Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1084
In Maart 1893 deelde het Parijsche
blad Le Rappel mede, dat onder de
Panama-documenten van Reinach eene
aanteekening was gevonden: »aan Crispi
voor de zaak-Herz 50.000 francs". Men
verzekerde toen, dat deze som de beloo
ning was geweest voor het verleenen van
het grootkruis eener Italiaansche orde aan
den beruchten oplichter. Desniettemin
werd Crispi in December van hetzelfde
jaar weder minister. Een jaar later (15
December '94) legde Giolitti aan de Ka
mer documenten over, waaruit bleek, dat
Crispi en zijne vrienden stelselmatig de
Banen Bomana hadden geplunderd. Crispi's
antwoord bestond eenvoudig in eene ver
daging der Kamerzittingen, gevolgd door
Kamerontbinding en nieuwe verkiezingen
(Mei '95). Doch reeds in December '94
had Cavallotti in den Secolo eene scherpe
campagne geopend tegen Crispi, dien hij
van trigamie beschuldigde, en rondweg
een oplichter, een dief en een falsaris
noemde.
Om de openbare meening van de pijn
lijke beschuldigingen af te leiden voerde
Crispi in Siciliëen in enkele Italiaansche
provinciën den staat van beleg in, en
door een zonderling toeval ontploften juist
destijds verschillende bommen en werden
allerlei anarchistische samenzweringen ont
dekt. Intusschen herhaalde Cavallotti
in het begin van Mei zijne beschuldigin
gen, zich daarbij beroepende op het ge
tuigenis van den gewezen commissaris van
politie Santoro. En de Parijsche Figaro
gaf in denzelfden maand een resumévan
alle beschuldigingen tegen Crispi en voegde
daaraan een schrijven toe van den groot
meester der Italiaansche Vrijmetselarij,
den heer Lemmi, waarin Crispi gelogen
straft en verloochend werd. In Juni legde
Cavallotti aan de Kamer nieuwe docu
menten over (den zoogenoemden plioo),
die wel behandeld moesten worden; de
pas gekozen Kamer durfde echter de zaak
niet aan en verdaagde de behandeling.
In Juli '95 hernieuwde de onvermoeide
Cavallotti zijn beschuldigingen, ditmaal
bij het gerechtshof; hij zorgde voor eene
uitvoerige toelichting in zijn blad Don
Chiseiotte. Als antwoord liet Crispi gene
raal Baratieri, die n Abyssiniëeen tijde
lijk succes had behaald, een triomfreis
door Italiëmaken. In Augustus
verkiaarde de Kamer voor strafzaken te
Rome zich onbevoegd en had Crispi, die
de Vertegenwoordiging voor onbepaalden
tijd naar huis had gezonden, voorloopig
het voorjaar van 1896 maakte de
katastrophe van Adowa een einde aan
her ministerie-Crispi. De nieuwe minister
president di Rudini verklaarde plechtig,
dat hij met Cavallotti wilde samen werken
om den »Augias-stal" van Crispi op te
ruimen. Er werd eene enquête-commissie
benoemd: zoodra deze echter merkte, dat
zij zich de vingers zou kunnen branden,
stopte zij de zaak in den doofpot. Doch
in den herfst van hetzelfde jaar nam de
zaak eene andere wending door de ont
dekking van grove onregelmatigheden in
het beheer van de Napelscbe Bank en
van hare filiale te Bologna. De arrestatie
/ van den directeur dier filiale leidde er
toe, dat Crispi in Maart 1897 voor den
rechter van instructie werd gedaagd.
Allerlei excepties werden door den ouden
staatsman opgeworpen, en niet te vergeefs,
want in November ;97 verklaarde het
Hof van Cassatie te Rome de gewone
rechtbanken in deze zaak onbevoegd, en
verwees haar naar de Kamer. Crispi
maakte toen bonne mine d mauvais jeu
en »eischte" zelf, voor de Kamer terecht
te staan. Daarop werd in December de
commissie benoemd, welker rapport thans
behandeld is.
