Historisch Archief 1877-1940
No. 1084
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
auteur, heeft zijne zwakke zijde. De wensch,
om het vertoond te zien, was mij te machtig;
ik had dien moeten weerstand bieden, zoo
als Emants, die zijn Tante Trees ook eerst
in het licht heeft doen verschijnen, toen zij
verscheiden was.
Na deze mededeeling scheen het mij, dat
dr. Juris de interview zoo goed als af ge
loopen beschouwde. Op verschillende vra
gen, die ik tot hem richtte, ontving ik slechts
een zeer onvolledig antwooi d. Zoo trachtte
ik van hem te weten te komen, waar hij
de grenzen van het blijspel en van de klucht
gelegen achtte, maar moest mij tevreden
stellen met de verklaring, dat het altijd
een lievelingsidee van hem was geweest,
een studie te schrijven over de comedie en
de klucht, en dat hij in dezen winter na
de voltooing van de Candidatuur v. Bommel
aan dit werk de hand had geslagen. Vóór
dien tijd werd hij door ambtsbezigheden
daarin verhinderd. Van zijn jeugd af, had
die studie hem aangetrokken en van alles
wat hij als student en later ooit in 't Grieksch
gelezen had, waren de politieke blijspelen
van Aristophanes hem het meest sympa
thiek geweest.
Zooveel bleek mij wel, dat hij op de
Klucht lang niet zoo laag neerzag, als velen
dat plegen te doen. Waar zelfs een man
als Shakespeare het niet beneden zich heeft
geacht b. v. The merry wives of Windsor te
schrijven, zoodat het eer klucht dan blijspel
verdient te heeten, ging het niet aan,
meende hij, de klucht op zich zelf reeds in
strijd te oordeelen met hoogeren artistieken
zin. »De klucht" zoo dacht hij, «zou
in de kunst alleen te veroordeelen zijn,
als zij in de werkelijkheid in het geheel
niet thuis behoorde, maar ieder weet dat
zij overal valt waar te nemen; en, wel
beschouwd, is het leven zelf niet voor een
goed deel behalve treurspel en blijspel ook
klucht? De Klucht is au fond niet minder
wezenlijk dan de rest; het eenige, waar
door zij in de kunst al het onware, het
onwaarschijnlijke, het overdrevene en be
lachelijke treft, is de plaatsing van voor
stellingen, vormen en begrippen buiten de
juiste verhoudjn g, waarin zij in het leven
en de werkelijkheid voorkomen. Een ge
wilde disharmonie, waardoor op enkele
deelen meer licht valt."
Maar van die disharmonie heeft u zich
toch onthouden," zei ik.
Naar ik meen, ja" antwoordde dr. J.
Er zijn zaken uit hun aard zoo kluchtig,
dat het zonde zou zijn er een klucht van
te moleen. Toch n oogenblik was mij de
verleiding te machtig. In de C. v. B. komt
n regel voor, die, voor myn gevoel, bij de
caricatuur past en niet in overeenstemming
is met de door mij bedoelde gestrengheid
van teekening."
En waarom heeft u die dan niet door
gehaald ?"
»Dat weet ik zelf niet. Meermalen
stond ik gereed hem te schrappen, maar ik
geloof, dat ik hem eigenlijk heb laten staan,
om te zien hoe hij doen zou."
»U maakt mij nieuwsgierig," zei ik, »die
regel is... ?"
»Ja," antwoordde de doctor, met een
lachje, waarin het satyrieke en het gemoe
delijke elkaar afwisselden, »zoo vraagt
men den boeren de kunst af; als u mij de
eer wilt aandoen de brochure, die ik het
genoegen zal hebben u eerstdaags te zenden,
eens door te lezen, zal hij u zeker in 't oog
vallen. Een kleine quaestie, die uwe gewaar
deerde belangstelling, hoop ik, nog een paar
dagen gaande houdt."
We oespraken nog enkele zaken, zeer
ter loops. De uitvoering, waaraan de
schrijTer, behoudens eenig verschil van opvatting,
allen lof gaf, de rolbezetting, die van zoo
veel zorg van de zijde der Kon. Ver. getui
genis aflegde, daar zij het geven van
douEleeren feitelijk onmogelijk maakte, en
de kritiek, die in haar welwillendheid zijn
stoutste verwachting had overtroffen, de
royaliteit van den Raad v. Beheer der Kon.
Ver. Het Ned. Tooneel, welke zonder zijn
naam te kennen tot de opvoering had wil
len besluiten.
Het verslag van dit onderhoud kan ik
niet eindigen, zonder te verzekeren, dat,
hoezeer ik nooit nog bij mijn weten naar
iemands dood heb verlangd, het mij toch
eenige moeite kost, de echte Julia, mevr.
de wed. zooals zij heeten mag, nog een
lang leven toe te wenschen. F. B.
MHiniinMiiiimimniininiiiiiiiii
iiiinmmimmifwi
Mincelijn
(Opgevoerd in 15 theater-aspecten)
door
ANTOON MOLKENBOEK.
Een wonder is er gebeurd. De Amster
dammers, die als er een niet uit den vreemde
komend nieuws op tooneelgebied wordt ver
toond met geen stokken naar den schouwburg
te dryven zyn, aleer de bladen, liefst bij
herhaling, hebben verzekerd, dat het heusch
IIIIIHIIHtllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIII
DE KONING IS DOOD!
BrusselscAe schets
DOOK
ALFRED BOGAERD.
Groote woeling in 't Marollenkwartier! De
huisvrouwen hebben zich in allerhaast, den
bonten sjawl om de schouders geworpen en
loopen bijeen op 't Vossenplem of in d' Hoog
straat, of op de trappen der steegjes. De mannen
laten, voor nen namiddag, het werk staan
zij doen het zoo dikwijls, zonder gewichtige
reden. De jongens en meisjes, die geen school
hebben, daar het Donderdag is, zijn het ouderlijk
huis ontvlucht, met de heete patatten nog in
de keel. De kavitjes 1), ongehoorde gebeurtenis!
zijn allen doodledig; de baas alleen staat achter
de met zink bedekte toonbank keer op keer te
geeuwen, en de lust schijnt hem te bekruipen
den boel maar in den steek te laten, voor 'n
paar uurtjes, en ook eens te gaan kijken.
De gansche bevolking is te been. De straten
wemelen; er gaat 'n gegons uit de menigte op
als van eenen reusachtigen bijenzwerm. In alle
1) Drankslijterijen.
de moeite waard is, diezelfde Amsterdammers
hebben zooveel ijver getoond om van de door
den heer Molkenboer gewaagde poging getui
gen te zyn, dat de schouwburg twee dagen
te voren reeds was uitverkocht.
En toch wisten de menschen, of ze konden
het althans weten, dat hun niet anders zou
worden te zien gegeven dan vijftien
theateraspecten. Maar de faam had rondgebazuind,
dat de heer Molkenboer niet meer of, minder
beoogde dan door dit betrekly'k eenvoudig
begin den eersten stoot te geven tot een
geheele omwenteling op het tot nog toe «zóó
verwaarloosd gebied onzer Decoratieve Kunst"
(zie zy'n prospectus d.d. November 1897).
Ook ik ben er heen gegaan vol belangstelling
en sympathie, opgewekt n door het lezen van
het lieve, voor het doel m. i. uitstekend ge
schikte sprookje Mincelijn, van zulke keurige
plaatjes voorzien, n door het bezoeken van
de tentoonstelling in Arti, waarvan door Q.
in dit weekblad, nummer van 13 Maart jl.,
is melding gemaakt.
Het doet mij dus dubbel leed te moeten
zeggen dat de berg hier een muis heeft ge
baard. Ik twijfel er geen oogenblik aan: deze
poging' is mislukt.
Hoe dat komt ?
In de eerste plaats door dat de heer Mol
kenboer te hard van stapel is geloopen. Als
men iets wil hervormen, moet men vóór alles
zorgen op de hoogte te zijn; en de heer
Molkenboer heeft ten duidelijkste bewezen
zelfs de allereerste eigenschappen niet te
kennen van de optigue du théatre, niet in
overdrachtely'ken maar in wezenlijken zin.
Hij zal mij niet gelooven als hij dit leest.
Laat ik hem daarom eenige fouten aanwijzen;
hij zal dan waarschy'nly'k zooal niet overtuigd,
dan toch in ieder geval tot overdenken dier
fouten gebracht worden, en begrijpen dat niet
een parti pris my zóó doet schryven.
Op het tooneel moet men nooit iemand
plaatsen vlak tegen een effen, licht achter
doek: in het 6e en 8e aspect zag men
Mincelyn op een bankje als geplakt tegen het
achterdoek; het leek wel alsof zij als een
stout kind daar tot straf was neergezet.
Op het tooneel moet men nooit te dichtbij
elkander staan : in het 8e aspect stond Florisel
zóó dicht by Mincelijn dat het leek als of hy
zoo aanstonds tot dadelijkheden zou overgaan.
Op het tooneel moet men nooit iemand doen
liggen verticaal ten opzichte van het voetlicht,
en allerminst wanneer de voeten naar het
publiek zyn gekeerd en het hoofd hooger ligt:
in het 10e aspect lag Isidoor zóó, en hy leek
dientengevolge dermate lang dat er aan den
man geen eind scheen te komen.
Op het tooneel moet men nooit de geheele
breedte doen innemen door naast elkander
staande personen, ten minste niet wanneer
het tooneel een groote ruimte moet voorstellen:
in het 9e aspect, het binnenplein voorstellend
van het wonderpaleis, dus zeer zeker geen
benauwd klein binnenplaats)e, namen niet
meer dan 6 personen, die elkaar de hand
reikten, de geheele breedte in, waardoor dit
aspect overigens, en behoudens de verlich
ting, een der best geslaagde iets zeer bene
pens kreeg.
De tweede hoofdfout was dat de heer Mol
kenboer niet genoeg financieele middelen tot
zy'n beschikking had, of althans die niet meende
noodig te hebben.
Immers, hoe zeer ik ook een vijand ben
van overdadige luxe op het tooneel, en hoe zeer
ik ook, althans in zoogenaamde
kostuumstukken, het gebruik van draperieën in neutrale
kleur voor zoover doenlijk, van harte toejuich,
als we het inwendige van het wonderpaleis
zien en van die wondereu geeft de heer
Molkenboer in zijn tekstboekje (zie bladz. 10)
hoog en breed op moeten wy den indruk
krijgen van rijkdom en pracht, en wy aan
schouwen .... een armoedigen boel.
Waarom ook geen kosten besteed aan het
aanschaffen van een aantal dienaars om het
2e aspect wat levendiger te maken ? Al vertrekt
Isidoor met slechts «enkele wapenknechten'',
hij wordt ons hier voorgesteld op het oogen
blik dat hij «gereed staat te vertrekken" en
(zie tekstboekje bladz. 6) »al de dienaars van
het kasteel geleiden hunnen Heer tot over de
ophaalbrug ; dan springt hij op zijn ros".
Ten derde: de verlichting liet meermalen
zeer veel te wenschen over. Ik vermoed dat het
felle electrisch licht in het algemeen niet gunstig
was voor de halve tinten waarin
deheerMol
IIHIIIIII iiiiiiiiiiiiiiJiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiin
hoeken, voor alle deuren zijn standjes ge
vormd, in 't midden daarvan een man of eene
vrouw, die er alles van schijnt te wetep, ne
zelfde geschiedenis verhaalt, en den toehoorders
verontwaardigde oh's ontlokt.
De koetsiers der omnibussen, gewoonlijk zeer
vaardig in de kunst van hun log gevaarte door
't gewoel te jagen, kunnen nu met moeite
vooruitgeraken, hoewel zij zich heesch schreeuwen
en vloeken dat het kraakt, ofschoon zij hun
paarden laten steigeren, en hun zweep boven
de hoofden der koppige wegversperders doen
kletsen; toch maakt het volk geen plaats. Het
kan ook niet... En bah! vandaag moet de tram
maar eens geduld hebben, en moeten de deftige
lui der benedenstad, die op de kussens zitten
te morren en bijna hun ongeduld niet meester
blijven, maar eens te laat komen, 't Is heden
feest!... En houdt de koetsier niet gauw zijn
r bakkes" of durft hij maar iemand met 't puntje
zyner zweep aanraken, of houdt de receveur
niet spoedig op met dat: //Alleie, potv...!
laisseie passeie la voiture!...'' dan zal de
omnibus spoedig genoeg belegerd worden, en
op n, twee, drie, gedaan hebben met rijden.
Dan zullen de deftige lui der benedenstad het
aan hunnen aristokratischen rug gewaar worden
dat de straatsteenen der Marollen niet zoo zacht
zijn als de kussens der compagnie. ..
Maar opeens komen tien, vijftien agenten i
aangemarcheerd, die door het opeengepakte !
volk dringen. Met gebalde vuisten en grove:
Circulez!" drijven zij de verraste menigte
achteruit, en de koetsier haast zich zijne paar- |
den in de gapende bres vooruit te doen springen.
Wild huilend van pret hebben intusschen
kenboer alles gehouden heeft; maar boven
dien is door hem volstrekt niet gelet op de zware
en scherpe schaduwen, die door dat licht wor
den geworpen. Daardoor leek o.a. in het Ie aspect
de vrouwelyke engel een zwaren schippersbaard
te hebben, en was in het 9e aspect de voorste
helft van het binnenplein hel verlicht en de
achterste helft in een soort van avond-nevel
gehuld.
Eindely'k: het borduur- of applicatie-werk,
dat de geschilderde decoraties verving. Over
de artistieke waarde daarvan durf ik geen
oordeel uitspreken, maar wel kan ik zeggen,
dat ik, leek, het 3e aspect (de Poort van het
Paleis) en het 13e (het Bosch met de Slangen)
allerleely'kst vond. Moest die grillige teeke
ning met zjjn vale kleuren nu voorstellen een
paleis gansch van marmer, goud en
elpenbeen" (zie tekstboekje bladz. 8)? En dan die
platte boomen met symmetrisch zich kronke
lende slangen : dus een gestyliseerd bosch met
gestyliseerde gevaren, waar door heen de kille
duisternis als zwarte plekken zichtbaar werd,
en daarvóór in het volle licht Mincely'n en
Florisel van vleesch en been! Neen, dat was
te gek.
Op nog veel meer gebreken zou ik kunnen
wijzen, die in een werkelijk tooneelstuk vol
strekt onverdedigbaar en m. i. ook by' zoo
genaamde theater-aspecten ongemotiveerd zy'n ;
op de fout dat de vleugels van de(n) eene(n)
engel niet praktikabel waren maar deel uit
maakten van het achterdoek ; op het ontbreken
(in het laatste aspect) van de vleugels van alle
engelen op n(e) na; op de azalea's en palmpjes
bespottelijk opeengedrukt tegen den voorgevel
van het wonderpaleis, die ons een denkbeeld
moesten geven van den weelderigen Oosterschen
plantengroei; op den gestyliseerden sterren
hemel in het 7e aspect, waar goudkleurige
wieltjes op een blauwen achtergrond aan alles
eerder deden denken dan aan sterren; op het
steeds, ook aan het gastmaal, geharnast zy'n
van Isidoor; op het leelyke van de groep in
het lle aspect als Isidoor voor Tenta-tris ge
knield ligt; op de belachelijke groepeering
van het slot-aspect: al die engelen op de
gedekte tafel den weg wijzend aan de met
den rug naar hen toegekeerde Isidoor en
Mincelyn en Florizel; op het schreeuwerige
en opdringerige van het paardenmotief; maar
reeds genoeg! Want ondanks de vele
gebreken waren er hier en daar lichtpunten
die den heer Molkenboer deden kennen als
een niet-alledaagsch iemand.
Zoo was by voorbeeld de opvatting van het
Ie aspect, de donker gehouden voorgrond met
den droomenden Isidoor m. i. hoogst poëtisch.
Van het 9e aspect ging, niettegenstaande de
hierboven genoemde feilen, een groote bekoring
uit. De kostuums waren zeer smaakvol, vooral
die van Tenta-tris en haar ridders in het
laatste gedeelte, al was het jammer dat ze
tegen den bovennatuurly'ken vyand hun kromme
sabels zwaaiden met de fchc.de er om heen.
Ook de grime van alle figuren was zeer te
loven. En zoo was er meer.
Daarom hoop ik van harte dat de heer
Molkenboer noch door het verworven applaus
zich over het paard heeft laten tillen, noch
door de minder bemoedigende kritiek van my
en anderen zich zal laten ontmoedigen. Ik
zou hem willen toeroepen: »gy zy't nog jong;
gy hebt ty'd om te leeren; er steekt iets in
u; tracht dat iets, dat nu nog onrijp is, te
doen ry'p worden, dan wordt waarschy'nly'k de
nu ondervonden teleurstelling u en, wie weet
het, heel, heel misschien ook wel ons tooneel,
tot zegen!"
M. B. MENDES DA COSTA.
Amsterdam, 28 Maart 1898.
ffffffiHftfifmrfifffffmmiiiMffiimriiiffiiitffifititifiif
iinitifiiiiiiiiiiiii
HnM in de Hoofdstad,
Zou er wel n land zijn, onder de vele waar
de Bohemers reeds zijn opgetreden, dat zulke
vurige bewonderaars telt hunner kunst als het
onze? En, indien dit zoo is, valt het dan te
verwonderen, dat zij steeds zoo gaarne het beste
wat zij bezitten ten beste geven aan de dank
bare toehoorders, die zij ten onzent tellen ? Het
is dan ook steeds een buitengewoon genot naar
de taal hunner ziel te luisteren en... zij komen
veilig weder, die vier mannen zoo geheel n
van zin, van toewijding, van gloeiende geest
drift en jeugdig vuur. Zij kunnen er zeker van
zijn, dat onze sympathie voor hen niet zal verflau
wen, als zij ons slechts zulke heerlijke vruchten
aanbieden hunner zegenrijke samenwerking.
ItllllllllllllllllllllimiNIMIHMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlMIIIIII»
een tiental bengels zich aan het achterplatforrn
van het nu snel rollende rijtuig gehaakt. De
receveur komt vloekend van vóór naar achter
geloopen, maar eer hij een der jeugdige
marollen kan treffen, zijn allen ten gronde gewipt
en, de hand aan den mond, zenden zij den
omnibus en de deftige, zeer geërgerde lui, eenen
klinkenden //boekee!" na.
AJeer en meer nog groeit de menigte aan.
De straat is in bezit der marollen, het schijnt
als of de wijk t' allen kante met
menschenvleesch gebarricadeerd is. Wie zaken heeft in
't omliggende, en haastig is, hoede er zich voor
te driftig met de ellebogen te werken vooral
wanneer men geen pet en 'n broek met zoo
genaamde //olifantspooten" draagt. Die kerels
hebben een' haat aan net gekleede menschen;
in hunne handen wordt 'n hooge hoed spoedig
een accordeon, en 'n pels, 'n zomerjasje, in
minder tijd als er noodig is om het te vertellen.
De agent komt er dan wel spoedig tusschen,
maar dan is reeds de slag geleverd en houden
de omstanders zich zoo schaapachtig onschuldig,
dat men waarachtig medelijden met hen krijgt.
Maar welke gewichtige gebeurtenis is er dan
toch op handen? Helaas, de Koning der marol
len is niet meer! Hij, de ^onsterfelijke", de
groote, de machtige, heeft het tijdelijke met het
eeuwige verwisseld, en het is om zijn stoffelijk
omhulsel ??dat vandaag ter aarde daalt eene
laatste hulde te bewijzen, dat de kavitjes ledig
en de straten vol zijn. Zijn naam ? Schilder
achtig als niet eene: Pietje Pot. Zijne groote
daden? Hij had niet de gelegenheid, zooals
Bazoef, de vorige koning, de strijddorstige
legerbenden der marollen ten oorlog te voeren
Zondag 27 Maart gaven zij ten beste het
reeds meermalen door hen gespeelde quartet
van Dvorak op 51. Het quartet op 59 in F. van
Beethoven en in vereeniging met den heer
Mengelberg, daar tusschen in het grandiose f-mol
klavierquintet van Brahais.
De uitvoering van Dvörak's meesterwerk za.
mij niet licht uit het geheugen gewischt wordenl
Daar staat alles voor stil. Inderdaad hier is de
grens bereikt van het menschelijk kunneu en
tevens van het artistiek voelen; bij zulk eene
interpretatie is het moeilijk nog langer te denken,
dat het volmaakte niet is te bereiken. Vier
snareninstrumenten en geen enkele gedachten
aan de stof waaruit zij ontstaan zijn! Vier kun
stenaars, trillende van gloed voor hun kunstwerk
en die trillingen in volle mate overbrengende
op hunne toehoorders!
Voorwaar, Dvörak's quartet te hooren van de
Bohemers is een zeldzaam genot!
Het quartet van Beethoven, zóó uitgevoerd,
was mede eene heerlijke openbaring. Hoe ver
rukkelijk mooi van toon was het langzame
gedeelte, hoe buitengewoon bekoorlijk klonken
alle melodische motieven en met welke echt
artistieke bescheidenheid trad elk derspelenden
terug bij passagen- of figurenwerk.
Ik geloof niet te veel te zeggen, wanneer ik
beweer dat Brahms', f-mol-quintet het meest
geïnspireerde werk is onder al zijn wonderbare
kamermuziek-compositiën en tevens een imposant
stuk kunst in de geheele litteratuur van alle
tijden. Wanneer nu bij het voortreffelijk viertal
Bohemer kunstenaars, zich nu nog een pianist
komt voegen, met zoo eminente qualiteiten als
de heer Mengelberg, dan kan het wel niet anders
of er moet eene vertolking komen van aan
zienlijke hoogte. Dat was dan ook inderdaad
bet geval; er waren momenten van groote geest
drift en van technisch meesterschap, maar toch
was mijn indruk dat Brahms' geest niet zweefde
over de uitvoering. Op menige plaats had ik
mij den etoeren Germaan met sterker sprekende
lijnen gedacht; meer in groote trekken, minder
geziert."
Echter in hooge mate dankbaar mogen wij
zijn voor het kunstgenot, ook in dit werk ge
smaakt en laten wij het beschouwen als den
jVorabend'' van de schoone herinneringsdagen,
die ons van de Amsterdamsche Afdeeling der
Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst
te wachten staan.
Het laatste abonnementsconcert van het Con
certgebouw, zonder solisten en met een schoon
programma, waarop o.a. den Don Juan van
Strauss, het MeistersingervoorspeJ van Wagner en
Sinding's d. kl. 3 symphonie voorkwamen, kon ik
niet bijwonen, aangezien Molkenboer's Mincelijn
mij naar den Stadsschouwburg had gelokt. Ik wilde
mij gaan overtuigen of zijn streven vruchten
zou kunnen dragen, ook voor de muzikaal drama
tische kunst. Dat nu het pogen van den heer
Molkenboer reeds thans als geslaagd kan worden
beschouwd is wel niet aan te nemen. Dat het
echter nuttig en noodig is aan de aankleeding
van een dramatisch werk meer zorg te besteden,
dan veelal tot dusverre geschiedt, is eene onbe
twistbare waarheid en dat de heer Molkenboer
de aandacht hierop vestigde is een feit waarvoor
hem dank toekomt; reeds thans was vaak eene
schoone kleurenharmonie waar te nemen.
Als eenige voorstelling was ons op 29 Maart
Beethoven's Fidelio in de Ned. Opera geannon
ceerd. Waarom als eenige voorstelling ? De
Fidelio behoort tot de oude Opera's, het is
waar. Maar welk een werk! Mij is het niet
mogelijk de tweede acte aan te hooren, zonder
de diepste ontroering te gevoelen. Hoe eenvou
dig, hoe rein is hier alles. Wat gaat van zulk
een werk een veredelende, opbouwende kracht
uit! Hoe maget en schriel steken hiertegen
af de verschillende tendens-opera's die zoo
menigvuldig het affiche van de Nederlandsche
opera vulden! Het is moeilijk, daar waar de
Directie ons het werk deed hooren, een klacht
te slaken, dat wij nu eerst in dit seizoen het
voorrecht hadden, de Fidelio opgevoerd te zien.
Maar waarom dan deze eenige voorstelling ?
Zou dan werkelijk de gewone operabezoeker
niet meer ontvankelijk zijn om Beethoven's
dramatisch meesterk te genieten ? Het valt
moeilijk zulks aan te nemen in onze muzikale
hoofdstad !
De uitvoering bewees op nieuw over welke
uitstekende krachten onze opera beschikt; hoe
jammer zou het zijn, indien dit alles over een
maand zou moeten uiteenspatten wegens gemis
aan financieelen steun!
Mejuffrouw Van Gelder zong de titelrol met
veel talent. Zij spreekt een mooi en duidelijk
Hollandsch; haar stemmiddelen zijn inderdaad
zeer geschikt voor deze rol en menig schoon
oogenblik had zij ook aan te wijzen; echter
zij was tegen den stijl van hare groote aria en
menige andere dramatische passage nog niet
opgewassen. Hoe kan dat anders, als men haar
zoo weinig gelegenheid geeft, om zulke werken
te zingen ? Zij trachtte echter te zorgen dat de
toon vaster komt te staan. De trillingen van
hare stem zijn andere, dan die door gemoeds
aandoeningen worden geprovoceerd.
De heer (Jrlus. bewees in den Florestan
zijn grooten vooruitgang vergeleken bij vroegere
uitvoeringen van de Fidelio. Inderdaad zijn
zijne nuances van het fijnste mezzo, voce tot
de grootste krachtsuiting bewonderenswaardig.
Hij heeft vele en prachtige kleuren op zijn
tegen die van Meulebeek." Pietje Pot heeft
zijn' roem verworven, bijna zonder uit zijn huis
te treden, of, nauwkeuriger gezegd want de
koning der Marollen kwam niet veel anders
onder zijn familiedak dan om eenige uren te
slapen zonder voor zijne populariteit zich
veel moeite getroost te hebben.
Pietje Pot was gemengd geweest in het proces
van den oud politie-commissaris Courtois die
met Restiaux, een ander gevallen grootheid der
wijk, aan het hoofd eener dieven- en moorde
naarsbende stond. Beiden werden voor den
moord op de barones Hevry, ter dood veroor
deeld. Pietje, met zijn vriend Toone Porseleintje
zaten er tusschen, maar brachten het er zuiver
af. De jury sprak hen vrij, en zij behielden
alleen van hunne relaties met vrouw hemis,
eene benijdbare beroemdheid in het
Marollenkwartier. De politie, en, in 't algemeen al wie
min of meer tot de gerechtigheid hoort, wordt
daar hartelijk naar alle duivels gewenscht. Geen
dag gaat er om zonder 'n paar opstootjes, waarbij
de //gardevils", hoe talrijk ook, meest het on
derspit delven en uit den strijd komen, deerlijk
gehavend, met gescheurde uniform en ge
kromde sabel.
De dappere die 'n gardevil afklopt, wordt
een held; komt hij voor het Tribunal de
canaille" of voor rn'nheer" dan is het vollen
bak" 1) en wordt hij toegejuicht, meer nog dan
Mastenello 2) uit oone's naburigen
poesjenellenkelder. En wordt de nieuwe Leid later naar
1) Politierechtbank. Vrederechter of Kan
tonrechter. Volle zaal.
2) Mazaniello, uit de Stomme van Portici.
palet. Zijn spel is impulsiever geworden em
tevens meer doordacht. Hij zorge nu nog in
het tijdperk van rust, hetwelk hem over ee»
maand te wachten staat, dat een minder vrije
toongeving, welke men in de middentonen af en
toe kon waarnemen, geheel verdwijnt, dan zal
hem inderdaad niet veel meer ontbreken om
tot onze allerbeste zangers gerekend te kunne»
worden.
Mevrouw Tijssen-Bremerkamp was in zang
eene voortreffelijke Marzelline; haar stem klonk
in den aanvang wel een weinig te dik, maar
het eerste duet verlangt eigenlijk een soubrette
en mag men Mevr. Tijssen, thans, nu haar
orgaan voller geworden is nog \?el als soubrette
beschouwen ? Later en vooral in de ensembles
was zij voortreffelijk. De heer Ebbeler speelde
den Rocco. Aangezien de toegevendheid voor
hem was ingeroepen, wegens treurige familie
omstandigheden, wil ik niet te streng met hem
richten, alleen zij nog vermeld dat zijne slechte
uitspraak bepaald zijn zingen in den weg staat.
Overigens voldeed hij mij veel beter dan in de
Tempeliers. De heer Phlippeau was een voor
treffelijke Jaquino. Ook zeer vlug in spel. In
het wondervolle Canon, mocht hij wel iets meer
uitkomen. De Pizarro is den heer Orelio niet
in den mond geschreven. De partij ligt veelal
voor hem te diep. Dat hij toch menig goed geslaagd
oogenblik had aan te wijzen wil ik gaarne toe
geven. De Fernando van den heer Leeuwin
was bepaald onvoldoende. De kleinere partijtjes
van de gevangenen werden door de heeren
Alexanders en Koster zeer goed gezongen. Dat
de heer Dibbern een ervaren regisseur is, be
wijst "menige plaats in spel en groepeering,
waar, voor twee jaar, zulks alles te wenschem
liet.
De heer v. d. Linden dirigeerde het geheel.
Gaarne zij geconstateerd dat de uitvoering van
de 3e Leonore-ouverture hem veel toejuichingen
verschafte; maar die stak dan ook geducht af
bij de verdere uitwerking van het orchestrale
gedeelte. Kenden de heeren musici deze
ouverture beter dan de opera zelve? Ontegen
zeggelijk lag de zwakke zijde der voorstelling
in de grof heid, het gemis aan poëzie van het
orcht st en toch waren er zeer mooie solotrekje»
(niet bij de hoorns!), die duidelijk spraken van
den muzikalen zin der heeren orchestleden. Ik
vond het bedroevend hoe weinig zorg be
steed was aan dat integreerend bestanddeel der
Fideliopartituur. En dan bij dit werk, dat juist
zooveel poëzie eischt!
Voorts zij nog even gereleveerd, dat de
Leonore-ouverture vóór de tweede acte, niet
op hare plaats is. Aan het begin behoort zij
gespeeld te worden. Zóó mist het korte, maar
zoo fijn gevoelde voorspel der tweede acte,
dat dadelijk de groote scène van Florestan
inleidt, zijne uitwerking.
Aan het slot van dit opstel wil ik nog evea
twee correcties aanbrengen in mijn vorig referaat.
Door een abuis van den zetter is een regel
uitgevallen in het gedeelte waar ik schreef
over het orchest van den heer Wouter
Hutschenruijter uit Utrecht. Ik vermeldde daarin
dat de heer H. opdracht had de matinee te
geven in het Concertgebouw op Zondag 3 April,
als wanneer ons orchest zijne medewerking ver
leent bij de Brahms-uitvoering in de Luth. Kerk.
Het tweede abuis betreft eene naamsverwis
seling. De tweede keer dat mej.Sohns genoemd
wordt, gelieve men daarvoor mej. Lozin te lezen.
Ik zou anders aan mej. Sohns iets hebben toe
geschreven, dat in volkomen weerspraak was
met wat ik juist te voren over had gezegd.
AST. AVBBKAHP.
Beethoven's Missa Solemnis te Parys.
Het Journal des Débats schrijft: Beet
hoven's Missa Solemnis is een werk, dat zelfs
de meest geregelde bezoekers der Paryzer
concerten slechts viermaal in hun leven hebben
kunnen hooren; en toch is het zulk een
grootsch, diepzinnig en ingewikkeld werk, dat
men, wanneer men het voor het eerst hoort,
zeker niet alle schoonheden ervan kan op
merken, en dat iemand, die het voor de tiend»
maal hoort, nog steeds tot nieuwe ontdekkingen
zal komen ... En welke gesprekken hoords
men nu gisteren in den péristyle van de Opéra ?
Eenigen betreurden het dat sommige détails
door het orkest niet voldoende op den voor
grond waren gesteld, het is wel mogelyk, dat
dit waar is. Anderen klaagden erover, dat het
strijk-quartet niet krachtig genoeg was geweest,
zy hadden misschien wel gelijk. Sommigen
beschuldigden de koren van weekheid en
onzekerheid; die beschuldiging was zonder
twijfel niet geheel ongegrond. Anderen hadden
het op de solisten begrepen, zy bejammerden
het, dat de sopraan een stem had, die niet
tegenstaande haar zwakheid toch niet geheel
van scherpte ontbloot was; dat de stem van
den tenor niet krachtig genoeg was geweest,
om de zaal te vullen ; dat de bas veel meer
dan noodig was «getrokken" had. En dat alles
was niet van waarheid ontbloot.... Men
hoorde nog heel wat meer op- en aanmerkingen.
Maar wat niemand heeft kunnen hooren, dat
is een opmerking over de mis zelve, een woord
van bewondering, een woord waarin ook maar
lllllllllllimilllllllllllMIIIIIIIMMIHHIIIIIIMIMIHIIIIHIIIIIIIIIIIIHIIIIIIUIII
't kot gebracht, dan geeft het volk hem eeu
uitgeleide, waarbij dat van Rochefort, telkens
als de groote citoyen in Ste. Pelagie gaat
villegiatureeren, niemendal is.
Pietje Pot is dood! Arme koning! 'n triestige
dood heeft hij, want niet op het veld van eer
is hij gevallen, niet bij 'n klopping met
de politie, 'n Vrouwenhand, en wel die van
zijn hoogsteigen wettige echtgenoote, heeft zijne
ziel naar 'n andere wereld gezonden. Zoo'n
gemeene dood, niets roemrijk! Terwijl Pietje
rustig te slapen lag, met den neus omhoog,
beeft zijn wederhelft zijn gelaat vol.. . vitriool
gegoten!
Het zal dan steeds waar zijn dat de leden
der zwakke kunne, wanneer jaloerschheid haar
aandelen doet, monsters van wreedheid worden!
Want ja, 't was uit jaloerschheid. De koning
van t Marollenkwartier hield er 'n harem op
na, niet talrijk neen, maar samengesteld uit de
mooiste »krotjes" 1) der wijk. Was de vorst,
in zijne betrekkingen met deze vrijwillig ver
liefde bewonderaarsters, een zeemzoete pacha,
te huis was hij 'n onmenschelijke Sultan; zijn
arme vrouw kreeg van hem minder troostende
woorden dan stokslagen. De kerel had zelfs
'n instrument uitgevonden, dat gewis
Torquemada's goedkeuring zou verdiend hebben, na
melijk 'n zware plank, vol scherpe spijkers:
door Pietjes kloeke vuisten gezwaaid, moest
dit marleltuig 'n vreeselijk wapen worden. E»
toch bleef hij de held, de groote, de koning
der wijk!
Enfin, nu heeft mevrouw, zij het ook op
l'i Meisje uit het volk.