De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 24 april pagina 1

24 april 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

P, 1087 DE AMSTERDAMMER A'. 189& WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bg de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar O.lS' Zondag 24 April Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit DuitschlanJ, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KÜDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D VAN VERRE EN VAN NABIJ: Persoonlijke dienstplicht. De Inhuldiging. Benoemingen Tan Notarissen. Spanje en de Vereenigde Staten. SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door D. Stigter. Brieven uit Utrecht, door Jan van 't Sticht. TOONEEL EN MUZIEK: L'ainée, door v. L. ttaziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EN LETTEREN: Pulchri-Studio's zevende Groepen-tentoonstelling, door C. Verster. Onvrede ia de taalwereld, door J. L C. A. Meijer, d) Shakespeare-Baeon. door W. van der Gaaf. (I.) FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Brieven van een Oud-Officier aan zyn zoon, door Douar. ,VII.) FEUILLETON: Een portret van Cabanel, door Kobert C. V. Meyers. (I.) RECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES: De vrouw tegen de mannenbe weging, door Thérèse Hoven. Allerlei, door E-e. Feuilleton: In de Lift. (I.) SCHETS JES: In den Ballon Captif', naar bet Dnitsch van Alexander Moszkowski. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIES. MlllllllllllllllimiillllllMHimillllltlllllllimilMIHllHIHIlUll Persoonlijke dienstplicht. Toen wij in ons Nr. van 26 Sept. 1897 »de laatste rede der Regentes" bespraken, en over de toezegging van een ontwerp tot invoering van den persoonlijken dienst plicht handelden, schreven wij: »Hoe de liberalen er over zullen denken, als het op stuk van zaken komt, is niet met zekerheid te zeggen. Toch, meenen wij, is het moeilijk aan te nemen, dat de 56 anti-clericalen te dezen opzichte eens gezind zich zullen betoonen. Een wets ontwerp tot afschaffing der dienstvervanging bij de militie, als voorbereiding van de hervorming der levende strijdkrachten, zal wel alle kans hebben, wanneer die hervorming der levende strijdkrachten, althans in hoofdzaak, is aangegeven, en men dus de gevolgen van den voorge stelden maatregel kan overzien. Voor standers van algemeenen oefenplicht zullen zich niet licht laten verlokken de hervor ming van onze strijdkrachten, door de aanvankelijke afschaffing der plaatsver vanging, in een tegenovergestelde richting te helpen drijven. Voorloopig zal men zijn oordeel hebben op te schorten, in afwach ting van het oogenblik waarop iets meer dan de woorden: afschaffing der dienstvervanging" bekend zal zijn". Welnu, wij hebben ons oordeel opge schort, het ontwerp werd ingediend, het voorloopig verslag uitgebracht, de memorie van beantwoording verscheen, het ontwerp ligt gereed ter behandeling en van de hervorming der levende strijd krachten, is ons, is niemand, naar het achijnt zelfs Minister Eland niet, iets bekend. Daar zijn ten opzichte van landsver dediging drie punten, waaromtrent men wenscht ingelicht te worden. In zake Defensie vraagt het Antirevolutionair program van Actie o. a. Bezui niging van Beheer. Voortgaande verbete ring van het kazerne- en scheepsleven. Het katholieke program behelst: »Ver mindering van financieele en persoonlijke lasten moet richtsnoer en doel blijven. De vraag moet worden onderzocht of bij den tegenwoordigcn stand van zaken een uit gave van meer dan twintig millioen 'sjaars voor het leger gewettigd is''. In het Hervormingsprogram van de Liberale Unie heet het: »bij de inrichting van het defensiewezen, worde rekening ge houden met de internationale verhoudingen die in redelijkheid kunnen worden voor zien en »met de financieele lasten, die zooveel mogelijk behooren te worden VER MINDERD''. Het Radicale program vraagt: beperking der uitgaven voor leger en vloot tot het volstrekt onvermijdelijke. De Sociaal-democrat. Arbeiderspartij wenscht: Afschaffing van het militair isme en invoering van algemeenen dienstplicht. Bezuiniging op de uitgaven van leger en vloot. Dat de persoonlijke dienstplicht zal worden ingevoerd, tegelijk met een door allen gevorderde vermindering van lasten, geen woord wordt in dien geest door den Minister gesproken; dat de persoonlijke dienstplicht niet tot vermeerdering van lasten zal leiden, zelfs dit blijft de vraag. Het tweede punt waaromtrent volslagen duisternis heerscht is de legerinrichting; legerorganisatie en legerformatie; en het derde betreft de taak, die men leger en vloot ter defensie van het land denkt te stellen. Dit alles blijft voorloopig geheim. Zullen wij als een groote mogendheid in miniatuur ons inrichten, of, zooals het program der Liberale Unie zich uitdrukt, »rekening houdende met de internationale verhoudingen, die in redelijkheid kunnen worde n voorzien ?" M. a. w. zullen wij ons gereed maken om onze neutraliteit te ver dedigen, gelijk onze eerste, zoo niet eenige plicht is; of wil men voortgaan met een verdediging van de stelling Amster dam te prepareeren, en ons wapenen voor een strijd van 5 tegen 50 of tegen 100 misschien? Moeten wij eerst nog eenige millioenen storten om de stelling Amster dam, die niet anders dan een ramp voor Nederland kan zijn, af te werken in plaats van haar te slechten; om dan daarna in het Zuiden en Oosten ons te versterken, ten einde Duitschlaud en Frankrijk te toonen, dat het ons heusch meenens is met de handhaving onzer neutraliteit? Zullen wij een vloot bezitten voor Indiëalleen, of ook een om er oorlog mee te voeren tegen een Europeesche groote mogendheid ? Wat heeft men met ons leger voor en hoe dient het, in overeenstemming met het gestelde doel, te zijn georganiseerd en ge formeerd? Bestaat er eenig uitzicht op algemeenen weerplicht zooals de Soc. dein. vragen, en wij en zoovelen met hen steeds gevraagd hebben; of, om met het Algem. i ederlandsch Werkliedenverbond te spre ken: (Heldt en de Klerk), denkt de Mini ster aan afschaffing van de militie, en wil hij verplichte oefening in den wapenhandel voor alle burgers, wier lichaamsbouw en krachten dit toelaten?" Wat beoogt de Minister, of wat beoogen de Minister en zijn leger-makkers? Voorloopig niets anders dan afschaf fing der plaatsvervanging zonder een enkele nevenbedoeling. Dit en dit alleen. Lieve hemel, wat zal Z.Ex. gelukkig en onze defensie gebaat zijn, als dit eene nu maar gebeurt! Hij vraagt het met een goedig heid en gemoedelijkheid, haast, zouden wij zeggen, met een zoetheid, als ware hij geen krijgsman, maar een liefdezuster die voor een kranke zorgt. Alles wil hij toestaan wat maar eenigszins mogelijk is, maar dat genezing aanbrengende drankje moet men hem laten; want eerst als de zieke daar van heeft ingenomen kan hij komen met versterkenden spijs. Och, zoo hooren wij hem zuchten, val me nu toch niet lastig! Waarom mij gewantrouwd? Ziet ge dan niet aan mijn gezicht, dat ik het goed met u meen? Gaarne wil ik de verklaring afleggen, dat na het tot stand komen van deze wet met de nadere voorstellen be treffende de levende strijdkrachten be kwame spoed zal worden gemaakt, en voor zoover het belang der defensie dit maar eenigszins toelaat naar besparing van kosten zal worden gestreefd... En zeker, had men alleen met een zoo inschikkelijk man als minister Eland te doen, men zou er toe kunnen komen, het eens naar zijn advies te probeeren; want het zou niemand mogen verwonde ren, dat hij het halve leger desnoods cadeau zou willen geven, als hij zijn afschaffing der plaatsvervanging er maar had door gehaald. Edoch ... er leven meer mili taire specialiteiten in ons land. Eland is er slechts n, en als die ne belooft »met bekwamen spoed" nadere voorstellen be treffende de levende strijdkrachten te zul len indienen, moeten wij hem opmerkzaam maken op de broosheid van een minis terieel bestaan. En dan toch, die bekwame spoed, zou, zelfs bij iemand als Eland, ons kunnen teleurstellen. Hoeveel jaren lang heeft hij zich nu niet reeds een meening kunnen vormen over ds geldver spilling van ons defensiewezen, geheel niet ingericht naar den eisch der Liberale Unie, met het oog op -»de internationale verhoudingen, die in redelijkheid kunnen worden voorzien" en nog durft hij geen besparing beloven, geen maximum te stellen, gelijk de katholieken aanbevelen, van twintig millioen. Wat wij vreezen ? ? Dat wij geen ver laging van het oorlogsbudget verkrijgen ; dat de legerorganisatie en formatie een weinig gewijzigd, soortgelijk zal blijven, als zij thans is; dat het defensiestelsel, tegen 'slands belang, maar geheel in het militaire-cöterie belang zooals tot dusverre, zal worden bestendigd; dat het militairisme voedsel zal worden gegeven, en dat dus de opheffing der plaatsvervanging, zonder meer, een stap zal zijn in de verkeerde richting. Wat wij duchten ? Dat men in militaire kringen wel de plaatsvervan ging begeert als een winst, thans te be halen, daar het leger dan meer in tel komt, en het een opvoedingsschool wordt voor de geheele burgerij, naar onze stellige meening de minst-begeerlijke op voedingsschool, behalve voor enkele bandeloozen! maar dat het tegenwicht daarbij volstrekt onmisbaar, het civiliseeren, het burgerlijk maken van het leger, op alle manieren zal worden geweerd. Daarom niet eerst de plaatsvervanging en dan de hervormingen, maar de her vormingen en de plaatsvervanging tesamen, tegelijk. «Voorstanders van algemeene oefenplicht'1, schreven wij in Sept. 11., »zullen zich niet laten verlokken de hervorming van onze strijdkrachten door de aanvanke lijke afschaffing der plaatsvervanging in een tegenovergestelde richting te helpen drijven." Wij herhalen dat heden, nu werkelijk er geen enkele waarborg wordt gegeven, dat persoonlijke oefe;iplicht zal gepaard gaan met de door bijna alle par tijen bij herhaling gevraagde vermindering van militaire lasten en hervorming van ons defensiestelsel. Antirailitairisten, vooruitstrevenden van allerlei richting, dat zij niet loepen in de opgezette fuik. Ook wij zijn voor persoon lijken oefenplicht. Hoe eer die wordt in gevoerd, hoe liever. Geen dag uitstel, wat ons betreft mits wij de zekerheid hebben, dat hij niemand wordt opgelegd, dan in ;s lands belang. En dat kan eerst zijn, als men afstand doet van allerlei militaire chinières en een legerinrichting vaststelt naar een behoorlijk omschreven verdedigingstelsel. Maar het Ministerie dan? Het mag immers niet vallen op zijn eerste wet, vóór de kroning... Dat behoeft ook niet De Kamer verklare zich voor het beginsel van per soonlijken dienst- of oefenplicht door aan neming der wet; alleen men bepale dat het in werking treden der wet wordt ver daagd, om tegelijk met de leger- en defensiewet indien dan nog noodig haar van kracht te doen zijn. Wij weten nu genoeg van ministeriëele beloften in het algemeen, en van de vaardigheid in het aanbrengen van bezuinigingen en hervormingen bij oorlog, in 't bijzonder om het toepassen van den regel: »gelijk oversteken" niet over tollig te rekenen. En vooral geldt dit voor hen die het wetsontwerp op Leerplicht willen zien slagen, en die niet voor de leus, maar in derdaad sociale hervormingen voorstaan. Daarvoor zijn millioenen bij millioenen noodig. Wat zou er van 't een of 't ander terecht komen, als het budget van oorlog, voor leger, vestingen en vloot, niet binnen de perken werd gebracht ? De inhuldiging. De O. Ilaarlemsche Courant meent, dat wij het Handelsblad euvel hebben geduid, »dat dit blad, hetwelk de bezwaren der Amster dammer weerlegd had, na de repliek van de Amsterdammer deze polemiek niet heeft voortgezet." Deze opmerking is onjuist. Hoe zouden wij het iemand euvel kunnen duiden, dat hij er van afziet zich te verdedigen ? Neen, onze opmerking gold eenvoudig het feit, dat het Handelsblad ons had aangevallen, en toch ons verweer niet onder de oogen zijner lezers had gebracht. Het heeft dit nu in zijn no. van 19 April gedaan. Hier mede is aan onzen wensch .. . naar wij meenen, ook aan de billijkheid voldaan. * * * Wat nu de zaak zelve betreft, onze meening : dat naar de bedoeling der Grond wet, de voorzitter de verklaring van trouw aan de Koningin namens de 100 en de 50 aflegt, hebben wij niet verder weer sproken gevonden. De Gelderlander schrijft, na vermelding van ons betoog: »Daar heeft de Amsterdammer naar onze be scheiden meening gelijk in. De Grondwet eischt duidelijk en onomwonden dat de huldigingseed, door den voorzitter namens allen uitgesproken, door elk der leden hoofd voor hoofd bevestigd zal worden en duldt dus niet dat het »wijr'van den voor zitter ruimte laat voor onwilligen." Mocht dus zulk een voorzitter vóór hij deze verklaring aflegt, te weten komen, dat er leden zijn die principieel bezwaar hebben tegen het doen van eed of belofte, dan zal hij de inhuldigingsplechtigheid met het «plechtig" uitsprekeji van een on waarheid ... ontsieren. Daar helpt niets aan. * * * Het tweede punt door ons aangeroerd, dat de inhuldiging, naar de, (Irondwet, onwettig zou zijn, als maar n der leden in de Nieuwe Kerk weigerde de gevraagde eed of de belofte af te leggen, aangezien aller eed of belofte uitdrukkelijk geëischt wordt, ook ten dien opzichte bestaat, gelooven wij, geen verschil van gevoelen. Wel merkt de Gelderlander TEUKCIIT op dat zulk een lid onmogelijk onder de te grondwet ? lid van de volksvertegenwoordiging zou kunnen blijven, maar hiermede zou toch het feit geenszins zijn voorkomen, dat de inhuldiging niet naar den eisch der wet had plaats gehad. Immers op het oogenblik der inhuldiging zelve was die onwillige lid. En is het nu zoo geheel ondenkbaar, dat een vurig anti-monarchaal kamerlid, dat in 1897 al tegen heug en meug op de Grondwet, heeft moeten zweren of beloven, eindelijk zijn bekomst krijgt van het afleggen van zulke verklaringen, en, hetzij uit karakterdwang, hetzij uit taktiek ter propageering van zijn denk beelden, voor geheel Nederland en de beschaafde wereld een daadwerkelijk protest uitbrengt tegen het afhankelijk maken van het recht om volksvertegenwoordiger te zijn, van trouw te beloven aan een Koningin ? Men hoopt dat dit niet gebeuren zal, het is te begrijpen, maar zeker zal men hiervan eerst zijn, als de huldiging heeft plaats gehad. Aan deze eventualiteit wordt zij gewaagd. * * * Juist de vrij antirevolutionaire Neder lander, die ons wil bestrijden, komt, zoo noodig, ons nog een handje helpen, om duidelijk te maken, hoe wij terecht over den huldigingseed als iets onmogelijks heb ben geschreven. »Bij de inhuldiging evenwel moet hij eene daad verrichten, die zijn inwendige gedachte ook voor de menschen blootlegt. Dat is lastig. Er zouden menschen zijn die, na aldus tot zelfontdekking gekomen te zijn, liever zouden heengaan, erken nende, dat zij geen recht hebben om zitting te nemen in het college der S.-G. als zij niet de gevraagde belofte willen afleggen. Anderen zijn er, die reeds meenen karakter helden te zijn als zij thuis blijven; zij vergeten echter, dat zij den eed gedaan hebben, en dat, als zij dien niet achten, zij er nog wel een dito kunnen bijdoen." Het doen van den eed of belofte is dus volgens de Nederlander, het blootleggen van een inwendige gedachte, ook voor de menschen. Even te voren had het blad geschreven »de eed en de inhuldiging zijn geen belijdenissen, maar politieke handelingen dienende om over en weer het recht vast te stellen", doch nu deze politieke handeling verklaard wordt »het blootleggen van een inwendige gedachte" te zij a, zal er dan toch wel iets van een belijdenis in steken! Dat blootleggen is lastig, kan zóó lastig wezen, dat volgens de Nederlander, antimonarchale kamerleden of zullen moeten heengaan, of hun karakter verloochenende als kamerlid, van de inhuldiging verre dienen te blijven, ofte bedenken dat zij als kamerlid op een meineed meer of minder niet behoeven te zien. Dit laatste echter is volgens dezelfde Nederlander niet zonder gevaar voor een kamerlid, daar hij als hij «voor den vorm zweert, omdat niemand zien kan of hij dien eed nakomt, hij dat voor God zal moeten verantwoorden ook al gelooft hij niet aan het bestaan van God". Dat de Nederlander met de quaestie een weinig verlegen zit, nemen wij gaarne aan, maar zou het dan voor dit ernslig blad niet overweging verdienen, met ons de vraag voor ons een hoofdvraag te stellen: mogen Christenen, als de vrij-anti-revolutionairen, vrede hebben met een grondwet, die politieke andersdenkenden dwingt van het kamerlidmaatschap af te zien of in strijd met karakter-ontplooiing, met het afleggen van valsche verklaringen zich te bezwaren? Mogen zij, die wél aan God gelooven, en er van overtuigd zijn, dat de ongeloovigen voor hun valsche eeden de straf der helle niet zullen ontgaan, er in berusten, er toe medewerken, dat deze zondaren, volstrekt onnoodig, tot het zweren van valsche eeden worden verleid? Deze vraag van ciltischen aard bevelen wij den Nederlander ter beantwoording aan, en daarnevens die andere vraag van poütieken aard: Achten de vrij-anti-revolutionairen en hun geestverwanten den toe stand houdbaar, waarbij een deel der Nederlandsche kiesbevoegden geen ver tegenwoordigers naar het parlement kunnen zenden, tenzij deze verklaringen afleggen in strijd met hun overtuiging; of behoorde niet bij de aanvaarding van het kamerlidmaatschap zoo men het noodig acht een eed of belofte te vragen, deze een te zijn, die een anti-monarchaal lid even goed kan afleggen als een monarchaal? * * * De Vaderlander oordeelt, dat Mr. D. in de Telegraaf de oplossing der moeilijkheid heeft gevonden. De socialisten kunnen loyaal den door art. 53 gevorderden eed of belofte afleggen, dat zij H. M. ontvangen en huldigen als koningin en de onschend baarheid en de rechten van haren troon zullen handhaven immers zij bedoelen daarmede slechts: zoolang de grondwet niet veranderd is. Nietwaar, hoe was het mogelijk dat iemand zoo iets eenvoudigs, iets zoo afdoend?, heeft kunnen voorbijzien! Zonderling! Maar als het nu eens tot de socialistische politiek behoorde, zelfs een grondwet vóór hare grondwettelijke herziening niet bijzon der heilig te achten? Als nu de socialisten zelf eens begonnen waren met te verklaren: we willen zien of we er om heen kunnen, zoo niet, dan moet er maar beloofd of gezworen worden als ecu noodzakelijk kwaad; uf een belofte niet vrijelijk gegeven verplicht tot niets of, we zullen van de inhuldiging maar wegblijven, 't laatste een plan netje door vele liberalen bladen, die niet al te gerust zijn, warm toegejuicht! Toch heeft Mr. D. gelijk. Al stond er in de Grondwet en de op de inhuldiging doelende verklaring: wij ontvangen u en huldigen u den koning, als een boven natuurlijk wezen, die het recht zult heb ben te beschikken over leven en dood waarom zou een volksvertegenwoordiger ook dat niet bezweren, met de bijgedachte: zoolang de Grondwet u het permitteert? De wet kan immers veranderd worden! Toch zouden wij allerminst een geringer denkbeeld aangaande Mr. D. opvatten,. als hij in hoedanigheid van afgevaardigde, tot het inhuldigen van zulk een Majesteit geroepen, niet bereid zich betoonde, en ronduit verklaarde: neen, dat is me toch te kras! De wetten zijn heerlijke dingen en de redeneering kan, even als het geloof, bergen verzetten maar ten slotte blijkt het gevoel oppermachtig en weigert te gehoor zamen zelfs aan de logica van den jurist. De heer Lohman van den anti-revolutionairen Nederlander, is in een nadere uitlegging van zijn gevoelen, tot gerust stelling van de Vaderlander, met de ver zekering gekomen, hoe ook hij wel degelijk gelooft, dat een socialist loyaal den eed van art. 53 kan afleggen. Hoe hij dit nu zal rijmen met de tirade, die wij hierboven hebben toegelicht, waarin hij de »karakterhelden" met Gods oordeel dreigt, zal ons misschien later wel eens worden bericht! Thans is hij zoo vrij desocialisten en Groen van Prinsterer op n lijn te stellen als eedzweerders bij de Grondwet. »Aan Groen v. Prinsterer is indertijd herhaaldelijk verweten, dat hij den eed op de Grondwet niet mocht doen, omdat hij niet met haar instemde. Groen heeft daarop steeds in denzelfden geest geantwoord als waarin nu De Vaderlander schrijft." Doch zelfs deze verwijzing naar Groen is niet afdoend. Of zou de heer Lohman durven aannemen, da* Groen elke Grond* wet zou hebben bezworen, die hem ware voorgelegd? De beslissing blijft hier, zoo als wij zoo even zeiden, uitsluitend aan het gevoel. Wie stelt aan eenig geweten de wet, wie trekt de grens? De Tijd heeft in deze discussie een nieuw element gevoerd. Het blad vraagt reeds, of »het koningschap in Nederland langs wettigen weg kan worden afgeschaft", en dit ontkennende, voegt het de Antirevolutionairen en Christelijk-Historischen, de Lohmannianen en de Bronsveldianen, met Mr. D., bij de revolutionairen, wien zelfs het koningschap au fond niet heilig is. Wij zullen ons in dit geschil niet mengen, maar blijven zoowel de Ttj'd als de Nederlander en de Vaderlander ter overweging aanbevelen de vraag: mag de Grondwet, direct of indirect, de antimonarchalen van de volksvertegenwoor diging uitsluiten, tenzij deze eeden of be loften afleggen, welke hun tegen de borsS stuiten; en mogen geloovige menschen medewerken anderen tot het doen van zulke verklaringen te verlokken, zelfs te dringen, die naar Lohmans verzekering, »voor God zullen moeten verantwoord, ai gelooven zij niet aan het bestaan van God ?" Beniip van Maria Dat is een treurige geschiedenis. Op den SOsten Maart jl. heeft het hpof-!bestuur der Broederschap van CandidaaSnotarissen, vertegenwoordigd doordeheerea mr. M. W. F. Treub. H. Versteegh Meulemans en W. J. Wierda. met den alge meenen secretaris, den heer J. v. Her wijnen, persoonlijk den Minister van Justitie den afloop der algemeene vergadering mee gedeeld. Geen prettige boodschap. Genoemd hoofdbestuur had den Minister er toe weten te krijgen, dat hij in 't vervolg bij vacatures het college in de gelegenheid zou stellen advies over de candidaten, die voor een benoeming in aanmerking mochten komen, uit te brengen. Zoo had dus de Minister »de hand toegestoken" maar de Broederschap was van die hand niet gediend en weigerde haar aan te nemen. De heer Treub moest derhalve den heer Cort v. d. Linden mededeelen, dat hij hem er had laten inloopen, en niets was natuurlij ker dan dat aan deze mededeeling, den vorm werd gegeven van een verwijt aan de Broe derschap »die de betcelvni-s van het vereeniyinyslcvcn" nog niet voldoende begreep. De heer Gort v. d. Linden was, voor een minister zoo welwillend mogelijk. Hij dacht er niet aan den heereii Treub c. s. iets kwa lijk te nemen. Z. Exc. verklaarde volko men te kunnen begrijpen, dat het hoofd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl