Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1086
nahmhafte Gelehrte. Leider fiel dieser erste
Yersnch nicht eben ermuthigend aus. Herr
Prof. S(imons) sah mich sehr verwundert an,
als ich ihm von meinem Yorhaben erzahlte.
Er wusste nichts darauf zu antworten als:
»aber es ist nicht Gebrauch in unserm Lande
eine litterarische Reise zu machen." Da er nun,
obschon Professor der hollandischen Litteratur,
bald im Laufe des Gesprachs zeigte, dass er
vom Altniederlündischen gar wenig wusste, so
hatte ich mich ber den wunderlichen Empfang
bald getröstet. Schon des anderen Tages schritt
ieh wolgemuth gen Leiden. Hier hoffte ich den
Sit» der hollandischen Gelehrsamkeit, ein reges
vielseitiges wissenschaftliches Leben und litte
rarische Hülfsmittel aller Art zu finden. Und
ich hatte mich nicht getauRcht l" Door H. W.
Tydeman, den zoon, Professor in de rechten,
met de voornaamste wetenschappelijke mannen,
M. Tydeman, den vader, J. W. te Water,
Clarisse, Siegenbeek, Hamaker, Van der Palm,
Bake, Reuvens,Van Kampen, Van Assen, Kemper
in kennis gebracht en door hen met de grootste
welwillendheid ontvangen, door Bilderdijk
aangemoedigd en door Dr. Salomon, een
Koningsberger van geboorte, gastvrij in zyn
, huis opgenomen, kon hy' aan den arbeid gaan.
De Bibliotheek der Universiteit en van de
Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde
werden opengesteld van de laatste werd
hem zelfs de sleutel toevertrouwd ; ver
zamelingen van particulieren waren hem
toegankelijk, en op alle wyzen en met de grootst
mogelyke voorkomendheid gaf menden jongen
Duitscher de gelegenheid om te doen wat de
Nederlandsche geleerden, na Huydecoper en
behalve Clignett tot heden zelf verzuimd hadden
de middelnederlandsche taal- en letterkunde
te bestudeeren en de gedenkstukken en
overbljjfselen der beschaving onzer middeleeuwsche
Toorvaderen aan het stof en de vergetelheid
te ontrukken. Hu deed dit met evenveel
talent als geluk, met even grooten yver als
scherpzinnigheid. Geholpen door zyne vooraf
verzamelde kennis onzer vroegere letterkunde
en door zijn zeldzaam fijnen speurzinverzamelde
h\j, copieerende en excerpeerende, de bouw
stoffen voor het werk, waardoor zijn naam
voor alty'd met roem in de geschiedenis onzer
vaderlandsche wetenschap zal blyven leven,
voor zyne Horae Belgicae : zyne »in Nederland
en aan de Nederlandsche studiën gewy'de
uren". En die waren zeer vele in getal. Want
op het eerste maanden lange verblyf in Leiden
volgden in grootere en kleinere tusschenpoozen
verscheidene wetenschappelyke reizen door
Noord- en Zuid-Nederland 2), naar al die
plaatsen, waar hy' iets voor zy'n nooit uit het
oog verloren doel zou kunnen vinden. Zoo
bezocht hij Haarlem, waar hu een vriend vond
in Joh. Enschedé, Amsterdam, waar Jakobus
Koning hem krachtig steunde en de geleerde
boekverkooper Joannes Muller hem met raad
en daad bijstond; Den Haag, waar de biblio
thecaris Holtrop hem herbergde en met de
schatten der Koninklijke Bibliotheek bekend
maakte, gelyk Koning te Amsterdam met de
boekverzameling van het Kon. Ned. Instituut
en de Doopsgezinde Gemeente. Ook in de
Zuid-Nederlandsche steden, Leuven, Gent,
Brussel, Brugge haalde hy' een rijken oogst
binnen, krachtig gesteund door de mannen
der Vlaamsche beweging, Snellaert, Blommaert,
Serrure, vóór allen door zyn vriend Willems,
voor wien hy' eene groote bewondering koes
terde. Op byna al zy'ne reizen werd
natuurIflk ook Leiden bezocht, waar oude banden
werden versterkt, voorzoover de dood ze niet
had losgemaakt, en nieuweaangeknoopt,en steeds
de gastvrijheid en vriendschap werd genoten
van den trouwen dr. Salomon, die op
Hoffmann's laatste reis (1856) den hoogen leeftijd
«niiiillliliiiimiiiiiiim 1111 MUI i minimin
Den volgenden avond ging ik alleen naar de
Leightons. De Grants waren in de stad en
Cyril at bij ben. Ik vond er weinig kennissen,
en die er waren konden mij niet schelen. Juist
wou ik weggaan, toen miss Fawley aangediend
werd. Ik stond vlak bij de deur; zij kon niet
dadelijk doorloopen en zei iets tegen mij. Wij
wisselden een paar onbeduidende opmerkingea.
Ze deed of haar best een man in te palmen,
of ze was lomp tegen bem. Gewoonlijk sprak
ze met mij, zonder mij aan te zien, onderwijl
knikkend en glimlachend tegen anderen. Ik
heb meermalen zulke dames ontmoet, even on
wellevend, maar zonder hetgeen haar excu
seerde. Een oogenblik echter keerde ze het
hoofd geheel naar mij, zag mij aan en vroeg:
»Waar is uw vriend, Mr. Harjohn? Ik dacht
dat u onafscheidelijk waart."
Verbaasd zag ik haar aan en antwoordde:
»Hij is van avond uit eten. Ik denk niet
dat hij komt."
Zij lachte; ik geloof dat haar lach 't ake
ligste aan haar was; er klonk zooveel wreed
heid in.
Toen zei ze;
*Ik denk van wel."
Ik werd zoo woedend, dat ik een lompheid
beging. Zij was doorgeloopen. Ik haalde haar
in, plaatste mij vlak voor haar, en vroeg :
,Waarom denkt u dat?"
Mijn stem, dit weet ik, verried de spanning
waarmee ik haar antwoord afwachtte. Onbe
schroomd blikten haar oogen in de mijne; n
deugd had ze: ze was waar. Ze wist dat ik
haar vriend niet was; dat ik haar haatte,
zou misschien het juiste woord zijn, ware de
term niet te afgezaagd en ze stak het niet
onder stoelen of banken, dat ze het wist en
mijne gevoelens beantwoordde.
fOmdat ik hier ben," klonk het. , Waarom
tracht u niet hem te redden? Hebt u geen invloed
op hem? Laat die Heilige hem houden; ik
begeer hem niet. U hebt gisteren avond ge
hoord, wat ik tegen hem gezegd heb. Als ik
met hem trouw is 't alleen om zijn positie, en
om het inkomen, dat hij verdienen kan wan
neer hij aan 't werk gaat en zich niet langer
als een gek aanstelt. Vertel hem maar wat ik
gezegd heb, ik zal 't niet tegenspreken."
Zij liep door, met een diepe buiging tegen
een oud wrak van een glimlachenden lord, en
ik stond haar na te kijken met, waarschijnlijk,
een heel mal gezicht, toen een jong mensch
ginnegappend vroeg of ik een spook gezien, of
de verkeerde te pakken" had gehad.
Langer te blijven diende nergens toe;
nieuwsvan 83 jaren had bereikt. Hy' logeerde ik
mag hier de aardige bijzonderheid niet on
vermeld laten in hetzelfde huis, dat thans
door my wordt bewoond; Hoffmann's werk
kamer lag boven mijne tegenwoordige stu
deerkamer, en had hetzelfde uitzicht op
de statige helaas zoo goed als torenlooze
Hooglandsche kerk; en indien hy' kon weten
dat in datzelfde huis, waar hy' den grond
gelegd heeft van de middelnederlandsche taai
en letterwetenschap, niet zy'ne Horae Belgicae
alleen worden gevonden, maar eene gebeele
Middelnederlandsche bibliotheek, welke
jaarly'ks aanmerkelijk in omvang toeneemt; indien
hy' kon weten, dat daar gearbeid wordt aan
het Middelnederlandsche woordenboek, waarin
de ons steeds in grootere volledigheid bekend
wordende woordenschat van het Mnl. op weten
schappelyke wyze wordt beschreven, hij zou
vervuld worden van dankbare blydschap en
van een streelend gevoel van voldoening. Want
dit alles is voor aen groot deel zy'n werk.
Op zijn voorgang zyn onze eigene landgenooten
aan den arbeid gegaan, nadat zij van hem
geleerd hadden hoe zij dit moesten doen. Hy'
heeft het eerst het terrein van het
Middelnederlandsch in zijn vollen omvang doorploegd
en doorzocht. In het eerste deel zyner Horae
Belgicae begon hy met ons met den omvang
der Mnl. letterkunde bekend te maken in
eene in het Laty'n geschreven
bibliographischliterarische verhandeling »De antiquioribus
Belgarum literis" (1830), later (1857)
aanzienlyk uitgebreid en geheel omgewerkt in
zyn naar Mone's werk (1838) aldus genoemd
»Uebersicht der Mittelniederlandische
Dichtung." Hy gaf ons het eerst de teksten van
«Floris ende Blancefloer" (Hor. Belg. III),
van »Carel ende Elegasf' (IV) van «Renout
van Montalbaen" (V, opgedragen aan Willems)
van de geheele Dramatische Poëzie (VI), toe
gelicht met zaakrijke inleidingen en met litte
rarische en antiquarische aanteekeningen,
waarin hij eene rijke en veelzijdige kennis aan
den dag legt van het Middeleeuwsche leven, en
voorzien van glossaria, voor dien ty'd
voortreffelyk, waarin hij allen lateren tekstverklaarders,
ook De Vries in zijn Leeken-Spiegel, den weg
heeft aangewezen. Weliswaar zijn al deze
teksten door andere, voor een deel betere,
vervangen, doch daaruit mag allerminst het
gevolg worden getrokken, dat de zijne gebrekkig
waren : uiterlyk vertoonden zij, op
koffiezakjespapier gedrukt, zeer weinig, maar inneriyk
voldeden zij aan alle billyke eischen, en doen
zy niet onder voor die van Huydecoper en
Clignett. Veeleer moet men er een bewy's in
zien van de snelle vorderingen en den
toenemenden omvang onzer vaderlandsche weten
schap.
Verder werkte hij voor de mnl. lexicographie
door zyne uitgave van «Niederlandische Glossare
des XIV und XV Jahrhunderts" (VII, a. 1845),
later (1856) in zy'n «Glossarium Belgicum"
(opgedragen aan De Jager, W. Muller, De
Vries, Wackernagel, Weigand en Te Winkel),
omgewerkt en aanzienlijk vermeerderd. Ook
gaf hij de oudste mnl. spreekwoordenverzame
ling, de «Proverbia Communia" (IX, a 1854,
opgedragen aan De Vries) in het licht, later
bestudeerd en gecommentarieerd door den uit
stekenden kenner der ndl. spreekwoorden
literatuur, dr. W. H. D. Suringar, en maakte
fragmenten bekend van den »Reinaert", den
?Partonopeus" en de Hooglied-paraphraze.
Doch vooral wydde hy, dichter in zijn hart,
zyne aandacht aan het lied, en wel, als leerling
der romantische school, vooral aan het volkslied.
Reeds in 1833 gaf hij een bundel »Hollandische
Volkslieder" (Hor. Belg. II, opgedragen aan
Jacob en Wilhelm Grimm), in 1856 in eene
tweede veel vermeerderde uitgave verschenen
MlHiiiiiiinniiimnnnnnniiinnniliiinniniiiiiiiiiinniiiMniiiiiiiiiiiiii
gierigheid lag niet in mijn aard. Een
een-iken-weet-niet-wat zei me, dat het schepsel de
waarheid gesproken had. Toch ging ik niet
heen. Ik zag hem binnenkomen, ik zag hoe hij
aanhoudend in haar buurt bleef, als een hond
hunkerend naar een vriendelijk woord, of, als
hij dat niet kreeg, 'n schop. Ik wist dat zij
me zag, en ik wist dat het haar irriteerde, dat
ik er was. Eerst toen we op straat waren,
sprak ik tegen hem. Hij schrikte toen ik hem
aanraakte. We waren geen van beiden goede
acteurs; hij moet veel van hetgeen er in mij
omging op mijn gezicht gelezen hebben, dat
zag ik; zwijgend liepen we naast elkaar, ik be
teuterd wat ik zeggen zou; wikkend en wegend
of het goed zou doen en geen kwaad;
wenschend dat we ergens anders waren dan in deze
stille, volgepakte straten. Eerst toen we dicht
bij de Albert Hall waren werd de stilte ver
broken door hem.
Denk je dat ik het me zelf niet wel hon
derdmaal gezegd heb?" begon hij. /,Denk je
dat ik het niet weet dat ik 'n vervloekte gek
ben, 'n ploert, 'n leugenaar? Waar dient het
toe er over te praten!"
//Maar ik begrijp het niet," zei ik.
jjuist," hernam hij, «-omdat jij 'n ezel bent;
omdat jij maar n zijde van me kent. Je
denkt dat ik heel wat ben, omdat ik mooi
praten kan, en veel gevoel toon en al die din
gen meer. Ezel die je bent! De Duivel in
persoon zou jou kunnen misleiden. Hij zal
ook wel z'n brave buien hebben, denk ik, rede
neeren als 'n heilige en bidden als 'n ander.
Herinner je je dien eersten avond bij den ouwen
Fauerberg? Je stak je hoofd in de slaapzaal
en zag me geknield bij m'n bed liggen, met de
andere jongens grinnekend om me heen. Je
deedt de deur voorzichtig dicht, je dacht
dat ik je niet gezien had. Ik bad niet, 'k
probeerde of ik bidden kon."
»'t Bewees dan toch dat er wat in je zat,
al beduidt het niet veel," antwoordde ik. De
meeste jongens zouden 't niet eens geprobeerd
hebben, en jij hieldt het vol."
O ja," hernam hij, ik had 't aan mijn
moeder beloofd, daarom. De stakker! 't Goeie
meusch was net zoo naïef als jij. Zij vertrouwde
me ook. Herinner je je dat je me eens op 'a
Zondag middag in m'n eentje bezig vondt m'n
maag vol te stoppen met taartjes en jam?'
Ik lachte toen ik me dat tooneeltje voor
stelde, ofschoon de Hemel weet dat ik alles
behalve in een itemming was om te lachen. Ik
had hem betrapt met een schaal taartjes voor
zich, genoeg om acht dagen lang zijn maag van
onder den titel «Niederlandische Volkslieder"
(opgedragen aan de K. Akad. te Amsterdam
en te Brussel). Daaraan sluit zich aan in
Hor. Belg. X de uitgave van «Niederlandische
Geistliche Lieder des XV Jahrhunderts" uit
gelyktydige (niet nader aangeduide) hss. en
opgedragen aan Blommaert en Jonckbloet, en
die van de voornaamste en tevens de oudste
bron voor onze kennis van het ndl. volkslied,
het Antwerpsche Liedeboek van 1544, opge
dragen aan de My der Ndl. Letterkunde
(Hor. Belg. XI). Dat hij ook voor een
ruimer deel van het Germaansche vaderland
dan voor het onze alleen op dit veld met
voorliefde arbeidde, getuigen de veelvuldige
bundels liederen van allerlei aard, waarvan
ik alleen de volgende duidelyk sprekende
titels noem: Kinderlieder, Deutsche
Gassenlieder, Salonlieder, Gesellschaftslieder,
Schlesische Volkslieder mit den Melodien, Lieder
der Landsknechte unter Georg en Kaspar
Frundsberg, alsmede zijne «Gesch. d.
Deutschen Kirchenliedes" (1854). En zoo zeer had
hij zich den toon en de eigenaardige dictie
dier volksliederen eigen gemaakt, dat hy in
Hor. Belg. II, bl. 155 (Scheidelied) en 156
(van jonc Gherrit ende moi Aeltje) twee
liederen van eigen eigen maaksel kon invoe
gen, waarvan niemand den modernen oorsprong
bemerkte; Willems nam ze argeloos over in
zyne »0ude Vlaemsche Liederen" en toen de
maker het eerste der beide gedichtjes aan
Bilderdyk voorlas, en hem vroeg of het niet
tot de 15de eeuw behoorde, sprak deze de
meening uit dat het nog wel ouder zou kun
nen zy'n 3). Later voegde hij deze beide verzen
in bij de door hem gemaakte »Looverkens",
welke hij in Hor. Belg. VIII en XII uitgaf,
en die, schoon hier en daar in stry'd met de
Ned. grammatica en den mnl. stijl, in elk ge
val voor een Duitscher eene byzondere be
drevenheid vertoonen in de taal en den toon
van het mnl. volkslied.
Zoo heeft deze man opwekkend,
levenwekkend, het voorbeeld gevend, onder ons gewerkt
en het gansene terrein der middelnederland
sche beschaving doorvorscht, niets versmadende
wat kon strekken om ons voorgeslacht in al
zy'ne levensuitingen voor ons te doen leven
en herleven. Gelukkig mogen wy zeggen dat
ons vaderland het hem niet aan bewyzen van
hulde en waardeering heeft laten ontbreken.
Toen hij uit den vreemde te Leiden kwam om
te doen datgene waaraan men in ons vaderland
zelf nog niet dacht, heeft men hem niet met
ijverzucht gadegeslagen en hem in stilte
tegengewerkt, maar in tegendeel op alle wij
zen zy'n pad geëffend en zich in zijne zege
pralen en vondsten hartely'k verheugd. Dat de
Mij der Ned. Letterkunde hem onder hare leden
opnam, spreekt vanzelf, doch vooral was een
voor gevers en ontvanger beiden hoogst
vereerend huldeblyk het Doctoraat honoris causa,
hem toegekend door vlen Senaat der Leidsche
Academie reeds kort na zijne eerste reis.
»Diese glanzende Ehrenbezeichnung", zegt hy',
«freute mich und alle meine Freunde gar sehr".
De bul, gedagteekend 14 Juni 1823, en door
Hoffmann met zy'n uitvoerig latynsch antwoord
in zy'n leven afgedrukt, draagt de
onderteekening van Siegenbeek, Rector, en van Van
der Palm, Bake, Nieuwenhuis, Hamaker,
Peerlkamp en M. Tydeman. 43 jaren daarna,
in 1866, nam de Koninklijke Akademie hem
onder hare buitenlandsche leden op. Vermeld
mag hier nog wel worden, dat bij in 1836
namens Z. M. Koning Willem I ontving «eene
gouden medaille ter waarde van 25 dukaten,
wegens twee door hem uitgegeven en
Hoogstdenzelven aangeboden belangrijke werken be
treffende de oude Nederduitsche Letterkunde",
en dat op de na de ontvangst gevolgde audiëntie
streek te maken; 'k had hem een fermen klap
om de ooren gegeven en den heeleu boel op
straat gegooid.
»Miju moeder gaf me een rijksdaalder zakgeld
in de week," vervolgde hij, »en ik hield me
tegenover de jongens alsof het maar een shilling
was, om ongestoord de rest voor mij alleen te
kunnen besteden. Bah, ik was een beest; zelfs
toen al'."
Och, 't was heel natuurlijk," voerde ik aan,
zoo iets doet iedere schooljongen."
Precies," antwoordde hij, en dit. . . van
nu ... doet iedere man; en 't is óók heel
natuurlijk; maar 'k zal mijn leven vernietigen;
't. maakt, van mij 'n beest in plaats van 'n mensch,
Goeie God'. denk je dat ik niet weet wat die
vrouw mij doen zal? Ze zal mij meêsleepen
naar omlaag, naar beneden, naar haar eigen
laag peil. Al mijn gedachten, al mijn eerzucht,
heel de arbeid van mijn leven zal ten onder
gaan in een gewone dokterspraktijk, onder patiën
ten die betalen kunnen. Ik zal er voortdurend
op uit zijn een groot inkomen te maken, opdat
we leven kunnen als 'n paar logge dieren, ons
mooi kunnen kleeden en pronken met onzen
rijkdom. Niets zal voor haar genoeg zijn; der
gelijke vrouwen zijn bloedzuigers; het eeuige
wat er uit komt is: geef, geef, geef;" zoo
lang ik haar geld geven kan, zal ze mij dulden ;
en om het voor haar te krijgen zal ik mijn hart
verkoopen, mijn verstand en mijn ziel.
Ze zal het half-naakte lichaam behangen met
juweelen, en de ronde doen, vaa huis tot huis,
om iederen man dien ze tegen komt, in de
oogen te staren; dat heet leven" voor dit
soort van vrouwen. En ik zal achter haar aan
sukkelen, de risévan iedereen, door een elk
geminacht."
Het vuur, de kracht waarmee dit alles gezegd
werd, deed wat ik op de lippen had mat klin
ken, nog voor het werd geuit. Kon ik forscher
argumenten aanvoeren dan de zijne? Ik wist
van te voren wat hij zou antwoorden op alles
wat ik zeggen kon.
Mijn fout was geweest dat ik me hem anders,
beter, voorgesteld had dan het gros der mannen.
Thans begon ik in te zien dat hij net was als
'n ander: half engel, half duivel. Maar de
nieuwe blik dien hij me op zijn karakter gunde,
was, dat, hoe hooger het eene, hoe lager het
andere was. 't Schijnt dat de natuur haar werk
in evenwicht houden moet: hoe dichter de bla
deren bij den hemel zijn, hoe dieper de wortels
doordringen in de duisternis. Ik was overtuigd
dat zijn passie voor deze vrouw geen schade
deed aan zijn reine liefde. Deze was eene
geesde koning zy'ne ingenomenheid te kennen gaf,
dat hij, de vreemdeling in ons land, zulke
gelukkige vondsten had gedaan en zulk eene
vurige belangstelling in de oude taal en dicht
kunst der Nederlanders aan den dag legde.
Doch de schoonste lof is, naar het my'
voorkomt, de schoone opdracht van De Vries
van zy'n (onvoltooid gebleven)
Middelnederlandsch Woordenboek, waarmede ik deze hulde
van den man, die in de geschiedenis onzer
19deeeuwsche wetenschappen eene eereplaats in
neemt, besluit. »Aan u, waarde vriend, komt
van rechtswege de opdracht toe van het Mnl.
Wdb. Aan niemand heeft ons vaderland voor
de kennis en waardeering zijner letterkunde
uit de middeleeuwen hoogere verplichting
dan aan u. Toen het werk, door Huydecoper
en Clignett zoo goed aangevangen, verwaar
loosd liggen bleef...., toen aan de
gedenkteekenen der oudheid niets dan onverschillig
heid en minachting ten deel viel, toen de
geest des onderzoeks was ingeslapen en
naauwelyks meer iemand vermoedde, welk een schat
in die bestoven perkamenten verscholen lag,
toen verscheent gy' als een goede genius om
den band dier sluimering te verbreken en dien
schat op te delven. Door u werd de ry'kdom en
de beteekenis , onzer middeleeuwsche letteren
als eene ontdekking aan Nederland verkon
digd. In de Uren, door u aan de
geestgewrochten van ons voorgeslacht gewijd, hebt
gy ons een deel van den voorvaderlijken roem
hergeven. Daardoor hebt gy u eene aanspraak
op onze dankbaarheid verworven, waarvan de
nagedachtenis in Nederland nimmer verflauwen
zal. Wil dan deze toewijding met welgevallen
aanvaarden als een blijk van erkentely'kheid
voor de diensten door u aan mijn vaderland
bewezen. In de stilte der eenzame klooster
muren van Corvei, waarin gy, als de geleerde
monniken van weleer, na zoovele omdolingen
een vreedzaam verblyf hebt gevonden, maar
nog onverzwakt voor de wetenschap leeft,
moge de herinnering aan hetgeen gy voor
Nederland heht gedaan, het bewustzijn dat
uw naam daar in eere bly'ft, den avond van
uw leven verhelderen."
J. VERDAM.
1) Zoo deelt hij ons mede, dat hij voor zy'n
toilet voor eene audiëntie oij Koning Willem I
een paar nieuwe handschoenen noodig had,
en dat hy daarvoor betaalde de som van ? 1.10.
2) In Sept. -en Oct. 1836 te Groningen,
Amsterdam, Leiden, Den Haag; Sept. 1837
te Leuven en Gent; Sept. 1839 te Gent en
Brugge; April en Mei 1854 te Leiden, Am
sterdam, Rotterdam, Gent en Brussel; Aug.
1855 te 's Gravenhage, en in Mei en Juni
1856 te Brussel, Gent, Den Haag en Leiden.
3) Uit de guitige woorden van Hoffmann's
opschrift: «dies und das folgende Lied sind
in Holland entstanden. Nüheres darüber
behalte ich mir vor gelegentlich nachzuholen"
heeft Willems in zijne Oude Vlaamsche Lie
deren, bl. 197 gemaakt: »volgens H. is dit
overoude schoone lied (»Jonc Gherrit") nog
onder het volk in de provincie Holland be
kend. Het eerste (het afscheidsliedje) werd
door Willems opgegeven als aan het
Antwerpache Liedeboek ontleend! Hoffmann kon met
volle recht daarvan zeggen: »Und daran war
ich doch gewiss nicht schuld!"
Artistieke veiling.
Dinsdag, 19 April, 10 'A uur, zal in het
lokaal De Brakke Grond alhier, een belangrijke
veiling worden gehouden van de artistieke
nalatenschap van wijlen deheerenE. S. Witkamp
en C. L. van Kesteren. Een groot aantal
fraaie schilderijen, aquarellen en gravures, door
de overledenen vervaardigd, zullen onderden
hamer komen tegelijk met een kostbare ver
zameling schilderijen en aquarellen van de
meest bekende meesters, o. a. van Therèse
Schwartze, Louis Apol, A. II. Bakhuizen,
N. Bastert, A. Gerard Bilders, J. W. Bilders,
C. Bisschop, S. J. ten Cate, Louis Chantal,
MmmMtHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuHiiiiiiiiiiiimiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiinHiiiiniiiii
telijke, gene een dierlijke hartstocht.
Kleinigheden^die ik indertijd niet begrepen had, stonden
mij weer voor den geest en helderden zich nu
op. Ik herinnerde me hoe ik dikwijls, als ik
laat in den nacht zat te werken, zijn voetstap
gehoord had, zwaar en onzeker mijn deur voorbij
sloffend: hoe ik eens, in een der minste
buurten van Londen, iemand was tegengekomen
die me verwonderlijk veel aan hem denken deed.
Ik was hem nageloopen om hem aan te spreken,
maar de man had mij met z'n roode, verloopen
oogen nijdig aangekeken en ik had gauw rechts
omkeert gemaakt, me aan mezelf ergerend dat
ik zoo'n ezel was. Maar terwijl ik hem nu van
ter zijde aanzag, ging mij een licht op.
En toen rees voor mijn oogen het gelaat dat
ik beter keude, het nobele, eerlijke gezicht,
waarnaar het een lust was te kijken. We
waren in een vuil, smal steegje aangeland, dat
van Leicester Square naar Holborn leidde. Ik
pakte hem bij zijn schouders en plantte hem
met zijn rug tegen het hek van een kerk. Wat
ik zei ben ik nu totaal vergeten. Een meusch
is een wonderlijk mengelmoes; ??? ik dacht aan
den schuwen, achterlijken knaap, dien ik bij
den ouden Fauerberg had voortgeholpen en
afgesnauwd; aan den knappen vroolijken jongen,
dien ik had zien opgroeien tot een man. Zelfs
het restaurant waar wij altijd aten, later, in
zijn studententijd, waar we ons hart voor elkaar
uitstortten, was in deze zelfde straat. Op dit
oogenblik had ik voor hem eeii gevoel, zooals
dunkt mij een moeder gevoeld zou hebben; ik
zou hem hebben willen beknorren en met hem
schreien; hem fliuk door elkaar schudden en
mijn armen om hem heen slaan. Ik redeneerde,
ik betoogde, ik smeekte hem; ik noemde hem
bij alle mogelijke namen, die ik bedenken kon.
't Moet een malle vertooning geweest zijn voor
'n derde! Een politieagent, die toevallig voorbij
liep, en heel natuurlijk! zijn valkenoog
op ons vestigde, vermaande ons met bruuske
stem naar huis te gaan. Wij lachten, en die
lach deed Cyril tot zichzelf komen, gekalmeerd,
bedaard liepen we naar Staple Inn terug. Hij
beloofde dat hij den volgenden morgen met den
eersten trein vertrekken, en een maand of vier
vijf wegblijven zou, gaarne nam ik op mij
voor de noodige verklaringen te zullen zorgen.
Beiden voelden we ons wel tien pond lichter
nu we ons hart hadden ontlast, en toen ik aan
zijn deur afscheid van hem nam, was het weer
de oude Cyril wiens hand ik greep; de ware
Cyril, want het beste in een man, dat M zijn
ware ik. Indien er voor den mensch een leven
na dit leven is weggelegd, dan is het het goede
i Jan van Essen, A. de Gry's, Ha verman, de
Hoog, M. Hey'l, D. I. Jamin, H. W. Jansen,
Klinkenberg, Koekkoek, Jac. van Looy, Jacob
Maris, Willem Maris, Taco Mesdag, F. P. ter
Meulen, David Oyens, Oldewelt, Hoynck van
Papendrecht, Rochussen, Henriette Ronner,
Wilm Steelink, C. Springer, Toorop,Wysmuller,
Wenckebach, enz. enz.
Daarna zullen verschillende
antiquitei| ten, schild ersbenoodigdheden, ateliermeubelen,
etsen, gravures, enz. enz. worden geveild.
Kijkdagen, Particulier : Zaterdag 16 April,
Zondag 17 April. Publiek: Maandag 18 April
van 10?4 uur.
De catalogus en inlichtingen zy'n verkrijgbaar
by de heeren H. G. Tersteeg te 's -Gravenhage
en Frederik Muller & Co. te Amsterdam, die
de veiling zullen leiden.
Henneberg-Zijde
alleen echt, indien direct van mijn fabrieken
betrokken, zwart, wit en gekleurd van 35
Ct« tot f 11.O5 per Meter effen, gestreept,
geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch.
qual. en 2000 versch. kleuren dessins, enz.).
Franco en vrij van invoerrechten
in buis. Stalen ommegaand Dubbel brief
porto naar Zwitserland.
G. Henneberg's Zijde-Fabrieken
(k. & k. Hoflever.), Zürich.
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG.
Normaal- WolartMen.
K. F. DEUSCHLB-BBNQES,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederl.
MEIJROOS & KALSHOVEN,
A r n li e m.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Ruime keuze in Huurpiano's.
VERLOVINGen HUWELIJKS-CWIMUNICATIËN,
1NVITATIËN, enz.
Programmas, Menus en Tafelkaarten.
B. VAtf MANTOEM,
Hofleverancier,
SINGEL 562, AMSTERDAM.
\isilekaaKen, - Luxepapier.
Dagelyks vertrekt van de RöYTERKADE
naast de Kettingboo^ 's morgens 10 uur een
Stoomjacht naar MARHLEXvia BROEK
IBf WATERLAND en
JIO1VMI4E1VDAn, en terug ov-r de ZUIDERZEE.
Aankomst AMSTERDAM, ca. 4.30 n.m.
DE HAVENSTOOMBOOTDIENST;
Uitgave van S. L. VAN LOOY, Amsterdam.
De candidatuur-v. Bommel
Blijspel in 3 Bedryven.
DOOR DOCTER JURIS.
Prijs ? 1.
UIIIIIIIMMIIHimlIIIMIIItlllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUMIIIi
in hem dat zal blijven bestaan. Het andere
is van de aarde; dat zal hij achterlaten.
Hij hield woord, 's Morgens was hij weg en
nimmer heb ik hem weergezien. Hij schreef
trouw, lange brieven, vol hoop ia 't eerst,
vol van goede voornemens. Hij vertelde mij,
dat hij aan Elspet-h geschreven had, zonder'
evenwel haarfijn alles te vertellen, dat ze
toch niet begrijpen zou, maar genoeg om
zijn houding te verklaren ; en van haar had
hij lieve, eclit vrouwelijke brieven terug. Ik
was bang dat zij koel, niet zacht zou geweest
zijn, want dikwijls hebben brave vrouwen, die
niet weten wat de verleiding is voor een man,
niet veel medelijden met hen, die tegen de ver
zoeking strijden. Doch haar edel karakter stond
daarvoor te hoos; zij hield nog meer van hem
nu hij haar noodig had. Ik geloof dat zij hem
gered zou hebben, ware het noodlot niet
tusschenbeiden gekomen.
Vrouwen zijn tot groote offers in staat; ik
geloof dat deze vrouw zich tot alles vernederd,
verlaagd zou hebben, had ze hém hierdoor
kunnen opheffen.
Maar het mocht niet zijn. Uit Indiëkreeg
ik bericht vau hem, dat hij thuis kwam. Ik
had het Fawley.mensch in lang niet ontmoet,
en ik dacht reeds niet meer aan haar, toen ik
toevallig op ?ekeren dag in een oud schouw
burgblaadje las: dat Miss Fawley naar Calcutta
vertrokken was om daar op te treden.
Zijn laatsten brief had ik in den zak; ik
ging zitten en vergeleek de data. Zij zou in
Calcutta aankomen den dag vóór zijn ver
trek. Of het toeval was dan wel een door haar
beraamd plan, heb ik nooit geweten; het laatste
zeer waarschijnlijk niet, want er is een fata
lisme in deze wereld, dat ons lot bestuurt.
Ik hoorde niets meer van hem; ik verwachtte
het trouwens niet; maar drie maaadea later
hield een kennis van ons beiden mij op de
stoep van de Club staande met de vraag:
yWeet je 't al, van Harjohn?"
//?Neen," antwoordde ik, »is hij getrouwd?"
^Getrouwd!" riep de ander, «-goede God,
neen! Hij is dood!''
,Goddank," lag mij op de lippen, maar ge
lukkig hield ik me bij tijds in en vroeg: »Hoe
is dat zoo gekomen?"
Op een jachtpartij; bij den een of an
deren radjah. 't Schijnt dat hij met z'n ge
weer in de struiken verward is geraakt. De
kogel is 'm recht door 't hoofd gegaan."
Wel, wel, wat treurig!" zei ik. Ik wist op
dat oogenblik niets anders te zeggen.