De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 10 april pagina 9

10 april 1898 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1085 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Journalisten-nood te Parjjs. Te Parjjs geschieden teekenen en wonderen. Terwijl ia den regel voor ne vacature aan een dagblad dozijnen sollicitanten opkomen, is thans groot gebrek aan journalisten. De candidaten voor de aanstaande kamerverkiezingen zyn namelijk bezig met de samenstelling van hun propaganda-personeel, en daartoe behoort in de eerste plaats een knap journalist, die de tegencandidaaten te lijf gaat in locale bladen, welke dikwijls alleen voor dit doel worden opgericht. Volgens het Bulletin de la Presse heeft de opportunistische pers 780 redacteurs voor de provincie aangeworven; dan komen de radicalen met 600, de rallies met 340, de socialisten met 300 redacteurs. Het honorarium voor de verkiezings-campagne van zes weken bedraagt 1500 tot 3000 frs., al naarmate het blad twee of driemaal per week of wel dagelijks verschijnt. Wordt de candidaat gekozen, dan krygt de verkiezingsjonrnalist een premie van hetzelfde bedrag als het hem toegekende honorarium. De lyfjournalisten der gekozen candidaten worden in den regel de particuliere secretarissen der gekozen Kamerleden, want geen van dezen kan zonder speciale hulp al de tot hem ge richte brieven beantwoorden en al de hem gedane opdrachten uitvoeren. Treurig is het echter gesteld met de journalisten, wier can didaat niet geslaagd is; voor hen is geen uitzicht op een secretaris-baantje, en vele weken lang maken zy de Pary'sche redactiebureanx onveilig. De Czar en /üne echtgenoote. Het Journal des Débats weet te vertellen, dat het hof te St. Petersburg geheel anders is geworden dan onder den vorigen Czar. Of schoon Alexander III in zy'ne gewoonten veel eenvoudiger was dan zyn vader, hechtte hij toch veel aan allerlei vormen. Czar Nicolaas II heeft hierin eene groote verandering gebracht. Het leven van het keizerly'k echtpaar is intiem en familiaar; zoowel de Czar als zijn echtge noote is gemakkelijk bereikbaar. Beiden zijn jong en vroolijk, en achten zich niet verplicht eene houding van stijve deftigheid aan te nemen, zoodra zij zich in het publiek vertoonen. Zij praten en schertsen zonder eenigen dwang en dikwijls ziet men hen in hun rijtuig genoegInk lachen, terwijl Alexander III, als hij uitging, altijd eene stijve deftigheid in acht nam. De Czar ontvangt zijn ministers, als het noodig ook 's avonds laat, en dan meest in gezelschap van zyne vrouw, die, terwijl hy aan de schrijftafel zit, zich met het een of ander dameshandwerkje bezig houdt. Als een minister binnenkomt, staat de Czarina gewoonlyk op om heen te gaan, maar meestal zegt de Czar: »Bl\jf maar, ge hindert ons niet." Zoo is de etiquette vry wat aangenamer en minder streng geworden. Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllttll Julius Prullelman Brommeijer. Die Satansche Groene! riep ik Zaterdagavond uit, en even later schreef ik aan de Redactie: Wie heeft het gewaagd u medeplichtig te doen zijn aan een mystificatie, die ik allerschandelijkst noem. In dien u prijs stelt op mijne mede werking, zult gij binnen 24 uur te voldoen hebben aan den eisch: mij mede te deelen wie de infame onbeschoftheid heeft gehad, u dat interview met Dokter Juris in handen te spelen. Het gevolg van mijn schrijven is geweest een wisseling van telegrammen tusschen Singel 542 en 's Gravenhage, want nog vóór ik van de redactie die zich ook nu weer zeer netjes tegenover mij gedragen heeft antwoord had ontvangen, kwam Zondag middag Sprenger van Eyk al voor me staan, met die doodon schuldige tronie, waarmee het hem gegeven is de heele wereld bij het lijf te nemen behalve mij, want al zeg ik het zelf', wij zijn aan elkander gewaagd. Ik doorzag de zaak dadelijk, maar ik hield mij _van den domme. Wel, dacht ik, nu moet ik hem eens laten uitkomen. Zoo, Sprenger, begon ik, na een praatje over 't weer en de gezondheid, wat heb je ons verrast met je blijspelletje; ze hadden dat niet achter je gezocht,, maar het is waar, je was ons wel zoo iets schuldig; na alles watje gedaan hebt om de lui met je fiscale eigenschappen te pesten, mocht je ze ook wel eens een genoeglijk uurtje bezorgen. Sprenger trok zijn schouders op en keek me aan, alsof hij zeggen wou, het heele ding is de moeite der vermelding niet waard. En wat mij, zoo vervolgde ik, in het bij zonder in je werk behaagt, het is de moreele strekking, die er in uitkomt. Die meineeden bij de successie, dat's een woordje op zijn pas; ik kan mij begrijpen, dat jij 't noodig hebt geacht het publiek onge merkt een lesje te geven. 't Is waar, Brommeijer, zei Sprenger weer, daar worden heel wat meer meineeden begaan dan jij en ik wel weten. Maar over n ding verwonder ik mij toch, Sprenger. En dat is ? Dat jij, die zelf domineeszoon bent, Ds. Langelaan een leugentje om bestwil laat verdedigen. Ik weet zeker, tot zoo'n laksche moraal had je Böhringer niet gekregen, en misschien zijn wij Lutherschen op dit punt rechtzinniger dan jullie soort gelpovigen maar van een preekstoel heb ik dit nog nooit hooren goedpraten. Van een preekstoel! herhaalde Sprenger, terwijl hij zijn blik naar boven sloeg, naar ' t scheen om mij te beduiden, dat hij zulk een gestoelte voor een bovenaardsche in richting hield; en met nog boller wangen dan hij reeds heeft, als hij niet lacht, vroeg hij: Maar je hebt het toch ook aardig ge vonden, hè? Ik bleef even zwijgen en keek hem terdege strak aan, waarop zijn gezicht allerlei spiervertrekkingen te aanschouwen gaf, zoodat het duidelijk bleek, hoeveel moeite hij had Engelsche liefhebbers voor de Amsterdamsche gasleening. JONN BULL : »Here we are, Mr. Burgomaster! Eerst hebben we met onze Imperial schatten aan uw Amsterdammers verdiend, en nu geeft ge ons gelegenheid om die spaarduitjes goed te beleggen, 't Is een genot, zaken met Amsterdam te doen." UIIMMIIIlmiMHIII zich goed te houden, en ik antwoordde hem met Julia uit de meineed-scène: O jij leukert! Zeker vind ik het aardig, ik zou geen mensch moeten zijn, om het niet aardig te vinden, want niet jij hebt dat ding ge schreven, maar ik. Sprenger sprong uit zijn stoel op en stak mij de hand toe, en voor zoover hij het onder een telkens op nieuw _ uitbarstende lachbui er hoorbaar kon uitbrengen, zei hij: we moesten nu maar een eind aan de comedie maken"... Ik behoef je niet te zeggen dat ik direct ge merkt heb, dat de Candidatuur van jou was, de eenige candidatuur, die je ooit krijgen zult, baasje! en eiken dag weeraan hield ik mijn hart vast, dat de een of ander snugger genoeg zou wezen, om te ontdekken, wie ons dat koopje geleverd had; ik be greep heel best, dat als ik verklaarde de schrijver niet te zijn, ze aanstonds op jou vermoeden zouden krijgen. Dankbaar als ik was, drukte ik Sprenger hartelijk de hand. Wat was ik bang, zei ik, datje dat auteurschap van je zoudt werpen ; ik be greep ook wel, dat je begreep wat er gaande was, oude snaak, die je bent! Zoo stonden wij weereen moment tegen elkaar te proesten, tot wij in onze stoelen, terug rolden, als een paar tollen, die gevoelden, dat zij nu nadden uit-gedraaid. Bij de mij tot natuur geworden gewoonte om in oogenblikken van beteekenis mijn innerlijke gewaarwordingen nauwgezet te comroleeren, bemerkte ik, dat toch eigenlijk een gevoel van onlust de overhand in mij had. Onder de oppervlakte van yroolijkheid pijnigde mij een zeker chagrijn. Van de eerste opvoering van het blijspelletje af, had ik het denkbeeld niet van mij kunnen weren, dat ik meer dan bij mijn positie paste was afgedaald tot een sfeer, waarin de ware Hoogheid niet kan ver schijnen, zonder door de pret bedreigd te worden met er meer dan