Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1086
Een troost.
(Postillon.)
Koning GEORGIOS : »Er zjjn toch nog goeie menschen, die mij wat willen voorschieten !"
Ma in de paneenis,
(Le Bire.)
Pour paraltre proehainemerit: ME5 PRISONS,
par Emile Zola - l vol -3 fr. 50
Krijgertje!
(Jagend.)
Engelseh-Franseh krijgertjesspel om Afrika.
l kan zijn zin trien.
(Jttdge.)
Scn&foMs.
Bvj' Wat zingt de vent toch ?
Zvj. »Laat mij sterven als een soldaat."
Hij. 'k ,Wou dat ik maar een geweer had.
IMIlHIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllmlIMHItllUIIUIMmMHIIIMU
ftolai ScïtscMïiwiecz.
De volmaker der program muziek.
Mar het Duitsch
van H. PÏEILSCHMIDT.
De naam, die boven dit opstel staat, is niet
voor iedereen gemakkelijk uit te spreken, maar
toch zal de wereld zich eraan moeten gewennen
hem te gebruiken. Allen, die den nog slechts j
drie-en-twintigjarigen jongen man tot nu toe i
hebben leeren kennen, en wien het vergund is
geweest, een blik te werpen in de scheppingen
zijner kunst, zijn het tamelijk wel erover eens,
dat hij binnenkort tot de leidende geesten op
het gebied van de vooruitstrevende muziek zal
behooren. Datgene, wat zelfs in de compositiën
der modernste musici slechts van tijd tot tijd
op den voorgrond treedt, nl. de gedachte, dat
de muziek met name de orkestrale ??te be
schikken heeft over symbolische krachten en
middelen van expressie, die haar in staat stellen,
haar stof zonder eenige beperking te kiezen, en
zich ook het oogenschijnlijk minst geschikte
onderwerp ter bewerking toe te eigenen dat
treedt bij den genialen jongen man, over wieu
wij hier willen spreken, te voorschijn, als een
volkomen afgeronde theorie en tegelijkertijd in
de meest verhevene practische toepassing.
Een bliksemstraal, omhoog geslingerd uit de
geheele diepte en al de krachtige eigenaardig
heid van zijn wezen, was eenige jaren geleden
de aanleiding tot zijn ontdekking. Nikolaj
Pawlowitsch Schtschikiwiecz, de zoon van een hand
werksman uit Wilna, was eerst in die plaats,
later in Petersburg, kellner. Zijn vroeg ont
waakte hartstochtelijke liefde voor de muziek,
dreef hem ertoe ieder vrij oogenblikje te wijden
aan een natuurlijk tamelijk onvolmaakt
zelfonderricht in het pianospelen. Op een goeden
dag vroeg men hem in een kring van kennissen
naar het menu van een souper, waarbij bij den
vorigen avond had gediend. //Ik zal het jullie
in muziek opdisschen !" riep de jonge Nikolaj
met schitterende oogen uit, zette zich voor de
piano ?n begon het menu te bewerken in den
vorm eener sonate in vrijen stijl. Een oogge
tuige, die later de aandacht van muzikale kringen
op den jongen man vestigde vertelt het volgende
over deze improvisatie:
Het eerste gerecht werd door een Largo assai
uit niets dan halve noten bestaande als schild
padsoep gekarakteriseerd; bij de visch, die in
in snelle, vloeiende 9/s maat werd opgedischt,
werden door een regelmatig terugkeerenden
scherpen dissonant op het zwakke maatdeel de
graten aangeduid; de fazant werd door een
trotsche, wiegende melodie, de bijbehoorende
truffels door teedere mineur-accoorden omschre
ven ; de roastbeef werd begeleid door een obsti
nate figuur in den bas waardoor op gelukkig
gevonden humoristische wijze werd te kennen
gegeven, dat het vleesch een beetje taai was
geweest, en een herhaaldelijk terugkeerend,
heftig heen- ea weerscbietend motief was een
toespeling op den woordenstrijd die zich daar
over tusschen de gasten en de kellners ontstaan
was. Zoo ging het verder tot aan het ijs, een
sctiertando van niets dan staccato-tonen, gespeeld
in de hoogste discant-octaaf van het instrument.
Na het slot van deze origineele voordracht bleek
het weliswaar noodzakelijk te zijn, dat de pianist
een uitvoerig programma van zijn improvisatie
gaf; maar daarna deed dadelijk een der toe
hoorders een eed erop, dat hij bij de visch
een krabbend, stekend gevoel in zijn keel had
gehad, precies, alsof hij een graat had ingeslikt.
Alle aanwezigen zonder uitzondering hadden
gevoel, alsof zij zeer copieus hadden gedineerd,
en dat gevoel duurde geruimen tijd. Eén hunner
verzekerde later, dat hij zelfs den volgenden
dag nog niet in staat was geweest, ook maar
n hapje te eten, een interessant voorbeeld
van de suggestieve kracht der tonen, maat ook
een bewijs van de geniale begaafdheid van
Schtschikiwiecz om zich verstaanbaar uit te
drukken in symbolische klanken.
Het duurde niet laag, of er werden eenige
rijke kunstvrienden gevonden, die den
veelbelovenden jongen man onderricht lieten geven in
muziek, in verschillende talea en in de littera
tuur. In verbazingwekkend korte» tijd bereikte
Schtschikiwiecz, die behalve de toonkunst ook
met gloeienden ijver de Duitsche dichters en
voornamelijk Gocthe bestudeerde, een volkomen
zelfstandigheid, en dit tijdstip in zijn ontwik
keling openbaarde zich op drastische wijze. Toen
zijn onderwijzer in de compositie-leer hem
namelijk zijn voornemen uit het hoofd wilde
praten, om twee regels uit Goethe's ,/Sprüchen"
tichicarz und weisz, eine Todtemchau,
Vermischt ein niedertrdchtig Grau
als dubbelfuga voor groot orkest, koor en solo
stemmen te componecren, en met echte
schoolmeesterwijsheid hem er op wees, dat deze woorden
van den dichter niet bijzonder geschikt waren
om op muzikale wijze te worden geïllustreerd,
toen wierp Xikolaj die een man van lierculischen
lichaamsbouw is, den tengeren musicus de deur
uit, en riep hem de veelbeteekenende woorden
na : Loop naar den duivel! (De uitdrukking
klinkt in het Russisch iets krachtiger.) De
muziek moet alles kunnen! Een recept van den
dokter, een hoofdartikel, een procesverbaal, een
koersnoteering, een advertentie, een schoenmakers
rekening, alles kan in tonen worden uitge
drukt, men heeft alleen maar de middelen
daartoe noodig!"
Een groot woord! Maar Nicolaj Schtschi
kiwiecz is juist de man ervoor, om dat woord
gestand te doen. Van de composities die hij na
dien tijd heeft geschapen, is reeds op. 2 een
verrassend grootsch werk : een symphonisch
gedicht voor orkest //Het Nihilisme" genaamd,
met een program, waaraan een tijdschrift-artikel
van Katkoil' ten grondslag ligt. T)e compositie is
gebouwd op een weergaloos genialen inval.
Schtschikiwiecz, wien het er om te doen was, reeds
dadelijk bij ,het begin het begrip van het nihilisme
door een grootsch, scherp uitgesproken, monu
mentaal en toch hoogst eenvoudig toon-zinnebeeld
vast te stellen, huid zich met den eenvoud,
allen grooten geesten eigen, aan de etymologie
van het titelwoord en opent daarom liet orkest
stuk met 64 maten rust voor alle instrumenten,
waardoor op de meest treffende wijze het niliil ?'
(niets!) wordt weergegeven. Men kan de partituur
niet inzien, zonder een huivering van ontzag te
gevoelen bij het denkbeeld, dat de kapelmeester
deze 64 maten (D-moll 6/4 maat) plechtig diri
geert, terwiji het geheele orkest zwijgt. Over
de politieke gevoelens van den componist mag
men denken wat men wil, doch uit een oogpunt
van kunst beschouwd, is het denkbeeld, om het
wezen en het doel van het nihilisme in een
een reusachtig, spookachtig niets voor den geest
te roepen,buitengewoon diepzinnig en aangrijpend.
Wat is Richard Wagner's breede Es-dur-drieklank
bij het begin van Kheingold in vergelijking van
dit machtige orgelpunt op de negatie van den
toon? Deze 6ématen keeren in den loop van
het stuk herhaaldelijk terug in E^moll, in As-dur
en ten slotte in Bes-dur (7/4 maat), waarna de
compositie sluit met een 8 maten lang aange
houden b van den Engelschen hoorn. Deze b"
zegt de componist in de door hem zelf geschre
ven verklaring (bl. 211), ymoet klinken als een
toekomst-belofte en wijzen op een nieuwe sociale
wereld, die ontstaan zal uit een laatste, bij den
worstelstrijd der vernietigende tendenzen, ge
spaard gebleven kiemcel."
Kan men in tonen dieper denken ?! Wee den
hoboïst, die deze b zonder geest en bezieling,
misschien zelfs denkende aan een potje bier na
afloop van het concert, blaast!
Het omvangrijkste werk, dat Schtschikiwiecz
tot nu toe heeft voortgebracht, is op. 9, dat tot
titel beeft: Walpurgisnacht, een gedicht voor
orkest naar Goethe's «Faust." Bij de koren der
naar den Bloksberg stormende heksen, dat ge
deelte van het dichtwerk, dat tot nu toe door
eiken tooneeldirecteur en eiken componist zorg
vuldig en angstig werd vermeden, kon de jonge
meester zich niet tevreden stellen met de instru
menten die tot nu toe in een orkest in gebruik
waren. Hij vond daarom eenige nieuwe instru
menten uit, zooals de bas-schalmei, een soort
van lagen Engelschen hoorn, de sub-contrafagot,
welks knorrende tonen op aüergelukkigste wijze
worden aangewend, de mammoeth-pauk, voor
de nabootsing van den donder, en het varkens
orgel. Het laatstgenoemde instrument wordq.
gebruikt op het oogenblik dat het gedicht mel
ding maakt van de bij den heksenrit gebruikte
zeugen («Die alte Baubo kommt allein, Sie reilet
auf einem Mutterschwein," enz.) en bestaat uit
vier varkens, die van te voren zorgvuldig naar
hun knor-grondtonen worden uitgezocht en wier
staarten met de toetsen van een klaviatuur in
verband staan, zoodat bij het neerdrukken van
een toets het bijbehoorende varken in den staart
wordt geknepen. Het effect laat zich denken.
Men denke zich hierbij de glissandi van ver
scheiden harpen, het gekrijsch der violen in de
hoogste positie, de wilde, stormachtige passages
der cellen, de diepe tonen van het gedempte
koper, het sterk bezette slagwerk, het geknars
van eenige groote, door electriciteit in beweging
gebrachte ratels. (?Und die alten Felsennasen,
Ifie sie schnurchen, wie sie blasen.'") en men kan
zich misschien een flauwe voorstelling maken
van het beeld, dat Schtschikiwiecz kuust van
den heksensabbath heeft ontworpea.
Mephistopheles wordt gerepresenteerd door een solo van
een E-clarinet in hooge ligging. Bij zijn uitroep:
,/Das leuchtet, iprüU und stinkt und breunt!
Ein wahres Hexenelement!"
valt het orkest in met een accoord, dat waar
schijnlijk berekend is op toehoorders met sterke
zenuwen. Een bejaard leeraar aan een Russisch
conservatorium, die de partituur ter inzage had
gekregen, vond men bewusteloos met het boek
voor zich opgeslagen op de bladzijde, waarop
deze passage voorkomt. Zoodra hij weder tot zich
zelven kwam, waren zijn eerste woorden een
verzoek om deuren en venters wijd open te
zetten. Toen de componist dit hoorde, zeide hij
op zijn eigenaardige energieke wijze: »Zoo moet
het zijn! Wat nu eenmaal stinkt, moet in de
muziek ook stinken!"
Ofschoon Schtschikiwiecz zich geroepen voelt,
het orkest »het stamelen af te wennen en het
spreken te leeren," zooals hij het roemt, heeft
hij toch ook het gebied der vocaalmuziek be
treden. Ook hier komt zijn talenten ia al hun
geniale oorspronkelijkheid te voorschijn. Zoo
heeft hij o.a. een motet voor gemengd koor en
soli gecomponeerd op den tekst I Kon. 10,
vers 42?44: Ahas gewon Jaera, Jaera gewon
Alemeth, Asmareth en Simri, Simri gewon Moza,
Moza gewon Binea, enz." Zijn op. 4 is een
bundel liederen voor mezzo-sopraan met bege
leiding van groot orkest en een koor van
bromstemmen. Deze bundel bevat verscheidene zeer
interessante nummers, bv. Goethe's i/SMafsegen.-"
«Der Segeu wird gesprochen !
Die Riesin liegt in den Wochen,
Die Wöl/e sind anngekrochen,
Sie liegt zwischen Eis und Nedel und Schnee,
franke gern Eicheln -und Rübenkuffee" enz.
De afgesleten paden der lyriek vermijdt
Schtschikiwiecz bijna altijd. Slechts ns Op. 6
(liederen voor baryton met begeleiding van ver
schillende instrumenten) heeft hij Heine's veel
gecomponeerd Leise zieU durch mein Gemiith"
uitgekozen. Het lentegedicht staat bij hem in
Des.moll (8 mollen voorgeteekend!) en wordt
geaccompagneerd door een harp, twee fagotten
en een trommel met slap gespannen vel. Men
kan m de keuze der instrumenten het zelfs in
lenteweelde donker getinte gemoedsleven der
Slaven herkennen. Wij kunnen niet nalaten uit
dezen bundel nog een voorbeeld aan te halen
van de geestige symboliek van den meester,
In de Ericartung der Geliebten", een lied in
/'s maat iaat hij na den versregel uDes Gliickes
Jliichtige Minute" de achtsten der begeleiding
tien n'iateu lang dus 60 maal de scherpe
dissonnaut G-As herhalen. Op de vraag waarom
hij dit had gedaan, antwoordde hij glimlachend:
//O, dat is heel eenvoudig. G-As is een
kleine seconde, en 60 kleine seconden zijn
precies n minuut.'
Met zekerheid mogen wij verwachten, dat de
werken van den jongen Russisclien componist
binnenkort ook naar onze concertzalen den weg
zullen vinden. De mogelijkheid, dat een af
gunstige oppositie den bijval door sissen zou
trachten te ueutraliseeren kan naeii met kalmte
tegemoet zien. Want alleen reeds om
physiologische redenen houdt iemand die sist het niet
zoo lang uit, als iemand die iu de handen klapt.
En moclit het groote publiek den jongen meester
toch niet gunstig ontvangen, dan kunnen de
betergezinden zich troosten door een blik te
werpen op de opdracht, die de compouist op
het titelblad van zijn Nihilisme" liet drukken:
Der 22e eeuw uit de verte opgedragen door
NlKOLA.I
Henriïlïsen's geboorteplaats.
Van uit het zonnige Italië, waar de lente
dezen keer echter sedert eenige weken met regen
en onweer haar intrede doet zoo schrijft een.
correspondent van de Frunkf. Zeitung gingen
mijn gedachten den 20 Maart naar den
zeveatigjarigen Ibsen te Christiania. In de laatste weken
vaa het vorige jaar maakte ik op een studiereis
kennis met den grijzen dichter. Wij spraken
toen ook over zijn verjaardag en bij den terug
blik op zijn lang leven kwam het gesprek op
zijn geboorteplaats, -waarheen ik juist wild»
gaan. Men hoort altijd zooveel praten over den
pessimist Henrik Ibsen, wien niets heilig is,
die alle wereldsche zaken met een gevoel van
afschuw eu verachting voorbijgaat, voor wieu
begrippen als liefde en vaderland zonder
beteekenis zijn, ik zou wenschen, dat al degenen,
die zoo over den dichter denken, toen met mij
tegenover hem hadden gestaan. Ik zal nooit
vergeten, hoe zijn oogen schitterden bij het
noemen van zijn geboorteplaats.
//De ligging van mijn geboortestad is niet
grootsch, maat liefelijk, zeide hij onder anderen,.
en het seheen, alsof bij deze woorden het
rerlangen hem bekroop, de plaats, waar hij zijn
jeugd doorgebracht had, nog eens weer te zien.
Sinds vele jaren is hij er niet geweest, te ver
geefs verlangt zijn grijze zuster naar haar
broeder. Wie Ibsen's leven en werken kent,
weet, dat het treurige herinneringen zijn, die
hem er vandaan houden. Hij heeft er in het
huis van zijn in gunstige omstandigheden
verkeerenden vader een gelukkige jengd gehad,
maar na diens faillissement kwamen droevige
jaren. Zijn afhankelijkheid van rijke bloedver
wanten en de twisten, die daaruit ontstonden,
maakten hem het verblijf in zijn vaderstad
onverdragelijk. Dit neemt evenwel niet weg, dat
hij deze stad van ganscher harte liefheeft.
In meer dan (.én van zijn stukken heeft hij
haar vereeuwigd. De »Vijand des volks",
dr. Stockmann, wil haar niet verlaten, hoewel
het verblijf binnen haar muren hem. zoo goed
als onmogelijk is gemaakt. En het «-Verbond
der Jeugd" speelt op denzelfden grond waar
eens de jonge Ibsen wandelde, als hij te midden
van kleinsteedsche toestanden en begrippen naai
de vrijheid van de natuur en van den geest
verlangde, namelijk in den omtrek van het
landgoed van den kamerheer Bratsberg. Nog
heden kan men op den Bratsbergklev, een
steile rots bij Ibsen's geboorteplaats, de ruïne
van de Bratsbergkapel zien, die het geheele
distrikt en ook bet bedoelde landgoed hun naam
heeft gegeven.
Wanneer men 's morgens om 10 uur met
den trein van het westerstationuitchristiania ver
trekt, komt men tegen 6 uur 's middags in het
zuid-Noorweegsche handelsstadje Skiën aan.
Eerst gaat men westwaarts ongeveer een uur
lang langs het Christianiafjord. Bij het kleine
station Lysaeker herinnert men zich, dat daar
een andere beroemde Noor woont, Fridtjof
Nansen. Bij Drammen, waar een grooteche
spoorwegbrug over het fjord ligt, gaat de trein
naar het zuidwesten. Men komt voorbij ver
scheidene kleine stadjes. Een hiervan is onge
twijfeld het tooneel van Ibsen's Steunpilaren
der maatschappij". Want toen hij tusschen '70
en '80, na een jarenlange afwezigheid, een be
zoek bracht aan Noorwegen en hier tot het
schrijven van dit drama opgewekt werd, was
juist het plan gemaakt Christiania en Skiën
door een spoorweg te verbinden. Evenals in de
//Steunpilaren der maatschappij" was het de
vraag, of, de lijn door het binnenland of langs
de kust zou loopeu. In werkelijkheid heeft men
een kustlijn aangelegd, zoodat de zeesteden
geen zijlijnen behoefden te maken. Een van deze
steden is Tönsberg, waar walvischvaarder» en
zeehondenjagers wonen, de eerste Noorsche stad,
waar men zich eenigszins in de poolstreken
i begint te voelen. Bij Laurvik maakt de lijn
j eindelijk een bocht naar het noorden, en na
i verloop van een klein uurtje is men in Skiën.
; Daar werd Ibsen den 20 Maart 1828 geboren.
i [n Ibsen's jeugd was Skiën een stadje van
1 nog geen 4000 inwoners. Tegenwoordig telt het
reeds 10,000 zielen, zoozeer heeft het
deelgenomen aan de algemeene ontwikkeling der
Noorweegsche kuststeden. Wanneer men uit het
station komt, bemerkt men dadelijk, dat het
niet meer de kleine stad uit dien tijd is. Een
f root plein, Jernbanetorv, stationsplein, ontvangt
en vreemdeling; aan de noordzijde staat een
deftig stadhuis in renaissance-stijl met loggia's;
aan de oostzijde een groot hotel. Aan den
westkant ziju nog eenige oude huizen blijven
staan, die tegenjpoordig als pakhuizen dienst
doen. Ten zuiden van den vierhoek ligt de
haven, die zoo ruim is dat de groote zeeschepen
er gemakkelijk kunnen lossen en laden. Maar
eigenlijk is Skiën geen zeestad; het ligt elf
kilometer van de zee af, maar wordt door den
breeden Skienselo er mede verbonden. Deze
rivier, die zooals zooveel rivieren in Noorwegen.
een afwatering van een meer is, van het Nordsjö,
maakt juist daar, waar de stad ligt, een scherpe
bocht, en breekt in twee groote watervallen,
de Damfos en de Klotterfos, door een rotswand,
waarvan een deel als een eiland midden uit de
geweldige watermassa steekt. Deze klip heeft
nog altijd tegen den stroom stand gehouden.
In Ibsen's jeugd stond er een klooster op, ge
naamd Gimso, waarvan nu alleen nog de golven
en oude papieren weten te vertellen. Evenals
vele eeuwen geleden worden ook nu nog talrijke
houtzaagmolens door de kracht van het water
gedreven.
En het is merkwaardig, het geraas, dat zij
maken, klinkt Ibsen nog altijd in de ooren.
Zijn geboortehuis stond in de onmiddellijke
nabijheid van de watervallen. Daar luisterde de
jonge Henrik Ibsen 's avonds dikwijls naar de
sprookjes, die zijn moeder of de meid hem ver
telden. Zij verhaalden o. a. ook van een grooten
brand, die in het einde der vorige eeuw op een
Kerstavond ontstaan was door de onvoorzichtig
heid van een dienstmeisje, en waardoor de halve
stad in de asch werd gelegd.
Het ongelukkige meisje was volgens de ge
bruiken van dien tijd ter dood gebracht. Uit
het geraas van de watervallen en de duizenden
lioutzagtn, die daar aan het werk waren, hoorde
Ibsen altijd iets, dat klonk als vrouwengejammer.
Hij vertelde dit ten minste nog eenige jaren
geleden.
Het geboortehuis van den dichter is nu al
lang verdwenen. Het is in het jaar 1886 ver
nield door een brand, waarbij ongeveer 250
huizen in de asch werden gelegd. Toen gingen
ook de oude kerk en het stadhuis in de vlammen
op. Ook hiervan wist men in de stad veel
griezelige dingen te vertellen. De klokkenluider
van de kerk werd, zooals men zegt, gedurende
een nieuwjaarsnacht zoo verschrikt door de
roodgloeiende oogeii van een zwarten poedel,
die met hem de woning deelde, dat hij van
den toren op straat viel. Het is, alsof deze
verhalen den dichter in al zijn werken eu zijn
geheele leven bijbleven. Iu veel van zijn ge
schriften speelt het booze oog een rol, van den
starren waanzinsblik van »Catilina" tot de on
heilspellende oogeu van hertog Skule in den
//Kroonpretendent", van de //slaugenoogen uit
den Moedigen kelk", waardoor keizer Constantius
in het diepzinnige dubbeldrama ,-Keizer en
Galileeër" wordt verschrikt, tot de gloeiende
lantarens aan de stoomschepen in het Christiania
fjord, die de moeder van den armen kleinen
Eijolf verwijtende, bestraffende blikken toe
schijnen. Ook met het oude raadhuis verdween
bv den brand van 1836 het tooneel van de
vreeselijkste moord- en spookgeschiedenissen.
Na dien tijd heeft de stad het nieuwe aanzien
gekregen, dat zij nu nog heeft. Tenminste in
de grootste en laagste helft. De gedeelten, die aan
den rand of op het plateau der naburige bergen
liggen, zijn slechts weinig veranderd. Daar zijn
de huizen, zelfs de openbare gebouwen, zooals de
gemeenteschool, bijna uitsluitend van hout ge
bouwd. Het lagere gedeelten bezit daarentegen
nog maar weinig houten gebouwen. Na den
grooten brand werd de stad in massieven stijl