Uit dit rapport blijkt in hoofdzaak, dat
Crispi zich voor zijne onderhandelingen
met de verschillende banken bediend heeft
van zekeren Favilla, die zijnerzijds weder
den naam en de bescherming van den
machtigen minister misbruikte, om voor
eigen rekening aan de bankdirectiën groote
sommen af te persen. Het rapport doet
uitkomen, dat vele malen groote bedragen
van deze banken door of voor Crispi
werden ontvangen, en dat als wederdienst
de voorgeschreven inspectie der Banken
door de regeering eenvoudig achterwege
bleef, en daarmede dus ook de controle
der uitgifte van papier door deze
credietinstellingen. Crispi ontkent niet, groote
sommen te hebben ontvangen, maar be
weert die niet voor persoonlijke doeleinden
maar in 't belang van den Staat te hebben
gebruikt, voornamelijk om invloed bij de
verkiezingen uit te oefenen. Verder be
weert hij, alles te hebben terugbetaald.
Wat dit laatste betreft, verklaart (ie com
missie geen licht te kunnen verspreiden,
omdat de Kamer niet bevoegd is een
onderzoek in te stellen naar het gebruik
der voor de regeering beschikbare geheime
fondsen! De slotsom is, dat volgens de
commissie Crispi wegens al deze operatiën,
die een gewoon mensch afpersingen en
omkooperij zou noemen, niet voor den
strafrechter kan worden gedaagd, maar
dat zijn gedragingen in vele opzichten
scherp af te keuren zijn.
Een treurig einde voor een man, die
zich in vroeger jaren groote en onmis
kenbare verdiensten ten opzichte van zijn
vaderland heeft verworven, maar die,
zoodra hij zelf de macht in handen kreeg,
daarvan een schromelijk misbruik heeft
gemaakt en zich van geen der fouten
heeft weten vrij te houden, die hij in
anderen vaak zoo heftig en met al den
gloed eener welsprekende overtuiging heeft
bestreden.
SocialeStof voor sociala kroniek. Recht voor
allen. Socialisme in de rechterlijke
macht ? Hygiëne en sociale zaken.
Een billijk vonnis. Vrouwenbeweging
onder de halve maan. Een voor
beeld voor Den Bosch ?
De schrijvers van sociale kroniek behoe
ven niet om stof verlegen te zijn. Zij vinden
ze overal. Niet alleen dat bijna alles en
iedereen tegenwoordig wat sociaal getint of
gestemd is, neen, dat is den sociaalgezinden
van onzen tijd nog niet genoeg- De geleerden,
de oeconomische schrijvers van weleer, die
steeds tot volbloed individualisten werden
gerekend, worden ook al meer of minder
sociaal gekleurd. Prof. d'Aulnis te Utrecht
gevoelt zich in zijn waardeering voor de
sociale neigingen van Adam Smitn en diens
opvolgers gekrenkt, als zijn amsterdatnsche
collega die «klassieken" als zuivere en
consequente individualisten wil voorstellen.
En het Handelsblad dat zich zoo kranig
in de Zola-beweging heeft gehouden
heeft in een zaakrijk en vooral handig
gesteld artikel den hoogleeraar in de
bisschopstad geholpen.
Het socialisme wordt werkelijk allengs
»hoffahig" en «parlementfahig"; men begint
in steeds ruimer kringen in te stemmen
met het gevleugelde woord van
denengelschen staatsman Harcourt: we zijn tegen
woordig allemaal socialisten.
Deze periode noemt de heer F. Domela
Nieuwenhuis, in zijn afscheid als redacteur
van Recht voor Allen, gevaarlijk voor het
socialisme omdat, bij het behoud van den
naam, de zaak, de kern veranderd wordt.
Dat socialisme in-schijn wil hij niet dienen
Als redacteur van De vrije Socialist gaat
hij «een andere klok luiden omdat het (hem)
h ndert dat er scheuren zijn gekomen in
ae oude klok die het geluid dempen."
Inmiddels is het eerste nummer van
Recht voor Allen, onder redactie van de
commissie bestaande uit de heeren J. A.
Bergmeier, redacteur, L. M Hermans,
secretaris, A. Goud, Joh. Harttorf en J.
G. Götze als commissarissen, verschenen.
Het blad zal voortaan tweemaal per week
uitkomen. De nieuwe redactie brengt
hulde aan den afgetreden redacteur, in
warme, hartelijke, echt vriendschappelijke
woorden. Zoo behoort het. Verschil van
opinie kan toch immers zeer goed gepaard
gaan, ja, behoort samen te gaan met waar
deering van hen die trouw, eerlijk en moedig
andere denkbeelden zijn toegedaan. Dit
geldt vooral _ hem van wien kan gezegd
worden: Qaoi qu'il en soit, il a Ie courage
de ses opinions.
Zelfs de rechterlijke macht schijnt onder
de bekoring van de nieuwe leer te geraken.
.Leidt het onderstaande vonnis niet tot dit
vermoeden ?
Te Chateau-Thierry stal eene vrouw,
moeder van een kind en die zelf zorgen
moest voor hare eigen moeder, een brood.
Het was bewezen dat zij geheel hulpeloos
was.
De bakker deed de «misdadige vrouw"
voor den rechter brengen.
Een extract uit het vonnis luidt:
De rechtbank,
overwegende dat de vrouw in hare ge
meente als oppassend, werkzaam en als
een goede moeder bekend staat;
dat zij op dit oogenblik voor alle levens
middelen voor eene week: een brood van
drie kilos en drie pond vleesch bezit, haar
door het bureel van weldadigheid ge
schonken ;
dat op 't oogenblik dat de diefstal werd
bedreven, de vrouw en hare moeder sinds
36 uren niet meer gegeten hadden;
dat het te betreuren is in eene
welingerichte maatschappij, een lid dezer maat
schappij en vooral eene moeder van familie,
brood te laten ontberen, als het niet door
hare schuld is;
dat dergelijke toestand zich in dit geval
voordoet en de rechter de onverbiddelijke
voorschriften der wet op menschelijke wijze
mag en moet toepassen;
dat de ellende en de honger aan een
menschelijk wezen gedeeltelijk zijn vrije
wilsbeschikking ontnemen, en het begrip
van 't goede en 't kwade verdooven;
dat een gewoonlijk straf baar feit veel van
zijn bedriegelijk karakter verliest wanneer
hij die het bedrijft, slechts handelt onder
den drang van de noodzakelijkheid zich
eene spiis voor uiterste noodwendigheid aan
te schaffen;
dat het bedriegelijk inzicht nog verzacht
wordt, wanneer bij de scherpe pijnen des
hongers zich nog, zooals in dit geval, de
zoo natuurlijke neiging komt mengen, van
eene moeder, die deze pijnen aan het
kleine kind waarover zij te waken heeft
besparen wil;
dat het blijkt uit dit alles, dat de over
treding in dit geval het bedriegelijk karakter
niet bezit van den vrijelijk en met opzet
gepleegden diefstal, dat het meisje M...
zich bereid verklaart de waarde van het
brood te betalen met de opbrengst van
't eerste werk dat zij verkrijgt, besluit dat
er reden bestaat het meisje van alle ver
volging, zonder kosten, vrij te sprelcen.
Dit vonnis geeft veel tejdenken en te
overwegen.
Ik sla de eerste aflevering op van Hygi
nische bladen: 't zijn alweer sociale
aangelegenheden, die ik lees. Luister
slechts: >Wat helpen waterleidingen en
drainage als de nood de menschen opeen
hoopt in nauwe straten en slechte voeding
hun weerstand ondermijnt ? Hoe is de zin
delijkheid, de essence der gezondheidsleer,
mogelijk Niet het systeem der open
bare gezondheidsregeling allén kan de
infectieziekten met vrucht bestrijden
een zekere graad van welstand en bescha
ving reduceeren nog veel meer de
mortaliteit der besmettelijke ziekte Hoe
nadeelig een overmatige arbeidsduur werkt.
zoowel op den arbeider zelf, als op den
door hem geleverden arbeid, en door vele
omstandigheden die nadeelige invloed
nog vermeerderd wordt, heeft men in den
laatsten tijd ook proefondervindelv/k vastge
steld door het onderzoek met den ergograaf,
die den arbeid, door een zekere spier ver
richt, zelfstandig in een graphische voor
stelling opteekent. Uit dit onderzoek is
gebleken, dat de vermoeienis in hooge
mate toeneemt door een hooge temperatuur
der omgeving. Daaruit volgt, dat bedrijven,
die met sterke hittegraden gepaard gaan,
veel afmattender zijn dan andere en daar
dus de arbeidsduur veel korter, de
rustpoozen veelvuldiger moeten zijn dan elders.
Ook staat de vermoeienis in zeer nauw
verband met eene juiste verdeeling der
rustpoozen en is zij in hooge mate at hankelijk
van den aard van het beroep.
Hoewel dus om die reden het invoeren
van een, voor alle beroepen algemeen gel
denden, normalen arbeidsdag, zooals door
velen gewenscht wordt, eene dwaasheid zou
zijn, volgt er echter de noodzakelijkheid
uit om, voor verschillende bedrijven, die
omstandigheden nauwkeurig te onderzoeken
en, naar aanleiding daarvan, wettelijke
bepalingen vast te stellen.
In elk geval mogen in geen enkele
arbeidswet bepalingen ontbreken aangaande
den wekelijkschen rustdag en den nachtarbeid.
Voldoende rust na den arbeid is het eerste
gebod der gezondheidsleer "
Nu volgt iets, speciaal, voor de bakkers.
»Behalve in bijzondere gevallen, waar nacht
arbeid tijdelijk noodzakelijk kan %ijn. moet
deze door den wetgever volstrekt verboden en
tevens moet een voldoende rusttijd bij de
dagtaak door hem voorgeschreven worden.
Geschiedt dit niet, dan ontstaan niet slechts
de grootste nadeelen voor de gezondheid
der arbeiders, die niet slechts eene ver
mindering van het arbeidsvermogen, doch
ook eene verkorting van den levensduur
ten gevolge hebben."
Ook hierop moeten de bakkers zich be
roepen. Schande over de samenleving die
den levensduur van velen harer medeleden
onnoodig verkort. En dit betreft niet alleen
de bakkers. De sterfte in de
fabrieksdistricten is veel grooter dan elders vooral
in die werkplaatsen waar bij den arbeid
veel harde en scherpe stof deeltjes gevormd
worden, zooals slijperijen, steenhouwerijen,
kinafabrieken enz. Terwijl bijv. in Pruisen
het sterftecijfer voor den leeftijd tusschen
20 en 30 jaar gemiddeld 9 per mille en per
jaar bedraagt, stijgt dat bij de steenhouwers
van dien leeftijd, volgens een statistiek
van 1356 gevallen tot 30 per mille. Van
deze steenhouwers waren er niet minder
dan 25 percent teringlijders.
Om die redenen herhaalde ik steeds en
doe ik het andermaal: sociaal ministerie,
waar blijven toch uwe sociale wetsvoorstel
len? Met genoegen las ik in verband
pok met mijne vroegere beschouwingen
in het voorloopig verslag der Tweede Kamer
in zake het wetsontwerp op den persoon
lijken dienstplicht: dat men meende van
dit kabinet niet zulk een agressief voorstel
maar veeleer maatregelen tot het aan bren
gen van sociale hervormingen, te mogen
verwachten.
Er is haast bij, excellenties. Dagelijks
sterven werklieden wier levensduur is ver
kort ! Hierin verbetering te brengen, is dat
niet een allereerste vereischte?
Voor de vrouwenbeweging:
Na de rechtbank van Chateau-Thierry,
die de arme moeder vrijsprak, welke uit
honger een brood stal, heeft ook de recht
bank te Nantes zich door haar gevoel van
billijkheid laten leiden.
Die rechtbank heeft beslist, dat in
het geval dat haar bezig hield de man
niet het recht heeft beslag te leggen op
het loon van de vrouw. Eene getrouwde
vrouw die haar man was ontloopen omdat
zij niet konden harmonieeren, had werk
gevonden bij de postadministratie, waar
zij een klein loon verdiende. Op dit geld
had de man, die eerst al een kapitaaltje
dat zijn vrouw bezat opgevraagd had, be
slag gelegd; hij wilde haar op die wijze
dwingen weer bij hem terug te Keeren.
De rechtbank heelt echter de opheffing
van dit beslag bevolen en overwogen: dat
de man, die eerst zijne vrouw met hulp
van den sterken arm in zijn huis had
willen terugvoeren, thans het voornemen
heeft opgevat, haar, zooals hij zelf zegt,
terug te krijgen door haar uit te hongeren,
een ander middel van geweld;
dat hij daarom ... de bescheiden inkom
sten uit haar werk als postbeambte in
beslag wil nemen, voorgevende dat deze
tot de gemeenschap behooren ;
...dat hij dus de opbrengst van den
arbeid van zijne vrouw wil ontvangen,
hare vrijheid aantast en haar, door haar
de middelen van bestaan te ontnemen, wil
stellen voor het alternatief van of' zich als
eene slavin te onderwerpen, of haar tot
het uiterste te drijven ;
dat de rechtbank echter niet den plicht
noch het recht meent te hebben de helper
bij een dergelijke uitvoering te zijn; dat
j deze in strijd zou wezen met de goede zeden ;
j dat zij een man die de beschermer en
j niet de beul moet zijn van zijne vrouw,
onwaardig zou zijn ;
dat de man van andere middelen, niet
zoozeer ontleend aan de macht, die wet
en moraal hem geven, als wel voortvloeiende
uit eene barmhartige, teedere en zachte
welwillendheid het resultaat moet ver
wachten dat hij wenscht en dat zijne vrouw
verplicht is van haren kant evenzoo te
handelen ...
Op deze overwegingen heeft de rechtbank
te Nantes de vordering van den man ont
zegd.
*
* *
Ook in Turkije is eene vrouwenbeweging
aan den gang. De egyptische prinses Mafrli
Hanum, die tegenwoordig te Constantinopel
vertoeft, heeft weten te bewerken dat eene
rogeeringscommissie werd belast met het
onderzoek van de rechtstoestand der tuksche
vrouw.
Een hooggeplaatste rechterlijke ambte
naar en een hooge hofbeambte zijn leden
dier commissie welker beraadslagingen de
prinses bijwoont.
Zij verlangt in de eerste plaats: verplicht
schoolonderwijs voor alle meisjes van den
mohanimedaanschen godsdienst van 7 tot
12 jaar, voorts vrije beschikking van de
gehuwde vrouw over het door haar aange
brachte vermogen en bescheiden ver
langen! afschaffing van de macht, welke
de man bezit, om over leven en dood der
vrouwen van zijn harem te beschikken.
* #
*
De wethouder van financiën van
Schaerbeek, Louis Bsrtrand, heeft bij den ge
meenteraad aldaar ingediend een ontwerp
tot voorziening in arbeiderswoningen. Hij
stelt voor te beginnen met twee groote
gebouwen te stichten, waarin 100 families
een goede woning hebben, voldoende aan
alle eischen van ruimte, hygiëne en vei
ligheid.
Dit voorstel is aangenomen. Een krediet
van 200,000 frs. is er voor bewilligd.
Aan dat besluit is voorafgegaan een be
sluit tot onbewoonbaar verklaring van een
paar kleine straatjes, geheel uit krotten
bestaande.
Ligt hierin niet een ernstige wenk voor
vele groote steden, in 't bijzonder voor
's Hertogenbosch, berucht om hare vele
ellendige woningen en... om het grootste
sterfte cijfer? We zingen niet meer: Dat
gaat naar Den Bosch toe, zoete, lieve ....
Amst. 23 Maart 1898. D. STIQTEE.
De CaMiöatnnr Van Boiniel."
Een onzer vrienden had het genoegen
door Doctor Jurus ontvangen te worden,
onder voorwaarde op geenerlei wijs zijn
incognito te schenden. Aan ons het ge
noegen deze interview den lezers van het
Weekblad mede te deelen, met het uitdruk
kelijk verzoek geen pogingen bij ons aan
te wenden, om den naam van den
blijspeldichter te weten te komen, daar wij, tot onzen
spijt, bij voorbaat moeten erkennen in het
geheim van onzen medewerker niet te
deelen.
Vergeef mij, als het verhaal van mijn
bezoek ten huize dr. J. u minder volledig
en zelfs eenigermate abrupt voorkomt. De
vrees door enkele uitdrukkingen een ver
boden vingerwijzing te zullen geven, welke
zou kunnen leiden tot het verraden van
den persoon, die achter het pseudoniem
schuilt, noopte mij bij herhaling woorden
te schrappen, die ik gaarne had laten staan
en had moeten laten staan, zou ik een
geheel getrouw verslag van mijn onderhoud
u aanbieden.
De kamer, waar dr. J. mij ontving was
niet weelderig, maar met veel smaak
ingericht. ? Behalve door een zijraam, ont
ving zij haar getemperd licht uit een breede,
ruime serre, waarin een aantal Oostersche
planten, waaronder palmen van drie en
vier meter hoogte, een wintertuin vormden,
welke door de gesloten glazendeuren ge
zien, zich voordeed als een eilandje uit
den Archipel, expresselijk naar hier over
gebracht, opdat de Oud-Indiër in de gema
tigde luchtstreek zich recht thuis zou kun
nen gevoelen. «Ja wel, mijn waarde
Heer", zei dr. Juris, toen hij zag, dat dit
mijne opmerkzaamheid trok, op zijn kamer
en daarna op de serre wijzend; »dit is nu
het Moederland, en dat zijn de Koloniën;
wij die tusschen de tropen geleefd hebben,
zijn hier niet de gelukkigste menschen.
In Indiëovervalt ons een heimwee naar
den geboortegrond, en als wij hier in het
kille, vochtige klimaat verkeeren, dat
minstens_ een half jaar achtereen ons met
rheumatisme en zinkings belaagt, verteert
ons het verlangen naar den zonnegloed
van het Oosten; daarom heb ik getracht
beiden te vereenigen, maar al wat kunst
matig is, nietwaar, kan nooit veel meer
worden dan een gebrekkige navolging van
de Natuur, in de meeste gevallen een
satyre."
Een melancholisch getint lachje vloog
over zijn gelaat. »En toch", zoo vervolgde
hij, heeft deze poging om mij naar de tegen
strijdigheid van mijn gevoelsleven in te
richten, mij een onverwacht voordeel bezorgd
juist als blijspelschrijver. Het was hier
dat ik, natuurlijk onder anderen naam,
ds. Langelaan ontmoette, die mij als zen
dingsvriend af en toe met een bezoek ver
eerde. Op een warmen zomerschen dag,
toen de serredeuren geopend waren, en ik
daar pp de bank zat te lezen, kwam hij
op mij af met opgeheven armen en uitge
strekte handen, zooals in 't derde bedrijf,
met den uitroep: welk een paradijs treed ik
hier binnen, als in een tooverland lachen
mij het gebloemt en de loovers toe! en van
dat oogenblik af, heb ik hem steeds voor me
gehad ; weldra als de praeses van Troon en
Altaar. De man is ter ziele, maar ik kan
er mij toch over bedroeven, nu (ik weet
niet door welke vergissing) sommigen ge
meend hebben, dat deze predikant, die
bij de serenade even tevoren nog in geest
vervoering uitroept: »\Vat een brave ge
meente, welk een goede geest daar heerscht!"
aan het slot onder den invloed van een
glas champagne zou zijn geweest. Als de
waardige man dronken kon worden geacht,
mocht dit alleen zijn in den
overdrachtelijken zin: dronken van vreugde, waar hij
juist het door hem zoo verlangde engage
ment van zijn zoon had zien tot stand
komen, en de aanstaande schoonvader van
Frits door een zoo gezaghebbend advokaat
als Valerius van schuld was vrijgesproken.
De algemeene opgetogenheid over de ver
loving der beide dochters van v. Bommel,
zich uitende in een Du, Du liegst mir im
Herzen, dat hij mede aanheft, deden hem
uitroepen: »Hemelsche goedheid, welk een
gezellige pan!"
Wij spraken nog verder over het karakter
van dien dominé, een der figuren, die dr. J.
zeer scheen te interesseeren, waarbij hij de
vraag opwierp, vanwaar 't toch mocht
koiben, dat juist geestelijken hun beeld
spraak gaarne ontleenen aan voorwerpen
of toestanden, die zij niet bij ervaring ken
nen, en eerst door mijn opmerking, dat hij
zelf zich liefst in beeld en woord bij het
zeer bekende had gehouden, ontlokte ik
hem een mededeeling, die voor de lezers
van eenig belang kan zijn. Mijn oog viel
op een buste van Milton en een van Dante.
Dr. J., wijzende op de laatste, zei: «U
denkt, dat is een oude bekende, niet waar ?
en u heeft gelijk. Hij verschijnt ook op de
planken ; en het ia zoo, wat v. Bommel
antwoordde aan Frits op de vraag: hoe
komt u daaraan ? moet ik herhalen, als
men van mij wil weten, op welke manier
ik die machtig ben geworden.
«Tentoonstelling 1887." En Milton
dan ?" vroeg ik, «waarom nam u ook die
niet op in uw blijspel ?" «Omdat," ant
woordde de doctor, «in de woning vaneen
man als v. B. twee zulke bustes oij elkaar
niet passen zouden. Onnadenkend, geïn
spireerd door mijn omgeving, had ik wer- .
kelijk eerst Milton en Dante geschreven,
maar ik schrapte Milton weer, doch liet het
Verloren Paradijs naast de Hel in Frits'
vraag staan. Dat zijn van die kleinighe
den, fouten, zoo ge wilt, waarvan niemand
de origine zou kunnen vinden. Maar, en
dit wilde ik u doen gevoelen, een schrijver
kan nooit genoeg op zijn hoede zijn tegen
de invloeden, die van hetgeen hem dage
lijks omringt en dus ook van zijn studeer
kamer uitgaan. Met de grootste zorg be
hoort hij dus zijn milieu in te richten, want
om in de taal der Schrift te spreken, zooals
ds. Langelaan in dit geval zeker zou
doendaarin liggen voor hem als auteur de
inen de uitgangen des levens."
Ik nam de vrijheid, toen hij dat gezegd
had, op een wapenrek te wijzen, dat recht
tegenover hem aan den wand hing.
»Ik begrijp u," zei hij, »waartoe dat ding
dan daar, bedoelt u, te vragen. Ja,
waarom? Omdat ik er moeilijk van schei
den kon. Het is zooveel als het graf
monument voor een afgestorven zonde.
Meer dan die plantenwereld daar, herinnert
dat mij aan de tropen; maak u echter geen
verkeerde voorstelling. Tot afwisseling
van bureaucratischen arbeid hield ik er
veel van nu en dan op de jacht te gaan;
eens ben ik zelfs op de tijgerj acht geweest.
De buks, die daar hangt, was mijn wapen,
en in volle waarheid kan ik u verklaren,
dat ik er mee heb geschoten, maar nooit
een tijger het levenslicht heb uitgeblazen.
Door deze bekentenis zal het u duidelijk
zijn, dat ik geen jager van professie ben.
Maar toch, uw ietwat malicieuse vraag
heeft meer zin, dan u denkt.
Die dolk en die priem daar zijn niet
geheel onschuldig gebleven aan De
Candidatuur v. Bommel. Zeker, men kan het
proces, dat men al schrijvende doormaakt,
niet ontleden, maar ik ben er vast van
overtuigd, dat, had ik niet bijna dagelijks
mijn oog op dien dolk en dat priemijzer,
bij de Ambomeezen in gebruik, laten rusten,
ik v. Bommel niet had doen uitroepen:
«het is of ze een zwerm nikkers op mij
hebben losgelaten om mij te porren, te
prikken, te priemen, maar hem andere
woorden op de lippen zou hebben gelegd.
Dr. J. erkende vervolgens ook het
wenschelijke voor den auteur, om zooveel
mogelijk zijn fantasie te kunnen doen
aansluiten bij de werkelijkheid, waarin
hij gewoon is te leven; en na eenige opmer
kingen van meer theoretischen aard, zei
hij: hier b.v- heelt u nu de Kamer met
de serre van het Ie bedrijf; daarachter ligt
mijn werkkamer, Van Bommel's kamer
van het 2e bedrijf, (bij de opvoering wor
den beide bedrijven in n kamer gespeeld)
en daarboven hebt ge het salon met
balcon van het 3e bedrijf; hier vóór U
ziet ge het raam, waaruit zijn zwager Donker
hem steeds begluurde; maar gelukkig
woont daar geen Donker, integendeel eene
vriendin van mijne vrouw, met wie wij
zeer aangenaam converseeren. En nu
zou ik u willen verzoeken mij even naar
mijn werkkamer te volgen." Daar geko
men, plaatste dr. J. mij voor een portret,
een photografie. genomen naar een schil
derij in olieverf: «Wie denkt u, dat daar
hangt? Dat is nu in hoogst eigen
persoon mr. Herman van Bommel."
Dr. J. vertelde»mij het volgende: »Dat
ik op aanraden van een vertrouwd vriend.
een vertrouwd man afts u de gelegenheid
heb gegeven mij te interviewen, heeft deze
reden: ten eerste, dat ik door het verzwijgen
van mijn waren naam een groot aantal acht
bare medeburgers de kwelling bezorg van
verdacht te worden een blijspel te hebben
geschreven. Ik weet wel, dit is op zich
zelf geen schande, maar voor meer dan
n moet het gênant zijn er op te worden
aangezien, dat hij zoo iets ernstigs als een
kamercandidatuur en het
kamerlidmaatschap tot het onderwerp eener satyre heeft
gekozen; wel een zeer zachte, uiterst ge
moedelijke satyre, maar dan toch een, waar
uit de booze wereld vergif zou kunnen
zuigen. Ten andere kan ik den schijn niet
ontgaan, als ontweek ik de kritiek, die,
het spreekt vanzelf, toch gaarne eenige in
lichting omtrent den persoon des schrij
vers zou hebben en ook recht er op
heeft die te ontvangen om bij de be
oordeeling zoo al niet genetisch, althans
meer systematisch en thetisch te werk te
kunnen gaan. Ten derde gevoel ik zelf,
dat het iets onnatuurlijks is, de vele vrien
delijke woorden der critici en van het
publiek in alle stilte in ontvangst te ne
men, zonder eenig woord van dankbetui
ging te kunnen laten volgen. Doch wat
is het geval? De Candidatuur van Bommel
heet wel te spelen in Juni 1897, maar zij
dateert van meer dan twintig jaar vroeger.
Met van Bommel, mijn oom hij heette
anders die reeds lang overleden is, viel
iets dergelijks voor; waar, dat doet er niet
toe. Ik was destijds in Indië, maar de
zaak werd mij haarfijn overgebriefd en
later verteld en toen ik haar eens besprak
met dien vertrouwden vriend, die u hier
geïntroduceerd heeft, was het zijn raad:
«Maak jij daar nu eens een blijspel van.
We hebben nu de Kiesvereeniging van
Stellendijk waarin de politieke vergaderin
gen gehekeld worden, dat is uitstekend,
maar eerlijkheidshalve, tot aanvulling past
een satyre op de candidaten daarbij."
Natuurlijk moest ik bij de behande
ling van dat onderwerp mij schikken naar
de eischen van den tijd, en zoo is de ware
geschiedenis, die er aan ten grondslag ligt,
voor een goed deel onkenbaar geworden.
Trouwens de dood heeft
onbarmhartighuisgehouden onder hen, die in het blijspel
worden genoemd, ook Valerius is ad
patres, maar tante Julia leeft nog, en
onvoorzichtig genoeg, doch zeer verklaar
baar voor schrijvers, die weten hoe suggestief
een naam werkt, ik heb haar in het stuk ook
Julia genoemd. Ziekelijk, bedlegerig als zij
ia, zal, zoolang mijn naam onbekend blijft,
de C. v. B. haar rust wel niet verstoren,
gedurende de enkele weken misschien, dat
zij onder de levenden zich nog bevindt.
Haar afsterven wil ik dus afwachten, maar
ik stel er prijs op door u op dezen grond
verontschuldigd te worden bij het publiek,
dat alle recht heeft eenigszins zich te ver
wonderen over mijn stilzwijgendheid. Ge zult
vragen, maar waarom dan dat stuk niet
nog gedurende dit speelsaisoen in porte
feuille gehouden? Zeker, dat was mijn
plicht geweest; maar de mensch, vooral de