Historisch Archief 1877-1940
No. 1085
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
het bizarre aangetrokken,* symbolisch en deco
ratief in zjjn opvattingen, zal hij ook van
Edgar Poe's verhalen een serie illustraties
onder handen nemen. Verder zag ik enkele
lithographieën, de eersten eener kleine serie
>moderne drama's in vreemdsoortige land
schappen," somber van idee en uitvoering,
maar fijn en vol gevoel.
Men zou zoo denken dat de Feure een
misantroop is, in genen deele. Hy is in ge
zelschap, los van zyn kunst, een prettige,
hartelijke prater, een oplettend toeluisteraar
die zich door zijn intelligentie van zijn
gelyken onderscheidt; hij heeft dat eigenaardige
mengsel van timiditeit en hoogmoed dat het
kenmerk is van hen wier geest bij uitnemend
heid bezig is met onderwerpen van hoogere
orde dan het platte dagelijksche leven.
Ik vond een groote teederheid bij hem, die
zich in zijn werken uiting geeft. Zoo zag ik
op z"jn atelier ontwerpen voor affiches, voor
borduurwerk en behangsels industrieel
werk, zooals hy het noemt keurig en sier
lijk van lijnen en kleuren.
Van dezen jongen landgenoot van wiens
werk ik slechts een onderdeel zag, dat ik zeer
waardeerde mag met reden gezegd worden
dat h|j een merkwaardig kunstenaar is; achtte
ik hem niet als zoodanig, ik zou over hem
gezwegen hebben.
Parijs, Maart 1898. BULKK.
In de groote halle van het nieuwe post
kantoor zal een in marmer gehouwen borst
beeld van H. M. de Koningin worden geplaatst
waarvan de uitvoering is opgedragen aan onzen
Nederlandschen beeldhouwer, den heer Bart
van Hove; de groote afmeting der omgeving
en de aanzienlijke hoogte, negen meter in
aanmerking nemende, ontwierp hij een meer
dan levensgroote buste, waarvan het model in
gips thans op zijn atelier gereed staat.
De koningin is voorgesteld met een diadeem
in het haar; de edele uitdrukking van het
gelaat is vol leven weergegeven, terwijl de
rijke ordonnantie van het costuum en de losse
bevallige . plooien der draperie, welke het
geheel afsluit, mede werken om den indruk
hoogst gedistingeerd te doen zijn; als een
vriendelijk waas zweeft over het geheel, de
groote toewyding van den kunstenaar voor
het ideaal zijner schepping.
De Heer van Hove was reeds meerdere
malen in de gelegenheid H. M. van nabij te
bestudeeren, behalve de vroeger door hem
gemaakte busten van de Koningin, als Prinses
werd hem kort geleden de uitvoering opge
dragen der Medaille welke wordt geslagen ter
herinnering aan de aanstaande inhuldiging.
Dinsdag 19 April en volgende dagen zal
door de firma Fred. Muller onder den hamer
worden gebracht de kunstwerken nagelaten
door de H.H. Witkamp en van Kesteren
de gebruikelyke bezichtigingsdagen zullen deze
veiling voorafgaan.
In de Maatschappij »Arti et Amicitiae" virdt
Dinsdag 12 en Donderdag 14 April een huis
houdelijk feest plaats. Het Program maakt
melding van tableaux vivants, lichtbeelden en
voordrachten op vocaal en instrumentaal ge
bied; het groot aantal leden maakt de ver
deeling van het feest over twee avonden nood
zakelijk.
E. J. van Wisselingh & Co., 23 Spui, Am
sterdam, exposeeren deze week een schildery
van Anton Mauve. Boeren erf" en een teekening
van Jan Bosboom «Groote Kerk" te Gouda,
terw.y'1 voor het zijraam een teekening van
G. H. Breitner «Heiwerk" wordt tentoongesteld.
IIIIIIIIIIIMHIIIIHIMIIMIIIimilMllimillll
Een Innovator.
Studies. Verspreide Opstellen door
Dr. H. W. Ph. E. van den Bergh
van Eysinga, Zutphen. Thieme.
Deze studies antidateeren voor het grootste
gedeelte aan het boek, dat ik onlangs in den
Nederlandschen Spectator 1) van denzelfden
schrijver besprak. Ze bevatten behalve een
kort opstel aan Pierson's Ethica gewyd en
een en ander over Allard Pierson slechts een
herdruk van verspreide opstellen, door den
schrijver, hier en daar, uitgesproken en ge
schreven, zoowat ongeveer van 1894 af. Ik
zeg dat in het minst niet, om de waarde van
deze uitgaaf te verkleinen ; integendeel moet
het my aanstonds van het hart, dat ik dien
herdruk van verspreide opstellen van Dr.
van den Bergh van Eysinga van harte toe
juich. Styl en inhoud zijn het beide dubbel
waard, dat die opstellen niet verloren gaan.
Wat aangaat den vorm, de schryver heeft
iiilliiimiiiiiiiiiiMimii
? «UMI Illll 1 II l HUI II
ROODKAPJE.
Naar het Duitsch.
VAN
B. H E R W I.
Een elegant slaapvertrek is in een zieken
kamer veranderd. De gordijnen zijn gesloten,
een omhulde lamp geeft slechts gedempt licht,
dikke tapijten maken de voetstappen onhoorbaar.
De pendule op den schoorsteenrand tikt zachtjes,
een doordringende geur van geneesmiddelen,
parfum en bloemen vervult het vertrek.
De deur der aangrenzende kamer wordt een
weinig geopend; een slanke, jonge man treedt
op den drempel.
Slaapt zij, zuster?" vraagt hij fluisterend.
Zuster Hanna treedt hem tegemoet.
Ja, baron," antwoordt zij, //sedert een uur,
even kalm als gisteren, dat geeft weer een
rustigen nacht... O, neen, kom als 't u blieft
niet binnen, anders wordt uw mama nog wakker!"
Zij volgt hem in het zijvertrek en haalt de
deur achter zich toe.
Wat zie je bleek, zuster Hanna, wat liggen
die mooie donkere oogen diep ! 't Is geen wonder,
Tier weken lang, dag en nacht.. ."
Neen, baron, al lang niet meer 's nachts;
blijkbaar in de jongste letterkundge school
zy'n stijl gekweekt. Niet alleen is zijne be
wondering van van Eeden in zyn studie
«Geloofszang" daarvan het bewy's, maar ook
heeft hij enkele manieren, die ik niet onvoor
waardelijk kan goedkeuren, zich aangewend,
die zeer sterk herinneren aan het proza der
jongeren onder ons. Ik voor my' vind het
gemaniereerd, om, welluidend en natuurlijk
of niet, het voorwerp in den byzin steeds
achter, in plaats van voor het gezegde te
plaatsen ; en evenzeer gemaniereerd om onge
bruikelijke verbale stammen (zooals beweeg)
kort en goed tot substantieven te vormen.
Doch ik noem dat kleinigheden, vergeleken
bij al het voortreffelijke, dat in den stijl van
Van den Bergh van Eysinga is te vinden.
Het mishage den nieuweren schryvers niet,
maar voor mij heeft een man als Jacob
Geel, de grootste Nederlandsche stijlkenner
onzer eeuw, nog altijd genoeg gezag, om van
hem te weten, waarin het geheim van het ware
proza te zoeken is. Welnu, Dr. van den Bergh
van Eysinga's proza beantwoordt volkomen
aan deze gedachten van Jacob Geel '2). »Het
proza houdt gelyken tred met de beschaving;
het staat daarmede in voortdurend wederkeerig
verband. Hoe nauwkeuriger de kennis wordt,
des te juister en volkomener poogt de taal
ze mede te deelen en hoe meer innemendheid
en bevalligheid zij met haar nauwkeurigheid
vereenigt, des te beter ingang vindt het
gesprokene en geschrevene. Het groot geheim
der bevalligheid is in het schilderachtige van
den stijl gelegen. Al wat natuur of kunst of
wetenschap is, het kan alles dienen tot ver
fraaiing van den stijl en de voorraad van
verven is onafzienbaar groot." Ik zeg niets
te veel, indien ik beweer, dat de schrijver
dezer studies dien rijkdom van kennis van
natuur, kunst en wetenschap in al zijn beelden
openbaart, waarop Jacob Geel hier doelt.
Het was my gegeven, enkele van deze
opstellen te hooren en ik kwam geheel onder
de betoovering van den schitterglans en de
welluidendheid van sprekers taal en diezelfde
indruk herhaalde zich bij de lezing. Het is
een ontzaggelyk groot genot, naar zulk een
te luisteren, die, gely'k deze schrijver, zooveel
meesterschap over de taal, haar woorden en
beelden bezit.
Toch boude hij mij ten goede, dat ook het
vervolg van Jacob Geel's gedachten my eveneens
bij zijn stijl voor den geest kwam. «Het is minder
moeielijk," zegt deze, «dien rykdom te ver
gaderen, dan met geen ongewasschen handen
er in rond te tasten; dan te weten, wanneer
mildheid betaamt en wanneer spaarzaamheid
plicht is; wanneer de schatten in al hun glans
mogen schitteren en wanneer ze moeten ont
veinsd of geheel verborgen worden:" My komt
het voor, dat de rijkdom, waarover dr. van den
Bergh kan beschikken, niet voldoende is inge
houden, en dat hij zelf, zoo hem die tweede
waarheid van den grooten stijlkenner voor
den geest had gezweefd, ongetwyfeld den te
overvloeienden rykdom zijner beelden als b.v.
op bl. 145 enz. zou hebben besnoeid. Hij weet
ongetwijfeld al de schatten zijns geestes in al
hun glans te doen schitteren. Mocht hij ook
leeren ze te kunnen ontveinzen ofte verbergen!
En nu de inhoud. Er zullen er zijn, vooral
van zekere zy'de, die niet zonder leedvermaak
op de inconsequenties zullen wijzen, die in
deze opstellen voorkomen, en die daarom deze
verzameling zullen veroordeelen. My deren
die tegenstrijdigheden niet: ze zyn mij in
tegendeel het bewy's, dat de machtige geest
van deze geniale persoonlijkheid nog in wor
ding is en dat, al moeten, volgens de erkentenis
van den schrijver zelf (p. 227 noot) enkele
denkbeelden hier verkondigd, als doorgangs
fasen worden beschouwd, het geheel toch wijst
op een zeldzaam rijken, steeds zich ontwik
kelenden geest, van wien groote verwachtingen
kunnen gekoesterd worden voor het religieuse
moderne leven van het Nederland der 20e eeuw.
Het gaat niet aan, van al de hier verzamelde
opstellen verslag te geven; doch dat is ten
eenenmale onnoodig om voor de lezers van dit
weekblad den man en schryver te doen kennen.
Dr. van den Bergh van Eysinga is modern
predikant en toch zyn de meeste zijner opstellen
gericht tegen de modernen, die hij van halfheid,
van gebrek aan levensernst, van dor rationa
lisme beschuldigt. Ik kan my levendig begrijpen
den toorn en de verontwaardiging, die zich
van tal van modernen heeft meester gemaakt
over den toon, dien de schrijver in hunne
eigen kringen nu en dan aannam. Als men
een twintig a dertig jaren de moderne richting
als zoodanig verkondigd heeft als de eenige
weg ter zaligheid, dan valt het hard, van een
jongen man zulke waarheden te moeten hooren,
als hy' zich geroepen achtte uit te spreken.
Van mij is zulk een verontwaardiging noch
zulk een toorn te verwachten. Hoewel door
omstandigheden zelf weder predikant geworden,
ben ik nagenoeg twintig jaren (1873?1893)
niet als zoodanig werkzaam geweest en heb
gedurende dien langen tijd te veel rond
gedwaald op de velden van letteren en ge
schiedenis, om aan n dogmatiek, zelfs aan
de moderne, al te groote waarde te hechten.
liiiiiiiiiiiliiiiHiiiiiiimiiiiiiiiiiniimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiii
ik ga immers iederen avond naar huis, zooals
u weet..."
|7Toch moet je ook eens aan ontspanning
denken, zuster Hanna ! Ik kan het niet langer
zoo aanzien .. . maar kijk toch eens ergens anders
naar, dan aldoor naar die slaapkamer, mama zal
wel schellen, als zij iets noodig heeft en de
meid is toch ook te bereiken ! Je moet je wat
rust gunnen.... Zoo... ga nu eens hier in
dien leunstoel zitten, met het aardige kopje een
beetje tegen den rug geleund en doe me nu
eens een plezier ... ja? ... Drommels wat heeft
die jonge dame een paar oogen, die vragen
duidelijker dan de dringendste woorden . ..!
Nu dan .. . toe ! neem asjeblieft die monster
achtige kap eens af, die je leelijk maakt, Hanna,
wezenlijk foeileelijk maakt...! Zoo .. . ach
dat prachtige goudblonde haar, wat is het
ineengedraaid en opgerold, als een glinsterend touw,
o dat moet je, mij dunkt, wanneer het los
hangt, als een mantel omhullen ...!" Verrukt
blikte de lichtzinnige, knappe jonge man op het
meisje wier jeugd en lieftalligheid haar ambts
gewaad toch niet vermocht te verbergen.
Ik kan mij maar altijd niet begrijpen, hoe
je zulke zware plichten op je kunt nemen en
toch, wat een geluk voor mij ; wie weet of ik
je anders ooit had leeren kennen, en zoo
veel heerlijke gezellige uren in die kamer daar
met je zou hebben gesleten . . ."
Mevrouw de Barones was zwaar ziek," viel
zij hem bijna verwijtend in de rede.
Maar Goddank niet gevaarlijk, zustertje ! Je
hebt je tegenover mij aldoor erg op een afstand
gehouden. In het begin liet ik me daardoor
afschrikken, en ook kwam er medelijden bij,
want mama heeft het je geducht lastig gemaakt...
ja, zeker, het is zoo. .. maar toch heb je haar
Van my kan dus niet verwacht worden
bevooroordeelde zin, om het ware, van welke
zy'de het ook komen moge, niet te erkennen;
en dan spreek ik het ook luide uit als myn
overtuiging, dat Dr. van den Bergh van
Eysinga zulke machtige waarheden in zyn
«Studies" verkondigt, dat het to be or not to
be der moderne richting in de volgende eeuw
zal afhangen van de vraag, of zij verlangt te
betreden de paden, die ons door dezen diep
religieusen denker worden aangewezen.
Ik zal wel nalaten, my' te mengen in den
stry'd, die van uit het kamp van moderne
theologen tegen Van den Bergh's ascese,
j agnosticisme en mystiek is opgestoken. Duide
lijk zet hij op bl. 49 en volgende uiteen, dat
de ascese, waarvoor hij y'verde, geen stelsel
was, maar een idee en kritiek, dat ze opgevat
in den geest der Stoicynsche filosofie niet
anders dan zelfbeperking beteekende en Bed
rfnisslosigkeit (Voorwoord). Wat aangaat het
agnosticisme, ook daarin is hij vaak misverstaan.
In zijn studie: Innovatie, getiteld, legt hij
allen nadruk op het onderscheid tusschen een
agnosticisme, dat, onbekwaam om de mysteriën
des levens te ontraadselen, overgaat tot de
orde van den dag en met een hoogen glimlach
nederziet op alle religie en levenswijding; en
dat ander agnosticisme, dat afkeerig van alle
dogmen en alle metafysiek, niets weten wil
van een theorie der wereld van onbetwistbare
zekerheid. Van dat agnosticisme, zegt hij (bl.
24): »Zou het niet het beste zijn, te bekennen,
dat om den engen kring van het bekende het
Verborgene ligt als een oceaan." En toch ook
daarvan is de schrijver der Levensbeschouwing
reeds teruggekomen en hij zal nu niet meer
beweren: »Zeker er is dualisme en het zal
altijd blijven." (bl. 33). In zijn «Levensbe
schouwing" toch heeft hij ons zelfs elementen
aangeboden tot de vorming eener
religieusfilosofische wereldbeschouwing en hoewel hij
de eerste zyn zal, om het onvolkomene van
dien wijsgeerigen arbeid in te zien, en ook
wel niet zal verwachten algemeene instemming
met zijne gedachte (bl. 255), dat de idee van
den onbewusten geest moet worden geaccep
teerd, niemand zal het veroordeelen, dat hij
een poging heeft aangewend, om zich boven
dat dualisme te verheffen.
Een ding echter zou ik dezen schrijver op
het hart willen binden, dat, hoe hij ook moge
zoeken naar de ware formule, om zijn godsdienst
te rechtvaardigen, hij niets moge verliezen van
dien geest, die bovenal in zijn opstel: Ver
nieuwing (bl. 127?148) doorstraalt. Hoort,
hoe hij daar profeteert van de resurrectie in
het moderne Christendom. Het voorbeeld kan
tevens dienen om den zeldzaam schoonen stijl
van dezen denker te kenschetsen. Na het
intellectualisme van het modernisme, zijn
onvatbaarheid om te zien en lief te hebben
de opkomst der democratie en de ontzaggelijke
vraagstukken, waarvan de wereld in barensnood
is, te hebben gegeeseld, vervolgt de schrijver
(bl. 138). »Er is voor den voedsterling van
eenzijdig intellectualistische wetenschap, slechts
ne verlossing uit zijn engen kring en dat
is de kunst, dat is de literatuur, die ons leert
kennen de wonderen van Schepping, geschiede
nis en menschenlot. Poëten zijn de onerkende
wetgevers der volkeren, heeft Shelley gezegd
en dat is ook zoo. Want zij leeren voelen en
het gevoel is de stuwkracht tot daden. Zij
leeren beseffen de ellende der maatschappij,
de mysteriën der Schepping, de donkere rots
wanden, waar tusscben dit leveu zich voort
beweegt.
»Dit nu behoeven wij. Weet gij wat er gebeuren
moet in onze cultuur ? Het gekerm der slag
velden moet gaan door ons binnenste, al de
weeën van hospitalen moeten schrijnen in ons
vleesch. Heft aan uw zegelied, zoo klinke ons
woord, ontplooi uw schitterschoon langs boule
vards en plein! Ons zult gij niet boeien,
Beschaving, Sirene, ons misleidt gy niet. Want
wij hebben zien etteren de wonden, die gij
omhult, wy hebben gewaad door het slijk dat
gij oversluiert, wy hebben gezien de
beestelijkheid, die gij vernist. Is daar niet een
bloedvlek op uw kleed ? Gij, die ten oorlog
gingt, stervende mannenbanden hebben gegre
pen uw slip en uw kostelyke kleeren zyn
rood bezoedeld. Zijn daar geen parels aan
uw kroon 'l Brandende vrouwenoogen hebben
geschreid, uren, uren lang en de tranen zyn
vast geworden en sieren den krans uwer glorie.
Jaagt uw borst soms niet van stille vrees ? enz.
«Wij moeten profeteeren de groote reine
eeuw. Zie zij komt, op haar lokken is een
doornenkrans, in haar hand is een
vlammentoorts van breed uitblakerende liefde; hoort
gij het gedreun der klokken niet ? Dat zijn
de idealen loeiende over de wereld hun tonen
van vorstelijkheid
»Zie dan zal komen een religie zoo ont
zettend groot, dat er weer een Te Deunïover
de wereld rolt, midden door het gedruisch
van praters en negotianten, opstijgend naar
de machtige hoogte van gloeiende Alpensneeuw,
neerdalend naar de vlakke stranden van dit
nuchter en wezenloos volk. Een religie, die
komt over de menschen als een gouden
droom van zonnelicht, als een wolk van
milliiiiiiiiimmiiimiiiiimi
geheele liefde weten te verwerven, ja, ja, ja,
Hanna, wij hebben je allebei lief, moeder en
zoon, voel je dat niet?"
Hij was dicht naast haar getreden en had
getracht hare handen te vatten. Hoe koel voelden
ze aan, wat gloeide het kopje en hoe onstuimig
klopte haar hart ! Tot in haar keel voelde zij
het kloppen. Hanna! Meidlief!" Een
huivering doorliep haar.
Eensklaps sprong zij echter op, streek instinkt.
matig haar schedel glad, zette met gejaagde vin
gers het witte kapje weder op en ijlde naar de deur.
Maar baron Eberhard was vlugger dan zij.
Met wijd uitgebreide armen vatte hij met den
rug tegen de portière post en weerde haar
zacht maar dringend terug. ;;Pas op, mama
slaapt, je zoudt haar wakker doen schrikken . . .
blijf hier, Hanna, wees nu eens lief; luister wat
ik je heb te zegden, zoo, kom hier bij het raam!
kijk eens naar die massa rijtuigen. Alles jaagt
naar het genot; in de nieuwe feestzaal op den
hoek aan den overkant wordt van daag het
laatste bal-mai-quégegeven. Jij moet je ook
eens verstrooien, je moet wat frisseher gedachten
opdoen, ken je het spreekwoord niet, de boog
kan niet altijd gespannen zijn? Eischt je jeugd
dan ook niet, haar rechten, mag je levenskalen
der geen enkelen feestdag aanwijzen, moet dan
altijd dorre plicht, onthouding, ja, kastijding je
deel zijn? Hunkert dan niets in je gemoed
naaivreugde, naar genot?
Een diepe zucht gaf hem antwoord. Vreugde
genot! alsof die ooit haar deel waren geweest,
alsof baar levensweg niet met werk, zorg en
ontbering geplaveid was geweest! Dikke tranen
rolden langs haar wangen.
Het gaat niet," antwoordde zij gelaten, »het
kan niet anders."
lieflijkheid, ontstuivend de ziel met druppelen
van maagdely'k verheugen" enz.
Wij moeten hier afbreken, doch dit wilde
ik ten slotte met dit citaat zeggen, dat het
te wenschen is, dat deze profeet van de religie
der 20e eeuw de mystieke ader, die bjj
hem zoo machtig welt, niet moge verliezen
onder al zyn nieuwe pogingen, om langs
speculatieven weg gronden te vinden voor 't
religieus geloof. Want de grootste kracht van
dezen denkenden dichter is in de vernieuwing,
de innovatie van het religieuse leven gelegen.
Meersen, 28 Nov. '97. Dr. NIJHOFF.
1) 23 en 30 Oct. 1.1.
2) Uitgaaf van Wolters. bl. 255.
Tlsdiïiften van April.
De Gids.
Prof. Quack besluit zijn interessante studie
over den Graaf de Mtin. Hij bespreekt en
passant ook het katholiek socialisme in het
algemeen en geeft aan hoe moeielijk do positie
is van dezen katholiek socialen hervormer n
tegenover de orthodox-katholieken n tegenover
de liberale republikeinen en als ^rand seigneur
tegenover de werklieden, die hun belangen
liever zelfstandig behartigen, dan onder de
voogdij van priester, edelman en patroon.
Professor H. U. Meyboom schrijft uitvoerig
over A. D. Loman's beteekems voor de
vaderlandsche theologie. Zoowel zijn waarde als
man van de wetenschap als zijn invloed op
dat gebied voor het maatschappelijk leven
worden ons zeer helder uitgelegd.
Professor A. G. van Hamel eindigt zijn studie
over (ruillaume d'Orange. Het is een aantrek
kelijke lectuur door de citaten in het mooie
oud-fransch en in modern fransch van den dich
ter Paul Delair. Het werd met al zijn tafreelen
uit den riddertijd een heel stuk romantiek.
De geleerde auteur houdt er zich o. m. in bezig
met de vraag in hoeverre aan dezen legendairen
Oranje de daden zijn toegedicht van andere
helden, die toen ot vroeger leefden en het
knappe artikel sluit met een karakterschets
van dezen beroemden voorzaat onzer koningin.
Professor A A. W. Hubrecht wenscht Gym
nasiale hervormingen en wel zóó, dat het Gym
nasium de plaats van onderricht wordt voor de
jongelui die meer speciaal litterair zijn aangelegd
en de II B. S. voor de spes patriae, die
wiskundekoppen hebben. Hij wil daarbij zooveel mogelijk
de jeugd vrijheid van beroepskeuze laten tot hun
17e of 18e jaar, opdat niet door een verkeerde
regeling van het onderwijs de kinderen al op
hun 12e jaar een beroep kiezen, waarvoor ze
te laat tot hun groote schade en teleurstelling
blijken niet te zyn aangelegd.
In zijn Dramatisch overzicht fchrijtt mr. J. ISf.
van Hall over de Caruhdatuur van Bommel.
Dan heeft de (Srids nog Verzen van
Helene Lapidoth?Swarth en Carel Scharten.
Van den laatste een rozig zacht:
Cfeltikswoorden-hooren en Stereens-moment, waarin
niet meer woorden op woorden maar woord
wortels op woordwortels rijmen b. v.:
Het stille stervens-uur, wonderbaar . .. bang ...
... voelen, wegvloeiend lauw het leven ...
langzaam, langzaam, niet meer houden kun
nen
krampstrekking van handen, moetend wijken..
rampzalig noodlottig .. .'n Bange droom"., enz.
Het is wel mogelijk, dat in die richting in
de vers-techniek veel te doen is en dat daar
door vooral veel versleten rijmen in onbruik
kunnen raken, maar of nu geen stijve storingen
in de gedachtengang ontstaan door maar roe
keloos rijmende woordwortels te laten
samenklinken, dat is een tweede. Zoo goed als in
rijm van woorden op woorden de stemming van
het vers zooveel mogelijk moet voelbaar
blijven, zoo moet dat eveneens gebeuren als men
allén wortels onderling samenrijmt. En dat
schijnt ons niet bereikt in eenige regels van
dezen jongen dichter. Toch schijnen ze sterk
gevoeld, maar soms wat vaag van expressie.
Naast dezeverzen, die van Helene Swarth.
Rouwkapel: purperen en zwartkleurige strofen
en verder sterke, volle natuurschetsen in
sonnetten.
* *
^
De Niéuwe-Gids.
Japanse Vereen door J. K. Rensburg. Zeker
wat nieuws Het is aardig, levendig en fijn
werk. De dichter Rensburg, die Japan nooit
heeft gezien, moet wel een zeer sterke ver
beelding hebben om ons zoo kleurig en be
wegelijk Japansche tafreelen voor oogen te
kunnen voeren.
Verder geeft de aflevering haast niets als
vertaalwerk. Van Looy met zijn Macbeth,
Boeken met de [lel, Kloos weer een klein
fragment uit Cijru.no de, Berr/erac, dat er levendig,
los en vloeiend uitziet.
Het sonnet uit zijn cyclus Adoratie is weer
als altijd mooi van gang en klaar van klank.
Ook wordt de .IwfaV/ortc-polemiek tusschen de
heeren Mendes da Costa en Kloos nogeens
voortWaarom niet Hanna. Als je maar wilt
dan wordt het anders. Gooi toch eenmaal die
vervelende uonnenpij uit, ik zou je zoo graag
in bonte lichte kleuren zien . . . getooid,
phautastisch, stralend ... met loszwierend haar, met
bloote armen en hals ... ik verlang om je stevig
aan mijn borst te drukken en op de maat der
walsmuziek met je door de zaal zweven ...!
Neen, neen, Hanna, trek je hand niet terug .. .
kom, kindlief, vertrouw me toch, wees niet zoo
schuw, mijn arm vogeltje, ik wil de deur van
je kooitje wat open zetten, opdat je vrij uit
kunt vliegen, waar licht straalt, waar muziek
klinkt...! Als het je niet bevalt, wip je er
weer binnen, je bent niemand rekenschap schul
dig. Je verzuimt geen enkelen plicht; ik wil
die groote, ernstige oogen ook eens zien glin
steren ; zeg ja, Hanna, en ga van avond met
mij mee!"
Wat klonk dat verlokkend. Wat voelde zij
zich zwak worden en nieuwe gewaarwordingen
in haar jeugdige borst opwellen. Zóó had nog
niemand tegen haar gesproken, zoo overtuigend,
teeder, smeekend.
En nu fluisterde hij verder van het schitte
rende bai-ma.^quéaan den overkant, dat zoo
aanstonds geopend zou worden, waarop zij beiden,
onherkenbaar door hun costuum, eenige genot
volle, heerlijke uren zouden genieten.
Laat, mij, om godswil, neen; zij weten
het in het gesticht immers dadelijk, als ik niet
op tiid 'thuiskom !"
//Er wordt, eenvoudig gezegd, dat je van nacht
hier moest blijven; o, ik heb overal op gerekend,
schud nu niet, zoo beslist dat kopje, je kunt je
niet voorstellen, hoe ik op dezen avond heb
gevlast! Beneden bij den portier, op wien ik
vast kan vertrouwen, ligt alles wat je noodig
gezet. De heer Kloos houdt zich aan zijn vroegere
meening en tracht te bewijzen, dat de heer
Mendes alleen in enkele kleinigfaden ge
lijk heeft.
De laatste regel over den heer Mendes is
wel wat al te kras: Maar van het beoordeelen
van litteraire 'gewrochten kent hij nog niet de
allereerste beginselen".
Zooiets adresseert men thans alleen aaneen
volslagen litterairen ezel en dat is de heer M.
om den drommel niet.
* *
*
Nederland.
De aflevering begint heel mooi. Een zeer
sterk stukje proza van Emile Erens Droomen;
het gaan van een menschenziel door een zwart
woud van Verlangen, waar een vrouw, de
Wellust, hem wil verlokken. Daarna de ont
moeting met een andere, de Liefde, in oorden
van licht.
Verder een stukje echt en aangenaam rea
lisme: Het Voornemen door C. C. van Slooten.
Een brohje felle, verwarde stemming van
een jeugdig schilder, die gelukkig niet poenig
maar nogal frisch en natuurlijk ia.
En dan weer een gedeelte uit den roman
jierettebloed van Fiore della Neve. Het slot
komt in het volgend nummer.
Oude Rechtszaken door Aug. Gittée, waarin
verschillende ijselijke straffen uit den ouden
tijd gezellig worden naverteld.
* *
*
De Hollandsche Revue.
De redacteur Frans Netscher vertelt ons
deze maand het merkwaardig leven van den
minister Mr. H. Goeman Borgesius. Bovenal
maakt hij duidelijk dat de minister een ploeger"
en een vormer" is.
Na de Revue der Tijdschriften" volgt de
altijd interessante rubriek: Het boek van de
Maand." Ditmaal Jozefine van Cd. Busken Huet.
Huet moet van plan zyn geweest een cyclus
van romans te willen schryven, zooiets in den
geest van Zola's Rougon Macquart", maar wij
weten thans tevens ook, zegt de heer Netscher,
dat de navolging niet alleen schuilde in den
serievorm. Zola maakte de geschiedenis der
familie Rougon?Macquart; Huet zou maken
de geschiedenis der familie Bruce. Zola
wilde in zijn cyclus Fhistoire d'une familie
sous Ie second Empire" behandelen, de histoire
naturelle et sociale" onder Napoleon III; Huet
wilde in zijn cyclus een Nederlandschen fami
lieroman leveren, bestemd om in groote trekken
de lotgevallen der kinderen van n gezin te
schetsen. Jozefine schildert toestanden in Ne
derland in de eerste jaren van Koning Willem
II: en Robert Bruce, dat volgen zal, die van
omstreeks 1848."
Daarna behandelt de heer Netscher het boek
en vindt dat vrijwel mislukt, als roman-evene
ment in 1898 van weinig belang. Men moet
dikwijls geeuwen en glimlachen om de
didaktische filosofie.
Neen, besluit de heer Netscher, het was
onjuist gezien dezen roman uit te geven als
een bijdrage tot de kennis van de ontwikke
ling van Huets' talent". Zijn nagedachtenis
zal er weinig baat bij vinden. Het zal alleen
bewijzen, dat hij behalve Lidewijde nog een
andere inkomplete kunstpoging in romanvorm
heeft gewaagd".
* *
*
De Arbeid.
Een nieuw maandschrift onder redactie van
Eduard Verburgh.
Wy protesteeren tegen de litterair
waardelooze, de Nieuwe Gids", de beul der mora
liteit", roept de redacteur. Een duidelijke ver
klaring blijft achterwege.
Daarop volgt van den nieuwen auteur Ed.
Verburgh: De synthese van het begrip der
gelijkwaardigheid", dat zóó begint:
Verre landen, wier aanzien anders is dan
dit noordelijke,
Waar zijn boomen met waaierbladen
huizen met tempeldaken
hebben boden hier, wier wezen zich tooit
met schittering van kleederen
met vreugde van festijn.
Steden, hebben in hooger sferen, die de
sferen der wiekende vogelen zijn, hun toren
spitsen, die kennen doen de huizenstad aan
verre horizont".
Zoo stamelt en rammelt het vijf bladzijden
voort en er staat onder Wordt vervolgd".
Het wordt gelukkig voor een mystificatie aan
gezien.
Verder een vertaald stukje drama uit het
tijdschrift La Plume" van Maeterlinck door
F. Walrad van Royen (?), een economisch
rubriekje door N (?), iets over Oriminaïogie
door F. Sundgren (?), een bespreking van
Loman's opera Violonta door Andries de Rosa,
die vroeger weieens een courantenartikeltj
heeft geschreven en nog wat over schilder
kunst, tooneel en litteratuur, waarin o. a. goede
opmerkingen worden gemaakt over Gorter's
School der poëzie
Wat in de volgende maanden He Arbeid zal
kunnen presteeren, weten wij niet. Dit eerste
optreden is zoo onbeduidend en onbeholpen,
"""i i minimum
hebt, het pakje dat ik voor je heb uitgekozen.
Roodkapje zul je wezen, onlangs heb je me nog
gezegd, dat je de kindersprookjes zoo lief vond.
Het, is een bescheiden costuum, niets opvallend,
en zal je toch bekoorlijk staan. En dat mooie,
goudblonde haar losmaken, zul je 't doen?"
//En u, baron?" Hanna vroeg het langzaam,
weerstrevend bijna.
,/Nu," lachte hij, verheugd dat zij er op in
ging, ik ben natuurlijk de wolf, die Roodkapje
ophapt; maar neen, zoo grimmig wil ik mij niet
vertoonen ik zal de jager zijn, die het arme
kind uit het sprookje verlost. Toe, Hanna,
wees nu lief, hier is mijn hand, sla toe, je zult
je kostelijk arcuseeren! Om tien uur wacht ik
je aan den ingang hierover. De portier en zijn
vrouw zijn van alles onderricht. Dus, je hand
er op, je lief, poezel handje zoo; tot weer
ziens dus over twee uur!"
Over twee uur!"
* *
*
Zij staat nog steeds op dezelfde plek en tuurt
naar beueden op straat.
Zoo lang hij er was, hield hij haar als het
ware onder zijn betoovering, nu keerde het
overleg terug.
Zal zij het wagen, mag zij het? Was het
niet vreeselijk lichtzinnig, zich zoo te laten
meesleepen, naar zijn vleiende woorden te luis
teren, woorden, zooals haar nog nooit in de
ooreu hadden geklonken? Vreemd en ongekend
was haar een dergelijke hulde van een zoo
verwenden knappen jongen man, bij wiens ver
schijnen haar hart steeds zoo wonderlijk had
geklopt, die het onderwerp harer gedachten was
geweest in vele, wakend doorgebrachte nach
ten. En had zij ook geen recht op geluk,