
Dat kind heeft geen bepaalden ouderdom.
Spreken en schreven zy'n beide weergegeven voalen en denken.
Spreken en schrijven van een kind zy'n weergegeven voelen
en denken van een kind, moeten dat ten minste zijn. Elke
leerling, die spreekt of schrijft, moet dus in dat spreken en
schreven zichzelf geven. Doet hij dat niet, dan verricht hij
papegaaienwerk, dan babbelt hy na wat de meester zegt, dan
is hij een ander, maar niet zichzelf, dan is er niets in hem
gewekt. Want onderwijzen is wekken, is wakker maken. Een
wakker gemaakt kind geeft zichzelf in zy'n werk, geeft er zyn
eigen ik. Zoo'n kind kan er niet tegen opzien, dat zijn opstel
voorgelezen wordt, omdat hij altijd zichzelf is en zich altijd geeft.
Zop'n kind legt ziel in spreken en schrijven van den zesjarigen
leeftijd tot eiken leeftijd, waarop het onderwijs zijn individualiteit
niet doodt of dwang oplegt.
4o. En meent mej. H. het onderwijs een dienst te doen met
voor menschen, die buiten het onderwijs staan uit ver
schillende leesboeken leelyke stukken te citeeren ?
Natuurlek, mevr. Pieterse, waarom anders zou ik geschreven
hebben ? En ik wil wel de verzekering geven, dat, als ik weer
wat te zeggen heb, ik bij voorkeur gastvrijheid zal vragen aan
tijdschriften en bladen, die niet enkel aan onderwijsbelangen
gewijd zyn. Te langen tyd reeds staat de school buiten het
leven. Veel te lang reeds zyn haar belangen hoofdzakelijk in
schoolbladen en vaktijdschriften besproken, waar de publieke
meening geen oordeel komt opdoen. Ik vind het een heerlijk
en verblijdend verschijnsel, dat de verschillende redactiën van
andere dan onderwy's-bladen en tijdschriften een plaats inruimen
aan de bespreking van schoolbelangen. Daardoor wordt bewezen,
dat men zich gaat interesseeren voor de school, waar de kinderen
gaan, die volwassen zullen worden, menschen, leden der maat
schappij. Hoe meer er dus in alle kranten en periodieken over
onderwy's zal gesproken worden, hoe beter.
5o. Waarom alleen het leelyke genoemd en belachelijk ge
maakt, en met geen woord gerept van veel belangrijken
arbeid, de laatste jaren door onderwy'zers uitgevoerd in
het belang van het onderwijs, ook van die in lezen en
spreken.
Ik meen den keizerj'gegeven te hebben, wat des keizers is en
geprezen _te hebben, ,waar ik dat doen kon. Maar in de lees
boeken, die ik las, was er veel meer leelijks dan moois te vinden;
ik heb slechts karig geciteerd en schrapte heel veel op verzoek
der redactie van de Gids, die vreesde dat door t« veel aanhalingen
Een gerechtvaardigde wensch.
BUERSBOUW
MEKCUEIUS (tot den. Directeur der Openbare Handelsschool): »Wat voert ge daar uit, vriend Hülsmann?"
DR. HÜLSMANX : »Ik kijk of hier ook niet een model voor een nieuwe Handelsschool staat. Want mijn
Handelsschool is heel wat onbruikbaarder dan uw oude Beurs.
my'n opstel minder leesbaar zou worden. Waarom dan bewijzen
mijn bestrijders niet het tegendeel van mijn beweringen V Waar
is dan al dat mooie ? Waarom bepalen allen, die mij aanvallen,
zich tot het zeggen van eenige algemeenheden; want ik bewees
en tegenover bewijzen staan slechts bewijzen. Ik weet wel, dat
er zijn, die niet de kinderen de levende taal behandelen, die
eerst laten waarnemen, denken en voelen en dan pas laten spreken
en schryven. Maar ik herhaal, dat dit nog veel te sporadisch
gebeurt dan dat er stof tot groote vreugde zou zy'n.
Had men in onze scholen reeds de ramen flink opengezet, dan
zou men reeds meer bespeuren van beter spreken, schryven en
lezen. Hoe wordt er gelezen, vraag ik nog eens. Nog onlangs
stonden er in de N. 11. C. twee feuilletons, waaruit bleek, dat
in een volksbibliotheek de boeken met den sterkst sprekenden
titel het meest gevraagd werden. Zoolang dit nog geconstateerd
kan worden, hapert er iets aan ons taalonderwijs. In dit gebrek
wordt niet voorzien door langere schooltijden enz. Er moet van
koers veranderd worden. Nog ziet men onderwijs in taalvormen
voor onderwy's in taal aan.
60. Moeten de kinderen van ons volk geen smaak leeren kry'gen
in lectuur over onderwerpen, betrekking hebbende op een
dezer wetenschappen ? Heeft niet elk dezer wetenschappen
nog eene afzonderlijke taal, die voor de leerlingen niet
geheel eene vreemde moet blijven ?
Ik heb nooit en norgens beweerd dat kinderen geen smaak zouden
moeten krijgen in lectuur over onderwerpen, betrekking hebbende
op geschiedenis, aardrijkskunde, natuurkennis enz. Maar ik geloof
dat hetgeen nu dien smaak moet ontwikkelen, dit juist niet doet
omdaj het veelal dor en droog is en vergeet, dat het aantrekkelijk
moet wezen. Ik begrijp dan ook niet, wat mevr. Pieterse bedoelt
met de afzonderlijke taal van elk dezer wetenschappen. Voor
my' is er slechts n taal, hetzij men haar spreekt of schrijft,
hetzy een dichter of een prozaschrijver haar gebruikt, hetzij een
geleerde of een eenvoudig mensch zich van haar bedient. Eén
taal is er slechts, maar de een weet er zich beter, mooier en
duidelijker in uit te drukken dan de ander. Die taal behoort
aan ons allen. Wie zich in een afzonderlijk taaltje wil uitdrukken,
blijve ver van kinderen !
7o. En waarom ergert Mej. II. zich aan de kortheid van som
mige lesjes in Stofgoud en Bonte Steenen ?
Waar heb ik aan die ergernis lucht gegeven 'i
Het zit 'm toch niet in de hoeveelheid.
Een heel kort lesje kan uitnemend zijn, mits het een geheel
zy en niet overgeschreven ter wille van taalgekluif.
80. Heeft zy, die zooveel afkeurt wel eens beproefd een
twintigtal kinderen van twaalf jaren ongeveer te laten
wedyveren, wie b.v. het »0ogstlied" van Staring het mooist
kan lezen, zonder punten of ander loon in het vooruitzicht ?
Na mijn geheugen geraadpleegd te hebben, zeg ik met de
hand op het hart: neen.
Ik geloof ook niet de proef heel spoedig te zullen nemen.
In de eerste plaats, omdat ik bang ben, dat my'n leerlingen en
ik in slaap zouden vallen bij een twintigwervige herhaling van
hetzelfde versje.
In de tweede plaats, omdat my'n leerlingen het litterarische
mooi van dit liedje niet zouden voelen.
Het eerste couplet luidt:
Sikkels klinken;
Sikkels blinken;
Ruischmd valt het graan.
/ie de bindslev gaavcul
7i\v in lange schuren,
Carf bij garven staau.
Ik ben van meening, dat lezen meedenken en meevoelen is.
Om dit oogstlied goed te kunnen lezen, moet men gezien hebben
waarover de dichter schrijft. Het zijn de uitzonderingen onder
mijn leerlingen, die den oogst ooit binnen zagen halen. In
Rotterdam moet men dan ook hél ver, ontzaglijk ver wandelen
voor men het maaien van koren zien kan. Dat zal mevr. Pieterse
ook wel weten.
Daar ik nu het liefst met mijn leerlingen over die onderwerpen
lees, die binnen haar gezichtskring vallen, zal ik zeker aan het
Oogstlied van Staring nooit den tijd besteden, dien mevr. Pieterse
er voor gebruikt. Door het leesboek toch moet de leerling toe
nemen in voelen en in denkkracht; zyn woordenschat moet
verrijkt worden, omdat de som zijner begrippen vermeerderd werd.
Maar als het kind niet verwerken kan, wat het leest, omdat de
bodem, waarin de zaden gelegd moeten worden, niet bewerkt werd,
dan is de leesles een soort van woordenspel, waaruit de leerling
eenige woorden tot zich neemt, die voor hem slechts klanken
zijn en bly'ven.
Ik ben min of meer uitvoerig geworden en toch zou ik nog
zóó heel veel willen zeggen. Nu echter kan dit niet.
Uit mijn vele bestrijders en vooral uit den toon, waarop ik
door sommigen bestreden ben, maak ik de gevolgtrekking, dat
de strijd over taal en taalonderwijs nog lang niet volstreden is.
Gelukkig! Uit wry'ving van denkbeelden kan slechts waarheid
ontstaan. Dit kan het onderwy's in het algemeen en bet taal
onderwijs in het bizonder slechts ten goede komen.
Rotterdam, 13 Maart 1898. IJIA HEUKR.MANS.