De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 10 april pagina 8

10 april 1898 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1085 ' Een moderne Barbier Yan Seyilla. (La Silhowette.) Jonathan, wacht u voor Bartholo Engeland, China en de Mogendheden, (Punch.) »>Houd vast, John Buil !" Rusland en Korea. (Judy.) Het duiveltje in de doos. e waarheid uil flen jnl tornt, (Jugend.) Kort hericht aan den heer A. B. Davifls. Het komt my voor, dat de heer Davids ten gevolge van al de opwinding nog niet in een gemoedstoestand verkeert, die kalme gedachtenwisseling mogelyk maakt. Ik mijnerzyds zie geen kans, iets nieuws in het midden te brengen en vind mijn persoon niet gewichtig genoeg om hem tegen de uitvallen van den heer Davids te verdedigen. Waar deze echter een besliste onjuistheid zegt, wil ik hem toch even op zy'n vergissing wy'zen. Hy vermeldt als eene opmerking van mij, »dat niemand onzer er ooit iets tegen heeft, openlijk een dwaling te erkennen, een voudig omdat die erkenning ons nooit in minachting zal brengen". Gelukkig heb ik my aan deze dwaasheid niet bezondigd. Ik heb gezegd: iedereen weet wel »dat dwalen menschely'k is en dat de erkenning eener dwaling nog nooit iemand in minachting bracht". Maar ik heb volstrekt niet gezegd: iedereen handelt daar altyd naar. Van den anderen kant weten wij allen wel, dat de menschen zich dikwyls door valsche schaamte laten leiden; doch dit geeft ons het recht niet, in een bepaald geval die beweegreden op goed geluk te onder stellen. Hiermede neem ik voor mij van de zaak afscheid, althans totdat ons nieuwe feiten bekend worden. Dr. H. J. BKTX. De (Amsterdammer Zondag 27 Maart 1898). Volgens bovengenoemd artikel zou tegen de woorden: »Wij zweren (beloven) dat wij uwe onschendbaarheid en de rechten uwer kroon zullen handhaven" bezwaar gemaakt kunnen worden, door socialisten en andere kamerleden. Waarom? zoo vraag ik. -Zoolang de grondwet de onschendbaarheid bepaalt zal toch geen parlementair socialist zich daar tegen ver zetten, en er is dus ook geen reden dit niet te willen beloven. De koning is onschendbaar, zegt de Grondwet, of men dat nu mooi of leelijk vindt, of men liever zou zien dat er heelemaal geen koning was. of wel een absoluten regeeringsvorm voorstaat, komt hier niet te pas, en die meening belet volstrekt niet om zoolang de onschendbaarheid door de grondwet gewaarborgd wordt die dan ook te handhaven. Men behoeft nog volstrekt geen radicaal, socialist, anarchist, of nihilist te zijn om een monarchie boven n republiek te verkiezen, maar dat komt er hier heelemaal niet op aan. Er is geen sprake van grondwets herziening maar van uitvoering, opvolging dier wet, en iedereen zal toch wel kunnen beloven dat hij de grondwet zal helpen uitvoeren. Of hij het beloven wil of niet helpt hem toch niemendal, hij moet het doen, bij mag daarom wel denken en zeggen bij elke gelegengeid dat hij een republiek met een stadhouder veel beter acht, hij kan zelfs propaganda maken om de grondwet in dien zin te wyzigen, maar zoolang we onder deze grondwet leven is een belofte om die te volgen voor niemand eenig bezwaar. Zelfs een heele gewone wet, een koninklyk besluit, een ministerieel besluit kan iedereen gerustely'k zweren te zullen uitvoeren al is hy er een groot tegenstander van; waarom zou men dat nu alleen in dit geval niet kunnen? X. Hef is natuurlijk niet de vraag wat u zou meenen te kunnen doen, maar of het een of ander kamerlid van andere opinie de Inhul diging onwettig zou willen maken. RED. Vroeger Thans. Den Haag, 4 April 1898, Surinamestraat 38. Aan de. Redactie van de Aiiwterdaminer, Weekblad voor Nederland, Geachte Redactie! In no. 1081 stond onder «Allerlei" een stukje »De vivisectie en haar tegenstanders" waarin de bestrijders der vivisectie min of meer belachelyk werden gemaakt, maar waarvan de grond toch een ernstige kritiek op ons streven vormt. Wy hebben, ten einde die kritiek te kunnen beantwoorden, het oordeel over heilserum en de serum-therapie gevraagd aan den bekenden schrijver en hygiënist dr. Ed. Reich te Scheveningen, die ons het hierbij ingesloten stukje zoud. Wij vertrouwen dat uwe Redactie dit woord van iemand, die toch ontwijfelbaar op hygi nisch en medisch gebied recht van mede spreken heeft, zult willen opnemen, daar het wel geen betoog zal behoeven hoe onaangenaam het voor ons is dat ons hoogst-ernstig streven met een luchtig woord bespot wordt en dat de lezers van uw blad onder dien indruk zouden blijven. Hoogachtend, Namens het bestuur van den Ned. Bond tot bestrijding der Vivisectie, F. L. OÜTII, Voorzitter. Vivisectie en Therapie. De ontzettende kwakzalverij die onder den naam van Serum-therapie wordt uitgeoefend, moet binnen korter of langer tijd een erbarmelijk einde hebben, daar zelfs de kortzichtigste en domste binnen een duidelyk afzienbaren lijd zal moeten inzien, dat het met de weten schappelijke grondslagen van deze geneeswijze er zeer slecht uitziet. Wie een goed gebruik maakt van de middelen, die de hygiëne aan biedt, heeft geen serum noodig. Er wordt echter, helaas! zelden een goed gebruik ge maakt van hygiënische middelen, omdat de geneeskundigen er ternauwernood een opper vlakkige kennis van bezitten, en de meeste menschen zoo anti-hygiënisch leven, dat het een schande is en zy zelfs een schrik hebben voor lucht, water, eenvoudig voedsel, zorg voor de gezondheid der ziel, zelf beheersching en dergelijke. In den laatsten tijd hebben ook de geleerde onderzoekers der beschaafde natiën ontdekt, wat aan de wilden reeds lang bekend was, dat uit- of inwendig gebruik van sommige plantendeelen het beste middel is om bepaalde ziekten te voorkomen, tegen welke de waan zinnig geworden geneeskunde van den tegenwoordigen tijd serum aanwendt. Hoogst waarschijnlijk zal over tien jaren elke arts, ja zelfs iedere beschaafde mensch slechts met minachting over de serum-therapie spreken en die als een bepaalde vorm van krank zinnigheid kenschetsen. Dan zal ook in ver band hiermede elke beschaafde mensch de pogingen van den tegenwoordigen tyd, om de vivisectie door serum-therapie te rechtvaar digen, dwaasheid en misdaad noemen. Om de meeste ziekten te voorkomen, leve men naar de vormen van religie, rede en hygiëne; daardoor alleen kan men den berg van zonde en degeneratie van zich afschudden. En is men zoo ver, dan zullen zich zelfs voor het eenvoudigste oog de serum-therapie en de vivisectie voordoen als monsterachtige dwaasheden, waarover de beschaving zich schamen moet. Dr. med. EDOUARD REICH. Scheveningen, Villa Sabina, 17 Maart 1898. Verbetering. In" het artikeltje Daar was eens. . ." in No. 1084 van het Weekblad geplaatst, zijn eenige storende drukfouten geslopen, die de lezer gelieve als volgt te verbeteren: Ie kolom, regel 9 van boven staat: speciaal de waterAienst, moet zijn: speciaal de WACHT dienst". e kolom, regel 11 en 12 van boven staat: zijn er steeds ambtenaren aan het week, moet zijn: zijn er steeds ambtenaren aan het WERK". 3e kolom, regel 27 en 28 van onderen staat: onder allerlei verouderde gebreken, moet zijn: onder allerlei verouderde geBKUiKEu". 3e kolom, regel 8 van onderen: en men in overstemming te brengen, moet zijn: en MEER in overeenstemming te brengen". Paascheieren, De godsdienst onzer Germaansche voorouders was een natuurdienst, hunne feesten waren natuurfeesten. Als de lucht luwde en de dagen lengden, als Ostara, de lente godin, haar intocht deed, vierden de Germanen, haar ter eere, hun joel- of jubelfeest. Dan begon voor hen het nieuwe jaar. Door alle eeuwen heen zijn sporen van het aloude overgebleven. Aan de Germaansche Ostara herinnerd het Hoogduitsche Ostern, het Engelsche Hitster n namen uit den voortijd, levend naast ons Pasclten en het Fransche Ptiques. Ook wijzen de paaschbosschen, paaschheuvels en paaschvuren nog duidelijk op de heidensche gebruiken contrabande in de Christelijke kerk, maar op den duur oogluikend toegelaten. Vroolijk vlamden de Nedfrates (Niedfyr, Nodfyr); maar onder den naam van Paaschvuren. Het gebruik heeft zich staande gehouden in weerwil van den tegenstand der geestelijkheid, die niet ophield er tegen te yveren. In eene ordonnantie der eerste kerkvergadering onder Bonifacius, van 21 April 742, geeft Carloman aan ieder Bisschop den last die heiligschennende vuren" te weren. Maar later ergerde de geestelijkheid zich niet meer als de eerst onlangs bekeerde leeken zich op Paschen een zeker deeg bereidden, dat in den vorm van een liefdeknoop (krakelingvorm) de afgezworen goden der liefde in herinnering bracht. De naam Paaschbrood maakte alles weer goed. En nu de Paasclieieren. Nog speelt hier en daar de jeugd haar eierspel bijv. te Zwolle op de zoogenaamde Paaschweide het eiertikkcn, waarbij men ge kleurde eieren tegen elkander stoot; het ei, dat het langst ongekneusd blijft, het Paaschei bij uitnemendheid, wint al de andere. De kinderen hebben ook hun Paaschliedje: Hei-kourei, hei-kourei, Palm-, Palm-Paschen ! Ook de Duitschers hebben hunne Ostereier. In Themar (ambt Saksen- Coburg) maakt de moeder hare kinderen wijs, dat de ooievaar de gekleurde paascheieren legt, wat zeker samenhangt met de voorstelling van dezen trekvogel als lentebode. Hier is het de Osterliahn, elders de (Merhase, die de eieren legt: O osterhaas, o osterhaas, Leg dyni eier bald ins gras ! De kinderen moeten dan die eieren zoeken. Ook speelt de haas eene rol in een gebruik, dat een vijf en dertig jaar geleden nog te Coleshill In Warwickshire bestond. De jongens der stad trachten een haas te vangen en dien op Paaschmaandag voor tienen aan den predi kant van het kerspel te brengen. Gelukte hun dit, dan was de predikant verplicht hun tot ontbijt een kalfskop met honderd eieren te geven, benevens een geschenk in geld. »Eene zonderlinge gewoonte bij de lakenbereiders in de oude en nieuwe stad van Breslau, genaamt het Eyerlezen, dat van een voornaam Stigter zijnen oorsprong heeft," vermeldt de Couranten-Tolk van Johan Hubner. «Daarby worden zekere belooningen gesteld; en meest vóór of na Paschen een zeker getal geschil derde eyeren op een straat naar een tnsschenruimte van een zekere schreden in een rye naast elkander gelegt; die een lakenbereiders knaap als zoogenaamde Kyerlczer, onder het been en terug loopen, het een na het ander opneemt en in een zeef met bloemen versierd werpt. Ondertusschen moet een tweede, ge naamt de iMopcr, tot aan zekere Kerk der stad loopen, op de kerkdeur een teeken schrijven, en weder terug loopen, Komt nu de Looper eer weder dan de Eyerlezer de eyeren heeft opgenomen, dan heeft hij het gewonnen; zo niet, draagt de Eyerlezer den prijs ween. En deze plechtigheid wordt met een drinkgelach geëindigt." In Duitschland gaf men soms, in plaats van eieren, zinnebeeldige prenten ten geschenke. Eene daarvan wordt in het Britse b Museum bewaard: drie hennen houden eene mand op, waarin drie eieren liggen, met voorstellingen der opstanding versierd, op het middelste ei de Agniia Dei (het Lam Gods), met een kelk, het fleloof voorstellend, terwijl de andere eieren met de zinnebeelden van Hoop en Liefde beschilderd zijn, waaronder de vol gende regels: Alle gute Ding seynd drey Drum schenk Dir drey Oster-ey: Glaub und Iloit'nung sambt der Lieb Niemahls aus dem Herzen schieb. Glaub der Kirch, vertrau auf Gott, Liebe Ihn biss in den Todt Grimm vermeldt als eene gewoonte in Rus land, dat rijk en arm, oud en jong by den paaschgroet Jezus Christus is opgestaan! en den paaschkus elkander eieren ten geschenke geven. Ook in Griekenland zendt men elkander eieren en in Italiëen Spanje voert de jeugd eierspelen uit. Wat Frankrijk betreft, onder Lodewijk XIV en zy'n opvolger droeg men op Paaschdag, na de hoofdmis, geheele pyramiden van gekleurde en vergulde eieren naar de vertrekken des konings, die deze in persoon aan zyne hove lingen uitdeelde. De hofdames ontvingen van den koning paascheieren van fijn goud en met edele gesteenten versierd, ten geschenke. Nog zendt men in het Zuiden van Frankryk by zekere gelegenheden eieren aan den pastoor en deze heeten dan »oeitfs de Pdqites". Al ging het eigenlijk karakter der uitdrukking verloren, ze bleet toch in gewyzigden zin bestaan. Littrévermeldt de spreekwijze: donner a quelqw'un ses oeitfs de Pdqwes'' en ver klaart ze door: lui faire queli[ue present d Pitques. In Frankrijk is het gebruik om op Paaschmaandag den kinderen gekleurde eieren als speelgoed te geven langzamerhand vervangen door het gebruik van eene soort van bonbondoozen, die met een ei niets dan den vorm gemeen hebben. Waarom eet men op Paschen eieren of geeft ze ten geschenke ? Men heeft beweerd, dat het gebruik zijn oorsprong dankt aan de omstandigheid, dat men vroeger gedurende de veertiendaagsche vasten zich volstrekt van het gebruik van eieren onthield. Het gevolg was, dat men de eieren, die men niet eten of verkoopen mocht. bewaren moest. Ze werden dus zorgvuldig opgeborgen en op Paaschdag aan verwanten, vrienden en kennissen ten geschenke gegeven. Anderen meenen den oorsprong der paasch eieren te moeten zoeken in den natuurdienst der Egyptenaren en Perzen, bij wie het ei gold voor een zinnebeeld van het heelal. De eersten beschouwden het ei als een symbool van de vernieuwing des menschdoms na den zondvloed. De Joden gebruikten eieren ter herinnering aan den uittocht uit Egypte, omdat toen uit Abraham's, Jacob's en Jozefs nakroost als het ware een nieuw volk verrees. Op hun Paaschfeest werden ze tegelijk met het Paaschlam opgedischt en wel rood gekleurd, want het Paaschlam was een bloedig offer. Hierin volgden de Christenen hen na. Dezen brachten het ei in het nauwste verband met de opstanding. Het ei werd oorspronkelijk rood gekleurd, dewyl »ons Pascha voor ons geslacht is, namelijk Christus'1 (l Cor. 5 vs 7). Later bezigde men ook andere kleuren. Tijdens Cyprianus, bisschop van Carthago (t 14 Sept. 258), bevond zich in de kerk dezer Afrikaansche stad een geschilderd tafereel van Jezus' opstanding, bestaande in een ei, liggende op grasgrond (lente-groen), waarboven eene stralen spreidende zon (de Zon der Gerechtigheid). Waarschijnlijkst is, dat het feestely'k gebruik van eieren, n als spys n als geschenk, zich van de Perzen en Egyptenaren tot de Joden en van deze laatsten tot de Christenen heeft overgeplant. Alleen de vastknooping der Christelijke idee van Jezus' opstanding aan het oorspronkelijk heidensch gebrujk kon de Christelijke kerk er mee verzoenen. J. Rennell Rodd bjj Menelik. Graaf Gleichen heeft dezer dagen een boek uitgegeven over Abyssiniëen keizer Menelik, dien hy leerde kennen toen hij zich in het gevolg van den Engelschen diplomaat Rennell Rodd daarheen begaf. Het Engelsche gezant schap werd in de hoofdstad des keizers ont vangen door vijftien trommelslagers; de opperrechter, dien zijne landgenooten in hun beeld spraak »den adem des konings" noemen, stelde de Europeanen (onder welke zich ook een zoon van Lord Salisbury bevond) voor aan »den Leeuw uit den stam van Juda". Volgens graaf Gleichen was de Abyssinische Lord Chief Jiistice een gemoedelijk en gezellig oud heer, die uitgedost was met een grootenhoed (waaronder hij een groen zijden hoofddoek droeg), een met goud geborduurden mantel, een purperrood hemd en een sneeuwwitte broek. De vertegenwoordiger der wet was gewapend met een zwaard, dat in eene roode scheede stak; zijne volgelingen droegen ge weren en met goud ingelegde schilden. Keizer Menelik schudde den heer Rennell Rodd hartelijk de hand en zijn breed, pok dalig gezicht toonde bij de voorstelling den vriendelijksten glimlach. De keizer is ongeveer zes voet lang, zwaar en forscb gebouwd ?, hij draagt een korten, kroezenden baard en knevel. Zijn gelaat, dat zeer donker van kleur is, heeft grove trekken ; toch is hij niet leelijk, dank zij zijn zeer vriendelijke uitdrukking en zijn intelligente oogen. Hij mag inderdaad een verlicht monarch worden genoemd, en is in beschaving zijn onderdanen zeer ver vooruit. Menelik's houding is waardig,beleefd en eenvou dig. Hij maakt den indruk van iemand, die lietst recht op zijn doel afgaat, zonder al de omwegen, waarvan Oostersche potentaten by voorkeur gebruik maken. Hij was zeer ingenomen met de geschenken, welke Rennell Rodd hem na mens de koningin medebracht, en verklaarde dat het hem bijzonder veel genoegen deed, dat men hem niet als een klein kind had be handeld en hem geen speelgoed had gezonden. Onder de geschenken bevond zich ook een mikroskoop, de eerste dien de koning te zien kreeg. Dadelijk vroeg hij, of men ook geen Röntgen-toestel voor hem had medegebracht. Mr. Rodd antwoordde, dat hij daar inderdaad over gedacht had, maar bevreesd was geweest, dat Menelik dit doorzien van het ondoorzich tige voor tooverij zou houden. Toen dit door den tolk aan Menelik was duidelijk gemaakt, lachte hij hartelijk en zeide, dat zoo iets mis schien geloofd zou zijn door de priesters uit den tijd van koning Johannes. Graaf Gleichen is van oordeel, dat Abyssinië, uit een commercieel en een industrieel oogpunt beschouwd, nog in de kinderschoenen steekt. Daarin zal hij wel gelijk hebben. Maar keizer Menelik is slimmer dan de meeste van zijne onderdanen, en het traktaat, dat de heer Rennell Rodd medebracht, heeft de Engelschen maar zeer matig bevredigd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl