De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 3 april pagina 9

3 april 1898 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1084 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zeer goed op de hoogte van bet kleine asyl in 4e Grapengieszerstrasse." De baron en ik waren het spoedig met elkaar «ens. Hij hield vol, dat hij niet geloofde, dat eet geld in de Grapengieszerstrasse verdwenen was; maar om alle onaangenaamheden en klein.«teedsche babbelpraatjes te vermijden en ook om den vriendelijken ouden landraad gerust te stellen en van gewetensbezwaren te bevrijden, schreef de baron een brief aan den kamerheer, waarin hij hem mededeelde, dat hij in het hotel het verdwenen bankbiljet had teruggevonden en ?dat hij het voorgevallene oprecht betreurde. Zoo eindigde alles naar wensch. De nieuwe overjas, die ik mij voor de honderd kronen van -den baron aanschafte, was voortreffelijk en heeft mij jaren lang tegen de koude beschut. Toen zij niet mooi genoeg meer was om op straat te dragen, gebruikte ik haar, bij koud weer in de .gerechtzaal als een soort van chambercloak. Zij heeft menigen armen gauwdief een betrekkelijk .zacht vonnis bezorgd. In haar goede dagen heeft zij er, zij het dan ?«ok op zeer ondergeschikte wijze, toe bijgedragen, dat ik een goede en beminnelijke vrouw tot echtgenoote verwierf, met wie ik ruim twintig jaar zeer gelukkig leefde, tot dat zij plotseling aan een longontsteking stierf. Mijn vrouw bracht zooveel geld mee ten huwelijk, dat het mij sedert dien tijd niet moeilijk .gevallen is, de aanvechtingen te bestrijden, die mij verlokken wilden, de herinnering aan mijn ?«enigen diefstal het was op mijn woord van «er de eenige ! te vernieuwen. Zonder twijfel zal er na mijn dood gezegd ' worden, dat ik een vlekkeloos en nauwgezet Ambtenaar geweest ben. En dat ben ik ook geweest, op die ne ?mitzondering na. Maar die uitzondering, moet die niet een plaats hebben in mijn nagedachtenis? Is zij niet interessanter en leerzamer dan al het goede en loffelijke, dat men van mij kan zeggen? Want gesteld, dat het lot mij niet zoo goedgunstig «en rijke vrouw had bezorgd, gesteld ... Ik laat het aan mijn scherpzinnige lezers over, de gevolgtrekkingen in te vullen. lllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIHIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIt Daar was eens.... Daar was eens .... pardon, ik vergis me, daar ?kestaat nog in de meeste garnizoensplaatsen van ons vaderland een toestand zóó voor-historisch, daar wordt nog een dienst verricht zóó her innerende aan den tijd »toen de beesten konden ?preken," dat mij onwillekeurig bovenstaande woorden ontsnapten. De door mij bedoelde dienst is de garnizoensdienst, speciaal de waterdienst. Men heeft mij verzekerd, dat het reglement daarop betrekking hebbende in 1890 of 1891 reeds den eerbiedwaardigen leeftijd bereikt had van honderd jaar en, behoudens enkele geringe wijzigingen, nog altijd van kracht is. Wijn is een van de weinige zaken die door ?nderdom beter worden, maar dat een voor schrift, gebaseerd op toestanden die reeds lang iot het verledene behooren, met der tijd ver betert, wil er bij mij niet in. Ik geloof eer het tegendeel en meermalen is mij door officieren medegedeeld, dat er geen wachtdienst kan worden Terricht zonder dat er tegen een of meer van de talrijke artikelen van het bovengenoemde reglement wordt gezondigd. Misschien bestaan er ernstige bezwaren om »an zulk een onmogelijken toestand een einde ie maken, ik weet het niet, doch mijn gewoon menschenverstand, geholpen door mij" onder vinding in dienst opgedaan, zegt mij, dat er, zonder aan dat stokoude voorschrift iets te ver anderen, toch reeds heel wat onnuttigs en onnoodigs over boord zou kunnen geworpen worden. Hun die meenen, dat bij de militairen, als mannen van de praktijk, alles zoo practisch mogelijk gaat en geen onnoodige en nuttelooze diensten verricht worden, verzoek ik mij even in gedachten te vergezellen, bv. naar Amsterdam, aangezien ik daar den wachtdienst persoonlijk heb medegemaakt. ? In het paleis op den Dam bevindt zich een (z. g.) wachtlokaal en (bijna had ik geschreven daarom) ook een wacht, een vijftiental man schappen sterk, onder bevel van een officier. Dit laatste duidt, zou ik meenen, wel op de gewichtigheid van dien post; de omvangrijke dienst, groote verantwoordelijkheid enz. enz. zijn zeker de oorzaken, dat geen onderofficier, noch minder een korporaal aldaar het com mando mag voeren. En toch weet ik, als Amsterdammer, tot nu "toe nog niet, waartoe die wacht eigenlijk dient. Er worden eenige schildwachten uitgesteld, o. a. een vóór en een achter het, Paleis, die niets anders doen dan kindermeisjes en argelooze vreemdelingen met een barsch «niet op de kleine steentjes loopen" verschrikken. Doch welke vreeselijke dingen zouden er gebeuren wanneer die twee mannen daar eens niet stonden? Dan zou men wel op die beruchte kleine ?teentjes loopen, voila tout. Heeft men bij bizondere gelegenheden, als b. v. het bezoek van de Koninginnen, vóór het paleis ruimte noodig voor rijtuigen enz., dan zou daarvoor, dukt mij, de, in zoo'n ge val altijd aanwezige, eerewacht of politie wel kunnen zorgen. Uit mij a diensttijd herinner ik mij nog een consigne van den schildwacht staande achter het paleis, dat luidde (ik geloof niet me aan landverraad schuldig te maken door het hier mede te deeleu): wanneer het gebouw beschadigd of er vuil neergeworpen wordt een in de nabij heid zijnde politie-agent waarschuwen. Met mijn soldatenverstand dacht ik dan dikwijls; waarom waakt die in. de nabijheid zijnde agent zelf niet tegen zulke dingen? En wat zou het publiek er aan hebben juist dat massieve gebouw te beschadigen en geen ander, als b. v. de Beurs, het Rijks-Museum, het Paleis van Justitie enz. Waarom plaatst men daarbij dan geen schildwachten en hier wel? Gaat men van den Dam naar het Enkin, dan vindt men bij de Bank weder een post ('s nachts zelfs twee), ook van de Paleiswacht alkomstig, die te waken heeft tegen inbraak en tegen be schadiging van /-de beplantingen" (n. J. twee teringachtige boompjes iu een ij<er corset.) Nu, als ik dief was zou ik mijn inbraakkunst nooit, beproeven op de zware deur of dito tralies aan de voorzijde, waar allén schildwachten slaan; bovendien staat die deur den geheelen dag open. Die post lijkt mij dan ook vrij overbodig. Hetzelfde geldt voor den schildwacht aan het O. 1. Huis, met, ongeveer gelijke consignes. In zoo'n groot gebouw is naiuurlijk een nacht wacht, misschien meer, evenals in het RijksMuseum, het Archief enz., die beter tegen in braak, brand enz. kan waken dan een, vóór dat gebouw, op en neerstappenden sold»at. De bestrijding van de Amerikaansche Appel-schildluis. Minister DE BEAUFORT (tot den Directeur- Generaal van Landbouw): »Schiet hem weg, vriend Siekesz, maar pas in 's hemelsnaam op, dat je Jonathan niet raakt!" IIII1II1IIIIIIII1II1IIIIIIIIIIIIII iiiiiiHimmiitmmmmimimimmiiiimmmiimiiiimiiiiiiiiiimimmiiimiimmiiitt iiiimiititHiiHNiiMiiiiiiimiim iimmiiimimiiiiiitiimiimmmtimmiiiiMiiiiiiiii Doch de grootste luxe heeft men zich ge permitteerd door te bepalen dat de Hoofdwacht ook een schildwacht moet stellen bij het Post kantoor. Wat heeft zoo'n man daar, in godsnaam, te doen ? Zijne verplichtingen luiden alweer: in braak beletten, bij brand waarschuwen en hulp verleenen op aanvrage van den Directeur, die er 's nachts (want dan alleen wordt de post bezet), nooit is! Het gebouw is n.b. nooit verlaten, ook gedurende den nacht zijn er steeds ambtenaren aan het week ; zouden die nu niet mans genoeg zijn om te »beletten, waarschuwen" enz. ? EQ nu werpe men mij niet tegen, dat die post daar slechts tijdelijk is geplaatst, omdat het hulp postkantoor van hout is ; vroeger, toen het oude kantoor nog bestond heb ik me ook menigmaal daar als schildwacht staan te vervelen. Verder staat er een heele kring van schild wachten, (als ik mij goed herinner vijf), om het Entrepót-dok. Deze worden uitgezet door een wacht, die in de kazerne onderdak is ge bracht. Ik vraag me alweer met verbazing af: wat doen die menschen daar ? Diefstal beletten ? Maar als men nu weet, dat al die manschap pen heen en weer wandelen langs een vijf a zes M. hooïen muur, zooals b.v. op den Kadijk en in de Doklaan, dan begrijpt men ook, dat geen dief, die zijn handwerk een beetje ver staat, op zulk een plaats zijne operatiëu zal beginnen, maar veeleer een gemakkelijker toe gang zal zoeken, b.v. langs den waterkant van de Nieuwe Heerengracht af. Ook staan de posten zóó ver van elkaar, dat er ruimte genoeg voor diefstal is tusschen twee schildwachten in. Bovendien zullen ook daar 's nachts wel de noodige wakers op zulk een uitgestrekt terrein en in de talrijke gebouwen aanwezig zijn. Eenige jaren geleden heeft men, zoo ik mij wel herinner, een kleine opruiming gehouden onder de schildwachten en o. a. bij dag de posten bij de Regiments-commandanteu laten vervallen. Waarom die schoonmaak niet een beetje radikaler doorgezet en ook 's nachts die soldaat weggelaten ? Als eerbewijs kan hij moeilijk meer aangemerkt worden, als bewaker van het. vaandel dan? Kom, een fatsoenlijke dief weet, dat zoo'n lapje, ontdaan van zijn symbolische beteekenis, geen daalder waard is en weet ook, dat een officier altijd een revolver en de noodige patro nen, behalve andere moordwerktuigen, bij de hand heeft om hem, bij voorkomende gelegen heden, een vriendelijke ontvangst te bereiden, waarom hij in den regel dan ook liever alleen wonende dames of ledige huizen met een bezoek vereert. Overdreven angst voor de korps-kas behoeft er, mijns inziens, dan ook niet te bestaan. En ook de ontvangers zullen zeker niet onge ruster slapen, wanneer hun schildwacht wordt opgedoekt. Er zijn zeker tal van baukien hier in onze goede stad, die vrij wat grooter kapi talen in hunue kantoren hebben, dan de ont vangers en het toch ook wel zouder soldaat moeten stellen. Staat bovendien de post aan de voorzijde, dan blijft de mogelijkheid van inbraak aan de achterzijde bestaan, of omgekeerd. Nu daarenboven het gilde inbrekers tegen woordig zóó talrijk is, dat hunne werkzaam heden als een noodzakelijk kwaad beschouwd moeten worden, waarmede rekening dient ge houden, zal eene verzekering tegen diefstal, evenals tegen brand, meer zekerheid verschaffen dan een half dozijn posten. Ik weet niet of ik thans alle schildwachten heb opgesomd, die des daags of 's nachts in 's Aemstels veste vrij doelloos worden neerge zet ; met opzet beschreef ik de posten alhier eenigszins uitvoerig, aangezien deze mij het beste bekend zijn, doch ik twijfel er geen oogenblik aan, of in alle garnizoenen zullen, met kleine variatiën, wel van die nuttelooze diensten gebeuren, waarvan de manschappen zoo goed als niets leeren en die hen beletten om bij exercitiën, schieten, enz. tegenwoordig te zijn. Wil men hen praktisch onderwijzen, hoe als schildwacht op te treden, dan bestaat daarvoor gelegenheid genoeg bij de kazernewacht (die natuurlijk wel noodig is), in kampen en tijdens de manoeuvers. Mij is eens verteld, doch voor de waarheid van liet verhaal kan ik niet instaan, dat in zeker garnizoen eenige jaren geleden een schilderhuis stond, 's nachts steeds voorzien van een krijgsman; niemand wist eigenlijk met welk doel die post, daar geplaatst werd, doch jaar uit jaar in marcheerde om de twee uur een korpo raal met een soldaat naar de bewuste plek en liet deze daar als schildwacht achter, Nadat echter een nieuwe commandant het, bevel over het garnizoen op zich had genomen en er een duchtige opruiming onder allerlei verouderde gebreken was gehouden, bleek het dat tegenover het sclülderlmis jaren geleden een garnizoensmagazijntje gevestigd, doch sinds lang verdwenen was, zoodat de schildwacht sinds eenige jaren sleclits diende.. . oni zijn schilderhuisje te be waren en het huisje... om zijn bewaker tegen regen te beschuiten ! Zoo gaat men in de oude sleur maar door, vroeger gebeurde het, ook zoo, dus waarom nu ook niet? In het voorschrift op den garnizoensdienst wordt nog steeds gesproken, heeft men mij gezegd, van een parool en contre-signe, reden genoeg om de arme hersenen van onze miliciens nog altijd met die beide dingen te plagen, ofschoon ik overtuigd ben, dat nog nooit n hunner begrepen heeft waarom hij die beide woorden zoo nauwkeurig van buiten moest, leeren. Wanneer zal men er toch eens toe overgaan een massa van die nuttelooze zaken af te schaffen en ook de wachtdienst tot, het strikt noodzakelijke te beperken en men in overeen stemming te brengen met de veranderde om standigheden ? Men zal er den dienst aangenamer door maken en meer tij i overhouden voor oefeningen die vrij wat noodzakelijker zijn om onze soldaten voor te bereiden voor de groote taak, die hun in tijd van oorlog wacht. O. e/ nazzon ?b&n. De Dreyfns-zaafc en Dr, Betz, Dreyfua und kein Ende. Nu, wat zou het ? Het verveelde den ouden Cato niet bij elke zitting van den Romeinschen Senaat te her halen, dat Carthago moest verwoest worden en nog steeds blyft hier voor de menschheid gewichtiger zaak aan de orde dan eens een rivaliteit van het oude Rome was. Anders te zijn dan de meesten is helaas gewoonlijk geen onveilige weg om een wijs en deugdzaam mensch te zy'n. Maar altijd anders te willen zijn d. w. z. op het juiste moment niet te beseffen dat het schoon en goed is mee te doen met de meesten, lijkt mij een onmiskenbaar symptoom van eenen in een bizonder soort dogmatisme stram geworden geest. En dit niet willen zijn als de meesten lijkt my ook de wellicht onbewuste drijfveer van menigen penvoerder, die op de recente opontane uitbarting van vurige bewondering voor Zola een bad van verslappende nuchter heid wilde storten. De telegrammen-, brieven- en kaartenvloed aan den moedigen man scheen mij een heerlijk gemoedverwarmend schouwspel. De heer Betz heeft van dit schouwspel en van alles wat in de jongste maanden in Frankrijk voorvalt, klaarblijkelijk een geheel anderen indruk gekregen dan ik en zoovele anderen, 't Is nu eenmaal zoo. Maar dat hij gemeend heeft met de argu menten in het hoofdartikel van 13 Maart onze geestdiift te kunnen verwijsgeeren, is een vierdubbel jammerlijke vergissing. Zola heeft de zaak ter hand genomen. Ziedaar den geheelen indruk van Dr. Betz toen hij de lezing van »J'accuse" had geëindigd. Van personen als Scheurer-Kestner, Picquart, Trarieux, Grimaux krijgt een man als Dr. Betz in 't geheel geen indruk. Als militairen eenen rechtbank een oordeel opdringen, dreigende by onwil de landsver dediging te onthoofden, dan noemt Dr. Betz dit niet een onbeschaamde poging om devry'heid der gewetens te smoren, maar eenvoudig-weg een onregelmatigheid, iets als een lettertje te veel in een dagvaarding. Tot zoo iets komt men als men alty'd singu lier wil zijn ! »In de jaren van het «Conflict" regeerde Bismarck in strijd met de Grondwet" rechtsverkrachting. Voor het front van een leger op den vollen dag wordt eenen Franschen officier de teekenen van zy'n rang van het lyf ge scheurd, zonder dat men hem getoond heeft, waaraan hy dit heeft verdiend rechtsverkrachting. Rechtsverkrachting is rechtsverkrachting ! ! Het laffe en geniepige in dien stry'd van allen tegen n en kdat in een land, dat prat gaat op zy'n ridderlijkheid, ontsnapt onzen filosoof ten eenenmale ! Oldenbarnevelda «Scherpe Resolutie" was een misdrijf, waarvoor zy'n dood een monstrueuze boete was, maar een misdryf bestond, wat by Dreyfus nog steeds bewezen moet worden. De clericalen en dat Dreyfus een Jood is, laat Dr. Betz er buiten. Dat is het verstan digste, wat hy kan doen. Wat doet het ook tot de zaak ? Wel klonk om het rechtsgebouw het gebrul: a bas les Juifs! wel werden in het heetst van het proces Fransche Jodenwinkels geplunderd, wel verzekert Zola herhaaldelyk en met nadruk dat een der motoren in deze zaak buiten allen twyfel het anti semitisme is wat gaat dit alles Dr. Betz aan, als hij by de beoordeeling van een zaak er iets «buiten wil laten?" Dat niemand onzer er ooit iets tegen heeft openlijk een dwaling te erkennen, eenvoudig omdat die erkenning ons nooit in minachting zal brengen, ziedaar een opmerking van Dr. Betz zoo door en door van menschenkennis bly'k gevend, dat men er alty'd weer den oorspronkely'ken kop in herkent. We kennen de geheele waarheid niet, be weert hy verder. Dat is 't m. Dr. Betz. meent, gelooft, weet niets omtrent geen enkele zaak ter wereld of hy kent er de geheele, niets minder dan de geheele waarheid van. Daar is hij wy'sgeer voor! Wie onzer is niet vaak in de gelegenheid geweest bij zeer kleine zoowel als zeer groote vergrijpen tegon de zedelijkheid, vooral onder het zoogenaamde »volk" tot verontschuldiging en vergoely'kirg te hooren zeggen: 't Is van z'n leven al meer gebeurd. My scheen dit steeds een zeer bedenkelijke verdediging toe. De «kleine luyden" hebben thans den steun eens wijsgeers: Onrecht is van z'n leven al zoo vaak gebeurd, het gebeurt nog eiken dag, waar maak jullie toch zoo'n drukte om ? In ernst de wijsgeerigheden van Dr. Betz in zijn opstel over reyfus zy'n van de zwakste en dufste soort. Dat er nameloos veel onrecht op de wijde wereld geschiedt, is droevige waarheid, maar dat voor een rechtbank, daar waar men in naam van alle orde, van all» menschelijk welzijn met allen nadruk hand having van het recht heet te eischen, dat ook daar met voordacht want dat Dreyfus is gevonnisd op stukken, hem noch zjjn ver dediger getoond, staat rotsvast met voor dacht. herhaal ik dus, de rechtvaardigheid met voeten is getreden, is dit geen schouwspel zoo ontzettend, dat het den zielekreet van Zola ten volle rechtvaardigt? De heer Betz heeft het volste recht uit »J'accuse" niet meer te concludeeren dan dat ook Zola zich met de zaak heeft bemoeid voor mij en voor millioenen met my klonk sj'accuse" als een openbaring, als de uiting van een wereldintelligentie, die door de voelhorens van zijn waarneming en zy'n intuïtie, onontwarbaar in hare werkingen, werd geleid tot wat im grossen Ganzen de waarheid is. En tegen deze muurvaste meening is de beschouwing van Dr. Betz aangewaaid als een dorrend blad. Amst. 13-3-'88. A. B. DAVIDS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl