Historisch Archief 1877-1940
No. 1086
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
op den voorgrond te plaatsen tot hare eigene
emancipatie.
Ik dien echter b\j dit alles op den voor
grond te stellen deze uitdrukkelijke verklaring
nit Mme Chéliga's mond, dat het Théatre
Feministe niet tot strekking heeft den strijd
tegen den man aan te binden, wél echter zal
het zaak der vrouwen verdedigen tegen de
everheersching der mannen. Gewoonlijk, zegt
zjj, spelen in de tooneelstukken, doormannen
geschreven, de vrouwen nu niet juist de
mooiste rol; in het Tbéatre Feministe zal de
vrouw met betrekking tot den man, op de
ware plaats worden gesteld.
Zeer vele vrouwen hebben reeds haar
hartelyke instemming betuigd met het initiatief
door Mme Chéliga genomen en hebben haar
een krachtigen steun toegezegd. Tot hiertoe
stond z\j alleen in de direktie, administratie,
enz. van het theater, want aangezien Mme Ch
liga zeer geavanceerde begrippen heelt (hoe
kan het ook anders?) zijn vooral in de
fatsoenlyke Parijsche wereld nog te veel vrouwen
bevreesd, met haar en met openlyk deel te
nemen aan haar werk zich te zullen
kompromitteeren.
Vóór mij ligt echter een cirkulaire, door »de
directie" en welke wyst op een reorganisatie.
Het betreffende gedeelte er uit neem ik hier
over: »De zoo ingewikkelde quaestie van
het feminisme houdt [dermate de tegenwoor
dige maatschappij bezig, dat onze arbeid
schijnt te beantwoorden aan eene noodzake
lijkheid van het oogenblik door eene vrije
tribune te leveren aan de vrouwen, waar hare
aspiratien zich kunnen doen gelden. De be
tuigingen van sympathie die ons van alle
zyden zijn geworden, hebben het ons vol
doende bewezen. Mme Marie Laurent heeft
welwillend haar uitstekende hulp aan het
théatre verleend door de directie te aan
vaarden over het tooneel. Mme Marya Chéliga,
de stichteresse van het werk, blyft directrice.
Mme Bauchézal zich voortaan belasten met
de administratie, M. Achille Steens is belast
de relaties in de pers.
Intusschen hoorde ik uit den mond van
Mme Chéliga zelve, dat de regeling nog alles
behalve in orde is.
De volgende voorstelling van het Theater
Feministe zal plaats hebben in de maand
April e. k. de datum is nog niet vastgesteld.
Men zal doen spelen tHors la loi" ou »la loi
d'honneur" een tooneelstuk in 3 acten van
Mme Tony d'Ulmès, waarin wordt geprotesteerd
tegen het vooroordeel der zoogenaamde »eer"
waardoor aan mannen wordt veroorloofd,
byvoorbeeld den minnaar hunner zusters te
dooden, maar door welke hun niet belet wordt
de minnaars te wezen van de zusters hunner
vrienden.
Ook een echt Parijsch stuk !
Laat ik hieronder tot een goed overzicht
het volledige programma geven van het Théatre
Feministe InteTnational voor het seizoen
1897-98.
Le Pêre Coupable par Maria Deraisme.
La Revanche de la Femme par Camille
Lemonnier, speciaal geschreven voor het Théatre
Feministe).
Sylvia par Minna Cant (een bekend Finsch
auteur).
Autour d'un concours comédie en 4 actes
par Mme Gulia Dapino-Salvestri.
Les Bonnes Bétes, comédie par Mme
Pauline Tys.
Hors la Loi (eene voorloopige titel) drama
en 3 actes, par Mme Tony d'Ulmès.
Lïbre, pièce en 2 actes de Mme Herter
Bymond.
La Jeunesse de la Clairon, un acte par G.
Hourigot.
L'amoureuse Aventure, poème lyrique,
musique de Mme Marie Mérina, paroles de
M. Emile Michelet.
C'est la Vie! comédie de Mme Andrée
i'Albert.
A bon Chat bon Bat! par Mme Maria
Deraisme.
Ik zou nog een overzicht kunnen geven van
het oordeel door de hoofdorganen der Fransche
pers over het Théatre Feministe geveld. Het
oordeel van Henri Fonquier in de Figaro,
Félix Duquesnel in de Gaulois, Georges
Montorgueil in den Eclair, Emmanuel Arène
in den Matin, Emile Faquet in het Journal
iitniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
cF&uiilzïon.
m»niiiiiitniuiiiiiiiiinuuiuiin»»nnini»»i»umiii>uiiitiuttiiiinn>i
De tee van Cyril Harjolm
DOOK
JEROME K. JEROME.
Tusschen een een-en.twintïsjarigen onder
meester en een achterlijken kostschooljongen
van vijftien gaapt een onoverkomelijke klove.
Tusscheu een hard werkend journalist van
eent-n-dertig en een medicinae doctor van
vijf-entwintig, met een glansrijken studietijd achter
zich en een zér veel belovende carrière voor
zich, is een innige vriendschap bestaanbaar.
Mijn eerste kennismaking met Cyril Harjohu
geschiedde door den WelEd. Gestr. Charles
Fauerberg.
(/Onze nieuwe huisgenoot," aldus de
instituteur, in de gepaste schoolmeestershouding, de
hand op den schouder van den nieuwen leer
ling, //onze nieuwe huisgenoot heeft een beetje
te lang in de wei geloopen, maar als ik mij
niet bedrieg, mogen wij wel iets van hem ver
wachten in de toekomst, mogen wij zelfs
vél van hem verwachten. Voorloopig zal ik
hem onder mijne leiding nemen met zijn
studies behoeft u u niet te bemoeien. Hij zal
bij Milling slapen, in zaal II."
De knaap raakte langzamerhand aan mij ge
hecht; en ik geloof ik hoop het althans
dat ik zijn verblijf op Vrede-Oord minder on
aangenaam maakte dan het anders geweest zou.
zijn. De methode van den WelEd. Gestrengen
Fauerberg met achterlijke leerlingen kwam vrij
wel overeen met die welke men volgt bij het
ganzen mesten: hij sloot ze op en stopte ze
vol. Den ganzenboer moge dit procédévoordeel
aanbrengen, voorde gans is het minder verkieslijk.
De jonge Harjohn en ik verlieten
VredeOord te gelijk; hij ging naar Brasenose, ik naar
Bloomsbury. Nooit dit stond zoo vast als
een paal boven water kwam hij in Londen,
of hij zocht mij op; dan aten we in een restau
rant in Soho, een dier onaanzienlijke eet
huizen, waar 't altijd naar knoflook ruikt,
en zaten daarna, bij een flesch goedkoopen wijn,
eindeloos te babbelen over onze toekomst. Later,
toen hij in 't Guy's hospitaal werkte, nam ik
andere kamers, vlak bij de zijne, in Staple Inn.
Dat waren heerlijke dagen! Van de kinderjaren
wordt altijd veel te veel moois gezegd, die
des Débats, Catalle Mendès in Le Journal,
Cb. Formentin in de Presse, Henri Duvernois
in den Soleil.
Ik zal het niet doen. Wie omtrent het
«Théatre Feministe International" verdere
inlichtingen wenscht kan zich daartoe wenden
tot Mme Chéliga zelve, welke ik ben er
zeker van bereidwillig alle gegevens zal
verstrekken, die haar ten dienste staan.
Zy beschouwt toch hare zaak als een inter
nationale en houdt zich overtuigd, dat het
werk in Frankrijk ondernomen, ook in andere
landen met belangstelling zal worden gevolgd
om ze mogelijk later tot navolging te strekken.
De salon van Mme Chéliga (51 Avenue des
Ternes) is op dit oogenblik een ontmoetings
punt voor mannen en vrouwen van de meest
uiteenloopende politieke richting en
maatschappelyke stelling.
Eiken Zaterdagavond vindt men er een
gezelligen kring, waarin groepjes journalisten
dames voorstandsters der vrouwenemancipatie,
schilders enz. met elkander kouten over kunst,
litteratuur, socialisme, over de brandende
vragen den dag.
Madame Chéliga heeft daarbij uitmuntend
slag om met de verschillende clubjes, nu en
dan gevormd, zich te onderhouden.
Laat ik er nog aan toevoegen, dat de
Nederlandsche beweging voor vrouwenrechten op
den voorgrond treden, in dezen kring ook
eenigermate bekend zijn. Dat hebben de inter
nationale congressen gedaan.
Mad. »Sjok-Ha-vèr" en Mad. »Druck-èr"
waren byvoorbeeld bekend aan Mme Chéliga
zelve, evenals aan Mme Sachs, een journaliste
uit Stockholm, correspondente te Paris voor
een paar Zweedsche dagbladen, welke ik in
den kring aantrof.
Parys. SIEGFKIED.
A, L. J. Lanöré, t
Jaren lang heeft hy zich genoemd Aquarius
en toch was hij zoo trotse h op zyn familienaam,
als een degelyk Hollander van goeden huize
dat maar zijn kan, want ofschoon behoorende
tot de nakomelingen van een der vele emigran
ten, welke zich binnen onze landpalen hebben
gevestigd, was hy niet alleen tot in zyn hart
goed hollandsch, maar ook heeft hij kunnen
gelden heel zijn leven lang als een
hollander, voor wien eerlijkheid, trouw en
plichtsbetrachting het hoogste goed zijn. Van
hem kan gezegd worden, dat hij was een man
om huizen op te bouwen ; zyn woord was zyn
woord, zijn belofte eene verzekering.
Een der veel belovende leerlingen van
IIMIIIIMmlIIIIIIMIIIIIllllllllMIIIIIIIIIIIIMIIIHIIIIItlllllMIHIIIIIIIIIflIIIIIIII
brengen vrij wat meer verdriet aan dan ple
zier! Ik wil mijn jongensjaren niet terug heb
ben al kon ik ze cadeau krijgen; maar heel
mijn verder leven zou ik willen geven als ik
die periode nog eens doormaken kon.
Iu Cyril's oogen was ik de man, die het
leven en de wereld kende; hij zag tot mij op
'' om wijsheid, die hij, vrees ik, niet altijd kreeg??
terwijl hij mij van zijn enthousiasme meedeelde
en ik van hém leerde hoe rijk een mensch is,
die idealen heeft.
Dikwijls was 't me, wanneer we zaten te
praten, alsof hij licht uitstraalde, dat zijn hoofd
omlijstte met een stralenkrans, gelijk dat van
een heilige op een schilderij. De natuur had
verkeerd gedaan met hem in onze negentiende
eeuw te doen geboren worden, 't Is uit met
haar overwinningen. Haar leger van heroën,
van enkelen wier roem bezongen is, van velen
die vergeten zijn, is ontbonden. De langdurige
vrede, door hun bloed en lijden verkregen,
heerscht door heel het land. Zij had Cyril
Harjohn gekneed tot een harer soldaten. Hij
zou een martelaar geweest zijn iu de dagen,
toen te denkeu leidde naar het schavot; een
strijder voor de waarheid, toen te zeggen het
geen men voor waar hield, zoo goed was als
vrijwillig den dood in te gaan. In de gelederen
der Beschaving een verloren ideaal hoog te hou
den, hiervoor ware hij gekuipt geweest; het
noodlot had hem voorbestemd tot een
slavenleveu in een welgeordende kazerne.
Tocii blijft er nog wel wat te doen over in
de wereld, al heeft men thans te arbeiden in
den wijngaard en niet op het slagveld. Een
klein fortuin, maar waar hij genoeg aan had,
stelde hem in staat zijn vrijheid te koopen.
Voor de meesten is een vast inkomen het graf
van de eerzucht; voor Cyril was het de basis
van nieuwen levenslust. Vrij van de drukkende
noodzakelijkheid te werken om te leven, kon
hij zich nu de weelde veroorloven van te leven
om te werken. Zijn vak was zijn passie; hij
vatte het op, niet met de ijskoude nieuwsgie
righeid van den geleerde, maar met de harts
tochtelijke, idealiseerende toewijding van den
student. Iets te mogen bijbrengen, om de
wetenschap een eind verder te planten in de
onherbergzame woestijn, die immer buiten het
gebied van menschelijk weten liggen blijft, dit
was zijn droom, zijn ideaal.
Eens, op een zomeravond, herinner ik me,
zaten we op zijn kamer, toen in een oogenblik
van stilte door het open raam het kreunen van
de stad tot ons doordrong, als van een kind
dat uitgeput is vau vermoeidheid. Hij stond
P. J. Andriessen, werd hy reeds in zyn jeugd
voor den handel bestemd en was hy jaren
lang eerste bediende bij een der voornaamste
firma's hier ter stede. Niettemin roeide hy
zich in het bijzonder tot de letteren getrokken.
Ware de fortuin hem gunstig geweest, hy zou
behoord hebben tot de deftige Amsterdammers,
welke de schoone kunsten nog anders dienen
dan met wat woorden of wat bijdragen in geld.
Maar het lot beschikte anders. Zoo trad hij
een vyftiental jaren geleden in de gelederen
der journalistiek, nadat hij reeds als jongeling
het een en ander had geschreven en onder
auspiciën van de Brieder had medegewerkt
aan de Amsterdamsdie Courant.
Aan het Dagblad de Amsterdammer heeft hij
de gelukkigste jaren gekend, 't Was o. a. in die
dagen, dat hij onder den schuilnaam professor
Aquarius by'na eiken Zaterdag in het Week
blad het lezend publiek onthaalde op zyn
«?warme kadetjes", en al moge de herdruk van
die wekelijksche causerieën geen bewys zyn voor
hare groote letterkundige waarde, dat zy iets
meer zijn dan gewone dagbladkost, zou dat
nu vergeten bundeltje van Aquarius nog op
menig bladzyde kunnen aantoonen.
Bescheiden en eenvoudig als hij was, heeft
nochtans Landrémenigmaal genoten van den
by'val, welke hem in die dagen gewerd. Er
lag voor hem een stil, prettig genoegen in,
zich dan al schrijvende voor te doen, als een
veelpratend professor, die deze en gene eens
aan de ooren trekt en goedig de waarheid
onder den neus houdt, terwijl hy nu en dan
heel geestig het een en ander kritiseerde,
wat betrekking had op het Amsterdam, hetwelk
hem zoo lief was. Bitter of scherp was
hij nooit verontwaardigd kon hy wezen,
ja, verontwaardigd over lafheid en lauwheid,
bovenal over oneerlykheid, en zeker is hy
hij nooit bitterder gestemd geweest, dan wan
neer hy zag, hoe sommigen voor geld alles
veil hadden.
Bijna een jaar lang hebben mijne medebe
stuurderen en ik met hem samengewerkt op Oud
Holland nadat hij als redacteur van de
Amsterdammer was afgetreden en daarna eenige
jaren het Vliegend Blad voor een groot deel
had geredigeerd zoo mochten wy meer
van nabij zyn toewijding en plichtsbetrachting
bewonderen. Menige nuttige wenk dankten
wy hem, menige gelukkige gedachte waren
wij hem verschuldigd; administrateur in naam
stond hij ons met zyn groote belezenheid en
zijn goeden smaak steeds ten dienste. Als
«Mynheer Landrévan oud Holland" heeft
hy zich de achting en vriendschap verworven
van zoovelen, die hem eerst toen leerden
kennen, en ik durf te verzekeren, dat by'
alle huurders van dat deel der Tentoon
stelling de naam van Landréin de aange
naamste herinnering zal blijven voortleven.
En toch was hy geen allemansvriend; er
zyn er, die zich meerin-alen gestooten hebben
aan zyn fijngevoeligheid, wy'l zy niet begrepen
dat onder een eenvoudige kleedy ook een
groote mate van eergevoel kan schuilen, dat
ook de minder hooggeplaatste ambtenaar kam
zyn een hoogstaand mensch.
Zyn letterkundige nalatenschap is niet groot.
In boekvorm is weinig van zyn hand ver
schenen. In allerlei verspreide werken vindt
men van Landréenkele jngevoelde gedichtjes;
hier en daar een zangerig stukje, waarvan
reeds een paar op muziek werden gezet. »De
schoolrijdster" welke nog altijd gespeeld
wordt is door hem vertaald. Misschien zal
| onder zijne papieren nog het een en ander
| worden gevonden, dat voor de pers bestemd is,
misschien ook niet een veelschrijver heeft
hij nooit willen zyn. Zyn grootste wensch is
steeds geweest te zyn een goed mensch, welnu
by zyn geopende groeve kan het naar waar
heid worden getuigd: Landréis geweest een
edel mensch als weinigen.
12 April '98. F. A. Buis.
i op en stak de armen uit naar de donkere straten,
ais zou hij al de zwoegende mannen en vrouwen
aan zijn hart willen drukken en troosten, en
riep:
O, kon ik jullie helpen, mijn arme broeders
en zusters! Neem mijn leven, o God, en ver
deel het voor mij onder uwe kinderen!"
Dit klinkt theatraal, nu ik 't neerschrijf,
maar voor jonge mannen zijn zulke woorden
niet belachelijk, zooals voor ons ouderen.
Natuurlijk werd hij op zijn tijd verliefd, en
op iemand van wie men 't juist verwachten zou
dat ze zijn hart winnen moest. Elspeth Grant
was van het type, waarnaar de wereld, meer
bij instinct dan uit conventie, haar madonna's
en heiligen heeft genomen. Eene vrouw te
beschrijven met woorden dat gaat niet.
Trouwens, haar schnouheid bestond niet in dit
of dat, wat ze bezal, maar was zij zelf. Men
voelde ze, zooals men de schoonheid gewaar
wordt van een aanbrekenden zomerdag, die de
schaduwen wegvaagt van een slapende stad;
dit opteekenen, weergeven, kan men niet. Ik
ontmoette haar dikwijls, en als ik met haar
sprak, dan voelde ik mij ik, journalist met
een inktjasje aan, trouwe bezoeker vau bier
huizen, opsmjër vau kolliehuisverhalen een
voorname meneer, die zich verre hield van het
lage en kleine, en tot groote dingen iu staat
was.
Iu haar bijzijn werd het leven schoon en
heerlijk, een leerschool voor ridderlijkheid,
welwillendheid, eenvoud.
ik heb sedert dikwijls gedacht, uu ik
wat beter in de wereld heb rondgekeken,
of het niet wenschelijk geweest was, dat zij
iets meer aardsch gehad had, zoodat ze meer
paste iu deze banale wereld. Maar toen ter
tijd scheen Jt me alsof deze mijn twee vrienden
voor elkaar geschapen waren.
Zij wekte het beste wat in Cyril sluimerde
op, en hij aanbad haar met een onverholen
vereering die in een miuder hoog gestemde
persoonlijkheid, aanstellerig zou geweest zijn,
en die zij aanvaardde met de kalme gratie
waarmede Artémis zich de hulde van Endymiou
moet hebben laten welgevallen.
Tot een engagement in optima forma kwam
het niet. 't Was of Cyril bang was aan zijn
liefde iets aardsch te geven door te denken aan
een huwelijk. Voor hem was zij meer het
ideaal van vrouwelijkheid dan een wezen van
vleesch en bloed. Zijn liefde voor haar was
godsdienst; er was niets onreins in.
Had ik meer wereld- eu meufshenkennis beze
ten, ik zou het eind voorzien hebben; want het
Heinricli Hoffiann yon Fallerslelien.
(2 April 1798?19 Januari 1874)
Den 2den April jl. was het 100 jaar geleden
dat de bekende Duitsche geleerde en dichter
Heinrich Hoffmann het levenslicht zag te
Fallersleben in Hannover. waarnaar hij ter
onderscheiding van verscheidene andere
Duitschers van denzelfden naam zich noemde en
sedert door ieder genoemd wordt. Deze ge
beurtenis heeft de Redactie van het Weekblad
De Amsterdammer gemeend, dat niet onop
gemerkt mocht voorbijgaan, en dit mag eene
schoone gedachte worden genoemd, want
Hoffmann von F. heeft voor onze
vaderlandsche wetenschap, met name voor de her
leving der studie onzer vroegere taal- en
letterkunde eene buitengewone beteekenis. En
ik acht het een voorrecht, door de Redactie
uitgenoodigd te zijn om zijne verdiensten in
dit opzicht in het licht te stellen. In dit op
zicht, zeg ik, want het zou eene taak zijn
waartoe ik mij niet bevoegd zou achten, indien
men mij had verzocht een afgewerkt beeld te
vormen van den veelzijdigen en werkzamen man,
hem overeenkomstig zijne verdiensten en naar
waarheid te schetsen als dichter en geleerde, en
hem te beoordeelen in zijn karakter en zijne be
trekkingen tot het staatkundig leven van zijn
tijd. Ook is dit niet noodig, want wil men zich
een denkbeeld vormen van zyn veelzijdige
en veelomvattende werkzaamheid en zijn on
rustig, in den vollen zin veelbewogen, leven,
dan kan men met vrucht raadplegen het uit
stekende en zaakrijke artikel van Franz
Muncker in de »Allgemeine Deutsche
Biographie" (12, 608 616), benevens de daar
(op het einde) genoemde opstellen van Wagner
en Gottschall, en over zijne verdiensten als ge
leerde Rud. von Raumer, Gench. der Germ.
Phüologie 585 vlgg.
Ik bepaal mij alzoo in mijne beoordeeling
imiliiiiiiiliiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiii
roode bloed stroomde mijn vriend door de ade
ren, en, helaas! Wij droomen onze gedichten,
we doorleven ze Biet! Doch in die dagen zou
de gedachte aan een andere vrouw mij de groot
ste ongerijmdheid hebbeu geschenen. En de
mogelijkheid dat die andere Géraldiue Fawlay
wezen zou, had ik als een beleediging voor
mijn scherpziemgheid beschouwd. Ziehier het
punt in mijn verhaal waar ik tot op dezen dag
geen begrip van heb.
Dat hij zich tot haar aangetrokken gevoelde,
dat hij niets liever deed dan haar overal te
volgen, dan haar aan te staren en den blos te
zien korneu en gaan op hot mooie gezichtje, dan
iets te zeggen wat die donkere oogeu deed
vonkelen, ja, dat was iets anders en zeer
begrijpelijk, want het meisje was onweerstaan
baar mooi, haar schoonheid had iets lokkeuds
en tarteuds te gelijk. Maar zoodra men ophield
aan haar te denken als aan een dier, dan
was 't uit, dan stootte ze eer af. Soms, als
ze 't om haar doel te bereiken de moeite waard
vond, kon ze iets onweerstaanbaar stout
bekoorlijks hebben; maar dat acteeren ging haar zel
den goed af, was meestal overdreven! Ze kon
er niemand mee om den tuin leiden, of hij
moest wel stapelgek zijn.
Cynl althans liet er zich niet door misleiden.
(Jp zekeren avond, op een soiree van
Bohiaiiens, waar ieder, die op de eene of andere
wijs bekend was, toegang had, hadden zij ik
weet niet hoe lang samen staan babbelen, toen
ik ook wel eens een woordje met Cyril wis
selen wou en zoo vrij was mij bij hen te voe
gen. Nauwelijks echter zag ze mij aankomen,
of ze ging er van door; haar antipathie tegen
mij was niet veel minder dan de mijne tegen
liaar, wie weet hoe gelukkig voor mij!
Miss Eawley vindt twee beter gezelschap
dan drie/' zei ik, haar naziend.
Ik vrees dat ze jou geen sympathiek element
vindt," antwoordde hij lachend.
//Hou je van haar?" vroeg ik hem, op den
man af.
Hij hield de oogen niet van haar af, terwijl
ze in de deur stond te praten met een klein
mannetje met een zwarten baard, die juist aan
haar voorgesteld was. Een oogeublik later gaf
ze hem den arm en verdween. Toen eerst
wendde Cyril zich tot mij.
,/lk vind liaar," antwoordde hij. zeer zacht
sprekende, w.tt wel noodig was, »de belichaming
van al wat slecht is iu de vrouw. In den
ouden tijd zou ze een Cleopatra geweest zijn,
een Théodora, een Délila. Nu, nu ze dit niet
wezen kan, is ze de mooie vrouw die, coüte que
der werkzaamheid van den buitengewonen
man, die, van plan om classieke oudheidkunde
te studeeren, door niemand minder dan Jacob
Grimm voor de studie der germaansche talen
en letterkunde gewonnen werd, tot dat gedeelte,
hetwelk rechtstreeks op ons vaderland betrek
king heeft. De voornaamste bron, waaruit wy
ook voor dit onderdeel van zyn onvermoeiden
arbeid kunnen putten, is zyne autobiographie
onder den titel »Mein Leben" in 6 lyvige
80 deelen in 1868 te
Hannover verschenen.
Weliswaar is de omvang
van dit werk niet
geevenredigd aan hetgeen
men er uit leert, en
beschrijft H. daarin zoo
goed als uitsluitend feiten
op zijne uitwendige ge
schiedenis betrekking
hebbende, onbeduidende
zoowel als belangrijke, 3)
doch in elk geval levert
dat boek een welkome
en kostbare bijdrage voor
ieder die zich over den
veelzydigen
»Reisedichter" een juist en volledig
oordeel wil vormen. En
meestal is het boek on
derhoudend en eenvou
dig, hier en daar niet
zonder humor, geschre
ven, en krygen w|j den
indruk dat het H. aan
een juisten blik op de
menschen niet ontbrak,
doch eene diepe opvat
ting van het karakter
van hen, met wie hy
in aanraking kwam moet
men er evenmin in zoeken
als diepe blikken, ge
slagen in eigen gemoedsleven.
In het eerste deel van deze autobiographie
beschrijft hy ons uitvoerig zyne eerste reis
naar ons land, en vooral zyn verblijf te Leiden
(22 Juni- 6 Oct. 1821). Het is misschien niet
ongepast, hem zelven voor een oogenblik het
woord te geven. »Von hier (Keulen) aus wendete
ich mich nach Holland, um einen Theil meiner
deutschen Sprachstudien, das Niederlandische,
weiter zu verfolgen. Ein gar kühner
Entschlusz ! Meine ganze Baarschaft bestand nur
aus 4 Louis d'or und ich war völlig unbekannt
in dem theueren fremden Lande. Wie ein
fahrender Schuier, mit Langem Haar, im
deutschen Rocke, den Ziegenhainer in der
Hand und ein leichtes Rünzelchen auf dem
Rücken, ohne Pass und fast ohne Geld
berschritt ich die holiandische Granze. ... Als ich
mich diesen nïherte, fürchtete ich
Paszunannehmlichkeiten. Ich traf gerade eine leere
Hessenkarre und bat den Fuhrmann mich
aufzunehmen. Er hatte nichts dawider. Ich
legte mich auf den Bauch der Lange nach
ins Stroh ujd fuhr gemüthlich und unbehelligt
ber die Granze. Mein bisschen Hollandisch,
was ich mühsam aus Büchern gelernt hatte,
kam mirgut zu Statten : ich wusste mir manchen
Richtweg zu erfragen und die billigste Art des
reisens zu ermittlen... Ich kam in Amerongen,
sah am Eingange des Dorfes ein hübsches
Wirthshaus, kehrte ein and hoffte dort zu
bernachten. Die Frau Wirthin erklarte mir
aber auf meine freundliche Anfrage sehr
unfreundlich: »das geht nicht, für Euch ist
hier kein Nachtquartier !" Empört warf ich
ihr für den Genever das Geld zu den Füssen
und ging weiter. Ich musste nun mit einer
gewöhnlichen Kneipe vorlieb nehmen. ... In
Utrecht besuchte ich die Bibliothek und einige
imiliiiifiiiiiiiilliiiMiiiimiiiMHiiiiiiiiii
coüte, in de wereld wil schitteren, de doch
ter van den ouden Fawley. Maar kom, laat
ons naar huis gaan; ik ben moe."
Zijn toespeling op haar afkomst was ken
schetsend. Weinig menschen zouden 't in hun
hoofd gekregen hebben de knappe, mooie G
raldine awley in n adem te noemen met
Rogue Fawley, ex-gevangene, en
beunhaasmakelaar; die, al zijn hoop op zijn dochter
gevestigd hebbende, wel zorgde, dat hij haar
niet in den weg zat door zich ooit iu haar
bijzijn te vertoonen. Maar niemand die een
maal den vader gezien had, vergat ooit de
bloedverwantschap, als hij met de dochter iprak.
Het oudere gezicht met zijn harde, slimme,
wreede uitdrukking, vond men lijn voor lijn bij
de dochter terug. Het was alsof de natuur, bij
wijze van een artistieke gril, zich ten taak had
gesteld net aantrekkelijk schoone te scheppen
uit nzelfde materiaal. Waarin lag het ver
schil tusschen den grijns van den vader en den
glimlach van de dochter ? De meest kundige
anatomist zou. 't niet hebben kunnen zeggen.
Toch was het eene afschuwelijk, terwijl voor
het andere de meeste mannen heel wat gedaan
zouden hebben.
Cyril's antwoord op mijn vraag stelde me
voor 't oogeublik gerust. Hij ontmoette het
meisje dikwijls; wat heel natuurlijk was. Zij
had als zangeres een goeden naam, en wij be
wogen ons in zoogenaamd letterkundige en ar
tistieke kringen. Evenwel dit zij tot haar
eer gezegd: ze deed geenerlei poging om hem
te vangen, zelfs niet om hem bijzonder te be
hagen. Ja, eer scheen ze haar best te doen
zicti aan hem te vertoonen van haar natuur
lijke, met andere woorden, haar meest onaan
gename zijde.
Eens, in de comédie, zagen we haar bij 't
weggaan, iu de vestibule. Ik liep een eindje
achter Cyril, maar toen hij bleef stilstaan om
haar aan te spreken, bracht het gedrang mij
vlak achter hen.
//Komt u morgen ook bij de Leightons ?"
hoorde ik hem vragen met zachte stem.
/Ja," klonk haar antwoord, «.u niet, hoop ik."
//Waarom hoopt u dat ?"
//Omdat u me verveelt; u lijkt wel gek."
In gewone omstandigheden zou ik dergelijke
taal voor scherts gehouden hebben, sommige
vrouwen houden van zulke geestigheden. Maar
aan Cyril's gezicht zag ik, dat hij heel boos
werd. Ik zei niets. Hij behoefde 't niet te
weten, dat ik alles gehoord had. Ik deed mijn
best te gelooven, dat hij zich amuseerde, maar
op mijn gemak was ik niet.