De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 17 april pagina 8

17 april 1898 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1086 Een troost. (Postillon.) Koning GEORGIOS : »Er zjjn toch nog goeie menschen, die mij wat willen voorschieten !" Ma in de paneenis, (Le Bire.) Pour paraltre proehainemerit: ME5 PRISONS, par Emile Zola - l vol -3 fr. 50 Krijgertje! (Jagend.) Engelseh-Franseh krijgertjesspel om Afrika. l kan zijn zin trien. (Jttdge.) Scn&foMs. Bvj' Wat zingt de vent toch ? Zvj. »Laat mij sterven als een soldaat." Hij. 'k ,Wou dat ik maar een geweer had. IMIlHIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllmlIMHItllUIIUIMmMHIIIMU ftolai ScïtscMïiwiecz. De volmaker der program muziek. Mar het Duitsch van H. PÏEILSCHMIDT. De naam, die boven dit opstel staat, is niet voor iedereen gemakkelijk uit te spreken, maar toch zal de wereld zich eraan moeten gewennen hem te gebruiken. Allen, die den nog slechts j drie-en-twintigjarigen jongen man tot nu toe i hebben leeren kennen, en wien het vergund is geweest, een blik te werpen in de scheppingen zijner kunst, zijn het tamelijk wel erover eens, dat hij binnenkort tot de leidende geesten op het gebied van de vooruitstrevende muziek zal behooren. Datgene, wat zelfs in de compositiën der modernste musici slechts van tijd tot tijd op den voorgrond treedt, nl. de gedachte, dat de muziek met name de orkestrale ??te be schikken heeft over symbolische krachten en middelen van expressie, die haar in staat stellen, haar stof zonder eenige beperking te kiezen, en zich ook het oogenschijnlijk minst geschikte onderwerp ter bewerking toe te eigenen dat treedt bij den genialen jongen man, over wieu wij hier willen spreken, te voorschijn, als een volkomen afgeronde theorie en tegelijkertijd in de meest verhevene practische toepassing. Een bliksemstraal, omhoog geslingerd uit de geheele diepte en al de krachtige eigenaardig heid van zijn wezen, was eenige jaren geleden de aanleiding tot zijn ontdekking. Nikolaj Pawlowitsch Schtschikiwiecz, de zoon van een hand werksman uit Wilna, was eerst in die plaats, later in Petersburg, kellner. Zijn vroeg ont waakte hartstochtelijke liefde voor de muziek, dreef hem ertoe ieder vrij oogenblikje te wijden aan een natuurlijk tamelijk onvolmaakt zelfonderricht in het pianospelen. Op een goeden dag vroeg men hem in een kring van kennissen naar het menu van een souper, waarbij bij den vorigen avond had gediend. //Ik zal het jullie in muziek opdisschen !" riep de jonge Nikolaj met schitterende oogen uit, zette zich voor de piano ?n begon het menu te bewerken in den vorm eener sonate in vrijen stijl. Een oogge tuige, die later de aandacht van muzikale kringen op den jongen man vestigde vertelt het volgende over deze improvisatie: Het eerste gerecht werd door een Largo assai uit niets dan halve noten bestaande als schild padsoep gekarakteriseerd; bij de visch, die in in snelle, vloeiende 9/s maat werd opgedischt, werden door een regelmatig terugkeerenden scherpen dissonant op het zwakke maatdeel de graten aangeduid; de fazant werd door een trotsche, wiegende melodie, de bijbehoorende truffels door teedere mineur-accoorden omschre ven ; de roastbeef werd begeleid door een obsti nate figuur in den bas waardoor op gelukkig gevonden humoristische wijze werd te kennen gegeven, dat het vleesch een beetje taai was geweest, en een herhaaldelijk terugkeerend, heftig heen- ea weerscbietend motief was een toespeling op den woordenstrijd die zich daar over tusschen de gasten en de kellners ontstaan was. Zoo ging het verder tot aan het ijs, een sctiertando van niets dan staccato-tonen, gespeeld in de hoogste discant-octaaf van het instrument. Na het slot van deze origineele voordracht bleek het weliswaar noodzakelijk te zijn, dat de pianist een uitvoerig programma van zijn improvisatie gaf; maar daarna deed dadelijk een der toe hoorders een eed erop, dat hij bij de visch een krabbend, stekend gevoel in zijn keel had gehad, precies, alsof hij een graat had ingeslikt. Alle aanwezigen zonder uitzondering hadden gevoel, alsof zij zeer copieus hadden gedineerd, en dat gevoel duurde geruimen tijd. Eén hunner verzekerde later, dat hij zelfs den volgenden dag nog niet in staat was geweest, ook maar n hapje te eten, een interessant voorbeeld van de suggestieve kracht der tonen, maat ook een bewijs van de geniale begaafdheid van Schtschikiwiecz om zich verstaanbaar uit te drukken in symbolische klanken. Het duurde niet laag, of er werden eenige rijke kunstvrienden gevonden, die den veelbelovenden jongen man onderricht lieten geven in muziek, in verschillende talea en in de littera tuur. In verbazingwekkend korte» tijd bereikte Schtschikiwiecz, die behalve de toonkunst ook met gloeienden ijver de Duitsche dichters en voornamelijk Gocthe bestudeerde, een volkomen zelfstandigheid, en dit tijdstip in zijn ontwik keling openbaarde zich op drastische wijze. Toen zijn onderwijzer in de compositie-leer hem namelijk zijn voornemen uit het hoofd wilde praten, om twee regels uit Goethe's ,/Sprüchen" tichicarz und weisz, eine Todtemchau, Vermischt ein niedertrdchtig Grau als dubbelfuga voor groot orkest, koor en solo stemmen te componecren, en met echte schoolmeesterwijsheid hem er op wees, dat deze woorden van den dichter niet bijzonder geschikt waren om op muzikale wijze te worden geïllustreerd, toen wierp Xikolaj die een man van lierculischen lichaamsbouw is, den tengeren musicus de deur uit, en riep hem de veelbeteekenende woorden na : Loop naar den duivel! (De uitdrukking klinkt in het Russisch iets krachtiger.) De muziek moet alles kunnen! Een recept van den dokter, een hoofdartikel, een procesverbaal, een koersnoteering, een advertentie, een schoenmakers rekening, alles kan in tonen worden uitge drukt, men heeft alleen maar de middelen daartoe noodig!" Een groot woord! Maar Nicolaj Schtschi kiwiecz is juist de man ervoor, om dat woord gestand te doen. Van de composities die hij na dien tijd heeft geschapen, is reeds op. 2 een verrassend grootsch werk : een symphonisch gedicht voor orkest //Het Nihilisme" genaamd, met een program, waaraan een tijdschrift-artikel van Katkoil' ten grondslag ligt. T)e compositie is gebouwd op een weergaloos genialen inval. Schtschikiwiecz, wien het er om te doen was, reeds dadelijk bij ,het begin het begrip van het nihilisme door een grootsch, scherp uitgesproken, monu mentaal en toch hoogst eenvoudig toon-zinnebeeld vast te stellen, huid zich met den eenvoud, allen grooten geesten eigen, aan de etymologie van het titelwoord en opent daarom liet orkest stuk met 64 maten rust voor alle instrumenten, waardoor op de meest treffende wijze het niliil ?' (niets!) wordt weergegeven. Men kan de partituur niet inzien, zonder een huivering van ontzag te gevoelen bij het denkbeeld, dat de kapelmeester deze 64 maten (D-moll 6/4 maat) plechtig diri geert, terwiji het geheele orkest zwijgt. Over de politieke gevoelens van den componist mag men denken wat men wil, doch uit een oogpunt van kunst beschouwd, is het denkbeeld, om het wezen en het doel van het nihilisme in een een reusachtig, spookachtig niets voor den geest te roepen,buitengewoon diepzinnig en aangrijpend. Wat is Richard Wagner's breede Es-dur-drieklank bij het begin van Kheingold in vergelijking van dit machtige orgelpunt op de negatie van den toon? Deze 6ématen keeren in den loop van het stuk herhaaldelijk terug in E^moll, in As-dur en ten slotte in Bes-dur (7/4 maat), waarna de compositie sluit met een 8 maten lang aange houden b van den Engelschen hoorn. Deze b" zegt de componist in de door hem zelf geschre ven verklaring (bl. 211), ymoet klinken als een toekomst-belofte en wijzen op een nieuwe sociale wereld, die ontstaan zal uit een laatste, bij den worstelstrijd der vernietigende tendenzen, ge spaard gebleven kiemcel." Kan men in tonen dieper denken ?! Wee den hoboïst, die deze b zonder geest en bezieling, misschien zelfs denkende aan een potje bier na afloop van het concert, blaast! Het omvangrijkste werk, dat Schtschikiwiecz tot nu toe heeft voortgebracht, is op. 9, dat tot titel beeft: Walpurgisnacht, een gedicht voor orkest naar Goethe's «Faust." Bij de koren der naar den Bloksberg stormende heksen, dat ge deelte van het dichtwerk, dat tot nu toe door eiken tooneeldirecteur en eiken componist zorg vuldig en angstig werd vermeden, kon de jonge meester zich niet tevreden stellen met de instru menten die tot nu toe in een orkest in gebruik waren. Hij vond daarom eenige nieuwe instru menten uit, zooals de bas-schalmei, een soort van lagen Engelschen hoorn, de sub-contrafagot, welks knorrende tonen op aüergelukkigste wijze worden aangewend, de mammoeth-pauk, voor de nabootsing van den donder, en het varkens orgel. Het laatstgenoemde instrument wordq. gebruikt op het oogenblik dat het gedicht mel ding maakt van de bij den heksenrit gebruikte zeugen («Die alte Baubo kommt allein, Sie reilet auf einem Mutterschwein," enz.) en bestaat uit vier varkens, die van te voren zorgvuldig naar hun knor-grondtonen worden uitgezocht en wier staarten met de toetsen van een klaviatuur in verband staan, zoodat bij het neerdrukken van een toets het bijbehoorende varken in den staart wordt geknepen. Het effect laat zich denken. Men denke zich hierbij de glissandi van ver scheiden harpen, het gekrijsch der violen in de hoogste positie, de wilde, stormachtige passages der cellen, de diepe tonen van het gedempte koper, het sterk bezette slagwerk, het geknars van eenige groote, door electriciteit in beweging gebrachte ratels. (?Und die alten Felsennasen, Ifie sie schnurchen, wie sie blasen.'") en men kan zich misschien een flauwe voorstelling maken van het beeld, dat Schtschikiwiecz kuust van den heksensabbath heeft ontworpea. Mephistopheles wordt gerepresenteerd door een solo van een E-clarinet in hooge ligging. Bij zijn uitroep: ,/Das leuchtet, iprüU und stinkt und breunt! Ein wahres Hexenelement!" valt het orkest in met een accoord, dat waar schijnlijk berekend is op toehoorders met sterke zenuwen. Een bejaard leeraar aan een Russisch conservatorium, die de partituur ter inzage had gekregen, vond men bewusteloos met het boek voor zich opgeslagen op de bladzijde, waarop deze passage voorkomt. Zoodra hij weder tot zich zelven kwam, waren zijn eerste woorden een verzoek om deuren en venters wijd open te zetten. Toen de componist dit hoorde, zeide hij op zijn eigenaardige energieke wijze: »Zoo moet het zijn! Wat nu eenmaal stinkt, moet in de muziek ook stinken!" Ofschoon Schtschikiwiecz zich geroepen voelt, het orkest »het stamelen af te wennen en het spreken te leeren," zooals hij het roemt, heeft hij toch ook het gebied der vocaalmuziek be treden. Ook hier komt zijn talenten ia al hun geniale oorspronkelijkheid te voorschijn. Zoo heeft hij o.a. een motet voor gemengd koor en soli gecomponeerd op den tekst I Kon. 10, vers 42?44: Ahas gewon Jaera, Jaera gewon Alemeth, Asmareth en Simri, Simri gewon Moza, Moza gewon Binea, enz." Zijn op. 4 is een bundel liederen voor mezzo-sopraan met bege leiding van groot orkest en een koor van bromstemmen. Deze bundel bevat verscheidene zeer interessante nummers, bv. Goethe's i/SMafsegen.-" «Der Segeu wird gesprochen ! Die Riesin liegt in den Wochen, Die Wöl/e sind anngekrochen, Sie liegt zwischen Eis und Nedel und Schnee, franke gern Eicheln -und Rübenkuffee" enz. De afgesleten paden der lyriek vermijdt Schtschikiwiecz bijna altijd. Slechts ns Op. 6 (liederen voor baryton met begeleiding van ver schillende instrumenten) heeft hij Heine's veel gecomponeerd Leise zieU durch mein Gemiith" uitgekozen. Het lentegedicht staat bij hem in Des.moll (8 mollen voorgeteekend!) en wordt geaccompagneerd door een harp, twee fagotten en een trommel met slap gespannen vel. Men kan m de keuze der instrumenten het zelfs in lenteweelde donker getinte gemoedsleven der Slaven herkennen. Wij kunnen niet nalaten uit dezen bundel nog een voorbeeld aan te halen van de geestige symboliek van den meester, In de Ericartung der Geliebten", een lied in /'s maat iaat hij na den versregel uDes Gliickes Jliichtige Minute" de achtsten der begeleiding tien n'iateu lang dus 60 maal de scherpe dissonnaut G-As herhalen. Op de vraag waarom hij dit had gedaan, antwoordde hij glimlachend: //O, dat is heel eenvoudig. G-As is een kleine seconde, en 60 kleine seconden zijn precies n minuut.' Met zekerheid mogen wij verwachten, dat de werken van den jongen Russisclien componist binnenkort ook naar onze concertzalen den weg zullen vinden. De mogelijkheid, dat een af gunstige oppositie den bijval door sissen zou trachten te ueutraliseeren kan naeii met kalmte tegemoet zien. Want alleen reeds om physiologische redenen houdt iemand die sist het niet zoo lang uit, als iemand die iu de handen klapt. En moclit het groote publiek den jongen meester toch niet gunstig ontvangen, dan kunnen de betergezinden zich troosten door een blik te werpen op de opdracht, die de compouist op het titelblad van zijn Nihilisme" liet drukken: Der 22e eeuw uit de verte opgedragen door NlKOLA.I Henriïlïsen's geboorteplaats. Van uit het zonnige Italië, waar de lente dezen keer echter sedert eenige weken met regen en onweer haar intrede doet zoo schrijft een. correspondent van de Frunkf. Zeitung gingen mijn gedachten den 20 Maart naar den zeveatigjarigen Ibsen te Christiania. In de laatste weken vaa het vorige jaar maakte ik op een studiereis kennis met den grijzen dichter. Wij spraken toen ook over zijn verjaardag en bij den terug blik op zijn lang leven kwam het gesprek op zijn geboorteplaats, -waarheen ik juist wild» gaan. Men hoort altijd zooveel praten over den pessimist Henrik Ibsen, wien niets heilig is, die alle wereldsche zaken met een gevoel van afschuw eu verachting voorbijgaat, voor wieu begrippen als liefde en vaderland zonder beteekenis zijn, ik zou wenschen, dat al degenen, die zoo over den dichter denken, toen met mij tegenover hem hadden gestaan. Ik zal nooit vergeten, hoe zijn oogen schitterden bij het noemen van zijn geboorteplaats. //De ligging van mijn geboortestad is niet grootsch, maat liefelijk, zeide hij onder anderen,. en het seheen, alsof bij deze woorden het rerlangen hem bekroop, de plaats, waar hij zijn jeugd doorgebracht had, nog eens weer te zien. Sinds vele jaren is hij er niet geweest, te ver geefs verlangt zijn grijze zuster naar haar broeder. Wie Ibsen's leven en werken kent, weet, dat het treurige herinneringen zijn, die hem er vandaan houden. Hij heeft er in het huis van zijn in gunstige omstandigheden verkeerenden vader een gelukkige jengd gehad, maar na diens faillissement kwamen droevige jaren. Zijn afhankelijkheid van rijke bloedver wanten en de twisten, die daaruit ontstonden, maakten hem het verblijf in zijn vaderstad onverdragelijk. Dit neemt evenwel niet weg, dat hij deze stad van ganscher harte liefheeft. In meer dan (.én van zijn stukken heeft hij haar vereeuwigd. De »Vijand des volks", dr. Stockmann, wil haar niet verlaten, hoewel het verblijf binnen haar muren hem. zoo goed als onmogelijk is gemaakt. En het «-Verbond der Jeugd" speelt op denzelfden grond waar eens de jonge Ibsen wandelde, als hij te midden van kleinsteedsche toestanden en begrippen naai de vrijheid van de natuur en van den geest verlangde, namelijk in den omtrek van het landgoed van den kamerheer Bratsberg. Nog heden kan men op den Bratsbergklev, een steile rots bij Ibsen's geboorteplaats, de ruïne van de Bratsbergkapel zien, die het geheele distrikt en ook bet bedoelde landgoed hun naam heeft gegeven. Wanneer men 's morgens om 10 uur met den trein van het westerstationuitchristiania ver trekt, komt men tegen 6 uur 's middags in het zuid-Noorweegsche handelsstadje Skiën aan. Eerst gaat men westwaarts ongeveer een uur lang langs het Christianiafjord. Bij het kleine station Lysaeker herinnert men zich, dat daar een andere beroemde Noor woont, Fridtjof Nansen. Bij Drammen, waar een grooteche spoorwegbrug over het fjord ligt, gaat de trein naar het zuidwesten. Men komt voorbij ver scheidene kleine stadjes. Een hiervan is onge twijfeld het tooneel van Ibsen's Steunpilaren der maatschappij". Want toen hij tusschen '70 en '80, na een jarenlange afwezigheid, een be zoek bracht aan Noorwegen en hier tot het schrijven van dit drama opgewekt werd, was juist het plan gemaakt Christiania en Skiën door een spoorweg te verbinden. Evenals in de //Steunpilaren der maatschappij" was het de vraag, of, de lijn door het binnenland of langs de kust zou loopeu. In werkelijkheid heeft men een kustlijn aangelegd, zoodat de zeesteden geen zijlijnen behoefden te maken. Een van deze steden is Tönsberg, waar walvischvaarder» en zeehondenjagers wonen, de eerste Noorsche stad, waar men zich eenigszins in de poolstreken i begint te voelen. Bij Laurvik maakt de lijn j eindelijk een bocht naar het noorden, en na i verloop van een klein uurtje is men in Skiën. ; Daar werd Ibsen den 20 Maart 1828 geboren. i [n Ibsen's jeugd was Skiën een stadje van 1 nog geen 4000 inwoners. Tegenwoordig telt het reeds 10,000 zielen, zoozeer heeft het deelgenomen aan de algemeene ontwikkeling der Noorweegsche kuststeden. Wanneer men uit het station komt, bemerkt men dadelijk, dat het niet meer de kleine stad uit dien tijd is. Een f root plein, Jernbanetorv, stationsplein, ontvangt en vreemdeling; aan de noordzijde staat een deftig stadhuis in renaissance-stijl met loggia's; aan de oostzijde een groot hotel. Aan den westkant ziju nog eenige oude huizen blijven staan, die tegenjpoordig als pakhuizen dienst doen. Ten zuiden van den vierhoek ligt de haven, die zoo ruim is dat de groote zeeschepen er gemakkelijk kunnen lossen en laden. Maar eigenlijk is Skiën geen zeestad; het ligt elf kilometer van de zee af, maar wordt door den breeden Skienselo er mede verbonden. Deze rivier, die zooals zooveel rivieren in Noorwegen. een afwatering van een meer is, van het Nordsjö, maakt juist daar, waar de stad ligt, een scherpe bocht, en breekt in twee groote watervallen, de Damfos en de Klotterfos, door een rotswand, waarvan een deel als een eiland midden uit de geweldige watermassa steekt. Deze klip heeft nog altijd tegen den stroom stand gehouden. In Ibsen's jeugd stond er een klooster op, ge naamd Gimso, waarvan nu alleen nog de golven en oude papieren weten te vertellen. Evenals vele eeuwen geleden worden ook nu nog talrijke houtzaagmolens door de kracht van het water gedreven. En het is merkwaardig, het geraas, dat zij maken, klinkt Ibsen nog altijd in de ooren. Zijn geboortehuis stond in de onmiddellijke nabijheid van de watervallen. Daar luisterde de jonge Henrik Ibsen 's avonds dikwijls naar de sprookjes, die zijn moeder of de meid hem ver telden. Zij verhaalden o. a. ook van een grooten brand, die in het einde der vorige eeuw op een Kerstavond ontstaan was door de onvoorzichtig heid van een dienstmeisje, en waardoor de halve stad in de asch werd gelegd. Het ongelukkige meisje was volgens de ge bruiken van dien tijd ter dood gebracht. Uit het geraas van de watervallen en de duizenden lioutzagtn, die daar aan het werk waren, hoorde Ibsen altijd iets, dat klonk als vrouwengejammer. Hij vertelde dit ten minste nog eenige jaren geleden. Het geboortehuis van den dichter is nu al lang verdwenen. Het is in het jaar 1886 ver nield door een brand, waarbij ongeveer 250 huizen in de asch werden gelegd. Toen gingen ook de oude kerk en het stadhuis in de vlammen op. Ook hiervan wist men in de stad veel griezelige dingen te vertellen. De klokkenluider van de kerk werd, zooals men zegt, gedurende een nieuwjaarsnacht zoo verschrikt door de roodgloeiende oogeii van een zwarten poedel, die met hem de woning deelde, dat hij van den toren op straat viel. Het is, alsof deze verhalen den dichter in al zijn werken eu zijn geheele leven bijbleven. Iu veel van zijn ge schriften speelt het booze oog een rol, van den starren waanzinsblik van »Catilina" tot de on heilspellende oogeu van hertog Skule in den //Kroonpretendent", van de //slaugenoogen uit den Moedigen kelk", waardoor keizer Constantius in het diepzinnige dubbeldrama ,-Keizer en Galileeër" wordt verschrikt, tot de gloeiende lantarens aan de stoomschepen in het Christiania fjord, die de moeder van den armen kleinen Eijolf verwijtende, bestraffende blikken toe schijnen. Ook met het oude raadhuis verdween bv den brand van 1836 het tooneel van de vreeselijkste moord- en spookgeschiedenissen. Na dien tijd heeft de stad het nieuwe aanzien gekregen, dat zij nu nog heeft. Tenminste in de grootste en laagste helft. De gedeelten, die aan den rand of op het plateau der naburige bergen liggen, zijn slechts weinig veranderd. Daar zijn de huizen, zelfs de openbare gebouwen, zooals de gemeenteschool, bijna uitsluitend van hout ge bouwd. Het lagere gedeelten bezit daarentegen nog maar weinig houten gebouwen. Na den grooten brand werd de stad in massieven stijl

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl