De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 10 april pagina 2

10 april 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DB AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1085 De loonen zijn laag, de verdiensten zeer klein, Dat is voor ons naaisters een kruis. Hoe kunnen wij daar dan tevreden mee zijn ? Die toestand brengt twist in ons huis. Ook wij hebben recht op een mensch'lijk bestaan, Saam daarvoor geleden, gestreden voortaan ! Dan eerst beeten wij: Allen n !" (bis.) Eendrachtig te werken, dat blijve ons doel, ? Verbeet'ring in 't treurige lot; En dringen wij aan op wat meer plichtgevoel, Dan lukt alles wel aan bet slot. En winnen wij leden, wij roepen hoezee! Dan zingen er later veel honderden mé: Lang leve de bond Allen n !" (bis.) De naaistersbond behoort als weleer on behoorlijke concurrentie onbillijke behan deling, te bestrijden. Ik zeg als eertijds. Dat vertelt ons de bekende sociale histo ricus aldus : Wij wandelen naar den Regulierstoren en stappen er een zijdeurtje binnen dat ons naar een der bovenvertrekken geleidt, dat tot gildekamer dient. Daar vinden we de vier O ver vrouwen van 't wollenaaistergild aan de tafel geschaard, en zij zitten er met oud-hollandsche deftig heid. Die vrouwen gevoelen hare waar digheid ; thuis oefenen ze ook »metterhant het wolle naystersambacht" als ieder andere gildezuster; hier zijn ze de wettige overheid van het gild en weten haar gezag op te houden. Op de tafel ligt een half afgewerkte armozijneu tabbaard. Voor de tafel staan twee gildezustertjes, die met groote opge wondenheid een hevig pleidooi voeren en ze geraken daarbij nu en dan zoodanig in vuur, dat ze als twee kamphaantjes tegen elkander opvliegen, waarna dan ook de oudste O vervrouw niet nalaat haar te ver manen tot discretie en respect voor hare overheid. De zaak is deze. Zekere dame had »vergeten" hare naaister te voldoen. De schuldeischeresse, de driftigste van de twee, heeft daarvan behoorlijk aangifte gedaan ter gildekamer. Overeenkomstig Tiet vierde artikel van den gildebrief is daarop door een stadsbode aan alk gildezusters aan zegging gedaan, dat het haar verboden was voor de bedoelde dame eenig werk te mauen, noch te leveren zoolang zij de schuldeischeresse nog niet heeft betaald. Dit verbod nu heeft de andere gildezuster voor de gilderechtbank gedagvaard overtreden ; de half afgewerkte armpzijnen tabbaard op de tafel is het bewijs hiervan. Het einde van de historie is, dat de naaister die het gildeverbod heeft over treden door de vervrouwen veroordeeld wordt : 1. tot het storten van een gulden in de gildebos; 2. de geheele rekening die de dame aan de andere gildezuster schuldig is, uit eigen zak te voldoen. Zoo wist men in den gildentijd de ge meenschappelijke belangen te doen eer biedigen en te behartigen. Naaisters van onzen tijd: neemt hieraan een voorbeeld, toont uwe kloeke vakgenooten uit den goeden, ouden tijd waardig. Vereenigt u! Groepeering, vereeniging, samenwerking in arbeiders arbeidsters en zelfs ook in ondernemerskringen, behooren de machtwoorden te worden waardoor het veelhoofdig monster der anarchie, die de productie in voortdurende verwarring brengt en die de arbeidsvruchten volgens Stuart Mill in omgekeerde rede tot den geleverden arbeid verdeelt wordt vermorseld. Daar toe mede te werken, vraagt het werkelijk welzijn der samenleving, vordert de vervul ling van de eerste voorwaarde tot oeconomischen vooruitgang. Tot die eerste conditie behoort ook de burgerlijke wetgeving. Al lengs meer verdringen de groote magazijnen de kleine zaken. Wie dien ontwikkelings gang der productie wil keeren, die wil beproeven den Rijnstroom naar zijn bron nen, naar zijn oorsprong terug te leiden. Neen, die nieuwe vorm behoort te worden gereglementeerd, zoodanig, dat de mindere arbeidsmoeite en de meerdere winsten ge dijen ten bate van allen die in de groote arbeidsorganisatie werkzaam zijn. Wet gever, wat hebt ge naast de vele bepalin gen, nevens zoo menig voorschrift dat van uw zorg voor het onmisbare kapitaal in de vennootschap getuigt, voor den arbeid voorgeschreven? Het is nog zoo bitter weinig. Het behoort zoo vél te wezen. Is niet de arbeid de bron van allen rijk dom? Vormt hij niet de bron waaruit al het kapitaal, al het arbeidsmateriaal ont staat, waardoor al het kapitaal in stand kan worden gehouden ? Waarom toch die leemte, die schandelijke nalatigheid? Omdat onze geheele burger lijke wetgeving nog berust op die van de heidensche romeinen, die den arbeid ver achtten. Dit gebrek is onder het individualisme der negentiende eeuw pijnlijker dan ooit geworden. Om die reden vraagt deze teneinde-spoedende eeuw zoo dringend om sociale regeling, ordening. *** Op het aanstaande Paasch-cöngres van de Sociaal-democratische Arbeiderspartij dat alhier in Plancius &al worden gegeven zal o. m. aan de orde gesteld worden en wel door de afdeeling te Maastricht: Staats toezicht op de arbeidersziekenkassen. Dit voorstel herinnert me aan de ver slagen der arbeidsenquête door de Tweede Kamer, op voorstel, van den tegenwoordigen minister van binnenlandsche zaken den 13 October 1886 ingesteld en door den president der commissie, mr. Verniers van der Loeff, zoo talentvol geleid. Daar in lees ik dat de heer J. H. Wijnen, rector van het gesticht »de Nieuwenhof" te Maastricht, getuigt: »In de tweede plaats zou ik in geval van ziekte wenschen verplichte instelling door de wet van een ziekenfonds." »De arbeider moet beschermd worden tegen zijn patroon en wel ten eerste, dat, wanneer de patroon failliet gaat, dan de pensioenkas niet met hem er van door gaat. Dan, als het gebeurt, dat zulk een patroon zich «verwijdert'', zooals men wel eens zegt, is hij in staat niet alleen zijn eigene kas maar ook dien der werklieden mede te nemen.".... »Of men stelle die fondsen onder de bescherming van den staat, f men make de wettelijke bepaling dat het bestuur der fondsen, deels door fabrikanten, deels door werklieden worden gevoerd".... Ja, ja, die meneer Wijnen durfde wel Wat te zeggen, luister: «Eindelijk ten vierde, het pensioenfonds. Mij dunkt dat wanneer een werkman 10, 20 soms 30 jaren zijn heer trouw gediend heeft en hern duizenden en tienduizenden heeft helpen verdienen, hij recht had dat voor zijn ouden dag door den fabrikant werd gezorgd" l «Bovendien er zijn van die heeren waar eok heel weinig aan te doen valt; zoodra er quaestie is van geld, is er niets mede aan te vangen." Zou dat nog zoo wezen? Dat zal toch niet de reden zijn, dat nog steeds te vergeefs wordt gewacht op voorschriften die zulke wijziging zouden brengen waardoor Stuart MilFs woorden, bovenaangehaald, als voor beeld van een geheel onware voorstelling gemaakt zouden worden. Zoo zachtjes aan gaan alle Staten ons vóór, blijft Nederland alleen achter. Nauwelijks heeft de deensche Kamer het wetsontwerp op de verzekering van arbeiders tegen ongevallen aangenomen, of eennieuw ontwerp in gelijken geest wordt haar thans voorgelegd. Het pas aangenomen ontwerp strekt zich slechts over een deel van de arbeiders, voornamelijk de fabrieksarbeiders uit, en nu wil de gematigde partij in de deensche Kamer, dat ook de landarbeiders, dienst boden, handwerkslieden, zeelieden, visschers etc. onder de verzekering zullen vallen. In het ontwerp, door haar thans inge diend, wordt de ondersteuning geregeld overeenkomstig de bepalingen van de wet op de verzekering tegen ouderdom van 9 April '91. De eene helft van de bijdragen moet de Staat betalen, de andere de ge meenten. Bij de scheepvaart en de visscherij zal de Staat zelfs 3/4 van de bijdragen moeten voldoen. De wissel wachters aan het station te Kopenhagen hebben den 8-urigen werkdag gekregen. Daarom hadden zij m Augustus van het vorige jaar gevraagd. Hun toestand wordt er heel wat door verbeterd want tot dusverre moesten zij dikwijls 13 uren per dag den wissel con troleeren. Er zal voortaan in drie ploegen gewerkt worden. Deze verbetering zou zeker nog langen tijd op zich hebben laten wachten, als niet sinds het verzoek der arbeiders een ernstig spoorwegongeluk als gevolg van overmatig werk, ware gebeurd. Zouden in Nederland ook nog eerst wat treffende ongelukken moeten plaats hebben alvorens den spoorwegbeambten vermin dering van werkuren wordt toegestaan. Het is zoo hoog noodig. De duitsche socialisten bereiden zich met goeden moed op de a. s. groote verkiezingen voor. Hierbij kunnen de beproefde hoofd leiders niet gemist worden. Met groot gejuich is daarom de oude Liebknecht welkom geheeten bij zijn bevrijding uit de gevangenis. Hij is er niet minder op geworden voor de propagande. Aan de engelsche partijgenooten schrijft hij o. a.: As far as I can judge now, my health has not suffered, and I hope the strength I have been able to gather in those four months of involuntary repose will be of good use in the momentous cainpaign of the coming election. Once more, many thanks to the English friends and comrades. With fraternal greetings?Yours. Berlin, March 24,1898. W. LIEBKNECHT. De engelsche socialisten hebben een invloedrijke partijgenoote verloren door het overlijden van mevrouw Eleanor Marx, echtgenoote van dr. Eduard Aveling, docent aan de Universiteit te Londen, in de wetenschappelijke kringen dor wereldstad wel bekend. Zij was de jongste dochter van Karl Marx, geboren in 1854 te Londen waar haar vader toen in ballingschap leefde. Zij zou door vergiftiging een einde aan haar leven gemaakt hebben. Zou De grenswachter, uitgegeven door de algemeene protestanten-vereeniging, zoo kloek willen optreden als het motto aan het hoofd van het pas verschenen eerste nommer doet vermoeden: Oranje in 't hart En niemands knecht. Dat is krasse taal. Het blad staat onder redactie van de predikanten dr. W- Zuidema en J. Quart te Utrecht. »En niemands knecht", dat belooft wat. Ik hoop dal de geachte redacteuren ook een exemplaar hebben doen zenden o. m. aan hun eerwaardigen hoogbejaarden collega, die door eigen waarneming tot oordeelen geheel bevoegd, mij zoo hartelijk schreef over de knechtschap in de Langstraat, door »de ellendige gedwongen winkelnering door (hem) als door zoovelen veracht en veroor deeld." De goede oude man krijgt dan een hoopje dat hij nog beleven zal dat men aan dat »waar schandaal meer of minder paal en perk zal stellen." Aan de nieuwe sociale strijders : hartelijk welkom! Amst., (i April '98. D. STKITER. Hiltiiiitittiiiiiiiiiiiiiiiitiifiiiiitiniiiiitiiniii iitiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiliii Mnziefc in ie Hoofdstad. Het was een schoone, zinrijke gedachte van de Amsterdamsche Afdeeling der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, den sterfdag te herdenken van den grooten meester Johaunes Brahms, juist een jaar nadat de mare van zijn dood ons allen vervulde met diepe smart over het verlies van een zoo edel denkend en zoo diep gevoelend kunstenaar. Zeer terecht heeft men gemeend een beeld te moeten geven van zijn groot en veelomvattend werken en daarom de uitvoering verdeeld over drie dagen. Als middenpunt dezer ygedachtenisviering" grooter climax aan het slot teweeg gebracht prijkte het Deutsches Requiem. Moeilijk zou men voor den gedenkdag zelven (3 April), een pas sender werk hebben kunnen kiezen en even moeilijk zou men een geschikter gebouw hebben kunnen vinden om dat heerlijke werk te ver tolken, dan de Ronde Luthersche kerk. Daags te voren werden in het Concertgebouw een paar koorwerken, het piano-concert in Bes en een drietal liederen uitgevoerd en op den derden dag completeerde men het beeld met eenige van 's meesters kamermuziekwerken. Men zal het aan de geschiedenis moeten over laten, te beslissen welke plaats aan Brahms zal mogen worden toegekend onder de groote geesten, die langer bet muziekleven beheerschen dan hun eigen leeftijd strekt. Door Schumann aan de muzikale wereld voorgesteld als den man van neue Bahnen," (1853) was ieders oog vanden beginne af met groote belangstelling op Brahms gericht. En inderdaad, waar vindt men een van God begenadigd kunstenaar, die als een andere Pallas Athene, reeds dadelijk met zijn opus l in volle wapenrusting en in het bezit van eene kostbare eigen persoonlijkheid, den volke tegemoet treedt? Of is zijne C-dur Sonate niet een werk van groote eigendommelijkhcid, zoowel in stijl als in de behandeling der klaviertechniek, en dan zijn op. 3, die wonderbare rauziek-poëzie bij Reicick's Liebestreue ?" Is dat niet een lied een kleinigheid slechts maar zoo schoon, dat het later door hem zelven alleen in andere liederen is geëvenaard, niet over troffen kunnen worden? Van Sehubert en Mendelssohn slechts, zal men iets dergelijks kunnen verklaren. Óf nu Bülow recht heeft gehad en of men Brahms over een halve eeuw met de beide andere groote B's, Baoh en Beet hoven in n adem zal mogen noemen? Liever laten wij daarover de toekomstige generatie oordeelen! Ongelukkigerwijze hebben philisterachtige tijdgenooten het noodig geoordeeld, Brahms als troef uit te spelen, tegenover het veld winnende Wagnerisme! Hoe heeft zulks den meester zelf geërgerd! Hoe slechten dienst heeft men daarmede zijner kunst bewezen. Van hoe weinig begrip van stijl spreekt het, Wagner, den dramaturg bij uitnemendheid, tegenover Brahms, den man der absolute muziek, te stellen ! Zonder nu op het oordeel der geschiedenis te willen vooruitloopen, kan men toch thans reeds in vollen gemoede verklaren, dat Brahms eene zeldzaam krachtige, stoere figuur is in ons kunst leven, die, wars van elke zuidlandsche weekheid en sentimentaliteit, door zijne echt Noordduitsche Herb-" en Derbheit" op de volken van het germaansche type een grooten invloed heeft uitgeoefend. En thans een woord over de uitvoering der verschillende werken. De Rhapsodie voor alt-solo en mannenkoor met orchest, gecomponeerd op een fragment uit Goethe's Harzreise im Winter, vermocht slechts weinig indruk op mij te maken, door het boven alle beschrijving langzame tempo waarin de heer Röntgen dit opus liet. uitvoeren. Noch mej. Brema, noch het koor en het orchest konden mij in die poëtische stemming brengen, die ik steeds bij de Rhapsodie heb gevoeld. Ware het niet goed gezien om hiervoor b.v. net Gesang der Parzen te doeu uitvoeren, naar ik meen hier nog onbekend ? In het Bes-dur concert voor piano wist Rönt gen gelukkig dien indruk geheel weg te nemen. Hier bereikte de stemming een hoog punt, want het orchest, onder leiding van den heer Mengelberg, t.oov.'T.ld wonderen van klank in deze klaviersymphonie i\; voorschijn en Röntgen, nu eens droomend en vaag, dan weder energiek en krachtig in den Tasten greifend" wist op bijzon der gelukkige wijze de poëzievolle intentiën van dit toongedicht weer te geven. Onvermeld mag ik niet laten de voortreffelijke wijze waarop de heer Mossel de verrukkelijke cello-melodie van het derde deel speelde. Mejuffrouw Brema zong daarna zeer schoon eenige liederen; o.a. het overbekende Von ewiger Liebe" en ,Mainacht" en het bijna niet bekende Der Frühling", welk laatste lied zij op aanhoudend verlangen van het publiek moest herhalen. Het tweede deel werd ingenomen door het achtstemmige Triumphlied". Een zegezang, waarbij Brahms zijn echt Duitsch hart lucht gaf in jubelkreten ter eere van de overwinning der »Duitsche wapenen" in 1871. Hij droeg het op aan den pas Bekroonden keizer Wilhelm I. Ontegenzeggelijk is het Triumphlied een werk, dat, wat grootschheid van conceptie, koenheid van bouw, meesterschap in de behandeling van het materiaal, geheel alleen staat in de moderne koor-litteratuur. Ik ga zelfs verder en durf beweren dat, na Bach's Hohe Messe, geen zóó imposant koorwerk geschreven is. En toch is het niet de geest van Bach, veeleer die van Handel, welke over den componist gezweefd heeft, bij Jiet concipieeren van zijn werk. De heer J. R.(öntgen?) deed goed een beknopte analyse in liet tekstboek te geven, der verschil lende motieven. Het werk toch is vrijwel onbe kend hier; slechts weinige der toehoorders zullen vermoedelijk de schoone uitvoering, die Verhulst eens van dit werk gegeven heeft, bijgewoond heb ben. Of de uitvoering van thans op gelijke hoogte stond van die van toen? Ik zou onwaar zijn, als ik die vraag bevestigend beantwoordde. Ik heb echter veel genoten van het werk, wijl het zoo juist naar de intentiën werd opgevat; weer gegeven niet want de hiervoor zoo noodige energie bestond alleen bij den Directeur, niet bij de uitvoerenden. Men zou steeds meer kracht en aplomb gewenseht hebben en ... ook meer fijalieid en jiuanceeriDg bij het wondervolle gedeelte iu G, Lasst uns freuen und fröhlich sein." De heer Orelio zong de kleine baritonpartij goed, zonder echter daaraan het echte Brahmsche relief te kunnen verleenen. De uitvoering van het Requiem" op den tweeden dag zal wel op alle toehoorders een grooten indruk gemaakt hebben. Zij was dan ook zeer schoon en het werk waardig. Het zou mij te ver voeren, alle onderdeelen in den breede te bespreken. Slechts wil ik wijzen op het heer lijke koor no. 5, met sopraan-solo door mevrouw Noordewier, op ongemeen seaoone wijze gezongen Inderdaad, als mevrouw Noordewier in een kerk zulke muziek zingt, dan sleept zij allen mede tot eeue wereld van hooger leven en voelen; ook op het koor miste dat zijne uitwerking niet, want in dit nummer heeft het zijn glaiispunt geboden. Doch ook de heer Messchaert was voortreffelijk in zijne solo Herr lehre doch mich" (N o. 3). Ook van hem ging eene bezielende kracht uit op koor en orchest. Voor mij waren de gedeelten, van no. 3 af, expressiever in de uitvoering dan de eerste twee. Het was of het koor aanvankelijk niet bij machte was de diepe beteekenis der woorden //selig, trosten, weinen" enz. weer te geven. Eerst nadat de heer Messehaert en mevrouw Noordewier de groote kracht, van eene schooue dictie en ge voelvolle uitdrukking hadden aangetoond, was het alsof hierin eene heilzame verandering kwam. De groote C-dur fuga werd flink gezongen; een kleine versnelling van het tempo, zou een nog hebben. Doch over het algemeen was de indruk een voortreffelijke. Is dat nu hetzelfde koor, dat gisterenavond en op zoo menige vroegere uitvoering, in elemen taire kracht te kort schoot, zoo vroeg ik mij af, na de uitvoering? En toen ik het antwoord zocht op die vraag, meende ik het voor een groot deel te moeten vinden in de acoustische verhoudingen van het Concertgebouw, dat mij voor groote kooruitvoeringen niet die geschikt heid schijnt te bezitten als de zalen te Utrecht Haarlem, Rotterdam, en ook wijlen onze Park zaal. Zou daarin geen verbetering zijn aan te brengen? De derde gedenkdag werd ingeleid met eene zoo verrukkelijke interpretatie van het quintet met elarinet, als ik mij niet herinner nog gehoord te hebben. De heer Mühlfeld uit Meiningen is juist door dit quintet, bij ons bekend als een kunstenaar van den eersten rang. Overheerlijk was zijn toon en aan zaag gelijk was zijn mooi legato. Onze Cramer, v. Adelberg, Hofmeester en Mossel waren zijne /,ebenbürtige" partners. De subtiliteit van het werk bleek niet geschaad te worden door eene uitvoering in de groote zaal. Ragfijn en vol poëzie, klonken de verschil lende stemmen door en over elkaar. Minder bekoorde mij het schoone sextet voor twee violen, twee alten en twee violoncellen. De uitvoering stond niet op de hoogte van het quintet en ook eischt dit werk, dat de toehoorder op menige plaats den indruk krijge van eene kraclitsuiting. Die indruk nu, zou men in eene kleine zaal gekregen hebben; in deze groote zaal echter klonken de zes strijkintrumenten niet machtig genoeg. Door mevrouw Uzielli, mej. Blaauw en de heeren Phlippeau (deze, inspringende voor den heer Rogmans, die ongesteld was geworden) en Messchaert werden voorts nog de Zigeunerlieder en de eerste cyclus Liebeslieder op buitengewoon artistieke wijze gezongen; de eerste door den heer Röntgen alleen, de tweede mede door mevrouw Röntgen, wonderbaar mooi begeleid. Den heer Phlippeau komt voor zijne voortref felijke medewerking, waaraan men het niet voorbereid zijn in geenen deele kon bespeuren, een extra woord van dank toe. Zooals men ziet, heeft men eene gelukkige greep gedaan uit Brahms' werken; en toch meen ik niet te moeten verzwijgen, dat het mij zeer bevreemd heeft, dat men 's meesters zwanenzang de «Vier ernste Gesange" niet op het programma geplaatst heeft; vooral daar, waar men een kunstenaar als Messchaert tot de medewerkers mocht tellen. Hoe heerlijk zou juist hij, die 's meesters langzame wegkwijnen van nabij heeft gade geslagen, deze diep ge voelde gezangen vertolkt hebben. Maar laat ik dit opstel besluiten met een woord van dank aan Röntgen, de ziel van alle uitvoeringen, en aan het Bestuur der Toonkunstafdeeling onzer stad. Het was eene gedachtenisviering, den meester waardig, en Amsterdam tot eer verstrekkende. Jammer dat niet, een groot aantal kunstenaars en Brahms-vereerders buiten Amsterdam en buiten Nederland als gasten der «Maatschappij" tegen woordig is geweest. Zeker zou ieder den indruk mede naar huis genomen hebben, dat Amster dam op schoone en indrukwekkende wijze de herinnering aan het afsterven van den geliefden toondichter heeft herdacht. ANT, AVEKKAMP. De volksconcerten in den afgeloopen winter. De Commissie der Volksconcerten hield Dinsdag 11. eene vergadering, waarin de pen ningmeester rekening en verantwoording deed van zijn gevoerd beheer. Daaruit bleek, dat de 14 concerten die van October tot Maart zijn gegeven, een verlies hebben opgeleverd van f 97.00 per concert. Dit verlies was in den vorigen winter ge ringer, nml. / 51.18 per concert. Het verlies werd gedekt door bijdragen van twintig belangstellende Amsterdammers, tot eene som van / 1310.?, terwijl een nadeelig overschot van ruim / 100.?nog moest wor den bygepast. Het kleinst aantal toehoorders was in den afgeloopen winter 843, het grootst aantal 2737, toen het orkest onzer Nederlandsche Opera optrad. Het gemiddeld getal bezoekers was 1519, tegenover 2283 in den winter van 1896/97. Deze vermindering is, naar het oordeel der Commissie, toe te schrijven niet allereerst aan het slechte weer, dat vooral in Februari en Maart 11. vele bezoekers thuis hield, maar voornamelijk aan het feit, dat vooral in dezen winter, vaak in navolging dezer dubbeltjes concerten, op vele plaatsen allerlei ontspanning werd aangeboden, ook muziek, die, schoon van minder gehalte, toch altijd eenige hon derden trok. De Commissie hoopt echter in den volgenden winter haren arbeid te hervatten, zoo spoedig zij een geschikt lokaal beschikbaar zal vinden en een goed orkest, dat bereid is op te treden. Men weet, dat het Arenagebouw tegen den aanstaanden herfst verhuurd is aan het circus Renz, zoodat deze zoo geschikte localiteit voorloopig niet te verkrijgen is. Maar wanneer het Arenagebouw op Zondagmiddag kan worden gehuurd hoopt de Commissie in staat te zijn, wederom klassieke muziek, goed uitgevoerd, aan te bieden aan het kunstlievend publiek, dat zooveel blijken van waardeering heeft ge geven. Volks-oratorium-concerten. Dezer dagen heeft zich hier ter stede eene commissie gevormd, welke zich ten doel stelt, uitvoeringen te geven van groote werken voor soli, koor en orkest, tegen een entree van 25 cents, waaronder het tekstboekje, tevens bewijs van toegang begrepen is. Deze concerten zullen gegeven worden onder leiding van den heer A. H. Tieris, met medewerking van be kende solisten, van een flink koor en van een deel van het orkest van het concertgebouw. De eerste uitvoering zal in de tweede helft van de maand Mei plaats hebben in het gebouw Arena; ten gehoore zal worden gebracht Mendelssohn's Elins, natuurlijk met Ilollandschen tekst. Het Bestuur der Commissie tot welke tal van bekende Amsterdammers zijn toegetreden bestaat uit de beeren Jhr. Mr. C. J. den Tex, Mr. G. Keiler Jr., S. .1. H. Gompertz, W. Stumptt' Jr., A. II. Tierie en J. A. Tours. Tot dekking van eventueele tekorten, die echter naar men hoopt zullen kunnen worden vermeden, zal een klein hulpfonds worden bijeengebracht. Ongetwijfeld zal ook deze poging om de kunst te populariseeren bij velen instemming en steun vinden. Nederlanilsciie artisten te Parijs. George de Feure. In een stille cuévan de rue Boissy d'Anglas onmiddellijk nabjj het drukke Parysche leven der groote boulevards en van de Champs Elysées, ligt het groote atelier van George de Feure. Hoewel deze jonge schilder zjjn Hollandschen naam van Sluy ters voor een Franschen verwisselde; hoewel hij zjjn moedertaal (een uitdrukking die voor hem in deze beteekenis iets van een contradictio in terminis heeft, want zijn moeder was een waalsche) nagenoeg niet, maar bijna altijd fransch spreekt toch heeft h\j het hollandsch niet vergeten, hy vermydt het gebruik er van, omdat hij, uit eerbied, het liever niet dan gebrekkig spreekt, en hy is al zoo lang weg uit ons vaderland; hoewel wjj in dien eleganten, ruigen jongen man, met zy'n scherp omlijnde gelaatstrekken die aan een napoleonskop doen denken, zy'n afwisselend droomerigen en scherpspeurenden blik, veel eerder den sceptischen parij zenaar dan den strammen, goedronden hollander zien, schikt de Feure zich onmiddellijk onder de hollanders wanneer het met het onderscheid van nationaliteiten op rangschikken aankomt. (Toen er, eenigen tjjd geleden, sprake was van een kleine keuze-tentoonstelling van landgenooten te Parijs een plan welks ver wezenlijking door mij niet is opgegeven stelde hij er pry's op zü'n plaats onder z\jn landgenooten in te nemen). Dat groote vierkante atelier met hoog inval lend licht, modern-gemakkelijk en smaakvol maar niet weelderig ingericht, bereikt men door een miniatuur salonnetje, dat met zy'n grijs-blauwe draperieën en kleine lage meubeltjes een droomhoekje voor een bevallige jonge vrouw kan zy'n .... hy heeft het, met zy'n fijn gevoel voor decoratie, misschien wel zoo bedoeld, want onze artist is eenige maanden geleden getrouwd; zy'n vrouw is jong en be vallig, en zeker is zy' smaakvol, want zy is de medewerkster van haar man. De Feure is in Nederland weinig anders bekend dan als «fabricant d'affiches", zooals hy het zelf met een weinig ingenomenheid zeide. Hy is echter, met een wonderlijke gave voor decoratieve combinaties en paringen voor tinten, vooral schilder der vrouw. De vrouw, door hem begrepen als de hoogstn incarnatie der schoonheid, tevens als die van het kwaad (la suprême beautéqui est Ie mal suprême, zooals een Parysche litterator onlangs zeide over de Feure sprekend), vormt het middenpunt van zijn composities, zy is het uitgangspunt van ieder zyner werken. De voorbeelden daartoe heb ik bij de hand. Van deze serie ^Femmes damnées", uit de Flenrs du Mal van Charles Beaudelaire, die in lithographieën als albums van tien platen znllen verschenen ze waren bijna gereed zooals ik ze zag is ieder blad een sprekend voorbeeld van de Feures persoonlijke kunst, van zijn pessimisme, Comme un bt'tail pensif sur Ie sable couckées, Eli es toiirneut leurs yens vers l'horizon des mers, Et leurs pieds se clierchant et leurs mains rapprochées Ont de douces langueurs et des frissons amei'a. Ieder er van mag ik noemen een symphonie van nuances met n kleur tot grondtoon; en al die nuances zijn aangebracht in bevallig decoratieve figuren, besloten in harmonieus ge bogen ly'nen, nu eens in rood, dan in blauw, in geel of violet, forsch en teeder, in krachtig; n zwaai of in zachte bocht. En daarin heeft de vrouw haar plaats gevonden :' »les unes ... vont pelant l'amour des craintives enfances," «d'autres marchent lentes et graves a travers les rochers pleins d'apparitions", »il en est qui dans Ie creux muet de vieux antres païens t'appellent au secours de leurs fièvreshurlantes", en anderen weer »mêlent l'écume du plaisir aux larmes des tourments." Zy zy'n maagden, demonen, monsters en martelaressen, en in zijn beelden zegt de schilder de woorden van Beaudelaire na: «Pauvres soeurs, je vous aime autant que je vous plains." De Feure is pessimist Zijn groote schilderij, die hij eerst voor den aanstaanden Salon (ex-Champ-de-Mars) be stemd had, maar afzonderlijk zal tentoonstellen zoodra zij gereed is, draagt van dat pessimisme niet minder de kenmerken dan zijn illustraties der Femmes damnées dit doen. Van die schilderij had ik, vóór eenigen tijd, de zwak omlijnde schets van kleine afmeting gezien; deze leerde mij veel omtrent het te verwachten kunstwerk, meer nog echter deden het mij de woorden waarin de schilder mij zijn plan, zijn denkbeeld, meedeelde. In zijn gedachte had het philosophische beeld vorm aangenomen, vaag wat de onderdeelen, krachtig wat het begrip betreft. En zag hij dan op, al spre kende, van zijn werktafel, waarop de schets lag, met een afwisselend droomerigen en scherpstarenden blik, naar het groote gespannen doek tegenover hem, dan was het als maakten zich daar reeds de beelden voor hem los uit het witte rechtomlijnde vlak. Het zal zijn de allegorie der vrouw in het egoïsme harer schoonheid, in de glorie harer overheersching door de schoonheid, met de perversiteit, de ondeugd, de wreedheid, de smart, die zij, bewust, van haar schoonheid doet uitgaan, daarbij de marteling, de vernedering, de onder werping van den man. In velschillende groepen verdeeld als een triptiek, paart de Feure de allegorie van het kwaad door de schoonheid der vrouw aan beelden aan het moderne leven ontleend. Weinige dagen geleden zag ik zy'n doek. Voor de hoofdfiguren was slechts de plaats aangegeven, maar de omgeving, zeer decoratief in nuai'Cen van rood en van paarsch, een weelderig kleurenspel, had haar plaats in harmonieuse schikking gevonden, en ik zou mij een denkbeeld maken van die weelderig krachtige mengeling van motieven, die straks een duidelijker vorm zullen aannemen. Hier en daar was zulk een motief als zelfstandig onderdeel reeds gansch uitgewerkt, zoo een gracht met huizen, hollandsche gevels met een brug er voor, die ons verplaatsen naar de meest pittoreske Jordaan-buurt van Amster dam. Volgt de Feure in zy'n Conte de Fee, zooals hij dit schilderij noemt (en niet Caresses du diaUe), zijn schets die ik zag, dan zal het midden worden ingenomen door een superbe naakt figuur de triomf der schoonheid. Rondziende ontmoette ik andere werken waarin deze jonge kunstenaar van zijn groote werkkracht, maar tevens van zijn pessimisme in de kunst getuigenis geeft. Ik noem een minutieus bewerkte titelplaat, ook als triptiek uitgevoerd, die, in lithografie, tot beeldende inleiding moet dienen van een serie platen ter illustratie van een reeks verhalen van Marcel Schwob, La porte du rêve, van welke platen hij mij er een tiental toonde, keurige teekeningen van bizarre onderwerpen. Door

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl