Historisch Archief 1877-1940
N°, 1086
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 17 April
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel , 0.4*
Annonces uit Duitschland, Oostentijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U Di
VAN VEERE EN JVAN NABIJ: Herziening
Tan een vonnis. De Grondwet en de Inhul
diging. Parlementarisme en Centralisatie in
Frankrijk. SOCIALE AANGELEGENHEDEN,
door D. Stigter. Signalementen nit de
Utrechtsche Rechtszaal, door Jan van 't Sticht. KUNST
EN LETTEREN: Een Theater Tan Feministen,
door Siegfried. A. L. J. Landréf, door "B.
A. Bnis. Heinrich Hoffmann von Fallersleben,
door Prof. J. Verdam. FINANCIEELE EN
OEOONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
FEUILLETON: De keuze van Cyril Harjohn, door
Jerome K. Jerome. RECLAMES. SCHAAK
SPEL. VARIA. VOOR DAMES: Een en
ander uit de Nederlandsche Vrouwenbeweging,
door Bertha van 't Sticht. (Slot.) Feuilleton:
Mrs. Hodgson-Bnrnett. Allerlei, door E-e.
SCHETSJES. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. - ADVEKTENTIEN.
ItllllltllllllllllllllllllllllllllllflIIIIIIIIIIIHlllllllimilllllllW
Herziening van een vonnis.
In een jaar tijds hebben wij tweemaal
de voldoening mogen smaken, dat een
advocaat-generaal van een Hof zich tegen
een vonnis verzette, hetwelk naar onze
meening het rechtsgevoel der natie had
gekwetst, en dat een Hof zulk een vonnis
van de rechtbank vernietigde of herzag.
De eerste maal was dit het geval, toen
een pleegzuster van het gesticht Meerenberg
door de rechtbank te Haarlem tot gevange
nisstraf was veroordeeld, omdat een patiënte,
die zij hulp verleende, het slachtoffer was
geworden van de gebrekkige inrichting
der warm-waterleiding, in het bekende
krankzinnigengesticht.
Men zal zich herinneren, dat Mr. Kist,
de procureur-generaal, appèl aaateekende
tegen dat vonnis en evenzoo dat het Hof,
de pleegzuster, thans in rechten bijgestaan
door Mr. Levy, heeft vrijgesproken van
het haar ten laste gelegde misdrijf.
De twee zaak, waarop wij het oog hebben,
was die van het duel tusschen Jhr. Mr.
S. v. S. en Mr. O., behandeld door de
Haagsche rechtbank, waarbij het Openb.
Min. bij monde van den subst. officier van
justitie Mr. v. d. Brandeler tegen Mr. O.
een maand en tegen Mr. S. v. S. 5 dagen
gevangenisstraf had geëischt.
Men zal zich herinneren, dat Mr. v. d.
Brandeler, in dit blad (No. 1078) naar
aanleiding van onze kritiek, een verdedi
ging gaf van de door hem in zijn requisitoir
gebezigde woorden, dat het duel »een for
maliteit is, die nu eenmaal in de maat
schappij zoodanig is ingeworteld, dat er
veel zedelijke, moed vereischt wordt, om zich
daaraan te onttrekken", waar wij hem ver
weten hadden, dat hij, door aldus in zijn
hoedanigheid van subst.officier van justitie te
spreken onwillekeurig, onnadenkend
der Nederlandsche wr^ennaatschappij on
recht had aangedaan.
De eisch van vijf dagen gevangenisstraf,
tegen een meester in de rechten, commies
bij het departement van Binnenlandsche
Zaken, was inderdaad al zeer gering, en kon
alleen worden verklaard uit een opvatting
van het duel als een middel tot eerherstel,
waaraan men zich slechts zou vermogen
te onttrekken, bij het bezit van een extra
groote mate van zedelijken moed!
Welnu de advocaat-generaal van het
Haagsche Gerechtshof, Mr. Reitsma, is
tegen het vonnis der rechtbank, dat van
de 5 dagen door Mr. v. d. Brandeler ge
ischt, reeds 7 had gemaakt, opgekomen,
en vorderde voor Mr. O. twee maanden
en voor Jhr. Mr. S. v. S. n maand
gevangenisstraf.
«Advocaat-generaal mr. Reitsma," zoo
lezen wij in het verslag van de rechts
zitting, »deelde aan het Hof als reden
voor het appèl (dat alleen van de zijde
van het Openbaar Ministerie werd inge
steld) mede, dat, volgens zijne meening
en ook volgens die van den officier
van justitie, door de rechtbank ten
deze bij de oplegging van de straf met
te veel toegevendheid was gehandeld. Tot
staving van deze meening merkte spr.
in de eerste plaats op, dat men hier te
doen had met twee menschen van reeds
gevestigden leeftijd en met gevestigde
positie in de maatschappij. Voorts kon
er hier, volgens advocaat-generaal, geen
sprake zijn van eene moreele aanleiding;
geen quaestie van eene eere-zaak. Boven
dien had z. i. de tweede bekl., toen hij
uitgedaagd werd, de bescherming der wet
kunnen inroepen (art. 153 van het Straf
wetboek, waarbij straf wordt gesteld op
uitdaging tot tweegevecht). Ook gold het
in dezen niet enkel een formaliteit, maar
hadden partijen het er op gemunt elkander
lichamelijk letsel toe te orengen men
wilde met vooraf gescherpte sabels vech
ten. Uit een en ander concludeerde het
O. M. dus, dat hier heeft plaats gehad
een tweegevecht onder hoogst verzwarende
omstandigheden. En nu had het appèl
van het O. M. ten doel in dezen een soort
van beginsel-quaestie te doen uitmaken,
nl. de vraag: of het niet de bedoeling der
wet is om door eene strenge toepassing
het tweegevecht zooveel mogelijk te helpen
uitroeien, gelijk het dan ook indertijd geble
ken is de algemeene opinie in den lande
te zijn, dat het tweegevecht in onze tegen
woordige maatschappij volstrekt niet op
zijn plaats is, als het dat al ooit geweest
is. Met den officier van justitie en met
de rechtbank was de adv.-gen. van oor
deel, dat bekl. Van O. zwaarder behoorde
te worden gestraft dan S. De vordering
strekte tot veroordeeling van Van O. tot
twee maanden, en van S. tot een maand
gevangen isstr af."
Bij de uitspraak, Donderdag 7 dezer
heeft het Hof mr. O., die door de Recht
bank tot 14 dagen veroordeeld was, een
maand gevangenisstraf opgelegd, en mr. S.
v. S., tegen wien mr. v. d. Brandeler 5
dagen had geëischt en die door de Recht
bank tot 7 dagen gevangenisstraf was ver
oordeeld, 14 dagen naar de gevangenis
verwezen.
Om meer dan ne reden deelen wij
dit met voldoening mee.
Allereerst, omdat de Officier van Justitie,
anders dan de subst.-officier mr. v. d. Bran
deler, begrepen heeft, dat het duel ten onzent
niet mag genoemd worden »een formaliteit,
zoodanig in de maatschappelijke zeden
ingeworteld, dat er veel zedelijke moed
vereischt wordt om zich daaraan te onttrekken".
Op dien grond toch had de sub.-ofF. zich
tevreden gesteld, rechteischende, voor mr. S.
v. S. slechts 5 dagen te vorderen; en nu kon
mr. Reitsma, die met een maand gevan
genisstraf mr. S. v. S. op te leggen het
recht eerst voldaan achtte, mededeelen, dat
ook volgens den Officier van Justitie »door
de Rechtbank ten deze bij de oplegging
van straf met te veel toegevendheid was
gehandeld1'.
Ten andere, omdat het Hof, door den
advocaat-generaal geplaatst voor de be
ginsel-quaestie: moet het duel zoo veel
mogelijk uitgeroeid worden, en het twee
gevecht beschouwd worden als in het geheel
niet op zijn plaats in onze maatschappij ?
een veel stelliger antwoord heeft gegeven
dan de Rechtbank.
Ten derde, omdat het Hof, door de
straf tot het dubbele te verzwaren, heeft
bijgedragen om den goeden naam van
Justitia buiten opspraak te brengen.
Ten vierde, omdat dit duel, voorgevallen
juist nu in het leger het tweegevecht open
lijk verdedigd wordt, een ondubbelzinnige
toepassing van de strafwet hoogst
wenschelijk maakte. Want men mag niet
vergeten, dat tot dusverre, noch de Minister
van Oorlog, noch de Minister van Justitie
n woord in het openbaar gesproken
heeft tot geruststelling van hen, die meenen,
dat een verdediging van het duel door
hoofdofficieren voor officieren ten nadeele
komt van de burgerlijke beschaving;
te gevaarlijker, nu men bezig is persoon
lijken dienstplicht voortebereiden en dus
het leger een grooter invloed te verschaffen
op de opvoeding der Nederlandsche jon
gelingschap.
De Grondwet en de
In ons No. van 3 April gaven wij een
antwoord op hetgeen het Handelsblad zelf
in het midden had gebracht ten opzichte
van onze beschouwingen over het gevaar
eener onwettige inhuldiging, alsmede op
wat het dienaangaande uit de Arnh, (ft.
in zijn kolommen had overgenomen.
Wij schreven toen o. a.:
//Na 1897 is er in de bladen discussie ontstaan
over de eed of belofte der anti-monarchalcn. En het
Hand. zelf schrijft, zeer wel wetende, dat eenige
leden zich bezwaard kunnen of mof ten voelen: «Wie
zich, trots de in 1897 afgelegde eed of belofte, be
zwaard gevoelt art. 53 na te leven, blijve weg."
Met dezen raad, geeft het H. immers zelf toe, dat
de eed of belofte van 1897 afgelegd, geenszins een
waarborg is voor de instemming met de verklaring
Tan art. 531
Wat blijkt hieruit?
Eenvoudig, dat wij met onze Grondwet en vooral
met den geheel «verbodigen, in geen enkele consti
tutie voorkomenden huldiffinys-eed. als Staat, ons zoo
hebben ingericht, dat een deel der volksvertegen
woordiging onmogelijk zonder allerlei reservationes
mentales de geeischte belofte kan afleggen ; dat de
constitutie geen rekening houdt met een deel der
bevolking een niet zoo heel gering deel der be
volking, hetwelk zelfs vertegenwoordigers afvaar
digde; m. a. w. dat het zittingsrecht afhankelijk
wordt gesteld van onware verklaringen."
Voorts toonden wij aan, dat de voor
zitter der Staten Generaal het woord
voert namens de honderd Tweede Kamer
leden en de vijftig Eerste Kamer leden,
»*oo bedoelt het de Grondwet."
»Zóó veilig gevoelde men zieh op dit standpunt,
dot men er niet aan gedacht heeft op deze wijs d
wettigheid der huldiging in gevaar te brengen, wat
toch inderdaad nn het gevolg blijkt te zijn. Wanl
wat is de feitelijke toestand? De inhuldiging is
naar de Grondwet onwettig, als niet de Voorzitter
in aller naam, en als niet de leden hoofd voor hoofd,
de bedoelde verklaring beëedigen. Dat wil zeggen:
naar de Grondwet is de inhuldigings-plecbtigheid
onwettig, zoodra ook maar n socialist, de moeite
neemt, in de .Nieuwe Kerk de verklaring van art. 53
openlijk te verwerpen, Wat zal er geschieden, zoo
lazen wij, als b.v. v. d. Zwaag bij de plechtigheid
verschijnt en, in overeenstemming met zijn socialis
tische overtuiging, tegeu den huldigingseed protesteert?
Het geval is ernstiger dan men schijnt in te zien
of wenscht te erkennen.
Door de Grondwet is de wettigheid der inhuldi
ging volstrekt afhankelijk gemaakt van de gezind
heid van ook maar n socialistisch of radicaal af
gevaardigde.
Het is geen kleinigheid niet waar! Men kau zich
de gevolgen van die mogelijkheid denken."
Welnu: mogen wij niet van het Han
delsblad verwachten, dat het, na ons met
zijn eigen woorden en die der Arnh. Ct.
bestreden te hebben, zijn lezers kennis
zal geven van ons verweer, zooals dat
reeds voorkomt in het No. van 3 April?
De zaak is toch ongetwijfeld belangrijk
genoeg. Mag men een inhuldiging te
gemoet gaan, onder een Grondwet, die
geformuleerd is als waren er geen anti-mo
narchalen onder de vertegenwoordigers;
een Grondwet, die oorzaak kan zijn, dat
ook maar n afgevaardigde, door bij de
inhuldigingsplechtigheid zich tegen den
gevorderden eed of de belofte te verzetten,
die inhuldiging onwettig maakt? Zal men
de inhuldiging aan zulk een eventualiteit
wagen ?
Struisvogelpolitiek baat hier niet.
Wil men een ';Mio<ï..n toestand, dan be
hoort vóór de kroning de Grondwet ?
in 't belang van de Koningin, van het
parlement en de natie te worden herzien.
Parlementarisme en Cen
tralisatie in Frankrijk.
De Fransche Kamer is uiteengegaan om
niet weder terug te keeren. Zij is een
natuurlijken dood gestorven, aan het einde
des door de wet voorgeschreven
legislatuurperiode, en dat is ongeveer het eenige
goede, wat men van haar zeggen kan.
Een Fransche oud-minister, de heer
Poincaré, heeft dezer dagen in de Revue
de Paris een scherp licht doen vallen op
de gebreken en de tekort komingen van
het tegenwoordige régime. »De ministers
?weten,'' zoo schrijft hij »dat zij de
woordvoerders zijn van den nationalen wil.
Zou het dan niet natuurlijk zijn, dat zij
op al hunne bijeenkomsten gezamelijk de
belangrijkste landsaangelegenheden onder
zochten en daarover besluiten namen ? In
't geheel niet. De zoogenaamde grandes
affaires worden altijd tot een volgenden
dag verschoven; eerst moeten zaken wor
den geregeld, die wel van veel minder
belang, maar ook veel dringender zijn.
Het kan bijvoorbeeld gebeuren, dat een
afgevaardigde in den namiddag de regee
ring wil interpelleeren over de benoeming
van een ambtenaar bij de belastingen. De
mogelijke incidenten bij de discussie dier
interpellatie, de »orden van den dag"
(motion) die kunnen worden ingediend, moe
ten uitvoerig worden overwogen. Het geval
kan zich voordoen, dat een afgevaardigde
voor een vriend de betrekking vraagt van
president van een gerechtshof, terwijl den
zelfde betrekking ook door een Senator
voor zijn protégéwordt gevraagd. Een
lastig geval: wien zal men ter wille zijn ?
De Senator is een vriend van de regeering,
en dus te vertrouwen; het kamerlid is
iemand, op wien de regeering tot dus
ver geen staat kon maken. Men beraad
slaagt lang en uitvoerig, en eindelijk krijgt,
natuurlijk, de candidaat van het kamerlid
de voorkeur, omdat men daardoor den
weifelaar aan de regeering meent te kun
nen binden. Intusschen is het 10, 12 uur
geworden. De minister van buitenlandsche
zaken heeft berichten gekregen, die hij
wel aan zijn collega's zou willen mede
deelen. De minister van financiën heeft
groote hervormingen voortestellen, die ern
stig moeten worden onderzocht. Wat zal
men doen? Het is al laat. De journalisten,
die de nieuwste berichten komen halen,
staan reeds op den minister van
binnenlandsche zaken te wachten. Het is dus tijd
om op te breken. Trouwens, de minister
van buitenlandsche zaken kan immers zelf
het best beoordeelen, wat hem te doen
staat, en de minister van financiën weet,
3 man van 't vak, mér van zijn hervor
mingen dan al zijn collega's samen. Het
verstandigst is dus, hun de vrije hand te
laten. Over de algemeene politiek, over
Frankrijk, zal men een anderen keer wel
eens spreken."
Men denkt hier onwillekeurig aan een
vatire, aan eene boutade geschikt om door
Forain of Caran d'Ache in beeld te worden
gebracht, maar de oud-minister Poincar
is zoo ernstig mogelijk en deelt blijkbaar
slechts een staaltje mede uit zijn eigen.
rijke ervaring. Zijn klacht over de klein
geestigheid, die steeds den voorrang laat
aan persoonlijke belangen, is trouwens een
algemeene. In het zelfde nummer van de
Revue de Paris waarin de opportunist
Poincarézijn oordeel over den politieken
toestand uitspreekt, komen ook adviezen
voor van den monarchist Denys Cochin,
van den radicaal Léon Bourgeois, van den
socialist Jaurès, en allen klagen steen en
been over de onmacht en de onvrucht
baarheid van regeering en Kamer beiden.
Zelfs de aftredende kamerleden klagen
mee. Nog nooit is het aantal van hen,
die zich niet herkiesbaar stellen, zóó groot
geweest. De herinnering aan den
doorgezwoegden tijd kan voor de volksver
tegenwoordigers ook niet bijzonder aange
naam zijn. Vijf jaar lang hebben zij in 't
gareel geloopen, niet gedurende vijf maan
den per jaar, zooals de grondwet onder
stelt, maar gemiddeld gedurende negen
maanden. En niettegenstaande zooveel
«toewijding" is geen enkele maal het budget
tijdig gereed gekomen. Steeds opnieuw
moest men zich behelpen met de douzi
mes provisoires. Nuttige arbeid is zoo goed
als niet verricht. Schandalen zijn er daaren
tegen des te meer geweest, ergerlijke en
belachelijke. De eerste behoeven wij zeker
niemand te herinneren. Tot de belache
lijke rekenen wij het besluit van de Kamer,
om de redevoering van den socialist Viviani
de bittere en scherpe lijkrede op het
Panama-schandaal, in alle 36.000 ge
meenten van Frankrijk te laten aan
plakken. Belachelijk niet om hetgeen
Viviani zeide, want dat was juist en goed;
maar om de wonderlijke geestdrift der
Kamer, die zich zelf eene bonne marque
meende te geven toen zij, na de Panama
schandalen ! aan deze van onverdachte
zijde komende brandmerking der Fransche
justitie eene buitengewone sanctie gaf. De
goede heer Méline en zijne vrienden zullen
met een zucht van verlichting deze ontoe
rekenbare Kamer hebben zien heengaan,
al hebben zij van eene nieuwe Kamer weinig
goeds te wachten.
De bekende anti-semitische stokebrand
Edouard Drumont heeft reeds eene alge
meene leuze voor de verkiezingen uit
gegeven. Volgens hem mag niemand can
didaat worden gesteld, die zich niet ver
klaart tegen de herziening van het
procesDreyfus. Het is mogelijk, dat deze ziens
wijze hier en daar bijval zal vinden; wat
echter in de laatste dagen omtrent de
verhouding tusschen den heer Von
Schwarzkoppen en majoor Esterhazy is medegedeeld
en door den ook te Parijs zeer gunstig
bekenden Italiaanschen kolonel Panizzardi
is bevestigd, doet ons vermoeden, dat de
heer Drumont van zijn verkiezingsleuze
weinig succes zal hebben, of hoogstens
alweer een succes de scandale.
Van gansch anderen aard is de ver
kiezingsleuze, waarmede de afgevaardigde
van het departement Pas-de-Calais, de
heer Boudenoot, een beroep doet, niet op
de politieke hartstochten of den rassen
haat, maar op het gezond verstand van
zijne landgenooten. Wat de heer Boudenoot
wil, is eenvoudig decentralisatie. Hij vraagt
vereenvoudiging op administratief gebied,
waardoor voor de belastingschuldigen eene
besparing van tijd en geld zal kunnen
worden verkregen, en wel door opheffing
van onnoodige functiën en formaliteiten.
Hij vraagt verder decentralisatie op admi
nistratief gebied, uitbreiding der plaatse
lijke bevoegdheden van stedelijke en depar
tementale raden, invoering van kantonnale
raden. Hij wil de bureaux der ministeriën
ontlasten van tal van aangelegenheden,
die veiliger en beter aan de plaatselijke
autonomie kunnen worden overgelaten.
Het Journal des Débats juicht dit streven
zér toe. Het blad meent, dat in Frankrijk
tengevolge van overdreven centralisatie,
alles te veel op een zelfde officieele leest
is geschoeid, en het gevoelt veel voor
plaatselijk zelfbeheer. »De nationale een
heid, die wij voor alle afbreuk moeten
vrijwaren, zou allerminst bedreigd worden
indien de plaatselijke administratie niet
precies eender werkte in eene zwak bevolkte
bergstreek als de Lozere en in eene onme
telijke menschenmassa zooals hei _"
Borderdepartement." Het Journal des ±. ^ats
begrijpt echter, dat de bezwaren niet genn _,
zullen zijn: »De grootste hinderpaal voor
elke vereenvoudiging van ons bestuur en
vooral voor de vermindering van het aantal
der ombtenaren, ligt, men moet het erken
nen, in de macht der interets de clocher
die in de Kamer vertegenwoordigd zijn
en die steeds gereed zijn om samen te
spannen tegen elke belangrijke hervor
ming; niet minder In het streven onzer
parlementaire meerderheden om de be
voegdheden van den Staat steeds uit te
breiden, en daarmede tevens het aantal
der staatsambtenaren." Het
conservatiefliberale orgaan verwijt de Kamer niet
ten onrechte dat zij steeds in deze
richting is werkzaam geweest. Maar het
gaat wel wat al te ver, wanneer het de
begrippen «democratie" en «centralisatie"
eenvoudig identifieert. De
«Staat-voorzienigheid'' wordt door de geestverwanten
van het Fransche blad wat al te veel als
boeman gebruikt; er is gelukkig een
middenweg, die de noodige vrijheid van
beweging laat aan het persoonlijk initiatief
en aan den vruchtbaren arbeid van
vereenigingen.
Sociaie*
iMiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiiiiiiuii
De Heilige Berg. De Gfracchen.
Sociaal-democratische arbeidersparty in
congres vereenigd. Het algemeen
nederl. werld. verbond wordt, volgens
de Witte, gevaarlijk rood. Een bij
belwoord, Eleanor Marx. Sociale
leestafel. Correspondentie.
En nog altijd wijst de Heilige Berg he
melwaarts ! Onafgebroken herinnert hij aan
den socialen strijd van 24 eeuwen geleden,
aan de onmisbaarheid van den arbeid en
van zijn ridderscharen voor de gezondheid
van het sociaal geheel; immer gaat hij
voort op te wekken tot geloof in de over
winning der sociale rechtvaardigheid, als
zij in eendrachtige samenwerking, ernstig
en in overeenstemming met hare majesteit,
waardig, wordt gediend.
Wat diepen eerbied verdient die eeuwen
lange worsteling! Van Plato's republiek
af tot ons laatste lentefeest toe, dwingt zij
tot aandacht in toenemende mate. Ondanks
teleurstelling, hondermaal en duizendmaal,
onweerstaanbaar blijft de drang naar beter
stoffelijk bestaan, naar de vervulling van
de eerste voorwaarde voor hoogere geeste
lijke en zedelijke verheffing; die aristocratie
van den mensch, afkeerig van onrecht,
laagheid, blijft steeds gevoelig voor schoon
heid, hoogheid, reinheid; telken jare als
de natuur het feest van haar hoogtij voor
bereidt, als de vogelen jubelen, de zon
hooger rijst, bloem en blad ontluiken,
komen weer die geloovigen samen om te
getuigen, om te arbeiden aan degrootsche
taak, hetzij met meer of minder succes,
met meer of minder gekozen middelen,
maar, hoe het zij, om te doen wat ze niet
laten kunnen, wat ze niet laten mogen.
Velen van hen gaat 't als Gajus Gracchus:
telkens was hem in zijn droomen de schim
van zijn broeder verschenen zeggende: Wat
aarzelt gij, Gajus? Er is geen ontwijken
voor u op: ons beiden is nzelfde levens
loop beschoren, nzelfde dood als offers
voor het volk".
In een beetje andere woorden herhalen
zij wat hun adellijke voorganger van 133
voor Chr., wat Tiberius, Gajus' oudere
broeder, zeide: »De wilde dieren hebben
hun holen en nesten, waarin elk zijn
schuilplaats vindt: maar zij die voor den
staat strijden, werken en hun leven opof
feren hebben niets dan de lucht en het
licht: volstrekt niets: zij moeten met vrouw
en kinderen rondzwerven. De veldheeren
paaien hen met leugens, wanneer zij in de
gevechten de krijgslieden aanspreken om
voor hun grafsteden en heiligdommen
tegen den vijand te strijden: want geen
van al die romeinen heeft een vaderlijk
altaar of ouderlijke grafstede maar zij
strijden en offeren hun leven op, om anderen
rijk te maken en de weelde van anderen
te voeden. Men noemt hen de heeren der
aarde en zij bezitten niet een kluit grond
in eigendom."
Deze tegenstelling door Tiberius Gracchus
uitgesproken doet prof. Quack in zijn
beroemd werk herinneren aan Heinrich
Heine's:
Ich kenne die Weise, ich kenne den Text,
Ich kenn' auch die Herrn Verfasser:
Ich weiss, sie tranken heimlich Wein
Und predigten fi'entlich Wasser.
Zou dat waar zijn? Prof. Quack zal er
wel veel van weten.
* *
*
Aan dat rijke verleden, aan de
oeconomische geschiedenis, die in zoovele opzichten
de ware redenen bevat voor den geheelen
ontwikkelingsgang van de maatschappij,
verdeeld in staten en partijen en zoo
aantrekkelijk door mr. Quack beschreven,
werd ik op de laatste paaschdagen herinnerd.
In Neerland's hoofdstad toch hielden
drie sociale groepen haar congres:
a. de sociaal-democratische arbeiders
partij ;
b. het algem. nederl. werkliedenverbond.
d. de mannen der grafische vakken.
Daags te voren had de Sociaal-Democraat
,s°t een sierlijken rand omlijst in een
opweK^end artikel, reeds het welkom aan
allen toegeroepen.