De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 27 maart pagina 8

27 maart 1898 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1083 JV^AiSOJSf Lundi 28 Mars et jours suivants EXPOSITION DES NOUVEAUTÉS d'ÉTÉ. Afin d'assurer a nos clienfes la complete e&clusivitéde J nos nouveau* modèles de ROHE8, MAHTISAUX. et CHAPEAUX, nous avons déridéde ne pas les exposer dans nos vitrines. lis seront visibles dans nos Salons de Wente du premier tage. Si jusqu'a présent, nous avons su réunir, a ciiaque Saisoii^ une collection remarquable dans toutes nos spécialités^ itoux croyons pouvoir afftriner que pour la aison d'Été, nos assortiment*, au gr«*u<l complet Tluns tous les arlicles, sont absolument iiicomparablcs, tant par la variétéinflnie que par Ie bon gout et la modicitédes priv. l<es nouveau* ateliers que nous venons de créer, nous permettent de garantit a nos clientes, des livraisous rapides et parfaites. JEnvoi franco d'éehantillons et tie tont achvt dépas sant l O florins. IIMIIHHIIIIIIIIIHIHIHIIimMIIMItimiMIIIIIIHtllMIMUMIIMMHIMIMnMHIIIIIItHMHHM DAMEjS. ?l De ODljjte vrouwtjes van Dai-Nipii. I. De mousmés. Zullen met de beschaving van Japan ook de bekoorlijke mousmés en geishas verdwijnen, en alleen nog voortleven in boeken van Loti en andere poëtische reizigers ? In elk geval is het te vreezen, dat ze vulgair en grof zullen worden, meer-verwant aan hun Westersche lotgenooten, en in plaats van tot de bloemenwereld der chrysanthemen, tot den modder der groote steiien zullen gaan behooren. De uitspraak dat moraliteit eene »question de latitude" is, wordt door geen wereldreiziger betwyfeld, en men mag het dan ook hen die van verre komen niet kwalijk nemen, wanneer ze toegefelijk en soms enthousiast zijn over wat ons op zyn minst genomen »raar" schijnt. Tot het »rsre" behooren de vroolyke vrouwtjes van Da Nippon. Het zal nu anders worden, maar wat de vreem deling van Japansche vrouwen leerde kennen was gewoonlijk niet anders dan deze, verkoopsters en winkeljuffrouwen, zangeressen, danseressen, en de meisjes der theehuizen. Wanneer zelfs een aanzienlijk Japanner hem inviteerde, was dat gewoonlijk niet in zijn huis, maar in een theehuis, bij een gehuurde gastvrouw, die met bybehoorende jonge meisjes de honneurs waar nam ; gewoonlijk trouwens kon de vreemdeling bij den ruil, wat geest, vrooljjkheid, talent en gratie betrof, niet anders dan proiiteeren. De meeste van deze meisjes zyn tusschen 12 en 17, hoogstens 20; een reiziger heeft, op zyn ontmoetingen afgaand, Japan een groot meisjeskostschool genoemd, toch zeker alleen wat den leeftyd zy'ner kennissen betreft, niet haar prin cipes. De beschrijving is curieus. «Men komt in een hotel in de provincie; yverig i komen drie, vier, vijf potsierlijke juffertjes aantrippelen en werpen zich voor den vreemdeling neer. Met onnavolgbare gratie zinken zij op de knieën, buigen het lichaam achterover en dan zoover voorover, dat zij met haar aardige neusjes haast den vloer raken. Wat een lenig heid. Dan staan zij weer Op, nemen glimlachend den gast al zyn bagage af en schudden een zacht kussen op. dat hij plaats kan nemen. Vlug werpt zich weer een van de juffertjes op den grond en trekt hem de laarzen uit. Een vrije vrouw moest het zien ! De reiziger is ook verlegen er mee; zulke mooie kleine handjes. Maar hij kan er niets aan doen. Giebelend en guitig leiden zy hem dan over de blinkende zindely'ke matten alles in Japan is kraakzindelijk naar een hoek van het huis, schuiven vier houten lysten, met wit papier bespannen, tot een vierkant, en hij is in zjjn kamer. Van deur, grendel, nummer, slot, raam, is geen spoor. Telkens wordt de kamer door de een of andere uit elkaar geschoven. Juffer »Zonneschyn" brengt een Kimono, de prettige Japansche kamerjapon, juffer »Papaverbloem" maakt het bed op ; juffrouw»Lente" zorgt voor het bad en helpt den reiziger bij het kleeden. Odysseus had het bij Calypso of Circe niet zoo goed als de gewone reiziger hier. Is men na het bad in zijn Kimono gegleden, dan wordt voor den geëerden gast de geëerde maaltijd opgedischt. Alles is in Japan geëerd. Een juffertje komt aandragen met de geëerde Tóbakonom met de Hibatshi, dat wil zeggen een kastje met glimmende kolen en een aschbakje; men neemt aan, dat iedereen rookt. Dan komt een miniatuurtafeltje met allerlei Japansche lekkernijen en de onmisbare tscha,thee. Tafels,stoelen, fauteuils naar ons begrip zyn er niet; maar wel mollige kussens op den groi.d; men moet maar leeren op zijn kuiten te hurken. Onhoorbaar glyden de schalksche kleine mousmés in en uit, leggen de verblindend witte eetstokjes klaar, gieten uit porseleinen flesschen warme sake (rijst wyn) in de drinkschaal, en helpen u op alle mogelijke wijs. Men kan geen pas doen, of een moasmégaat mee, zelfs waar men meent veel beter alleen te zijn. Ze zitten u overal achterna. Wil men geëerde muziek hooren ? Natuurlyk. Arigato, dank; terstond komen er een paar aller liefste deerntjes voor den dag, de een al aardiger dan de ander. Zij hurken tegen het papieren schut tegenover u, de een neemt een samise (een Japansche guitaar) de ander een koto (een cither) en tokkelen er op los. Of men een geëerden dans wil zien ? 't Is goed. Een of twee danse ressen huppelen binnen, magnifiek gekleed, fan tastisch, vol goud en zyden bloemen, en dansen. Al wat men wil, kan men krijgen. Europeesche vrouwen moeten inderdaad haar man niet alleen naar Japan laten reizen. Nacht. Men heeft zich eindelijk, geheel verlegen over de beminnelijke ontvangst, op de harde matras tusschen zijn vier papieren muren uitgostrekt en weet haast niet of' het geen sprookje is. Daarbuiten op de verandah brandt een lichtje in een gekleurde lantaarn, uit de verte hoort men gezang en vroolijk gelach, en vooral het getokkel der samisen, van tijd tot tijd glijdt een schaduw langs de papieren muren. Wie zou daar naast slapen V Men behoeft den muur maar op zijde te schuiven, of dat niet eens. Men zou zijn vinger door het papier kunnen steken. Zoo heeft een ander er ook al over gedacht. Een licht geluid van papierscheuren, een klein vingertopje komt er door en gaat terug; in de opening ziet men een zwart schitterend nieuwsgierig oog. Krak. Een tweede gat, aan den anderen kant, een tweede oog. Wat zijn die meisjes nieuws gierig. Aan een derden kant een licht kloppen, als een kapelmeester die het orkest afklopt. Er komt tabaksrook door. Nu zijn wij ook nieuws gierig. Met het zakmes wordt heel stil vlak bij den vloer een gaatje gemaakt. Wat zien wij. Eene mousmé, heel licht gekleed, zit voor hare matras gehurkt en rookt uit een poppenpijpje, een potloodje met een vingerhoedje eraan. Een, twee trekken, en het is leeg; zij klopt het op den Hibatschi uit, steekt er een stukje tabak, dat zij tot een pilletje als van erwt gedraaid heeft, in, en rookt zoo vijf zes pijpen vóór zij naar bed gaat. Dan gaat zy op de matras liggen, schuift voorzichtig, om het kapsel niet te beschadigen, haar kussen, een houten blokje zoo groot als een turf, onder haar hoofd, trekt de dikke gebloemde deken over haar leden en slaapt zoetjes in. Zij is niet nieuwsgierig geweest. 's Morgens, zonder aandienen, of men op is of niet, gekleed of niet, worden de papieren muren uit elkaar geschoven, en juffer »Lente" komt om u in het bad te helpen, de ontbytthee staat klaar, de matrassen worden opgerold en weggedragen, alles spiegelhelder geveegd en ge boend, het toiletgerij schoongemaakt, ingepakt, de schermen uit elkaar geschoven ; het geheele huis is open en lucht door, de bloeiaengeur dringt er van alle kanten in. 's Middags gemeenschappelijk diner, met Japan sche heeren en dames. De Tschau (spijzen) worden op heel kleine tafeltjes gediend, alles onder voort durende buigingen, diep tot den grond, of de gasten enkel koningen waren. Maar ook de gasten vallen voor elkaar op den grond, de kleine mous més in haar zijden japonnen en sjerpen, het haar vol bloemen gestoken, voor de gasten ; men drinkt elkander hoffelijk toe, zelfs de bedienende juf fertjes drinkt men toe en gaat dan met de eet stokjes handig eten. De vreemdeling doet daar wat onhandig mee, maar juffer »Kersenbloesem" komt aantrippelen, neemt hem de stokjes af en steekt hem luid lachend lekkere stukjes er mee in den mond, allerliefst. Alle mousmés zijn attent en voorkomend; ze zyn zoo elegant en mooi en lief, dat men vindt dat men voor de paar dollars fooi, die men bij het binnenkomen, naar 's lands wijs, aan de huisvrouw heeft gegeven, op zoo veel voorkomendheid haast geen aanspraak kon maken. Men wil het hotel verlaten. Voor den ver hoogden vloer der ruime hal die het hotel vormt, vinden wij, te midden der talrijke Japansche houten pantoffels, ook onze laarzen, en de mousmés trekken ze ons weer aan. Wij keeren ons om, om heen te gaan; zij vallen op den vloer: »(S'ai/o«ara.' Sayonam!" klinkt het glimlachend van hare lippen. (Slot volgt.} Salons, Gezelschapsrcizen. Vicloria's lectuur. Verdooi'ings middelen. Een Sanatorium. Het uitvallen der haren. In Engeland. 'l'e Nice. Kinderarbeid. Recept. The, Lady's liealm voor Maart heeft een artikel van Lady Jeune over »De salon; heeft hy weer een toekomst?" Met salon wordt hier natuurlijk het centrum van gezellige causerie bedoeld, en zonder geheel de vraag te beantwoorden, geeft de schrijfster eenige interessante opmerkingen. »De Londensche society is zoo enorm geworden, dat zij niet meer eene kern kan hebben; zij moet zich wel in afdeelingen splitsen. De ver beterde communicatie is oorzaak geweest dat alle provinciale centra zich oplossen, en alles naar Londen vloeit; zoowel de aanzienlijken, rijken en talentvollen uit de groote steden van Engeland en Schotland, als die uit Amerika en Australi en Indië. Daarmee is ook het on-Engelsche der London-Society een feit geworden; zij is thans cosmopolitisch, de koloniale grootheden, de Duitschers en Joden vormen er belangrijke ele menten in." Een andere oorzaak is het verminderen, zoowel door de evolutiën der politiek, als door de be hoeften der jongelui, van het statige, conservatieve landheerlijke leven. Ook de vrouwenbeweging met haar licht- en schaduwzijden heeft op het indeelen der society en daarmede op het verval der salons gewerkt. »De salons waren eigenlijk heerenbijeenkomsten, met een paar dames als koninginnen. Nu doen de vrouwen in massa mee; zy hebben van het discrete, tactvolle, intiem-geestige, iets publieks, tapageus, wereldsch gemaakt, dat juist met het oorspronkelijk karakter in strijd is." Maar Lady Jeune vindt dit niet zoo betreurens waardig. Met dit intieme is ook het exclusieve verdwenen. »T alent is nu spoediger, zonder intro ductie, op zijn plaats. De belangstelling is ruimer, dieper, onbevooroordeelder geworden. De statig heid en het kunstmatige hebben plaats gemaakt voor wijder opvattingen, meer belangstelling in wat ieder geven en praesteeren kan." * * * Onder de toeristen-reisprogramma's is dezen winter een nieuw opgenomen geweest, Midden Azië. De heer Dr. Lunn, die reeds heel wat reisgezelschappen naar Jeruzalem en andere plaatsen leidde, ging dit najaar met een groep toeristen, vijf en dertig dames en heeren naar Samarkand en Bokhara. Zij zijn er verrukt over. Een der reisgenooten, de heer Perowne, geeft in het tijdschrift Travel een verhaal ervan ; het is waar dat de Russische regeering hare bijzondere bescherming aan het reisgezelschap verleende en dat er heel wat invitatie was in het reisgenot. Het vervoer bij voorbeeld over de nieuwe Rus l sische spoorlijn door Midden-Aziëwas vrij van Krasnovodsk, via Merv en Bokhara naar Samar kand. Generaal Kouropodkine, de nieuwe minister van oorlog, had voor eene koninklijke gastvrijheid gezorgd. Het uitstapje van Krasnovodsk tot Samarkand en terug duurde actittien dagen, de minister stelde zijn eigen restaurantwagon en slaapwagen ter beschikking : gedurende de heele reis diende de trein als hotel. Hij bestond uit negen wagons waarvan er twee als salons, drie als slaapwagens, een als restaurant, een als bagagewagen, een als hospitaal diende, en een als open observatie wagen ; na het vertrek van Krasnovodsk was de eerste belangrijke halt te Askabad, waar generaal Kouropodkine een galareceptie gaf en de troepen een revue en een spiegelgevecht liet houden. Van daar naar Merv, een plaats van ruïnen te midden van een kaal landschap, hier en daar wachttorens en wat struikgewas, jeneverbessen en riet; hier was weer een kozakkenassaut, en de reizigers merkten met genoegen op dat op de bazaars, geheel in strijd met andere Oostersche landen, niet overvraagd en niet afge dongen werd; wie het te duur vond, vroeg niet verder maar ging heen. Eerst te Bokhara voelde men zich eigenlijk in het Oosten; de Beg van Bokhara gaf een dejeuner, en alles was er Ooster sche pracht en kleurengloed, verblindend. De reizigers vonden de plaats ook heerlijk, door en door Oostersch, veel interessanter dan zelfs Caïro. Het weer was helder, de dagen warm, de nachten koud, de hemel onbewolkt; de heer Perowne vond de bevolking wel zoo beschaafd als bij voorbeeld die van Spanje. Van Bokhara raar het fraaie Samarkand, dat den heer Perowne aan Washington deed denken. De straten, breed en helder, met twaalf ryen boomen beplant, waar tusschen aan beide zijden beekjes of kanalen loopen, die de boomen frisch en den weg vrij van stof houden. De gouverneur bracht hen van Samarkand nog vijftien mijl verder, naar de Zarafszan vallei, over een deel van de lijn, dat nu nog niet open is, maar Samarkand met Khokand en Taschkand zal verbinden. Toen zij te Askabad terugkwamen woonden zij er het feest van St. George by, met revue, banket en feestelijkheden, en te Sebastopol ontving hen de admiraal der Zwarte-Zee-vloot. De reizigers waren na zulk eene reis vol lof over de hoffelykheid en gastvrijheid der Russen, zoowel officieel als particulier. Dr. Lunn en de heer Perowne denken nu over het organiseeren van een tour, met tenten, door Perzië. Koningin Victoria is in zeker opzicht spiritiste; zij is namelijk overtuigd, dat de geesten van dierbare afgestorvenen bly'ven rondwaren, rondom degenen die hen hebben liefgehad, en hen zachtkens sterken en bemoedigen in hun strijd. Zij heeft dit geloof herhaaldelijk uitgesproken en meent dat de geest van den prins-gemaal steeds in hare nabuurschap is. Dit begrip is ook de voornaamste grond voor haar tegenzin tegen tweede huwelijken, vooral van weduwen. Wat lectuur betreft, de koningin houdt veel van den bijbel en van preeken; haar geliefkoosde auteurs in dit opzicht zijn Dean Stanley en dr. Norman Macleod. Van historici houdt zy het meest van Macaulay, van romanschrijvers het meest van Dicki-ns, Thackeray, George Eliot en Charlotte Brontë; haar geliefkoosde dichter is Tennyson, maar ook Burns, mrs. Browning, Browning en de verzen van Rudyard Kipling worden met genoegen door haar gelezen. Apropos van dit verzen lezen vertelt mrs. Sarah A. Tooley eene anecdote in het Maartnummer in tlte temeer. De koningin had Sir Theodore Martin <Zie vervolg pagina 9).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl