De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 3 april pagina 2

3 april 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1084 In Maart 1893 deelde het Parijsche blad Le Rappel mede, dat onder de Panama-documenten van Reinach eene aanteekening was gevonden: »aan Crispi voor de zaak-Herz 50.000 francs". Men verzekerde toen, dat deze som de beloo ning was geweest voor het verleenen van het grootkruis eener Italiaansche orde aan den beruchten oplichter. Desniettemin werd Crispi in December van hetzelfde jaar weder minister. Een jaar later (15 December '94) legde Giolitti aan de Ka mer documenten over, waaruit bleek, dat Crispi en zijne vrienden stelselmatig de Banen Bomana hadden geplunderd. Crispi's antwoord bestond eenvoudig in eene ver daging der Kamerzittingen, gevolgd door Kamerontbinding en nieuwe verkiezingen (Mei '95). Doch reeds in December '94 had Cavallotti in den Secolo eene scherpe campagne geopend tegen Crispi, dien hij van trigamie beschuldigde, en rondweg een oplichter, een dief en een falsaris noemde. Om de openbare meening van de pijn lijke beschuldigingen af te leiden voerde Crispi in Siciliëen in enkele Italiaansche provinciën den staat van beleg in, en door een zonderling toeval ontploften juist destijds verschillende bommen en werden allerlei anarchistische samenzweringen ont dekt. Intusschen herhaalde Cavallotti in het begin van Mei zijne beschuldigin gen, zich daarbij beroepende op het ge tuigenis van den gewezen commissaris van politie Santoro. En de Parijsche Figaro gaf in denzelfden maand een resumévan alle beschuldigingen tegen Crispi en voegde daaraan een schrijven toe van den groot meester der Italiaansche Vrijmetselarij, den heer Lemmi, waarin Crispi gelogen straft en verloochend werd. In Juni legde Cavallotti aan de Kamer nieuwe docu menten over (den zoogenoemden plioo), die wel behandeld moesten worden; de pas gekozen Kamer durfde echter de zaak niet aan en verdaagde de behandeling. In Juli '95 hernieuwde de onvermoeide Cavallotti zijn beschuldigingen, ditmaal bij het gerechtshof; hij zorgde voor eene uitvoerige toelichting in zijn blad Don Chiseiotte. Als antwoord liet Crispi gene raal Baratieri, die n Abyssiniëeen tijde lijk succes had behaald, een triomfreis door Italiëmaken. In Augustus verkiaarde de Kamer voor strafzaken te Rome zich onbevoegd en had Crispi, die de Vertegenwoordiging voor onbepaalden tijd naar huis had gezonden, voorloopig het voorjaar van 1896 maakte de katastrophe van Adowa een einde aan her ministerie-Crispi. De nieuwe minister president di Rudini verklaarde plechtig, dat hij met Cavallotti wilde samen werken om den »Augias-stal" van Crispi op te ruimen. Er werd eene enquête-commissie benoemd: zoodra deze echter merkte, dat zij zich de vingers zou kunnen branden, stopte zij de zaak in den doofpot. Doch in den herfst van hetzelfde jaar nam de zaak eene andere wending door de ont dekking van grove onregelmatigheden in het beheer van de Napelscbe Bank en van hare filiale te Bologna. De arrestatie / van den directeur dier filiale leidde er toe, dat Crispi in Maart 1897 voor den rechter van instructie werd gedaagd. Allerlei excepties werden door den ouden staatsman opgeworpen, en niet te vergeefs, want in November ;97 verklaarde het Hof van Cassatie te Rome de gewone rechtbanken in deze zaak onbevoegd, en verwees haar naar de Kamer. Crispi maakte toen bonne mine d mauvais jeu en »eischte" zelf, voor de Kamer terecht te staan. Daarop werd in December de commissie benoemd, welker rapport thans behandeld is. Uit dit rapport blijkt in hoofdzaak, dat Crispi zich voor zijne onderhandelingen met de verschillende banken bediend heeft van zekeren Favilla, die zijnerzijds weder den naam en de bescherming van den machtigen minister misbruikte, om voor eigen rekening aan de bankdirectiën groote sommen af te persen. Het rapport doet uitkomen, dat vele malen groote bedragen van deze banken door of voor Crispi werden ontvangen, en dat als wederdienst de voorgeschreven inspectie der Banken door de regeering eenvoudig achterwege bleef, en daarmede dus ook de controle der uitgifte van papier door deze credietinstellingen. Crispi ontkent niet, groote sommen te hebben ontvangen, maar be weert die niet voor persoonlijke doeleinden maar in 't belang van den Staat te hebben gebruikt, voornamelijk om invloed bij de verkiezingen uit te oefenen. Verder be weert hij, alles te hebben terugbetaald. Wat dit laatste betreft, verklaart (ie com missie geen licht te kunnen verspreiden, omdat de Kamer niet bevoegd is een onderzoek in te stellen naar het gebruik der voor de regeering beschikbare geheime fondsen! De slotsom is, dat volgens de commissie Crispi wegens al deze operatiën, die een gewoon mensch afpersingen en omkooperij zou noemen, niet voor den strafrechter kan worden gedaagd, maar dat zijn gedragingen in vele opzichten scherp af te keuren zijn. Een treurig einde voor een man, die zich in vroeger jaren groote en onmis kenbare verdiensten ten opzichte van zijn vaderland heeft verworven, maar die, zoodra hij zelf de macht in handen kreeg, daarvan een schromelijk misbruik heeft gemaakt en zich van geen der fouten heeft weten vrij te houden, die hij in anderen vaak zoo heftig en met al den gloed eener welsprekende overtuiging heeft bestreden. SocialeStof voor sociala kroniek. Recht voor allen. Socialisme in de rechterlijke macht ? Hygiëne en sociale zaken. Een billijk vonnis. Vrouwenbeweging onder de halve maan. Een voor beeld voor Den Bosch ? De schrijvers van sociale kroniek behoe ven niet om stof verlegen te zijn. Zij vinden ze overal. Niet alleen dat bijna alles en iedereen tegenwoordig wat sociaal getint of gestemd is, neen, dat is den sociaalgezinden van onzen tijd nog niet genoeg- De geleerden, de oeconomische schrijvers van weleer, die steeds tot volbloed individualisten werden gerekend, worden ook al meer of minder sociaal gekleurd. Prof. d'Aulnis te Utrecht gevoelt zich in zijn waardeering voor de sociale neigingen van Adam Smitn en diens opvolgers gekrenkt, als zijn amsterdatnsche collega die «klassieken" als zuivere en consequente individualisten wil voorstellen. En het Handelsblad dat zich zoo kranig in de Zola-beweging heeft gehouden heeft in een zaakrijk en vooral handig gesteld artikel den hoogleeraar in de bisschopstad geholpen. Het socialisme wordt werkelijk allengs »hoffahig" en «parlementfahig"; men begint in steeds ruimer kringen in te stemmen met het gevleugelde woord van denengelschen staatsman Harcourt: we zijn tegen woordig allemaal socialisten. Deze periode noemt de heer F. Domela Nieuwenhuis, in zijn afscheid als redacteur van Recht voor Allen, gevaarlijk voor het socialisme omdat, bij het behoud van den naam, de zaak, de kern veranderd wordt. Dat socialisme in-schijn wil hij niet dienen Als redacteur van De vrije Socialist gaat hij «een andere klok luiden omdat het (hem) h ndert dat er scheuren zijn gekomen in ae oude klok die het geluid dempen." Inmiddels is het eerste nummer van Recht voor Allen, onder redactie van de commissie bestaande uit de heeren J. A. Bergmeier, redacteur, L. M Hermans, secretaris, A. Goud, Joh. Harttorf en J. G. Götze als commissarissen, verschenen. Het blad zal voortaan tweemaal per week uitkomen. De nieuwe redactie brengt hulde aan den afgetreden redacteur, in warme, hartelijke, echt vriendschappelijke woorden. Zoo behoort het. Verschil van opinie kan toch immers zeer goed gepaard gaan, ja, behoort samen te gaan met waar deering van hen die trouw, eerlijk en moedig andere denkbeelden zijn toegedaan. Dit geldt vooral _ hem van wien kan gezegd worden: Qaoi qu'il en soit, il a Ie courage de ses opinions. Zelfs de rechterlijke macht schijnt onder de bekoring van de nieuwe leer te geraken. .Leidt het onderstaande vonnis niet tot dit vermoeden ? Te Chateau-Thierry stal eene vrouw, moeder van een kind en die zelf zorgen moest voor hare eigen moeder, een brood. Het was bewezen dat zij geheel hulpeloos was. De bakker deed de «misdadige vrouw" voor den rechter brengen. Een extract uit het vonnis luidt: De rechtbank, overwegende dat de vrouw in hare ge meente als oppassend, werkzaam en als een goede moeder bekend staat; dat zij op dit oogenblik voor alle levens middelen voor eene week: een brood van drie kilos en drie pond vleesch bezit, haar door het bureel van weldadigheid ge schonken ; dat op 't oogenblik dat de diefstal werd bedreven, de vrouw en hare moeder sinds 36 uren niet meer gegeten hadden; dat het te betreuren is in eene welingerichte maatschappij, een lid dezer maat schappij en vooral eene moeder van familie, brood te laten ontberen, als het niet door hare schuld is; dat dergelijke toestand zich in dit geval voordoet en de rechter de onverbiddelijke voorschriften der wet op menschelijke wijze mag en moet toepassen; dat de ellende en de honger aan een menschelijk wezen gedeeltelijk zijn vrije wilsbeschikking ontnemen, en het begrip van 't goede en 't kwade verdooven; dat een gewoonlijk straf baar feit veel van zijn bedriegelijk karakter verliest wanneer hij die het bedrijft, slechts handelt onder den drang van de noodzakelijkheid zich eene spiis voor uiterste noodwendigheid aan te schaffen; dat het bedriegelijk inzicht nog verzacht wordt, wanneer bij de scherpe pijnen des hongers zich nog, zooals in dit geval, de zoo natuurlijke neiging komt mengen, van eene moeder, die deze pijnen aan het kleine kind waarover zij te waken heeft besparen wil; dat het blijkt uit dit alles, dat de over treding in dit geval het bedriegelijk karakter niet bezit van den vrijelijk en met opzet gepleegden diefstal, dat het meisje M... zich bereid verklaart de waarde van het brood te betalen met de opbrengst van 't eerste werk dat zij verkrijgt, besluit dat er reden bestaat het meisje van alle ver volging, zonder kosten, vrij te sprelcen. Dit vonnis geeft veel tejdenken en te overwegen. Ik sla de eerste aflevering op van Hygi nische bladen: 't zijn alweer sociale aangelegenheden, die ik lees. Luister slechts: >Wat helpen waterleidingen en drainage als de nood de menschen opeen hoopt in nauwe straten en slechte voeding hun weerstand ondermijnt ? Hoe is de zin delijkheid, de essence der gezondheidsleer, mogelijk Niet het systeem der open bare gezondheidsregeling allén kan de infectieziekten met vrucht bestrijden een zekere graad van welstand en bescha ving reduceeren nog veel meer de mortaliteit der besmettelijke ziekte Hoe nadeelig een overmatige arbeidsduur werkt. zoowel op den arbeider zelf, als op den door hem geleverden arbeid, en door vele omstandigheden die nadeelige invloed nog vermeerderd wordt, heeft men in den laatsten tijd ook proefondervindelv/k vastge steld door het onderzoek met den ergograaf, die den arbeid, door een zekere spier ver richt, zelfstandig in een graphische voor stelling opteekent. Uit dit onderzoek is gebleken, dat de vermoeienis in hooge mate toeneemt door een hooge temperatuur der omgeving. Daaruit volgt, dat bedrijven, die met sterke hittegraden gepaard gaan, veel afmattender zijn dan andere en daar dus de arbeidsduur veel korter, de rustpoozen veelvuldiger moeten zijn dan elders. Ook staat de vermoeienis in zeer nauw verband met eene juiste verdeeling der rustpoozen en is zij in hooge mate at hankelijk van den aard van het beroep. Hoewel dus om die reden het invoeren van een, voor alle beroepen algemeen gel denden, normalen arbeidsdag, zooals door velen gewenscht wordt, eene dwaasheid zou zijn, volgt er echter de noodzakelijkheid uit om, voor verschillende bedrijven, die omstandigheden nauwkeurig te onderzoeken en, naar aanleiding daarvan, wettelijke bepalingen vast te stellen. In elk geval mogen in geen enkele arbeidswet bepalingen ontbreken aangaande den wekelijkschen rustdag en den nachtarbeid. Voldoende rust na den arbeid is het eerste gebod der gezondheidsleer " Nu volgt iets, speciaal, voor de bakkers. »Behalve in bijzondere gevallen, waar nacht arbeid tijdelijk noodzakelijk kan %ijn. moet deze door den wetgever volstrekt verboden en tevens moet een voldoende rusttijd bij de dagtaak door hem voorgeschreven worden. Geschiedt dit niet, dan ontstaan niet slechts de grootste nadeelen voor de gezondheid der arbeiders, die niet slechts eene ver mindering van het arbeidsvermogen, doch ook eene verkorting van den levensduur ten gevolge hebben." Ook hierop moeten de bakkers zich be roepen. Schande over de samenleving die den levensduur van velen harer medeleden onnoodig verkort. En dit betreft niet alleen de bakkers. De sterfte in de fabrieksdistricten is veel grooter dan elders vooral in die werkplaatsen waar bij den arbeid veel harde en scherpe stof deeltjes gevormd worden, zooals slijperijen, steenhouwerijen, kinafabrieken enz. Terwijl bijv. in Pruisen het sterftecijfer voor den leeftijd tusschen 20 en 30 jaar gemiddeld 9 per mille en per jaar bedraagt, stijgt dat bij de steenhouwers van dien leeftijd, volgens een statistiek van 1356 gevallen tot 30 per mille. Van deze steenhouwers waren er niet minder dan 25 percent teringlijders. Om die redenen herhaalde ik steeds en doe ik het andermaal: sociaal ministerie, waar blijven toch uwe sociale wetsvoorstel len? Met genoegen las ik in verband pok met mijne vroegere beschouwingen in het voorloopig verslag der Tweede Kamer in zake het wetsontwerp op den persoon lijken dienstplicht: dat men meende van dit kabinet niet zulk een agressief voorstel maar veeleer maatregelen tot het aan bren gen van sociale hervormingen, te mogen verwachten. Er is haast bij, excellenties. Dagelijks sterven werklieden wier levensduur is ver kort ! Hierin verbetering te brengen, is dat niet een allereerste vereischte? Voor de vrouwenbeweging: Na de rechtbank van Chateau-Thierry, die de arme moeder vrijsprak, welke uit honger een brood stal, heeft ook de recht bank te Nantes zich door haar gevoel van billijkheid laten leiden. Die rechtbank heeft beslist, dat in het geval dat haar bezig hield de man niet het recht heeft beslag te leggen op het loon van de vrouw. Eene getrouwde vrouw die haar man was ontloopen omdat zij niet konden harmonieeren, had werk gevonden bij de postadministratie, waar zij een klein loon verdiende. Op dit geld had de man, die eerst al een kapitaaltje dat zijn vrouw bezat opgevraagd had, be slag gelegd; hij wilde haar op die wijze dwingen weer bij hem terug te Keeren. De rechtbank heelt echter de opheffing van dit beslag bevolen en overwogen: dat de man, die eerst zijne vrouw met hulp van den sterken arm in zijn huis had willen terugvoeren, thans het voornemen heeft opgevat, haar, zooals hij zelf zegt, terug te krijgen door haar uit te hongeren, een ander middel van geweld; dat hij daarom ... de bescheiden inkom sten uit haar werk als postbeambte in beslag wil nemen, voorgevende dat deze tot de gemeenschap behooren ; ...dat hij dus de opbrengst van den arbeid van zijne vrouw wil ontvangen, hare vrijheid aantast en haar, door haar de middelen van bestaan te ontnemen, wil stellen voor het alternatief van of' zich als eene slavin te onderwerpen, of haar tot het uiterste te drijven ; dat de rechtbank echter niet den plicht noch het recht meent te hebben de helper bij een dergelijke uitvoering te zijn; dat j deze in strijd zou wezen met de goede zeden ; j dat zij een man die de beschermer en j niet de beul moet zijn van zijne vrouw, onwaardig zou zijn ; dat de man van andere middelen, niet zoozeer ontleend aan de macht, die wet en moraal hem geven, als wel voortvloeiende uit eene barmhartige, teedere en zachte welwillendheid het resultaat moet ver wachten dat hij wenscht en dat zijne vrouw verplicht is van haren kant evenzoo te handelen ... Op deze overwegingen heeft de rechtbank te Nantes de vordering van den man ont zegd. * * * Ook in Turkije is eene vrouwenbeweging aan den gang. De egyptische prinses Mafrli Hanum, die tegenwoordig te Constantinopel vertoeft, heeft weten te bewerken dat eene rogeeringscommissie werd belast met het onderzoek van de rechtstoestand der tuksche vrouw. Een hooggeplaatste rechterlijke ambte naar en een hooge hofbeambte zijn leden dier commissie welker beraadslagingen de prinses bijwoont. Zij verlangt in de eerste plaats: verplicht schoolonderwijs voor alle meisjes van den mohanimedaanschen godsdienst van 7 tot 12 jaar, voorts vrije beschikking van de gehuwde vrouw over het door haar aange brachte vermogen en bescheiden ver langen! afschaffing van de macht, welke de man bezit, om over leven en dood der vrouwen van zijn harem te beschikken. * # * De wethouder van financiën van Schaerbeek, Louis Bsrtrand, heeft bij den ge meenteraad aldaar ingediend een ontwerp tot voorziening in arbeiderswoningen. Hij stelt voor te beginnen met twee groote gebouwen te stichten, waarin 100 families een goede woning hebben, voldoende aan alle eischen van ruimte, hygiëne en vei ligheid. Dit voorstel is aangenomen. Een krediet van 200,000 frs. is er voor bewilligd. Aan dat besluit is voorafgegaan een be sluit tot onbewoonbaar verklaring van een paar kleine straatjes, geheel uit krotten bestaande. Ligt hierin niet een ernstige wenk voor vele groote steden, in 't bijzonder voor 's Hertogenbosch, berucht om hare vele ellendige woningen en... om het grootste sterfte cijfer? We zingen niet meer: Dat gaat naar Den Bosch toe, zoete, lieve .... Amst. 23 Maart 1898. D. STIQTEE. De CaMiöatnnr Van Boiniel." Een onzer vrienden had het genoegen door Doctor Jurus ontvangen te worden, onder voorwaarde op geenerlei wijs zijn incognito te schenden. Aan ons het ge noegen deze interview den lezers van het Weekblad mede te deelen, met het uitdruk kelijk verzoek geen pogingen bij ons aan te wenden, om den naam van den blijspeldichter te weten te komen, daar wij, tot onzen spijt, bij voorbaat moeten erkennen in het geheim van onzen medewerker niet te deelen. Vergeef mij, als het verhaal van mijn bezoek ten huize dr. J. u minder volledig en zelfs eenigermate abrupt voorkomt. De vrees door enkele uitdrukkingen een ver boden vingerwijzing te zullen geven, welke zou kunnen leiden tot het verraden van den persoon, die achter het pseudoniem schuilt, noopte mij bij herhaling woorden te schrappen, die ik gaarne had laten staan en had moeten laten staan, zou ik een geheel getrouw verslag van mijn onderhoud u aanbieden. De kamer, waar dr. J. mij ontving was niet weelderig, maar met veel smaak ingericht. ? Behalve door een zijraam, ont ving zij haar getemperd licht uit een breede, ruime serre, waarin een aantal Oostersche planten, waaronder palmen van drie en vier meter hoogte, een wintertuin vormden, welke door de gesloten glazendeuren ge zien, zich voordeed als een eilandje uit den Archipel, expresselijk naar hier over gebracht, opdat de Oud-Indiër in de gema tigde luchtstreek zich recht thuis zou kun nen gevoelen. «Ja wel, mijn waarde Heer", zei dr. Juris, toen hij zag, dat dit mijne opmerkzaamheid trok, op zijn kamer en daarna op de serre wijzend; »dit is nu het Moederland, en dat zijn de Koloniën; wij die tusschen de tropen geleefd hebben, zijn hier niet de gelukkigste menschen. In Indiëovervalt ons een heimwee naar den geboortegrond, en als wij hier in het kille, vochtige klimaat verkeeren, dat minstens_ een half jaar achtereen ons met rheumatisme en zinkings belaagt, verteert ons het verlangen naar den zonnegloed van het Oosten; daarom heb ik getracht beiden te vereenigen, maar al wat kunst matig is, nietwaar, kan nooit veel meer worden dan een gebrekkige navolging van de Natuur, in de meeste gevallen een satyre." Een melancholisch getint lachje vloog over zijn gelaat. »En toch", zoo vervolgde hij, heeft deze poging om mij naar de tegen strijdigheid van mijn gevoelsleven in te richten, mij een onverwacht voordeel bezorgd juist als blijspelschrijver. Het was hier dat ik, natuurlijk onder anderen naam, ds. Langelaan ontmoette, die mij als zen dingsvriend af en toe met een bezoek ver eerde. Op een warmen zomerschen dag, toen de serredeuren geopend waren, en ik daar pp de bank zat te lezen, kwam hij op mij af met opgeheven armen en uitge strekte handen, zooals in 't derde bedrijf, met den uitroep: welk een paradijs treed ik hier binnen, als in een tooverland lachen mij het gebloemt en de loovers toe! en van dat oogenblik af, heb ik hem steeds voor me gehad ; weldra als de praeses van Troon en Altaar. De man is ter ziele, maar ik kan er mij toch over bedroeven, nu (ik weet niet door welke vergissing) sommigen ge meend hebben, dat deze predikant, die bij de serenade even tevoren nog in geest vervoering uitroept: »\Vat een brave ge meente, welk een goede geest daar heerscht!" aan het slot onder den invloed van een glas champagne zou zijn geweest. Als de waardige man dronken kon worden geacht, mocht dit alleen zijn in den overdrachtelijken zin: dronken van vreugde, waar hij juist het door hem zoo verlangde engage ment van zijn zoon had zien tot stand komen, en de aanstaande schoonvader van Frits door een zoo gezaghebbend advokaat als Valerius van schuld was vrijgesproken. De algemeene opgetogenheid over de ver loving der beide dochters van v. Bommel, zich uitende in een Du, Du liegst mir im Herzen, dat hij mede aanheft, deden hem uitroepen: »Hemelsche goedheid, welk een gezellige pan!" Wij spraken nog verder over het karakter van dien dominé, een der figuren, die dr. J. zeer scheen te interesseeren, waarbij hij de vraag opwierp, vanwaar 't toch mocht koiben, dat juist geestelijken hun beeld spraak gaarne ontleenen aan voorwerpen of toestanden, die zij niet bij ervaring ken nen, en eerst door mijn opmerking, dat hij zelf zich liefst in beeld en woord bij het zeer bekende had gehouden, ontlokte ik hem een mededeeling, die voor de lezers van eenig belang kan zijn. Mijn oog viel op een buste van Milton en een van Dante. Dr. J., wijzende op de laatste, zei: «U denkt, dat is een oude bekende, niet waar ? en u heeft gelijk. Hij verschijnt ook op de planken ; en het ia zoo, wat v. Bommel antwoordde aan Frits op de vraag: hoe komt u daaraan ? moet ik herhalen, als men van mij wil weten, op welke manier ik die machtig ben geworden. «Tentoonstelling 1887." En Milton dan ?" vroeg ik, «waarom nam u ook die niet op in uw blijspel ?" «Omdat," ant woordde de doctor, «in de woning vaneen man als v. B. twee zulke bustes oij elkaar niet passen zouden. Onnadenkend, geïn spireerd door mijn omgeving, had ik wer- . kelijk eerst Milton en Dante geschreven, maar ik schrapte Milton weer, doch liet het Verloren Paradijs naast de Hel in Frits' vraag staan. Dat zijn van die kleinighe den, fouten, zoo ge wilt, waarvan niemand de origine zou kunnen vinden. Maar, en dit wilde ik u doen gevoelen, een schrijver kan nooit genoeg op zijn hoede zijn tegen de invloeden, die van hetgeen hem dage lijks omringt en dus ook van zijn studeer kamer uitgaan. Met de grootste zorg be hoort hij dus zijn milieu in te richten, want om in de taal der Schrift te spreken, zooals ds. Langelaan in dit geval zeker zou doendaarin liggen voor hem als auteur de inen de uitgangen des levens." Ik nam de vrijheid, toen hij dat gezegd had, op een wapenrek te wijzen, dat recht tegenover hem aan den wand hing. »Ik begrijp u," zei hij, »waartoe dat ding dan daar, bedoelt u, te vragen. Ja, waarom? Omdat ik er moeilijk van schei den kon. Het is zooveel als het graf monument voor een afgestorven zonde. Meer dan die plantenwereld daar, herinnert dat mij aan de tropen; maak u echter geen verkeerde voorstelling. Tot afwisseling van bureaucratischen arbeid hield ik er veel van nu en dan op de jacht te gaan; eens ben ik zelfs op de tijgerj acht geweest. De buks, die daar hangt, was mijn wapen, en in volle waarheid kan ik u verklaren, dat ik er mee heb geschoten, maar nooit een tijger het levenslicht heb uitgeblazen. Door deze bekentenis zal het u duidelijk zijn, dat ik geen jager van professie ben. Maar toch, uw ietwat malicieuse vraag heeft meer zin, dan u denkt. Die dolk en die priem daar zijn niet geheel onschuldig gebleven aan De Candidatuur v. Bommel. Zeker, men kan het proces, dat men al schrijvende doormaakt, niet ontleden, maar ik ben er vast van overtuigd, dat, had ik niet bijna dagelijks mijn oog op dien dolk en dat priemijzer, bij de Ambomeezen in gebruik, laten rusten, ik v. Bommel niet had doen uitroepen: «het is of ze een zwerm nikkers op mij hebben losgelaten om mij te porren, te prikken, te priemen, maar hem andere woorden op de lippen zou hebben gelegd. Dr. J. erkende vervolgens ook het wenschelijke voor den auteur, om zooveel mogelijk zijn fantasie te kunnen doen aansluiten bij de werkelijkheid, waarin hij gewoon is te leven; en na eenige opmer kingen van meer theoretischen aard, zei hij: hier b.v- heelt u nu de Kamer met de serre van het Ie bedrijf; daarachter ligt mijn werkkamer, Van Bommel's kamer van het 2e bedrijf, (bij de opvoering wor den beide bedrijven in n kamer gespeeld) en daarboven hebt ge het salon met balcon van het 3e bedrijf; hier vóór U ziet ge het raam, waaruit zijn zwager Donker hem steeds begluurde; maar gelukkig woont daar geen Donker, integendeel eene vriendin van mijne vrouw, met wie wij zeer aangenaam converseeren. En nu zou ik u willen verzoeken mij even naar mijn werkkamer te volgen." Daar geko men, plaatste dr. J. mij voor een portret, een photografie. genomen naar een schil derij in olieverf: «Wie denkt u, dat daar hangt? Dat is nu in hoogst eigen persoon mr. Herman van Bommel." Dr. J. vertelde»mij het volgende: »Dat ik op aanraden van een vertrouwd vriend. een vertrouwd man afts u de gelegenheid heb gegeven mij te interviewen, heeft deze reden: ten eerste, dat ik door het verzwijgen van mijn waren naam een groot aantal acht bare medeburgers de kwelling bezorg van verdacht te worden een blijspel te hebben geschreven. Ik weet wel, dit is op zich zelf geen schande, maar voor meer dan n moet het gênant zijn er op te worden aangezien, dat hij zoo iets ernstigs als een kamercandidatuur en het kamerlidmaatschap tot het onderwerp eener satyre heeft gekozen; wel een zeer zachte, uiterst ge moedelijke satyre, maar dan toch een, waar uit de booze wereld vergif zou kunnen zuigen. Ten andere kan ik den schijn niet ontgaan, als ontweek ik de kritiek, die, het spreekt vanzelf, toch gaarne eenige in lichting omtrent den persoon des schrij vers zou hebben en ook recht er op heeft die te ontvangen om bij de be oordeeling zoo al niet genetisch, althans meer systematisch en thetisch te werk te kunnen gaan. Ten derde gevoel ik zelf, dat het iets onnatuurlijks is, de vele vrien delijke woorden der critici en van het publiek in alle stilte in ontvangst te ne men, zonder eenig woord van dankbetui ging te kunnen laten volgen. Doch wat is het geval? De Candidatuur van Bommel heet wel te spelen in Juni 1897, maar zij dateert van meer dan twintig jaar vroeger. Met van Bommel, mijn oom hij heette anders die reeds lang overleden is, viel iets dergelijks voor; waar, dat doet er niet toe. Ik was destijds in Indië, maar de zaak werd mij haarfijn overgebriefd en later verteld en toen ik haar eens besprak met dien vertrouwden vriend, die u hier geïntroduceerd heeft, was het zijn raad: «Maak jij daar nu eens een blijspel van. We hebben nu de Kiesvereeniging van Stellendijk waarin de politieke vergaderin gen gehekeld worden, dat is uitstekend, maar eerlijkheidshalve, tot aanvulling past een satyre op de candidaten daarbij." Natuurlijk moest ik bij de behande ling van dat onderwerp mij schikken naar de eischen van den tijd, en zoo is de ware geschiedenis, die er aan ten grondslag ligt, voor een goed deel onkenbaar geworden. Trouwens de dood heeft onbarmhartighuisgehouden onder hen, die in het blijspel worden genoemd, ook Valerius is ad patres, maar tante Julia leeft nog, en onvoorzichtig genoeg, doch zeer verklaar baar voor schrijvers, die weten hoe suggestief een naam werkt, ik heb haar in het stuk ook Julia genoemd. Ziekelijk, bedlegerig als zij ia, zal, zoolang mijn naam onbekend blijft, de C. v. B. haar rust wel niet verstoren, gedurende de enkele weken misschien, dat zij onder de levenden zich nog bevindt. Haar afsterven wil ik dus afwachten, maar ik stel er prijs op door u op dezen grond verontschuldigd te worden bij het publiek, dat alle recht heeft eenigszins zich te ver wonderen over mijn stilzwijgendheid. Ge zult vragen, maar waarom dan dat stuk niet nog gedurende dit speelsaisoen in porte feuille gehouden? Zeker, dat was mijn plicht geweest; maar de mensch, vooral de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl