De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 17 april pagina 4

17 april 1898 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1086 nahmhafte Gelehrte. Leider fiel dieser erste Yersnch nicht eben ermuthigend aus. Herr Prof. S(imons) sah mich sehr verwundert an, als ich ihm von meinem Yorhaben erzahlte. Er wusste nichts darauf zu antworten als: »aber es ist nicht Gebrauch in unserm Lande eine litterarische Reise zu machen." Da er nun, obschon Professor der hollandischen Litteratur, bald im Laufe des Gesprachs zeigte, dass er vom Altniederlündischen gar wenig wusste, so hatte ich mich ber den wunderlichen Empfang bald getröstet. Schon des anderen Tages schritt ieh wolgemuth gen Leiden. Hier hoffte ich den Sit» der hollandischen Gelehrsamkeit, ein reges vielseitiges wissenschaftliches Leben und litte rarische Hülfsmittel aller Art zu finden. Und ich hatte mich nicht getauRcht l" Door H. W. Tydeman, den zoon, Professor in de rechten, met de voornaamste wetenschappelijke mannen, M. Tydeman, den vader, J. W. te Water, Clarisse, Siegenbeek, Hamaker, Van der Palm, Bake, Reuvens,Van Kampen, Van Assen, Kemper in kennis gebracht en door hen met de grootste welwillendheid ontvangen, door Bilderdijk aangemoedigd en door Dr. Salomon, een Koningsberger van geboorte, gastvrij in zyn , huis opgenomen, kon hy' aan den arbeid gaan. De Bibliotheek der Universiteit en van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde werden opengesteld van de laatste werd hem zelfs de sleutel toevertrouwd ; ver zamelingen van particulieren waren hem toegankelijk, en op alle wyzen en met de grootst mogelyke voorkomendheid gaf menden jongen Duitscher de gelegenheid om te doen wat de Nederlandsche geleerden, na Huydecoper en behalve Clignett tot heden zelf verzuimd hadden de middelnederlandsche taal- en letterkunde te bestudeeren en de gedenkstukken en overbljjfselen der beschaving onzer middeleeuwsche Toorvaderen aan het stof en de vergetelheid te ontrukken. Hu deed dit met evenveel talent als geluk, met even grooten yver als scherpzinnigheid. Geholpen door zyne vooraf verzamelde kennis onzer vroegere letterkunde en door zijn zeldzaam fijnen speurzinverzamelde h\j, copieerende en excerpeerende, de bouw stoffen voor het werk, waardoor zijn naam voor alty'd met roem in de geschiedenis onzer vaderlandsche wetenschap zal blyven leven, voor zyne Horae Belgicae : zyne »in Nederland en aan de Nederlandsche studiën gewy'de uren". En die waren zeer vele in getal. Want op het eerste maanden lange verblyf in Leiden volgden in grootere en kleinere tusschenpoozen verscheidene wetenschappelyke reizen door Noord- en Zuid-Nederland 2), naar al die plaatsen, waar hy' iets voor zy'n nooit uit het oog verloren doel zou kunnen vinden. Zoo bezocht hij Haarlem, waar hu een vriend vond in Joh. Enschedé, Amsterdam, waar Jakobus Koning hem krachtig steunde en de geleerde boekverkooper Joannes Muller hem met raad en daad bijstond; Den Haag, waar de biblio thecaris Holtrop hem herbergde en met de schatten der Koninklijke Bibliotheek bekend maakte, gelyk Koning te Amsterdam met de boekverzameling van het Kon. Ned. Instituut en de Doopsgezinde Gemeente. Ook in de Zuid-Nederlandsche steden, Leuven, Gent, Brussel, Brugge haalde hy' een rijken oogst binnen, krachtig gesteund door de mannen der Vlaamsche beweging, Snellaert, Blommaert, Serrure, vóór allen door zyn vriend Willems, voor wien hy' eene groote bewondering koes terde. Op byna al zy'ne reizen werd natuurIflk ook Leiden bezocht, waar oude banden werden versterkt, voorzoover de dood ze niet had losgemaakt, en nieuweaangeknoopt,en steeds de gastvrijheid en vriendschap werd genoten van den trouwen dr. Salomon, die op Hoffmann's laatste reis (1856) den hoogen leeftijd «niiiillliliiiimiiiiiiim 1111 MUI i minimin Den volgenden avond ging ik alleen naar de Leightons. De Grants waren in de stad en Cyril at bij ben. Ik vond er weinig kennissen, en die er waren konden mij niet schelen. Juist wou ik weggaan, toen miss Fawley aangediend werd. Ik stond vlak bij de deur; zij kon niet dadelijk doorloopen en zei iets tegen mij. Wij wisselden een paar onbeduidende opmerkingea. Ze deed of haar best een man in te palmen, of ze was lomp tegen bem. Gewoonlijk sprak ze met mij, zonder mij aan te zien, onderwijl knikkend en glimlachend tegen anderen. Ik heb meermalen zulke dames ontmoet, even on wellevend, maar zonder hetgeen haar excu seerde. Een oogenblik echter keerde ze het hoofd geheel naar mij, zag mij aan en vroeg: »Waar is uw vriend, Mr. Harjohn? Ik dacht dat u onafscheidelijk waart." Verbaasd zag ik haar aan en antwoordde: »Hij is van avond uit eten. Ik denk niet dat hij komt." Zij lachte; ik geloof dat haar lach 't ake ligste aan haar was; er klonk zooveel wreed heid in. Toen zei ze; *Ik denk van wel." Ik werd zoo woedend, dat ik een lompheid beging. Zij was doorgeloopen. Ik haalde haar in, plaatste mij vlak voor haar, en vroeg : ,Waarom denkt u dat?" Mijn stem, dit weet ik, verried de spanning waarmee ik haar antwoord afwachtte. Onbe schroomd blikten haar oogen in de mijne; n deugd had ze: ze was waar. Ze wist dat ik haar vriend niet was; dat ik haar haatte, zou misschien het juiste woord zijn, ware de term niet te afgezaagd en ze stak het niet onder stoelen of banken, dat ze het wist en mijne gevoelens beantwoordde. fOmdat ik hier ben," klonk het. , Waarom tracht u niet hem te redden? Hebt u geen invloed op hem? Laat die Heilige hem houden; ik begeer hem niet. U hebt gisteren avond ge hoord, wat ik tegen hem gezegd heb. Als ik met hem trouw is 't alleen om zijn positie, en om het inkomen, dat hij verdienen kan wan neer hij aan 't werk gaat en zich niet langer als een gek aanstelt. Vertel hem maar wat ik gezegd heb, ik zal 't niet tegenspreken." Zij liep door, met een diepe buiging tegen een oud wrak van een glimlachenden lord, en ik stond haar na te kijken met, waarschijnlijk, een heel mal gezicht, toen een jong mensch ginnegappend vroeg of ik een spook gezien, of de verkeerde te pakken" had gehad. Langer te blijven diende nergens toe; nieuwsvan 83 jaren had bereikt. Hy' logeerde ik mag hier de aardige bijzonderheid niet on vermeld laten in hetzelfde huis, dat thans door my wordt bewoond; Hoffmann's werk kamer lag boven mijne tegenwoordige stu deerkamer, en had hetzelfde uitzicht op de statige helaas zoo goed als torenlooze Hooglandsche kerk; en indien hy' kon weten dat in datzelfde huis, waar hy' den grond gelegd heeft van de middelnederlandsche taai en letterwetenschap, niet zy'ne Horae Belgicae alleen worden gevonden, maar eene gebeele Middelnederlandsche bibliotheek, welke jaarly'ks aanmerkelijk in omvang toeneemt; indien hy' kon weten, dat daar gearbeid wordt aan het Middelnederlandsche woordenboek, waarin de ons steeds in grootere volledigheid bekend wordende woordenschat van het Mnl. op weten schappelyke wyze wordt beschreven, hij zou vervuld worden van dankbare blydschap en van een streelend gevoel van voldoening. Want dit alles is voor aen groot deel zy'n werk. Op zijn voorgang zyn onze eigene landgenooten aan den arbeid gegaan, nadat zij van hem geleerd hadden hoe zij dit moesten doen. Hy' heeft het eerst het terrein van het Middelnederlandsch in zijn vollen omvang doorploegd en doorzocht. In het eerste deel zyner Horae Belgicae begon hy met ons met den omvang der Mnl. letterkunde bekend te maken in eene in het Laty'n geschreven bibliographischliterarische verhandeling »De antiquioribus Belgarum literis" (1830), later (1857) aanzienlyk uitgebreid en geheel omgewerkt in zyn naar Mone's werk (1838) aldus genoemd »Uebersicht der Mittelniederlandische Dichtung." Hy gaf ons het eerst de teksten van «Floris ende Blancefloer" (Hor. Belg. III), van »Carel ende Elegasf' (IV) van «Renout van Montalbaen" (V, opgedragen aan Willems) van de geheele Dramatische Poëzie (VI), toe gelicht met zaakrijke inleidingen en met litte rarische en antiquarische aanteekeningen, waarin hij eene rijke en veelzijdige kennis aan den dag legt van het Middeleeuwsche leven, en voorzien van glossaria, voor dien ty'd voortreffelyk, waarin hij allen lateren tekstverklaarders, ook De Vries in zijn Leeken-Spiegel, den weg heeft aangewezen. Weliswaar zijn al deze teksten door andere, voor een deel betere, vervangen, doch daaruit mag allerminst het gevolg worden getrokken, dat de zijne gebrekkig waren : uiterlyk vertoonden zij, op koffiezakjespapier gedrukt, zeer weinig, maar inneriyk voldeden zij aan alle billyke eischen, en doen zy niet onder voor die van Huydecoper en Clignett. Veeleer moet men er een bewy's in zien van de snelle vorderingen en den toenemenden omvang onzer vaderlandsche weten schap. Verder werkte hij voor de mnl. lexicographie door zyne uitgave van «Niederlandische Glossare des XIV und XV Jahrhunderts" (VII, a. 1845), later (1856) in zy'n «Glossarium Belgicum" (opgedragen aan De Jager, W. Muller, De Vries, Wackernagel, Weigand en Te Winkel), omgewerkt en aanzienlijk vermeerderd. Ook gaf hij de oudste mnl. spreekwoordenverzame ling, de «Proverbia Communia" (IX, a 1854, opgedragen aan De Vries) in het licht, later bestudeerd en gecommentarieerd door den uit stekenden kenner der ndl. spreekwoorden literatuur, dr. W. H. D. Suringar, en maakte fragmenten bekend van den »Reinaert", den ?Partonopeus" en de Hooglied-paraphraze. Doch vooral wydde hy, dichter in zijn hart, zyne aandacht aan het lied, en wel, als leerling der romantische school, vooral aan het volkslied. Reeds in 1833 gaf hij een bundel »Hollandische Volkslieder" (Hor. Belg. II, opgedragen aan Jacob en Wilhelm Grimm), in 1856 in eene tweede veel vermeerderde uitgave verschenen MlHiiiiiiinniiimnnnnnniiinnniliiinniniiiiiiiiiinniiiMniiiiiiiiiiiiii gierigheid lag niet in mijn aard. Een een-iken-weet-niet-wat zei me, dat het schepsel de waarheid gesproken had. Toch ging ik niet heen. Ik zag hem binnenkomen, ik zag hoe hij aanhoudend in haar buurt bleef, als een hond hunkerend naar een vriendelijk woord, of, als hij dat niet kreeg, 'n schop. Ik wist dat zij me zag, en ik wist dat het haar irriteerde, dat ik er was. Eerst toen we op straat waren, sprak ik tegen hem. Hij schrikte toen ik hem aanraakte. We waren geen van beiden goede acteurs; hij moet veel van hetgeen er in mij omging op mijn gezicht gelezen hebben, dat zag ik; zwijgend liepen we naast elkaar, ik be teuterd wat ik zeggen zou; wikkend en wegend of het goed zou doen en geen kwaad; wenschend dat we ergens anders waren dan in deze stille, volgepakte straten. Eerst toen we dicht bij de Albert Hall waren werd de stilte ver broken door hem. Denk je dat ik het me zelf niet wel hon derdmaal gezegd heb?" begon hij. /,Denk je dat ik het niet weet dat ik 'n vervloekte gek ben, 'n ploert, 'n leugenaar? Waar dient het toe er over te praten!" //Maar ik begrijp het niet," zei ik. jjuist," hernam hij, «-omdat jij 'n ezel bent; omdat jij maar n zijde van me kent. Je denkt dat ik heel wat ben, omdat ik mooi praten kan, en veel gevoel toon en al die din gen meer. Ezel die je bent! De Duivel in persoon zou jou kunnen misleiden. Hij zal ook wel z'n brave buien hebben, denk ik, rede neeren als 'n heilige en bidden als 'n ander. Herinner je je dien eersten avond bij den ouwen Fauerberg? Je stak je hoofd in de slaapzaal en zag me geknield bij m'n bed liggen, met de andere jongens grinnekend om me heen. Je deedt de deur voorzichtig dicht, je dacht dat ik je niet gezien had. Ik bad niet, 'k probeerde of ik bidden kon." »'t Bewees dan toch dat er wat in je zat, al beduidt het niet veel," antwoordde ik. De meeste jongens zouden 't niet eens geprobeerd hebben, en jij hieldt het vol." O ja," hernam hij, ik had 't aan mijn moeder beloofd, daarom. De stakker! 't Goeie meusch was net zoo naïef als jij. Zij vertrouwde me ook. Herinner je je dat je me eens op 'a Zondag middag in m'n eentje bezig vondt m'n maag vol te stoppen met taartjes en jam?' Ik lachte toen ik me dat tooneeltje voor stelde, ofschoon de Hemel weet dat ik alles behalve in een itemming was om te lachen. Ik had hem betrapt met een schaal taartjes voor zich, genoeg om acht dagen lang zijn maag van onder den titel «Niederlandische Volkslieder" (opgedragen aan de K. Akad. te Amsterdam en te Brussel). Daaraan sluit zich aan in Hor. Belg. X de uitgave van «Niederlandische Geistliche Lieder des XV Jahrhunderts" uit gelyktydige (niet nader aangeduide) hss. en opgedragen aan Blommaert en Jonckbloet, en die van de voornaamste en tevens de oudste bron voor onze kennis van het ndl. volkslied, het Antwerpsche Liedeboek van 1544, opge dragen aan de My der Ndl. Letterkunde (Hor. Belg. XI). Dat hij ook voor een ruimer deel van het Germaansche vaderland dan voor het onze alleen op dit veld met voorliefde arbeidde, getuigen de veelvuldige bundels liederen van allerlei aard, waarvan ik alleen de volgende duidelyk sprekende titels noem: Kinderlieder, Deutsche Gassenlieder, Salonlieder, Gesellschaftslieder, Schlesische Volkslieder mit den Melodien, Lieder der Landsknechte unter Georg en Kaspar Frundsberg, alsmede zijne «Gesch. d. Deutschen Kirchenliedes" (1854). En zoo zeer had hij zich den toon en de eigenaardige dictie dier volksliederen eigen gemaakt, dat hy in Hor. Belg. II, bl. 155 (Scheidelied) en 156 (van jonc Gherrit ende moi Aeltje) twee liederen van eigen eigen maaksel kon invoe gen, waarvan niemand den modernen oorsprong bemerkte; Willems nam ze argeloos over in zyne »0ude Vlaemsche Liederen" en toen de maker het eerste der beide gedichtjes aan Bilderdyk voorlas, en hem vroeg of het niet tot de 15de eeuw behoorde, sprak deze de meening uit dat het nog wel ouder zou kun nen zy'n 3). Later voegde hij deze beide verzen in bij de door hem gemaakte »Looverkens", welke hij in Hor. Belg. VIII en XII uitgaf, en die, schoon hier en daar in stry'd met de Ned. grammatica en den mnl. stijl, in elk ge val voor een Duitscher eene byzondere be drevenheid vertoonen in de taal en den toon van het mnl. volkslied. Zoo heeft deze man opwekkend, levenwekkend, het voorbeeld gevend, onder ons gewerkt en het gansene terrein der middelnederland sche beschaving doorvorscht, niets versmadende wat kon strekken om ons voorgeslacht in al zy'ne levensuitingen voor ons te doen leven en herleven. Gelukkig mogen wy zeggen dat ons vaderland het hem niet aan bewyzen van hulde en waardeering heeft laten ontbreken. Toen hij uit den vreemde te Leiden kwam om te doen datgene waaraan men in ons vaderland zelf nog niet dacht, heeft men hem niet met ijverzucht gadegeslagen en hem in stilte tegengewerkt, maar in tegendeel op alle wij zen zy'n pad geëffend en zich in zijne zege pralen en vondsten hartely'k verheugd. Dat de Mij der Ned. Letterkunde hem onder hare leden opnam, spreekt vanzelf, doch vooral was een voor gevers en ontvanger beiden hoogst vereerend huldeblyk het Doctoraat honoris causa, hem toegekend door vlen Senaat der Leidsche Academie reeds kort na zijne eerste reis. »Diese glanzende Ehrenbezeichnung", zegt hy', «freute mich und alle meine Freunde gar sehr". De bul, gedagteekend 14 Juni 1823, en door Hoffmann met zy'n uitvoerig latynsch antwoord in zy'n leven afgedrukt, draagt de onderteekening van Siegenbeek, Rector, en van Van der Palm, Bake, Nieuwenhuis, Hamaker, Peerlkamp en M. Tydeman. 43 jaren daarna, in 1866, nam de Koninklijke Akademie hem onder hare buitenlandsche leden op. Vermeld mag hier nog wel worden, dat bij in 1836 namens Z. M. Koning Willem I ontving «eene gouden medaille ter waarde van 25 dukaten, wegens twee door hem uitgegeven en Hoogstdenzelven aangeboden belangrijke werken be treffende de oude Nederduitsche Letterkunde", en dat op de na de ontvangst gevolgde audiëntie streek te maken; 'k had hem een fermen klap om de ooren gegeven en den heeleu boel op straat gegooid. »Miju moeder gaf me een rijksdaalder zakgeld in de week," vervolgde hij, »en ik hield me tegenover de jongens alsof het maar een shilling was, om ongestoord de rest voor mij alleen te kunnen besteden. Bah, ik was een beest; zelfs toen al'." Och, 't was heel natuurlijk," voerde ik aan, zoo iets doet iedere schooljongen." Precies," antwoordde hij, en dit. . . van nu ... doet iedere man; en 't is óók heel natuurlijk; maar 'k zal mijn leven vernietigen; 't. maakt, van mij 'n beest in plaats van 'n mensch, Goeie God'. denk je dat ik niet weet wat die vrouw mij doen zal? Ze zal mij meêsleepen naar omlaag, naar beneden, naar haar eigen laag peil. Al mijn gedachten, al mijn eerzucht, heel de arbeid van mijn leven zal ten onder gaan in een gewone dokterspraktijk, onder patiën ten die betalen kunnen. Ik zal er voortdurend op uit zijn een groot inkomen te maken, opdat we leven kunnen als 'n paar logge dieren, ons mooi kunnen kleeden en pronken met onzen rijkdom. Niets zal voor haar genoeg zijn; der gelijke vrouwen zijn bloedzuigers; het eeuige wat er uit komt is: geef, geef, geef;" zoo lang ik haar geld geven kan, zal ze mij dulden ; en om het voor haar te krijgen zal ik mijn hart verkoopen, mijn verstand en mijn ziel. Ze zal het half-naakte lichaam behangen met juweelen, en de ronde doen, vaa huis tot huis, om iederen man dien ze tegen komt, in de oogen te staren; dat heet leven" voor dit soort van vrouwen. En ik zal achter haar aan sukkelen, de risévan iedereen, door een elk geminacht." Het vuur, de kracht waarmee dit alles gezegd werd, deed wat ik op de lippen had mat klin ken, nog voor het werd geuit. Kon ik forscher argumenten aanvoeren dan de zijne? Ik wist van te voren wat hij zou antwoorden op alles wat ik zeggen kon. Mijn fout was geweest dat ik me hem anders, beter, voorgesteld had dan het gros der mannen. Thans begon ik in te zien dat hij net was als 'n ander: half engel, half duivel. Maar de nieuwe blik dien hij me op zijn karakter gunde, was, dat, hoe hooger het eene, hoe lager het andere was. 't Schijnt dat de natuur haar werk in evenwicht houden moet: hoe dichter de bla deren bij den hemel zijn, hoe dieper de wortels doordringen in de duisternis. Ik was overtuigd dat zijn passie voor deze vrouw geen schade deed aan zijn reine liefde. Deze was eene geesde koning zy'ne ingenomenheid te kennen gaf, dat hij, de vreemdeling in ons land, zulke gelukkige vondsten had gedaan en zulk eene vurige belangstelling in de oude taal en dicht kunst der Nederlanders aan den dag legde. Doch de schoonste lof is, naar het my' voorkomt, de schoone opdracht van De Vries van zy'n (onvoltooid gebleven) Middelnederlandsch Woordenboek, waarmede ik deze hulde van den man, die in de geschiedenis onzer 19deeeuwsche wetenschappen eene eereplaats in neemt, besluit. »Aan u, waarde vriend, komt van rechtswege de opdracht toe van het Mnl. Wdb. Aan niemand heeft ons vaderland voor de kennis en waardeering zijner letterkunde uit de middeleeuwen hoogere verplichting dan aan u. Toen het werk, door Huydecoper en Clignett zoo goed aangevangen, verwaar loosd liggen bleef...., toen aan de gedenkteekenen der oudheid niets dan onverschillig heid en minachting ten deel viel, toen de geest des onderzoeks was ingeslapen en naauwelyks meer iemand vermoedde, welk een schat in die bestoven perkamenten verscholen lag, toen verscheent gy' als een goede genius om den band dier sluimering te verbreken en dien schat op te delven. Door u werd de ry'kdom en de beteekenis , onzer middeleeuwsche letteren als eene ontdekking aan Nederland verkon digd. In de Uren, door u aan de geestgewrochten van ons voorgeslacht gewijd, hebt gy ons een deel van den voorvaderlijken roem hergeven. Daardoor hebt gy u eene aanspraak op onze dankbaarheid verworven, waarvan de nagedachtenis in Nederland nimmer verflauwen zal. Wil dan deze toewijding met welgevallen aanvaarden als een blijk van erkentely'kheid voor de diensten door u aan mijn vaderland bewezen. In de stilte der eenzame klooster muren van Corvei, waarin gy, als de geleerde monniken van weleer, na zoovele omdolingen een vreedzaam verblyf hebt gevonden, maar nog onverzwakt voor de wetenschap leeft, moge de herinnering aan hetgeen gy voor Nederland heht gedaan, het bewustzijn dat uw naam daar in eere bly'ft, den avond van uw leven verhelderen." J. VERDAM. 1) Zoo deelt hij ons mede, dat hij voor zy'n toilet voor eene audiëntie oij Koning Willem I een paar nieuwe handschoenen noodig had, en dat hy daarvoor betaalde de som van ? 1.10. 2) In Sept. -en Oct. 1836 te Groningen, Amsterdam, Leiden, Den Haag; Sept. 1837 te Leuven en Gent; Sept. 1839 te Gent en Brugge; April en Mei 1854 te Leiden, Am sterdam, Rotterdam, Gent en Brussel; Aug. 1855 te 's Gravenhage, en in Mei en Juni 1856 te Brussel, Gent, Den Haag en Leiden. 3) Uit de guitige woorden van Hoffmann's opschrift: «dies und das folgende Lied sind in Holland entstanden. Nüheres darüber behalte ich mir vor gelegentlich nachzuholen" heeft Willems in zijne Oude Vlaamsche Lie deren, bl. 197 gemaakt: »volgens H. is dit overoude schoone lied (»Jonc Gherrit") nog onder het volk in de provincie Holland be kend. Het eerste (het afscheidsliedje) werd door Willems opgegeven als aan het Antwerpache Liedeboek ontleend! Hoffmann kon met volle recht daarvan zeggen: »Und daran war ich doch gewiss nicht schuld!" Artistieke veiling. Dinsdag, 19 April, 10 'A uur, zal in het lokaal De Brakke Grond alhier, een belangrijke veiling worden gehouden van de artistieke nalatenschap van wijlen deheerenE. S. Witkamp en C. L. van Kesteren. Een groot aantal fraaie schilderijen, aquarellen en gravures, door de overledenen vervaardigd, zullen onderden hamer komen tegelijk met een kostbare ver zameling schilderijen en aquarellen van de meest bekende meesters, o. a. van Therèse Schwartze, Louis Apol, A. II. Bakhuizen, N. Bastert, A. Gerard Bilders, J. W. Bilders, C. Bisschop, S. J. ten Cate, Louis Chantal, MmmMtHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuHiiiiiiiiiiiimiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiinHiiiiniiiii telijke, gene een dierlijke hartstocht. Kleinigheden^die ik indertijd niet begrepen had, stonden mij weer voor den geest en helderden zich nu op. Ik herinnerde me hoe ik dikwijls, als ik laat in den nacht zat te werken, zijn voetstap gehoord had, zwaar en onzeker mijn deur voorbij sloffend: hoe ik eens, in een der minste buurten van Londen, iemand was tegengekomen die me verwonderlijk veel aan hem denken deed. Ik was hem nageloopen om hem aan te spreken, maar de man had mij met z'n roode, verloopen oogen nijdig aangekeken en ik had gauw rechts omkeert gemaakt, me aan mezelf ergerend dat ik zoo'n ezel was. Maar terwijl ik hem nu van ter zijde aanzag, ging mij een licht op. En toen rees voor mijn oogen het gelaat dat ik beter keude, het nobele, eerlijke gezicht, waarnaar het een lust was te kijken. We waren in een vuil, smal steegje aangeland, dat van Leicester Square naar Holborn leidde. Ik pakte hem bij zijn schouders en plantte hem met zijn rug tegen het hek van een kerk. Wat ik zei ben ik nu totaal vergeten. Een meusch is een wonderlijk mengelmoes; ??? ik dacht aan den schuwen, achterlijken knaap, dien ik bij den ouden Fauerberg had voortgeholpen en afgesnauwd; aan den knappen vroolijken jongen, dien ik had zien opgroeien tot een man. Zelfs het restaurant waar wij altijd aten, later, in zijn studententijd, waar we ons hart voor elkaar uitstortten, was in deze zelfde straat. Op dit oogenblik had ik voor hem eeii gevoel, zooals dunkt mij een moeder gevoeld zou hebben; ik zou hem hebben willen beknorren en met hem schreien; hem fliuk door elkaar schudden en mijn armen om hem heen slaan. Ik redeneerde, ik betoogde, ik smeekte hem; ik noemde hem bij alle mogelijke namen, die ik bedenken kon. 't Moet een malle vertooning geweest zijn voor 'n derde! Een politieagent, die toevallig voorbij liep, en heel natuurlijk! zijn valkenoog op ons vestigde, vermaande ons met bruuske stem naar huis te gaan. Wij lachten, en die lach deed Cyril tot zichzelf komen, gekalmeerd, bedaard liepen we naar Staple Inn terug. Hij beloofde dat hij den volgenden morgen met den eersten trein vertrekken, en een maand of vier vijf wegblijven zou, gaarne nam ik op mij voor de noodige verklaringen te zullen zorgen. Beiden voelden we ons wel tien pond lichter nu we ons hart hadden ontlast, en toen ik aan zijn deur afscheid van hem nam, was het weer de oude Cyril wiens hand ik greep; de ware Cyril, want het beste in een man, dat M zijn ware ik. Indien er voor den mensch een leven na dit leven is weggelegd, dan is het het goede i Jan van Essen, A. de Gry's, Ha verman, de Hoog, M. Hey'l, D. I. Jamin, H. W. Jansen, Klinkenberg, Koekkoek, Jac. van Looy, Jacob Maris, Willem Maris, Taco Mesdag, F. P. ter Meulen, David Oyens, Oldewelt, Hoynck van Papendrecht, Rochussen, Henriette Ronner, Wilm Steelink, C. Springer, Toorop,Wysmuller, Wenckebach, enz. enz. Daarna zullen verschillende antiquitei| ten, schild ersbenoodigdheden, ateliermeubelen, etsen, gravures, enz. enz. worden geveild. Kijkdagen, Particulier : Zaterdag 16 April, Zondag 17 April. Publiek: Maandag 18 April van 10?4 uur. De catalogus en inlichtingen zy'n verkrijgbaar by de heeren H. G. Tersteeg te 's -Gravenhage en Frederik Muller & Co. te Amsterdam, die de veiling zullen leiden. Henneberg-Zijde alleen echt, indien direct van mijn fabrieken betrokken, zwart, wit en gekleurd van 35 Ct« tot f 11.O5 per Meter effen, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch. qual. en 2000 versch. kleuren dessins, enz.). Franco en vrij van invoerrechten in buis. Stalen ommegaand Dubbel brief porto naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k. & k. Hoflever.), Zürich. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG. Normaal- WolartMen. K. F. DEUSCHLB-BBNQES, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. MEIJROOS & KALSHOVEN, A r n li e m. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime keuze in Huurpiano's. VERLOVINGen HUWELIJKS-CWIMUNICATIËN, 1NVITATIËN, enz. Programmas, Menus en Tafelkaarten. B. VAtf MANTOEM, Hofleverancier, SINGEL 562, AMSTERDAM. \isilekaaKen, - Luxepapier. Dagelyks vertrekt van de RöYTERKADE naast de Kettingboo^ 's morgens 10 uur een Stoomjacht naar MARHLEXvia BROEK IBf WATERLAND en JIO1VMI4E1VDAn, en terug ov-r de ZUIDERZEE. Aankomst AMSTERDAM, ca. 4.30 n.m. DE HAVENSTOOMBOOTDIENST; Uitgave van S. L. VAN LOOY, Amsterdam. De candidatuur-v. Bommel Blijspel in 3 Bedryven. DOOR DOCTER JURIS. Prijs ? 1. UIIIIIIIMMIIHimlIIIMIIItlllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUMIIIi in hem dat zal blijven bestaan. Het andere is van de aarde; dat zal hij achterlaten. Hij hield woord, 's Morgens was hij weg en nimmer heb ik hem weergezien. Hij schreef trouw, lange brieven, vol hoop ia 't eerst, vol van goede voornemens. Hij vertelde mij, dat hij aan Elspet-h geschreven had, zonder' evenwel haarfijn alles te vertellen, dat ze toch niet begrijpen zou, maar genoeg om zijn houding te verklaren ; en van haar had hij lieve, eclit vrouwelijke brieven terug. Ik was bang dat zij koel, niet zacht zou geweest zijn, want dikwijls hebben brave vrouwen, die niet weten wat de verleiding is voor een man, niet veel medelijden met hen, die tegen de ver zoeking strijden. Doch haar edel karakter stond daarvoor te hoos; zij hield nog meer van hem nu hij haar noodig had. Ik geloof dat zij hem gered zou hebben, ware het noodlot niet tusschenbeiden gekomen. Vrouwen zijn tot groote offers in staat; ik geloof dat deze vrouw zich tot alles vernederd, verlaagd zou hebben, had ze hém hierdoor kunnen opheffen. Maar het mocht niet zijn. Uit Indiëkreeg ik bericht vau hem, dat hij thuis kwam. Ik had het Fawley.mensch in lang niet ontmoet, en ik dacht reeds niet meer aan haar, toen ik toevallig op ?ekeren dag in een oud schouw burgblaadje las: dat Miss Fawley naar Calcutta vertrokken was om daar op te treden. Zijn laatsten brief had ik in den zak; ik ging zitten en vergeleek de data. Zij zou in Calcutta aankomen den dag vóór zijn ver trek. Of het toeval was dan wel een door haar beraamd plan, heb ik nooit geweten; het laatste zeer waarschijnlijk niet, want er is een fata lisme in deze wereld, dat ons lot bestuurt. Ik hoorde niets meer van hem; ik verwachtte het trouwens niet; maar drie maaadea later hield een kennis van ons beiden mij op de stoep van de Club staande met de vraag: yWeet je 't al, van Harjohn?" //?Neen," antwoordde ik, »is hij getrouwd?" ^Getrouwd!" riep de ander, «-goede God, neen! Hij is dood!'' ,Goddank," lag mij op de lippen, maar ge lukkig hield ik me bij tijds in en vroeg: »Hoe is dat zoo gekomen?" Op een jachtpartij; bij den een of an deren radjah. 't Schijnt dat hij met z'n ge weer in de struiken verward is geraakt. De kogel is 'm recht door 't hoofd gegaan." Wel, wel, wat treurig!" zei ik. Ik wist op dat oogenblik niets anders te zeggen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl