Historisch Archief 1877-1940
DB AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1085
De loonen zijn laag, de verdiensten zeer klein,
Dat is voor ons naaisters een kruis.
Hoe kunnen wij daar dan tevreden mee zijn ?
Die toestand brengt twist in ons huis.
Ook wij hebben recht op een mensch'lijk bestaan,
Saam daarvoor geleden, gestreden voortaan !
Dan eerst beeten wij: Allen n !" (bis.)
Eendrachtig te werken, dat blijve ons doel,
? Verbeet'ring in 't treurige lot;
En dringen wij aan op wat meer plichtgevoel,
Dan lukt alles wel aan bet slot.
En winnen wij leden, wij roepen hoezee!
Dan zingen er later veel honderden mé:
Lang leve de bond Allen n !" (bis.)
De naaistersbond behoort als weleer on
behoorlijke concurrentie onbillijke behan
deling, te bestrijden. Ik zeg als eertijds.
Dat vertelt ons de bekende sociale histo
ricus aldus : Wij wandelen naar den
Regulierstoren en stappen er een zijdeurtje
binnen dat ons naar een der
bovenvertrekken geleidt, dat tot gildekamer dient.
Daar vinden we de vier O ver vrouwen van
't wollenaaistergild aan de tafel geschaard,
en zij zitten er met oud-hollandsche deftig
heid. Die vrouwen gevoelen hare waar
digheid ; thuis oefenen ze ook »metterhant
het wolle naystersambacht" als ieder andere
gildezuster; hier zijn ze de wettige overheid
van het gild en weten haar gezag op te
houden.
Op de tafel ligt een half afgewerkte
armozijneu tabbaard. Voor de tafel staan
twee gildezustertjes, die met groote opge
wondenheid een hevig pleidooi voeren en
ze geraken daarbij nu en dan zoodanig
in vuur, dat ze als twee kamphaantjes tegen
elkander opvliegen, waarna dan ook de
oudste O vervrouw niet nalaat haar te ver
manen tot discretie en respect voor hare
overheid.
De zaak is deze. Zekere dame had
»vergeten" hare naaister te voldoen. De
schuldeischeresse, de driftigste van de twee, heeft
daarvan behoorlijk aangifte gedaan ter
gildekamer. Overeenkomstig Tiet vierde
artikel van den gildebrief is daarop door
een stadsbode aan alk gildezusters aan
zegging gedaan, dat het haar verboden was
voor de bedoelde dame eenig werk te mauen,
noch te leveren zoolang zij de
schuldeischeresse nog niet heeft betaald. Dit verbod
nu heeft de andere gildezuster voor de
gilderechtbank gedagvaard overtreden ;
de half afgewerkte armpzijnen tabbaard op
de tafel is het bewijs hiervan.
Het einde van de historie is, dat de
naaister die het gildeverbod heeft over
treden door de vervrouwen veroordeeld
wordt :
1. tot het storten van een gulden in de
gildebos;
2. de geheele rekening die de dame aan
de andere gildezuster schuldig is, uit eigen
zak te voldoen.
Zoo wist men in den gildentijd de ge
meenschappelijke belangen te doen eer
biedigen en te behartigen.
Naaisters van onzen tijd: neemt hieraan
een voorbeeld, toont uwe kloeke
vakgenooten uit den goeden, ouden tijd waardig.
Vereenigt u!
Groepeering, vereeniging, samenwerking
in arbeiders arbeidsters en zelfs ook
in ondernemerskringen, behooren de
machtwoorden te worden waardoor het veelhoofdig
monster der anarchie, die de productie in
voortdurende verwarring brengt en die de
arbeidsvruchten volgens Stuart Mill
in omgekeerde rede tot den geleverden
arbeid verdeelt wordt vermorseld. Daar
toe mede te werken, vraagt het werkelijk
welzijn der samenleving, vordert de vervul
ling van de eerste voorwaarde tot
oeconomischen vooruitgang. Tot die eerste conditie
behoort ook de burgerlijke wetgeving. Al
lengs meer verdringen de groote magazijnen
de kleine zaken. Wie dien ontwikkelings
gang der productie wil keeren, die wil
beproeven den Rijnstroom naar zijn bron
nen, naar zijn oorsprong terug te leiden.
Neen, die nieuwe vorm behoort te worden
gereglementeerd, zoodanig, dat de mindere
arbeidsmoeite en de meerdere winsten ge
dijen ten bate van allen die in de groote
arbeidsorganisatie werkzaam zijn. Wet
gever, wat hebt ge naast de vele bepalin
gen, nevens zoo menig voorschrift dat van
uw zorg voor het onmisbare kapitaal in de
vennootschap getuigt, voor den arbeid
voorgeschreven? Het is nog zoo bitter
weinig. Het behoort zoo vél te wezen.
Is niet de arbeid de bron van allen rijk
dom? Vormt hij niet de bron waaruit al
het kapitaal, al het arbeidsmateriaal ont
staat, waardoor al het kapitaal in stand
kan worden gehouden ?
Waarom toch die leemte, die schandelijke
nalatigheid? Omdat onze geheele burger
lijke wetgeving nog berust op die van de
heidensche romeinen, die den arbeid ver
achtten.
Dit gebrek is onder het individualisme
der negentiende eeuw pijnlijker dan ooit
geworden. Om die reden vraagt deze
teneinde-spoedende eeuw zoo dringend om
sociale regeling, ordening.
***
Op het aanstaande Paasch-cöngres van
de Sociaal-democratische Arbeiderspartij
dat alhier in Plancius &al worden gegeven
zal o. m. aan de orde gesteld worden en wel
door de afdeeling te Maastricht: Staats
toezicht op de arbeidersziekenkassen.
Dit voorstel herinnert me aan de ver
slagen der arbeidsenquête door de Tweede
Kamer, op voorstel, van den
tegenwoordigen minister van binnenlandsche zaken
den 13 October 1886 ingesteld en door
den president der commissie, mr. Verniers
van der Loeff, zoo talentvol geleid. Daar
in lees ik dat de heer J. H. Wijnen,
rector van het gesticht »de Nieuwenhof"
te Maastricht, getuigt: »In de tweede
plaats zou ik in geval van ziekte wenschen
verplichte instelling door de wet van een
ziekenfonds."
»De arbeider moet beschermd worden
tegen zijn patroon en wel ten eerste, dat,
wanneer de patroon failliet gaat, dan de
pensioenkas niet met hem er van door
gaat. Dan, als het gebeurt, dat zulk een
patroon zich «verwijdert'', zooals men wel
eens zegt, is hij in staat niet alleen zijn
eigene kas maar ook dien der werklieden
mede te nemen."....
»Of men stelle die fondsen onder de
bescherming van den staat, f men make
de wettelijke bepaling dat het bestuur der
fondsen, deels door fabrikanten, deels door
werklieden worden gevoerd"....
Ja, ja, die meneer Wijnen durfde wel
Wat te zeggen, luister:
«Eindelijk ten vierde, het pensioenfonds.
Mij dunkt dat wanneer een werkman 10,
20 soms 30 jaren zijn heer trouw gediend
heeft en hern duizenden en tienduizenden
heeft helpen verdienen, hij recht had dat
voor zijn ouden dag door den fabrikant
werd gezorgd"
l «Bovendien er zijn van die heeren waar
eok heel weinig aan te doen valt; zoodra
er quaestie is van geld, is er niets mede
aan te vangen."
Zou dat nog zoo wezen? Dat zal toch
niet de reden zijn, dat nog steeds te vergeefs
wordt gewacht op voorschriften die zulke
wijziging zouden brengen waardoor Stuart
MilFs woorden, bovenaangehaald, als voor
beeld van een geheel onware voorstelling
gemaakt zouden worden.
Zoo zachtjes aan gaan alle Staten ons
vóór, blijft Nederland alleen achter.
Nauwelijks heeft de deensche Kamer het
wetsontwerp op de verzekering van arbeiders
tegen ongevallen aangenomen, of eennieuw
ontwerp in gelijken geest wordt haar thans
voorgelegd.
Het pas aangenomen ontwerp strekt zich
slechts over een deel van de arbeiders,
voornamelijk de fabrieksarbeiders uit, en
nu wil de gematigde partij in de deensche
Kamer, dat ook de landarbeiders, dienst
boden, handwerkslieden, zeelieden, visschers
etc. onder de verzekering zullen vallen.
In het ontwerp, door haar thans inge
diend, wordt de ondersteuning geregeld
overeenkomstig de bepalingen van de wet
op de verzekering tegen ouderdom van 9
April '91. De eene helft van de bijdragen
moet de Staat betalen, de andere de ge
meenten. Bij de scheepvaart en de visscherij
zal de Staat zelfs 3/4 van de bijdragen
moeten voldoen.
De wissel wachters aan het station te
Kopenhagen hebben den 8-urigen werkdag
gekregen. Daarom hadden zij m Augustus
van het vorige jaar gevraagd.
Hun toestand wordt er heel wat door
verbeterd want tot dusverre moesten zij
dikwijls 13 uren per dag den wissel con
troleeren. Er zal voortaan in drie ploegen
gewerkt worden.
Deze verbetering zou zeker nog langen
tijd op zich hebben laten wachten, als niet
sinds het verzoek der arbeiders een ernstig
spoorwegongeluk als gevolg van overmatig
werk, ware gebeurd.
Zouden in Nederland ook nog eerst wat
treffende ongelukken moeten plaats hebben
alvorens den spoorwegbeambten vermin
dering van werkuren wordt toegestaan.
Het is zoo hoog noodig.
De duitsche socialisten bereiden zich met
goeden moed op de a. s. groote verkiezingen
voor. Hierbij kunnen de beproefde hoofd
leiders niet gemist worden. Met groot
gejuich is daarom de oude Liebknecht
welkom geheeten bij zijn bevrijding uit
de gevangenis. Hij is er niet minder op
geworden voor de propagande. Aan de
engelsche partijgenooten schrijft hij o. a.:
As far as I can judge now, my health
has not suffered, and I hope the strength
I have been able to gather in those four
months of involuntary repose will be of
good use in the momentous cainpaign of
the coming election.
Once more, many thanks to the English
friends and comrades. With fraternal
greetings?Yours.
Berlin, March 24,1898. W. LIEBKNECHT.
De engelsche socialisten hebben een
invloedrijke partijgenoote verloren door
het overlijden van mevrouw Eleanor Marx,
echtgenoote van dr. Eduard Aveling, docent
aan de Universiteit te Londen, in de
wetenschappelijke kringen dor wereldstad
wel bekend. Zij was de jongste dochter
van Karl Marx, geboren in 1854 te Londen
waar haar vader toen in ballingschap leefde.
Zij zou door vergiftiging een einde aan
haar leven gemaakt hebben.
Zou De grenswachter, uitgegeven door
de algemeene protestanten-vereeniging, zoo
kloek willen optreden als het motto aan
het hoofd van het pas verschenen eerste
nommer doet vermoeden:
Oranje in 't hart
En niemands knecht.
Dat is krasse taal. Het blad staat onder
redactie van de predikanten dr. W- Zuidema
en J. Quart te Utrecht. »En niemands
knecht", dat belooft wat. Ik hoop dal de
geachte redacteuren ook een exemplaar
hebben doen zenden o. m. aan hun
eerwaardigen hoogbejaarden collega, die door
eigen waarneming tot oordeelen geheel
bevoegd, mij zoo hartelijk schreef over de
knechtschap in de Langstraat, door »de
ellendige gedwongen winkelnering door
(hem) als door zoovelen veracht en veroor
deeld." De goede oude man krijgt dan
een hoopje dat hij nog beleven zal dat
men aan dat »waar schandaal meer of
minder paal en perk zal stellen."
Aan de nieuwe sociale strijders : hartelijk
welkom!
Amst., (i April '98.
D. STKITER.
Hiltiiiitittiiiiiiiiiiiiiiiitiifiiiiitiniiiiitiiniii
iitiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiliii
Mnziefc in ie Hoofdstad.
Het was een schoone, zinrijke gedachte van
de Amsterdamsche Afdeeling der Maatschappij
tot Bevordering der Toonkunst, den sterfdag te
herdenken van den grooten meester Johaunes
Brahms, juist een jaar nadat de mare van zijn
dood ons allen vervulde met diepe smart over
het verlies van een zoo edel denkend en zoo
diep gevoelend kunstenaar.
Zeer terecht heeft men gemeend een beeld
te moeten geven van zijn groot en veelomvattend
werken en daarom de uitvoering verdeeld over
drie dagen.
Als middenpunt dezer ygedachtenisviering"
grooter climax aan het slot teweeg gebracht
prijkte het Deutsches Requiem. Moeilijk zou men
voor den gedenkdag zelven (3 April), een pas
sender werk hebben kunnen kiezen en even
moeilijk zou men een geschikter gebouw hebben
kunnen vinden om dat heerlijke werk te ver
tolken, dan de Ronde Luthersche kerk. Daags
te voren werden in het Concertgebouw een paar
koorwerken, het piano-concert in Bes en een
drietal liederen uitgevoerd en op den derden
dag completeerde men het beeld met eenige van
's meesters kamermuziekwerken.
Men zal het aan de geschiedenis moeten over
laten, te beslissen welke plaats aan Brahms zal
mogen worden toegekend onder de groote geesten,
die langer bet muziekleven beheerschen dan hun
eigen leeftijd strekt. Door Schumann aan de
muzikale wereld voorgesteld als den man van
neue Bahnen," (1853) was ieders oog vanden
beginne af met groote belangstelling op Brahms
gericht. En inderdaad, waar vindt men een van God
begenadigd kunstenaar, die als een andere Pallas
Athene, reeds dadelijk met zijn opus l in volle
wapenrusting en in het bezit van eene kostbare
eigen persoonlijkheid, den volke tegemoet treedt?
Of is zijne C-dur Sonate niet een werk van
groote eigendommelijkhcid, zoowel in stijl als
in de behandeling der klaviertechniek, en
dan zijn op. 3, die wonderbare rauziek-poëzie
bij Reicick's Liebestreue ?" Is dat niet een
lied een kleinigheid slechts maar zoo
schoon, dat het later door hem zelven alleen
in andere liederen is geëvenaard, niet over
troffen kunnen worden? Van Sehubert en
Mendelssohn slechts, zal men iets dergelijks
kunnen verklaren. Óf nu Bülow recht heeft
gehad en of men Brahms over een halve eeuw
met de beide andere groote B's, Baoh en Beet
hoven in n adem zal mogen noemen? Liever
laten wij daarover de toekomstige generatie
oordeelen! Ongelukkigerwijze hebben
philisterachtige tijdgenooten het noodig geoordeeld,
Brahms als troef uit te spelen, tegenover het
veld winnende Wagnerisme! Hoe heeft zulks
den meester zelf geërgerd! Hoe slechten dienst
heeft men daarmede zijner kunst bewezen. Van
hoe weinig begrip van stijl spreekt het, Wagner,
den dramaturg bij uitnemendheid, tegenover
Brahms, den man der absolute muziek, te stellen !
Zonder nu op het oordeel der geschiedenis te
willen vooruitloopen, kan men toch thans reeds
in vollen gemoede verklaren, dat Brahms eene
zeldzaam krachtige, stoere figuur is in ons kunst
leven, die, wars van elke zuidlandsche weekheid
en sentimentaliteit, door zijne echt
Noordduitsche Herb-" en Derbheit" op de volken
van het germaansche type een grooten invloed
heeft uitgeoefend.
En thans een woord over de uitvoering der
verschillende werken.
De Rhapsodie voor alt-solo en mannenkoor
met orchest, gecomponeerd op een fragment uit
Goethe's Harzreise im Winter, vermocht slechts
weinig indruk op mij te maken, door het boven
alle beschrijving langzame tempo waarin de heer
Röntgen dit opus liet. uitvoeren. Noch mej.
Brema, noch het koor en het orchest konden
mij in die poëtische stemming brengen, die ik
steeds bij de Rhapsodie heb gevoeld. Ware het
niet goed gezien om hiervoor b.v. net Gesang
der Parzen te doeu uitvoeren, naar ik meen
hier nog onbekend ?
In het Bes-dur concert voor piano wist Rönt
gen gelukkig dien indruk geheel weg te nemen.
Hier bereikte de stemming een hoog punt,
want het orchest, onder leiding van den heer
Mengelberg, t.oov.'T.ld wonderen van klank in deze
klaviersymphonie i\; voorschijn en Röntgen, nu
eens droomend en vaag, dan weder energiek en
krachtig in den Tasten greifend" wist op bijzon
der gelukkige wijze de poëzievolle intentiën van
dit toongedicht weer te geven. Onvermeld mag
ik niet laten de voortreffelijke wijze waarop de
heer Mossel de verrukkelijke cello-melodie van
het derde deel speelde.
Mejuffrouw Brema zong daarna zeer schoon
eenige liederen; o.a. het overbekende Von
ewiger Liebe" en ,Mainacht" en het bijna niet
bekende Der Frühling", welk laatste lied zij
op aanhoudend verlangen van het publiek moest
herhalen.
Het tweede deel werd ingenomen door het
achtstemmige Triumphlied". Een zegezang,
waarbij Brahms zijn echt Duitsch hart lucht
gaf in jubelkreten ter eere van de overwinning
der »Duitsche wapenen" in 1871. Hij droeg het
op aan den pas Bekroonden keizer Wilhelm I.
Ontegenzeggelijk is het Triumphlied een werk,
dat, wat grootschheid van conceptie, koenheid
van bouw, meesterschap in de behandeling van
het materiaal, geheel alleen staat in de moderne
koor-litteratuur. Ik ga zelfs verder en durf
beweren dat, na Bach's Hohe Messe, geen zóó
imposant koorwerk geschreven is. En toch is
het niet de geest van Bach, veeleer die van
Handel, welke over den componist gezweefd
heeft, bij Jiet concipieeren van zijn werk. De
heer J. R.(öntgen?) deed goed een beknopte
analyse in liet tekstboek te geven, der verschil
lende motieven. Het werk toch is vrijwel onbe
kend hier; slechts weinige der toehoorders zullen
vermoedelijk de schoone uitvoering, die Verhulst
eens van dit werk gegeven heeft, bijgewoond heb
ben. Of de uitvoering van thans op gelijke hoogte
stond van die van toen? Ik zou onwaar zijn,
als ik die vraag bevestigend beantwoordde. Ik
heb echter veel genoten van het werk, wijl het
zoo juist naar de intentiën werd opgevat; weer
gegeven niet want de hiervoor zoo noodige
energie bestond alleen bij den Directeur, niet
bij de uitvoerenden. Men zou steeds meer
kracht en aplomb gewenseht hebben en ... ook
meer fijalieid en jiuanceeriDg bij het
wondervolle gedeelte iu G, Lasst uns freuen und
fröhlich sein."
De heer Orelio zong de kleine baritonpartij
goed, zonder echter daaraan het echte Brahmsche
relief te kunnen verleenen.
De uitvoering van het Requiem" op den
tweeden dag zal wel op alle toehoorders een
grooten indruk gemaakt hebben. Zij was dan
ook zeer schoon en het werk waardig. Het zou
mij te ver voeren, alle onderdeelen in den breede
te bespreken. Slechts wil ik wijzen op het heer
lijke koor no. 5, met sopraan-solo door mevrouw
Noordewier, op ongemeen seaoone wijze gezongen
Inderdaad, als mevrouw Noordewier in een kerk
zulke muziek zingt, dan sleept zij allen mede
tot eeue wereld van hooger leven en voelen;
ook op het koor miste dat zijne uitwerking niet,
want in dit nummer heeft het zijn glaiispunt
geboden. Doch ook de heer Messchaert was
voortreffelijk in zijne solo Herr lehre doch mich"
(N o. 3). Ook van hem ging eene bezielende
kracht uit op koor en orchest. Voor mij
waren de gedeelten, van no. 3 af, expressiever
in de uitvoering dan de eerste twee. Het was
of het koor aanvankelijk niet bij machte was
de diepe beteekenis der woorden //selig, trosten,
weinen" enz. weer te geven. Eerst nadat de
heer Messehaert en mevrouw Noordewier de
groote kracht, van eene schooue dictie en ge
voelvolle uitdrukking hadden aangetoond, was
het alsof hierin eene heilzame verandering kwam.
De groote C-dur fuga werd flink gezongen; een
kleine versnelling van het tempo, zou een nog
hebben. Doch over het algemeen was de indruk
een voortreffelijke.
Is dat nu hetzelfde koor, dat gisterenavond
en op zoo menige vroegere uitvoering, in elemen
taire kracht te kort schoot, zoo vroeg ik mij
af, na de uitvoering? En toen ik het antwoord
zocht op die vraag, meende ik het voor een
groot deel te moeten vinden in de acoustische
verhoudingen van het Concertgebouw, dat mij
voor groote kooruitvoeringen niet die geschikt
heid schijnt te bezitten als de zalen te Utrecht
Haarlem, Rotterdam, en ook wijlen onze Park
zaal. Zou daarin geen verbetering zijn aan te
brengen?
De derde gedenkdag werd ingeleid met eene
zoo verrukkelijke interpretatie van het quintet
met elarinet, als ik mij niet herinner nog gehoord
te hebben. De heer Mühlfeld uit Meiningen is
juist door dit quintet, bij ons bekend als een
kunstenaar van den eersten rang. Overheerlijk
was zijn toon en aan zaag gelijk was zijn mooi
legato. Onze Cramer, v. Adelberg, Hofmeester
en Mossel waren zijne /,ebenbürtige" partners.
De subtiliteit van het werk bleek niet geschaad
te worden door eene uitvoering in de groote
zaal. Ragfijn en vol poëzie, klonken de verschil
lende stemmen door en over elkaar. Minder
bekoorde mij het schoone sextet voor twee
violen, twee alten en twee violoncellen. De
uitvoering stond niet op de hoogte van het
quintet en ook eischt dit werk, dat de toehoorder
op menige plaats den indruk krijge van eene
kraclitsuiting. Die indruk nu, zou men in eene
kleine zaal gekregen hebben; in deze groote
zaal echter klonken de zes strijkintrumenten
niet machtig genoeg.
Door mevrouw Uzielli, mej. Blaauw en de
heeren Phlippeau (deze, inspringende voor den
heer Rogmans, die ongesteld was geworden) en
Messchaert werden voorts nog de Zigeunerlieder
en de eerste cyclus Liebeslieder op buitengewoon
artistieke wijze gezongen; de eerste door den
heer Röntgen alleen, de tweede mede door
mevrouw Röntgen, wonderbaar mooi begeleid.
Den heer Phlippeau komt voor zijne voortref
felijke medewerking, waaraan men het niet
voorbereid zijn in geenen deele kon bespeuren,
een extra woord van dank toe.
Zooals men ziet, heeft men eene gelukkige
greep gedaan uit Brahms' werken; en toch
meen ik niet te moeten verzwijgen, dat het
mij zeer bevreemd heeft, dat men 's meesters
zwanenzang de «Vier ernste Gesange" niet op
het programma geplaatst heeft; vooral daar,
waar men een kunstenaar als Messchaert tot
de medewerkers mocht tellen. Hoe heerlijk zou
juist hij, die 's meesters langzame wegkwijnen
van nabij heeft gade geslagen, deze diep ge
voelde gezangen vertolkt hebben.
Maar laat ik dit opstel besluiten met een
woord van dank aan Röntgen, de ziel van alle
uitvoeringen, en aan het Bestuur der
Toonkunstafdeeling onzer stad. Het was eene
gedachtenisviering, den meester waardig, en Amsterdam
tot eer verstrekkende.
Jammer dat niet, een groot aantal kunstenaars en
Brahms-vereerders buiten Amsterdam en buiten
Nederland als gasten der «Maatschappij" tegen
woordig is geweest. Zeker zou ieder den indruk
mede naar huis genomen hebben, dat Amster
dam op schoone en indrukwekkende wijze de
herinnering aan het afsterven van den geliefden
toondichter heeft herdacht.
ANT, AVEKKAMP.
De volksconcerten in den afgeloopen
winter.
De Commissie der Volksconcerten hield
Dinsdag 11. eene vergadering, waarin de pen
ningmeester rekening en verantwoording deed
van zijn gevoerd beheer.
Daaruit bleek, dat de 14 concerten die van
October tot Maart zijn gegeven, een verlies
hebben opgeleverd van f 97.00 per concert.
Dit verlies was in den vorigen winter ge
ringer, nml. / 51.18 per concert.
Het verlies werd gedekt door bijdragen van
twintig belangstellende Amsterdammers, tot
eene som van / 1310.?, terwijl een nadeelig
overschot van ruim / 100.?nog moest wor
den bygepast.
Het kleinst aantal toehoorders was in den
afgeloopen winter 843, het grootst aantal 2737,
toen het orkest onzer Nederlandsche Opera
optrad. Het gemiddeld getal bezoekers was
1519, tegenover 2283 in den winter van 1896/97.
Deze vermindering is, naar het oordeel der
Commissie, toe te schrijven niet allereerst
aan het slechte weer, dat vooral in Februari
en Maart 11. vele bezoekers thuis hield, maar
voornamelijk aan het feit, dat vooral in dezen
winter, vaak in navolging dezer dubbeltjes
concerten, op vele plaatsen allerlei ontspanning
werd aangeboden, ook muziek, die, schoon
van minder gehalte, toch altijd eenige hon
derden trok.
De Commissie hoopt echter in den volgenden
winter haren arbeid te hervatten, zoo spoedig
zij een geschikt lokaal beschikbaar zal vinden
en een goed orkest, dat bereid is op te treden.
Men weet, dat het Arenagebouw tegen den
aanstaanden herfst verhuurd is aan het circus
Renz, zoodat deze zoo geschikte localiteit
voorloopig niet te verkrijgen is. Maar wanneer
het Arenagebouw op Zondagmiddag kan worden
gehuurd hoopt de Commissie in staat te zijn,
wederom klassieke muziek, goed uitgevoerd,
aan te bieden aan het kunstlievend publiek,
dat zooveel blijken van waardeering heeft ge
geven.
Volks-oratorium-concerten.
Dezer dagen heeft zich hier ter stede eene
commissie gevormd, welke zich ten doel stelt,
uitvoeringen te geven van groote werken voor
soli, koor en orkest, tegen een entree van 25
cents, waaronder het tekstboekje, tevens bewijs
van toegang begrepen is. Deze concerten
zullen gegeven worden onder leiding van den
heer A. H. Tieris, met medewerking van be
kende solisten, van een flink koor en van een
deel van het orkest van het concertgebouw.
De eerste uitvoering zal in de tweede helft
van de maand Mei plaats hebben in het gebouw
Arena; ten gehoore zal worden gebracht
Mendelssohn's Elins, natuurlijk met Ilollandschen
tekst.
Het Bestuur der Commissie tot welke tal
van bekende Amsterdammers zijn toegetreden
bestaat uit de beeren Jhr. Mr. C. J. den Tex,
Mr. G. Keiler Jr., S. .1. H. Gompertz, W.
Stumptt' Jr., A. II. Tierie en J. A. Tours.
Tot dekking van eventueele tekorten, die
echter naar men hoopt zullen kunnen worden
vermeden, zal een klein hulpfonds worden
bijeengebracht.
Ongetwijfeld zal ook deze poging om de
kunst te populariseeren bij velen instemming
en steun vinden.
Nederlanilsciie artisten te Parijs.
George de Feure.
In een stille cuévan de rue Boissy d'Anglas
onmiddellijk nabjj het drukke Parysche leven
der groote boulevards en van de Champs
Elysées, ligt het groote atelier van George de
Feure. Hoewel deze jonge schilder zjjn
Hollandschen naam van Sluy ters voor een Franschen
verwisselde; hoewel hij zjjn moedertaal (een
uitdrukking die voor hem in deze beteekenis
iets van een contradictio in terminis heeft, want
zijn moeder was een waalsche) nagenoeg niet,
maar bijna altijd fransch spreekt toch heeft
h\j het hollandsch niet vergeten, hy vermydt
het gebruik er van, omdat hij, uit eerbied,
het liever niet dan gebrekkig spreekt, en
hy is al zoo lang weg uit ons vaderland;
hoewel wjj in dien eleganten, ruigen jongen
man, met zy'n scherp omlijnde gelaatstrekken
die aan een napoleonskop doen denken, zy'n
afwisselend droomerigen en scherpspeurenden
blik, veel eerder den sceptischen parij zenaar
dan den strammen, goedronden hollander zien,
schikt de Feure zich onmiddellijk onder de
hollanders wanneer het met het onderscheid
van nationaliteiten op rangschikken aankomt.
(Toen er, eenigen tjjd geleden, sprake was
van een kleine keuze-tentoonstelling van
landgenooten te Parijs een plan welks ver
wezenlijking door mij niet is opgegeven
stelde hij er pry's op zü'n plaats onder z\jn
landgenooten in te nemen).
Dat groote vierkante atelier met hoog inval
lend licht, modern-gemakkelijk en smaakvol
maar niet weelderig ingericht, bereikt men
door een miniatuur salonnetje, dat met zy'n
grijs-blauwe draperieën en kleine lage
meubeltjes een droomhoekje voor een bevallige
jonge vrouw kan zy'n .... hy heeft het, met
zy'n fijn gevoel voor decoratie, misschien wel
zoo bedoeld, want onze artist is eenige maanden
geleden getrouwd; zy'n vrouw is jong en be
vallig, en zeker is zy' smaakvol, want zy is
de medewerkster van haar man.
De Feure is in Nederland weinig anders
bekend dan als «fabricant d'affiches", zooals
hy het zelf met een weinig ingenomenheid
zeide. Hy is echter, met een wonderlijke
gave voor decoratieve combinaties en paringen
voor tinten, vooral schilder der vrouw. De
vrouw, door hem begrepen als de hoogstn
incarnatie der schoonheid, tevens als die van
het kwaad (la suprême beautéqui est Ie mal
suprême, zooals een Parysche litterator onlangs
zeide over de Feure sprekend), vormt het
middenpunt van zijn composities, zy is het
uitgangspunt van ieder zyner werken. De
voorbeelden daartoe heb ik bij de hand.
Van deze serie ^Femmes damnées", uit de
Flenrs du Mal van Charles Beaudelaire, die
in lithographieën als albums van tien platen
znllen verschenen ze waren bijna gereed
zooals ik ze zag is ieder blad een sprekend
voorbeeld van de Feures persoonlijke kunst,
van zijn pessimisme,
Comme un bt'tail pensif sur Ie sable couckées,
Eli es toiirneut leurs yens vers l'horizon des mers,
Et leurs pieds se clierchant et leurs mains rapprochées
Ont de douces langueurs et des frissons amei'a.
Ieder er van mag ik noemen een symphonie
van nuances met n kleur tot grondtoon; en
al die nuances zijn aangebracht in bevallig
decoratieve figuren, besloten in harmonieus ge
bogen ly'nen, nu eens in rood, dan in blauw,
in geel of violet, forsch en teeder, in krachtig; n
zwaai of in zachte bocht. En daarin heeft de
vrouw haar plaats gevonden :' »les unes ... vont
pelant l'amour des craintives enfances,"
«d'autres marchent lentes et graves a travers
les rochers pleins d'apparitions", »il en est qui
dans Ie creux muet de vieux antres païens
t'appellent au secours de leurs fièvreshurlantes",
en anderen weer »mêlent l'écume du plaisir
aux larmes des tourments."
Zy zy'n maagden, demonen, monsters en
martelaressen, en in zijn beelden zegt de
schilder de woorden van Beaudelaire na:
«Pauvres soeurs, je vous aime autant que
je vous plains."
De Feure is pessimist
Zijn groote schilderij, die hij eerst voor den
aanstaanden Salon (ex-Champ-de-Mars) be
stemd had, maar afzonderlijk zal tentoonstellen
zoodra zij gereed is, draagt van dat pessimisme
niet minder de kenmerken dan zijn illustraties
der Femmes damnées dit doen. Van die
schilderij had ik, vóór eenigen tijd, de zwak
omlijnde schets van kleine afmeting gezien;
deze leerde mij veel omtrent het te verwachten
kunstwerk, meer nog echter deden het mij de
woorden waarin de schilder mij zijn plan, zijn
denkbeeld, meedeelde. In zijn gedachte had
het philosophische beeld vorm aangenomen,
vaag wat de onderdeelen, krachtig wat het
begrip betreft. En zag hij dan op, al spre
kende, van zijn werktafel, waarop de schets
lag, met een afwisselend droomerigen en
scherpstarenden blik, naar het groote gespannen
doek tegenover hem, dan was het als maakten
zich daar reeds de beelden voor hem los uit
het witte rechtomlijnde vlak. Het zal zijn de
allegorie der vrouw in het egoïsme harer
schoonheid, in de glorie harer overheersching
door de schoonheid, met de perversiteit, de
ondeugd, de wreedheid, de smart, die zij,
bewust, van haar schoonheid doet uitgaan,
daarbij de marteling, de vernedering, de onder
werping van den man. In velschillende groepen
verdeeld als een triptiek, paart de Feure de
allegorie van het kwaad door de schoonheid
der vrouw aan beelden aan het moderne leven
ontleend.
Weinige dagen geleden zag ik zy'n doek.
Voor de hoofdfiguren was slechts de plaats
aangegeven, maar de omgeving, zeer decoratief
in nuai'Cen van rood en van paarsch, een
weelderig kleurenspel, had haar plaats in
harmonieuse schikking gevonden, en ik zou mij
een denkbeeld maken van die weelderig
krachtige mengeling van motieven, die straks
een duidelijker vorm zullen aannemen. Hier
en daar was zulk een motief als zelfstandig
onderdeel reeds gansch uitgewerkt, zoo een
gracht met huizen, hollandsche gevels met een
brug er voor, die ons verplaatsen naar de
meest pittoreske Jordaan-buurt van Amster
dam. Volgt de Feure in zy'n Conte de Fee,
zooals hij dit schilderij noemt (en niet Caresses
du diaUe), zijn schets die ik zag, dan zal het
midden worden ingenomen door een superbe
naakt figuur de triomf der schoonheid.
Rondziende ontmoette ik andere werken
waarin deze jonge kunstenaar van zijn groote
werkkracht, maar tevens van zijn pessimisme
in de kunst getuigenis geeft. Ik noem een
minutieus bewerkte titelplaat, ook als triptiek
uitgevoerd, die, in lithografie, tot beeldende
inleiding moet dienen van een serie platen
ter illustratie van een reeks verhalen van
Marcel Schwob, La porte du rêve, van welke
platen hij mij er een tiental toonde, keurige
teekeningen van bizarre onderwerpen. Door