n veer bij te laten zitten; en nu ik Sprenger zulke ge meenzame uitdrukkingen jegens mij hoorde bezigen en hij mij daarenboven tutoyeerde, groeide op eens die onlust tot weerzin, zoodat ik volkomen oprecht was. toen ik tegen hem zei: en toch, had ik alles voor uit geweten, ik zou die Candidatuur niet aan de Kon. Vereeniging hebben toever trouwd. Sprenger, in zijn luchthartige op geruimdheid begi eep dat niet, en daarom gaf ik hem een naderen uitleg. Kijk, zei ik, jij die me kent in de serieusheid van mijn bestaan; die weet hoe ik aan het Hof' gezien ben; meermalen met de Ranitz be sprekingen heb van staatsbelangen van zeer intiemen aard; jij, die beseft hoe een instelling als het parlement, en dus ook het kamerlidmaatschap en het candidaatschap, het hoogste raakt wat hier op aarde voor een welopgevoede natie te waardeeren valt; jij, wieii ik niet behoef te vertellen hoe mijn huis en mijn tafel steeds openstaan voor parlementsleden ; hoe ook mijn vrouw, ik zal niet zeggen een kookboek, maar dan toch een heele serie keukenrecepten voor verscheidenen hunner ega's geschreven heeft; en hoe Thérèse, als zij niet uit den handel kiest, moeilijk met minder dan een kamerlid, of een kamercandidaat, kan voor den dag komen; jij moet begrijpen hoe ellendig ik het vind, dat de een na den ander durft vertellen, dat mijn blijspel een satyre is. Denk eens: Brommeijer en een satyre, een satyre op het parlement l Wat anders heb ik willen doen dan in het licht stellen, hoe bij iemand de ziele-qualiteiten ontluiken en tot den hoogsten bloei komen, als de verkiezings zon over hem opgaat; welke latente krachten aan het licht treden zoodra de stem der natie hem roept hare belangen te hehartipen on hij, trots alles bereid zichzelf te geven, antwoordt: mijn volk, ik kom, hier ben ik! En een beschrijving van deze werkelijk heid, zooals ik haar in de diepte van mijn eigen gevoel heb waargenomen, naar mijn eigen karakter gemaald, zou een satyre zijn, of een narrenspiegel, zooals een andere onverlaat haar ook reeds heeft genoemd. Een wreede satyre, die pijnlijk de innerlijke voosheid toont, wat, God betere het! een fatsoenlijk blad als de Opr. Haarlemmer schrijft... Een satyre!!.. een satur, die het beweert. Een blijspel, Sprenger, is het, anders niet. Want wie zou niet blij zijn, wanneer hij een man als v. Bommel ziet triomfeeren over al de duiveltjes en duivelen, die hem den weg versperren naar een zetel vlak bij den troon? Sprenger zelf, alles behalve een satyre, maar een yleeschgeworden comedie, lachte natuurlijk ook nu, want hij lacht altijd. Dat maakte mij eventjes nijdig, maar ik had ongelijk. Want hij haalde een boekje uit zijn jaszak en zei: wat u ge rgerd heeft, heeft ook mij geërgerd, mijn heer Brommeijer. Dat hij weer op meer respectvollen toon sprak, voldeed mij, daar dit bewees dat mijn stemming niet zonder invloed op hem wa,s gebleven. Maar, vervolgde hij, eindelijk is er dan l och een gekomen, die u recht doet wedervaren. Luister maar! Hij begon te lezen: Hij (de schrijver bedoelt: u) heeft zeker een oog voor de belachelijke zijde van de kleine politiek, zooals die in een provinciestad als Veenenburg valt waar te nemen." Begrepen ? Ja, zei ik, dat is juist; een pittige op merking ; de meeste lui zien dat voorbij. Zeker, daar is iets belachelijks aan die kleine politiek van de provinciestad, zoo geheel anders dan hier in de hoofdstad of de residentie. De karakters, gelijk de poli tieke gestellen, daar en hier, verschillen aanmerkelijk, en de middelen om er te ko men nemen in belangrijkheid toe in even redigheid met het zielental der stad, waar naar het district genoemd wordt. Je maakt me nieuwsgierig. Wie heeft dat gezegd ? Wacht nog even, zei Sprenger en hij las verder: »Maar hij (d. i. gij) schijnt tevens te gevoelen, dat een onderwerp gelijk hij (gij) zich koos, raetlwogere belangen verband houdt, telkens op meer dan n punt het familieleven raakt, en dat is op zijn opvat ting van het behandelde waarschijnlijk niet zonder invloed gebleven." Wat duivel! riep ik uit, die man heeft mij in de ziel gekeken die hoogere be langen, dat familieleven waren het juist, waarover ik daar even sprak. Dan zal die criticus me ook wel niet beschuldigen een satyre te hebben geschreven ? Neen, integendeel; hij heeft het heele stuk nage gaan, en zijn slotsom is : Van parodie geen sprake ! Dat is dan de eerste die mij be grepen heeft, heelemaal begrepen! Dat raakt je de koekoek! zei Sprenger, dit staat dan pok te lezen in 's lands eerste tijd schrift : De Gids! het is niet het oordeel van zoo'n gewonen krantenschrijver, maar van niemand minder dan Jaap v- Hall! Zoo zie je alweer mijn stelregel bevestigd, in en buiten den Handel: daar gaat toch maar niets boven prima qualiteit, was mijn antwoord; maar Sprenger was er dadelijk op uit mijn bewondering te temperen. Toch niet in alles, ben ik het met onzen Jaap eens, b.v. waar hij schrijft dat v. Bommel zich maar »laat gaan" en alleen »kleine bezwaren" helpt uit den weg ruimen. Voor zoo'n phlegmatieken luiwammes vind ik, dat hij zich nogal weert, als hij in n bedrijf' zijn knecht de livrei laat afleggen, zijn bestrijders omkoopt en een twaalf duizend gulden opdokt. Maar overigens sta ik aan zijn zij. U heeft uw blijspelletje heelemaal als Jcoopman geschreven. U dacht, nietwaar, hoe maak ik op de eenvoudigste manier twintig procent; hoe zal ik met de kleinste uitgaaf de meeste winst behalen. Dat is een fout, een groote fout ook. In de dramatische kunst en in de politiek is het niet de vraag: welke is de kortste weg, neen, de verwikkeling, de intrige zijn hoofdzaak, en er bestaat zoowel ten opzichte van het tooneel op de planken als van dat in het parlement een minimum-eisch van intrige, waar beneden niemand mag gaan, zelfs een Brommeijer niet. Maar u stond daar als op de Beurs bij uw pilaar en kwam zoo niet verder dan tot een «piétinement sur place". En wat had u een mooie gelegenheid om eens flink uit en om te stappen. Zonde, dat u het zoo verzuimd heeft, dat zouden Sardou en Labiche heel anders hebben gedaan. Waar om Julia niet in een liaison gebracht met Donker, die pretentie gebruikt om van Bommel naar de Kamer te jagen tegen wil en dank, en die ver houding tusschen Julia en Donker laten uitkomen juist in de verkiezingsdagen; denk nu eens wat daarvan zou zijn te maken geweest met Ds. Langelaan als trooster en redder in dat wreed geval. Ik noem nu maar iets. Maar dit alles liet u loopen, alsof het u aan de kracht en den moed ontbrak. Het heele ding is dientengevolge zoo vlak Hollandsch geworden als bestond er geen Fransch in de wereld. En nu zal u misschien zeggen, met ik weet niet wie, maar een erg groot man, geloof ik, dat de dramatische kunst in het intensieve der karakterteekening haar kracht moet zoeken, en de intrige nooit meer dan een hulpmiddel mag zijn, zoodat het simplex sigillum veri ook op dit gebied ten volle gelden moet Dat kan je begrijpen, bromde ik, ik zal dat niet zeggen en zeg jij ook maar niets. Houd die geleerdheid en dat potjeslatijn voor je. Ja wel, hernam Sprenger zijn hoofd schuddend, van het eerste oogenblik dat ik jou voor den schrijver hield heb ik al bij me zelf gezegd : dat is Brommeijer en die heeft een drama gemaakt, net als Jourdain zijn proza schreef, zoo maar, zonder nadenken, zonder te weten dat hij het deed. Ja, hernam ik, praat nu maar toe, ik zal er me niet; aan storen. AYat maal ik om Sardou, Labiche, Jourdain, om Aristophanes en Shakespeare, die je me in dat interview ook al wou opkluwen om te lezen, en hoe al dat volk verder heeten mag; ik heb een karakter willen geven, zooals dat in zijn voortreffelijkheid moet uitblinken, wan neer een menschenziel door de verkiezingspolitiek wordt aangeraakt. Goddank, de nederlandsche natie is nog onbedorven ge noeg om daarbij te genieten maar jij!... Sprenger zag aan het flikkeren van mijn oogen welk gevoel mij doortintelde, en be grijpende, dat het heiligschennis zou zijn mij op dit oogenblik te irriteeren, begon hij eensklaps uit een ander vaatje te tappen. Hoe is 't toch mogelijk, Brommeijer, dat er niemand is geweest, die getroffen werd door het feit, dat dezelfde zachte, gevoe lige, gemoedelijke toon, en dat zelfde nobele streven tot verheffing van uw tijdgenooten, door hen, ja, op kleine fouten te wijzen, maar hen tevens te voeren tot waardeering van zoovele onzer groote deugden in uw blijspel voorkomen, gelijk in alles wat gij tot dusverre ons te lezen gaaf t Waarom moest ik alleen ? Een bewijs, Sprenger, dat onze zielen voor een goed deel gelijk besnaard zijn; maar wat misschien nog opmerkelijker is? Dat niemand er aan gedacht heeft, hoe juist ik, door een bijzondere beschikking van het lot, hier in mijn eigen huis altijd leef alsof ik voortdurend op het tooneel was. Ik heb het meermalen gezegd, net als op de planken komen de lui hier binnen en gaan zij weer heen, precies als ik dat noodig heb, en eigenlijk nog beter dan op de planken, want ik behoef zelfs nooit om Jacob te schellen.. .. Wat dat wezen mag?! Ik had nog niet uitgesproken of daar traden mijn vrouw en Thérèse de kamer binnen. De proef op de som! lachte Sprenger. Dat zal je zien, zei ik. En toen Sprenger een groet met beiden gewisseld had en Thérèse hem vroeg: is het nu wezenlijk zoo, mijnheer, dat u de Candidatuur?Van Hommel geschreven heeft, rees ik uit mijn stoel en antwoordde: neen, dat is zooniet. Hier, mijnheer Spr. v. Eyk heeft niets ge schreven, en nooit iets anders geschreven dan dingen, die zooveel als een aanslag waren op een rijke-mans-portemonnaie, maar ik heb alweer het vaderland gered. Jij, riep me vrouw,... jij hebt.... Ja, zei ik nogmaals; hier Julius heeft zijn Julia vereeuwigd ! Ik... ik ben dus Julia ? ! Ik...? en terwijl ik knikte, gaf zijde wel sprekendste dankbetuiging, die een vrouw maar geyen kan: ze omhelsde mij en viel haast snikkend aan mijn hart. Ik zelf, al pinkte ik geen traan weg, ik gevoelde toch dat mijn oogen op dit moment glazig voch tig in hun kassen stonden, maar had geen gelegenheid tot eenig overleg, want nog vóór Julia mij had losgelaten, stond Thérèse bij me en vroeg, de lip een weinig han gend, maar papa, waar is in uw tooneelstuk Tlu'rèse dan ? Waarom heeft u mij niet.... Opeens kwam daar uit 't diepst van mijn hart de kreet van een beleedigd vader. Op jou heb ik mij gewroken! Welk Bocht vader heeft een huwbare dochter, die, bijna mondig, nog geen heer der schepping aan den haak wist te slaan! In de ellende, die jij mij veroorzaakt, koos ik me, al was 't dan maar voor n avond, twee dochters, die met haar tweeën niet half zooveel beteekenen als jij, maar.... op 't zelfde uur geëngageerd! Toen ik het gezegd had, dacht ik er eerst aan dat Sprenger dit niet had mogen hooren, en ik begreep dat nog beter een paar seconden later, toen Thérèse zich vlak naast me plaatste en, met de hand aan den mond, mij iets in het oor fluisterde. Mijn vrouw, ook wat gegeneerd, troonde listiglijk Sprenger mee, die zich heel graag aan dit familietooneeltje onttrok, geloof ik ; en ik, nog stupéf'ait van hetgeen ik daar juist gehoord had, zag ternauwernood Thérèse verdwijnen, die eens omkeek, als wilde zij vragen : wat zegt u daar nu van ? Een kwartier later liep ik nog door mijn kamer en eensklaps bemerkte ik, dat ik mijn beenen neerzette en oplichtte met een soort van zwaai alsof ik op een boerenkermis danste, en ik betrapte mijzelf op een her haald gegrinnik en gemompel:... Als ik eens schoonvader ben .... en later ...! Maar nu zeg ik geen woord meer enfin, in mijn volgend blijspel krijgt Thérèse een rol.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl