Historisch Archief 1877-1940
P, 1087
DE AMSTERDAMMER
A'. 189&
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bg de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar O.lS'
Zondag 24 April
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit DuitschlanJ, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KÜDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Persoonlijke
dienstplicht. De Inhuldiging. Benoemingen
Tan Notarissen. Spanje en de Vereenigde Staten.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door D.
Stigter. Brieven uit Utrecht, door Jan van 't Sticht.
TOONEEL EN MUZIEK: L'ainée, door v. L.
ttaziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
KUNST EN LETTEREN: Pulchri-Studio's zevende
Groepen-tentoonstelling, door C. Verster. Onvrede
ia de taalwereld, door J. L C. A. Meijer, d)
Shakespeare-Baeon. door W. van der Gaaf. (I.)
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. Brieven van een Oud-Officier
aan zyn zoon, door Douar. ,VII.) FEUILLETON:
Een portret van Cabanel, door Kobert C. V.
Meyers. (I.) RECLAMES. SCHAAKSPEL.
VOOR DAMES: De vrouw tegen de mannenbe
weging, door Thérèse Hoven. Allerlei, door
E-e. Feuilleton: In de Lift. (I.) SCHETS
JES: In den Ballon Captif', naar bet Dnitsch
van Alexander Moszkowski. ALLERLEI.
INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIES.
MlllllllllllllllimiillllllMHimillllltlllllllimilMIHllHIHIlUll
Persoonlijke dienstplicht.
Toen wij in ons Nr. van 26 Sept. 1897
»de laatste rede der Regentes" bespraken,
en over de toezegging van een ontwerp
tot invoering van den persoonlijken dienst
plicht handelden, schreven wij:
»Hoe de liberalen er over zullen denken,
als het op stuk van zaken komt, is niet
met zekerheid te zeggen. Toch, meenen
wij, is het moeilijk aan te nemen, dat de
56 anti-clericalen te dezen opzichte eens
gezind zich zullen betoonen. Een wets
ontwerp tot afschaffing der
dienstvervanging bij de militie, als voorbereiding van
de hervorming der levende strijdkrachten,
zal wel alle kans hebben, wanneer die
hervorming der levende strijdkrachten,
althans in hoofdzaak, is aangegeven, en
men dus de gevolgen van den voorge
stelden maatregel kan overzien. Voor
standers van algemeenen oefenplicht zullen
zich niet licht laten verlokken de hervor
ming van onze strijdkrachten, door de
aanvankelijke afschaffing der plaatsver
vanging, in een tegenovergestelde richting
te helpen drijven. Voorloopig zal men zijn
oordeel hebben op te schorten, in afwach
ting van het oogenblik waarop iets meer
dan de woorden: afschaffing der
dienstvervanging" bekend zal zijn".
Welnu, wij hebben ons oordeel opge
schort, het ontwerp werd ingediend,
het voorloopig verslag uitgebracht, de
memorie van beantwoording verscheen,
het ontwerp ligt gereed ter behandeling
en van de hervorming der levende strijd
krachten, is ons, is niemand, naar het
achijnt zelfs Minister Eland niet, iets
bekend.
Daar zijn ten opzichte van landsver
dediging drie punten, waaromtrent men
wenscht ingelicht te worden.
In zake Defensie vraagt het
Antirevolutionair program van Actie o. a. Bezui
niging van Beheer. Voortgaande verbete
ring van het kazerne- en scheepsleven.
Het katholieke program behelst: »Ver
mindering van financieele en persoonlijke
lasten moet richtsnoer en doel blijven. De
vraag moet worden onderzocht of bij den
tegenwoordigcn stand van zaken een uit
gave van meer dan twintig millioen
'sjaars voor het leger gewettigd is''.
In het Hervormingsprogram van de
Liberale Unie heet het: »bij de inrichting
van het defensiewezen, worde rekening ge
houden met de internationale verhoudingen
die in redelijkheid kunnen worden voor
zien en »met de financieele lasten, die
zooveel mogelijk behooren te worden VER
MINDERD''.
Het Radicale program vraagt: beperking
der uitgaven voor leger en vloot tot het
volstrekt onvermijdelijke.
De Sociaal-democrat. Arbeiderspartij
wenscht: Afschaffing van het militair isme
en invoering van algemeenen dienstplicht.
Bezuiniging op de uitgaven van leger en
vloot.
Dat de persoonlijke dienstplicht zal
worden ingevoerd, tegelijk met een door
allen gevorderde vermindering van lasten,
geen woord wordt in dien geest door den
Minister gesproken; dat de persoonlijke
dienstplicht niet tot vermeerdering van
lasten zal leiden, zelfs dit blijft de vraag.
Het tweede punt waaromtrent volslagen
duisternis heerscht is de legerinrichting;
legerorganisatie en legerformatie; en het
derde betreft de taak, die men leger en
vloot ter defensie van het land denkt te
stellen.
Dit alles blijft voorloopig geheim.
Zullen wij als een groote mogendheid
in miniatuur ons inrichten, of, zooals het
program der Liberale Unie zich uitdrukt,
»rekening houdende met de internationale
verhoudingen, die in redelijkheid kunnen
worde n voorzien ?" M. a. w. zullen wij ons
gereed maken om onze neutraliteit te ver
dedigen, gelijk onze eerste, zoo niet eenige
plicht is; of wil men voortgaan met
een verdediging van de stelling Amster
dam te prepareeren, en ons wapenen voor
een strijd van 5 tegen 50 of tegen 100
misschien? Moeten wij eerst nog eenige
millioenen storten om de stelling Amster
dam, die niet anders dan een ramp voor
Nederland kan zijn, af te werken in plaats
van haar te slechten; om dan daarna in
het Zuiden en Oosten ons te versterken, ten
einde Duitschlaud en Frankrijk te toonen,
dat het ons heusch meenens is met de
handhaving onzer neutraliteit? Zullen wij
een vloot bezitten voor Indiëalleen, of
ook een om er oorlog mee te voeren tegen
een Europeesche groote mogendheid ? Wat
heeft men met ons leger voor en hoe
dient het, in overeenstemming met het
gestelde doel, te zijn georganiseerd en ge
formeerd? Bestaat er eenig uitzicht op
algemeenen weerplicht zooals de Soc. dein.
vragen, en wij en zoovelen met hen steeds
gevraagd hebben; of, om met het Algem.
i ederlandsch Werkliedenverbond te spre
ken: (Heldt en de Klerk), denkt de Mini
ster aan afschaffing van de militie, en wil
hij verplichte oefening in den wapenhandel
voor alle burgers, wier lichaamsbouw en
krachten dit toelaten?"
Wat beoogt de Minister, of wat beoogen
de Minister en zijn leger-makkers?
Voorloopig niets anders dan afschaf
fing der plaatsvervanging zonder een enkele
nevenbedoeling. Dit en dit alleen. Lieve
hemel, wat zal Z.Ex. gelukkig en onze
defensie gebaat zijn, als dit eene nu maar
gebeurt! Hij vraagt het met een goedig
heid en gemoedelijkheid, haast, zouden wij
zeggen, met een zoetheid, als ware hij geen
krijgsman, maar een liefdezuster die voor
een kranke zorgt. Alles wil hij toestaan
wat maar eenigszins mogelijk is, maar dat
genezing aanbrengende drankje moet men
hem laten; want eerst als de zieke daar
van heeft ingenomen kan hij komen met
versterkenden spijs. Och, zoo hooren wij
hem zuchten, val me nu toch niet lastig!
Waarom mij gewantrouwd? Ziet ge dan
niet aan mijn gezicht, dat ik het goed met
u meen? Gaarne wil ik de verklaring
afleggen, dat na het tot stand komen van
deze wet met de nadere voorstellen be
treffende de levende strijdkrachten be
kwame spoed zal worden gemaakt, en
voor zoover het belang der defensie dit
maar eenigszins toelaat naar besparing
van kosten zal worden gestreefd...
En zeker, had men alleen met een
zoo inschikkelijk man als minister Eland
te doen, men zou er toe kunnen komen,
het eens naar zijn advies te probeeren;
want het zou niemand mogen verwonde
ren, dat hij het halve leger desnoods cadeau
zou willen geven, als hij zijn afschaffing
der plaatsvervanging er maar had door
gehaald. Edoch ... er leven meer mili
taire specialiteiten in ons land. Eland is
er slechts n, en als die ne belooft »met
bekwamen spoed" nadere voorstellen be
treffende de levende strijdkrachten te zul
len indienen, moeten wij hem opmerkzaam
maken op de broosheid van een minis
terieel bestaan. En dan toch, die bekwame
spoed, zou, zelfs bij iemand als Eland,
ons kunnen teleurstellen. Hoeveel jaren
lang heeft hij zich nu niet reeds een
meening kunnen vormen over ds geldver
spilling van ons defensiewezen, geheel
niet ingericht naar den eisch der Liberale
Unie, met het oog op -»de internationale
verhoudingen, die in redelijkheid kunnen
worden voorzien" en nog durft hij geen
besparing beloven, geen maximum te
stellen, gelijk de katholieken aanbevelen,
van twintig millioen.
Wat wij vreezen ? ? Dat wij geen ver
laging van het oorlogsbudget verkrijgen ;
dat de legerorganisatie en formatie een
weinig gewijzigd, soortgelijk zal blijven,
als zij thans is; dat het defensiestelsel,
tegen 'slands belang, maar geheel in het
militaire-cöterie belang zooals tot dusverre,
zal worden bestendigd; dat het militairisme
voedsel zal worden gegeven, en dat dus
de opheffing der plaatsvervanging, zonder
meer, een stap zal zijn in de verkeerde
richting. Wat wij duchten ? Dat men
in militaire kringen wel de plaatsvervan
ging begeert als een winst, thans te be
halen, daar het leger dan meer in tel
komt, en het een opvoedingsschool wordt
voor de geheele burgerij, naar onze
stellige meening de minst-begeerlijke op
voedingsschool, behalve voor enkele
bandeloozen! maar dat het tegenwicht daarbij
volstrekt onmisbaar, het civiliseeren, het
burgerlijk maken van het leger, op alle
manieren zal worden geweerd.
Daarom niet eerst de plaatsvervanging
en dan de hervormingen, maar de her
vormingen en de plaatsvervanging tesamen,
tegelijk.
«Voorstanders van algemeene
oefenplicht'1, schreven wij in Sept. 11., »zullen
zich niet laten verlokken de hervorming
van onze strijdkrachten door de aanvanke
lijke afschaffing der plaatsvervanging in
een tegenovergestelde richting te helpen
drijven." Wij herhalen dat heden, nu
werkelijk er geen enkele waarborg wordt
gegeven, dat persoonlijke oefe;iplicht zal
gepaard gaan met de door bijna alle par
tijen bij herhaling gevraagde vermindering
van militaire lasten en hervorming van
ons defensiestelsel.
Antirailitairisten, vooruitstrevenden van
allerlei richting, dat zij niet loepen in de
opgezette fuik. Ook wij zijn voor persoon
lijken oefenplicht. Hoe eer die wordt in
gevoerd, hoe liever. Geen dag uitstel,
wat ons betreft mits wij de zekerheid
hebben, dat hij niemand wordt opgelegd,
dan in ;s lands belang. En dat kan eerst
zijn, als men afstand doet van allerlei
militaire chinières en een legerinrichting
vaststelt naar een behoorlijk omschreven
verdedigingstelsel.
Maar het Ministerie dan?
Het mag immers niet vallen op zijn
eerste wet, vóór de kroning...
Dat behoeft ook niet De Kamer
verklare zich voor het beginsel van per
soonlijken dienst- of oefenplicht door aan
neming der wet; alleen men bepale dat
het in werking treden der wet wordt ver
daagd, om tegelijk met de leger- en
defensiewet indien dan nog noodig haar van
kracht te doen zijn. Wij weten nu genoeg
van ministeriëele beloften in het algemeen,
en van de vaardigheid in het aanbrengen van
bezuinigingen en hervormingen bij oorlog,
in 't bijzonder om het toepassen van
den regel: »gelijk oversteken" niet over
tollig te rekenen.
En vooral geldt dit voor hen die het
wetsontwerp op Leerplicht willen zien
slagen, en die niet voor de leus, maar in
derdaad sociale hervormingen voorstaan.
Daarvoor zijn millioenen bij millioenen
noodig. Wat zou er van 't een of 't ander
terecht komen, als het budget van oorlog,
voor leger, vestingen en vloot, niet binnen
de perken werd gebracht ?
De inhuldiging.
De O. Ilaarlemsche Courant meent, dat wij
het Handelsblad euvel hebben geduid, »dat
dit blad, hetwelk de bezwaren der Amster
dammer weerlegd had, na de repliek van
de Amsterdammer deze polemiek niet heeft
voortgezet."
Deze opmerking is onjuist. Hoe zouden
wij het iemand euvel kunnen duiden, dat
hij er van afziet zich te verdedigen ? Neen,
onze opmerking gold eenvoudig het feit,
dat het Handelsblad ons had aangevallen,
en toch ons verweer niet onder de oogen
zijner lezers had gebracht. Het heeft dit
nu in zijn no. van 19 April gedaan. Hier
mede is aan onzen wensch .. . naar wij
meenen, ook aan de billijkheid voldaan.
* *
*
Wat nu de zaak zelve betreft, onze
meening : dat naar de bedoeling der Grond
wet, de voorzitter de verklaring van trouw
aan de Koningin namens de 100 en de
50 aflegt, hebben wij niet verder weer
sproken gevonden. De Gelderlander schrijft,
na vermelding van ons betoog: »Daar
heeft de Amsterdammer naar onze be
scheiden meening gelijk in. De Grondwet
eischt duidelijk en onomwonden dat de
huldigingseed, door den voorzitter namens
allen uitgesproken, door elk der leden
hoofd voor hoofd bevestigd zal worden en
duldt dus niet dat het »wijr'van den voor
zitter ruimte laat voor onwilligen."
Mocht dus zulk een voorzitter vóór hij
deze verklaring aflegt, te weten komen,
dat er leden zijn die principieel bezwaar
hebben tegen het doen van eed of belofte,
dan zal hij de inhuldigingsplechtigheid met
het «plechtig" uitsprekeji van een on
waarheid ... ontsieren. Daar helpt niets aan.
* *
*
Het tweede punt door ons aangeroerd,
dat de inhuldiging, naar de, (Irondwet,
onwettig zou zijn, als maar n der leden
in de Nieuwe Kerk weigerde de gevraagde
eed of de belofte af te leggen, aangezien
aller eed of belofte uitdrukkelijk geëischt
wordt, ook ten dien opzichte bestaat, gelooven
wij, geen verschil van gevoelen. Wel merkt
de Gelderlander TEUKCIIT op dat zulk een
lid onmogelijk onder de te grondwet ?
lid van de volksvertegenwoordiging zou
kunnen blijven, maar hiermede zou toch
het feit geenszins zijn voorkomen, dat
de inhuldiging niet naar den eisch der
wet had plaats gehad. Immers op het
oogenblik der inhuldiging zelve was die
onwillige lid. En is het nu zoo geheel
ondenkbaar, dat een vurig anti-monarchaal
kamerlid, dat in 1897 al tegen heug en
meug op de Grondwet, heeft moeten zweren
of beloven, eindelijk zijn bekomst krijgt
van het afleggen van zulke verklaringen,
en, hetzij uit karakterdwang, hetzij uit
taktiek ter propageering van zijn denk
beelden, voor geheel Nederland en de
beschaafde wereld een daadwerkelijk protest
uitbrengt tegen het afhankelijk maken
van het recht om volksvertegenwoordiger te
zijn, van trouw te beloven aan een Koningin ?
Men hoopt dat dit niet gebeuren zal,
het is te begrijpen, maar zeker zal men
hiervan eerst zijn, als de huldiging heeft
plaats gehad. Aan deze eventualiteit wordt
zij gewaagd.
* *
*
Juist de vrij antirevolutionaire Neder
lander, die ons wil bestrijden, komt, zoo
noodig, ons nog een handje helpen, om
duidelijk te maken, hoe wij terecht over
den huldigingseed als iets onmogelijks heb
ben geschreven.
»Bij de inhuldiging evenwel moet hij
eene daad verrichten, die zijn inwendige
gedachte ook voor de menschen blootlegt.
Dat is lastig. Er zouden menschen zijn
die, na aldus tot zelfontdekking gekomen
te zijn, liever zouden heengaan, erken
nende, dat zij geen recht hebben om zitting
te nemen in het college der S.-G. als zij
niet de gevraagde belofte willen afleggen.
Anderen zijn er, die reeds meenen karakter
helden te zijn als zij thuis blijven; zij
vergeten echter, dat zij den eed gedaan
hebben, en dat, als zij dien niet achten,
zij er nog wel een dito kunnen bijdoen."
Het doen van den eed of belofte is dus
volgens de Nederlander, het blootleggen
van een inwendige gedachte, ook voor de
menschen. Even te voren had het blad
geschreven »de eed en de inhuldiging
zijn geen belijdenissen, maar politieke
handelingen dienende om over en weer
het recht vast te stellen", doch nu deze
politieke handeling verklaard wordt »het
blootleggen van een inwendige gedachte"
te zij a, zal er dan toch wel iets van een
belijdenis in steken!
Dat blootleggen is lastig, kan zóó lastig
wezen, dat volgens de Nederlander,
antimonarchale kamerleden of zullen moeten
heengaan, of hun karakter verloochenende
als kamerlid, van de inhuldiging verre
dienen te blijven, ofte bedenken dat zij als
kamerlid op een meineed meer of minder
niet behoeven te zien. Dit laatste echter
is volgens dezelfde Nederlander niet zonder
gevaar voor een kamerlid, daar hij als hij
«voor den vorm zweert, omdat niemand
zien kan of hij dien eed nakomt, hij dat
voor God zal moeten verantwoorden ook
al gelooft hij niet aan het bestaan van
God".
Dat de Nederlander met de quaestie een
weinig verlegen zit, nemen wij gaarne aan,
maar zou het dan voor dit ernslig blad
niet overweging verdienen, met ons de vraag
voor ons een hoofdvraag te stellen:
mogen Christenen, als de
vrij-anti-revolutionairen, vrede hebben met een grondwet,
die politieke andersdenkenden dwingt van
het kamerlidmaatschap af te zien of in
strijd met karakter-ontplooiing, met het
afleggen van valsche verklaringen zich te
bezwaren? Mogen zij, die wél aan God
gelooven, en er van overtuigd zijn, dat de
ongeloovigen voor hun valsche eeden de
straf der helle niet zullen ontgaan, er in
berusten, er toe medewerken, dat deze
zondaren, volstrekt onnoodig, tot het zweren
van valsche eeden worden verleid?
Deze vraag van ciltischen aard bevelen
wij den Nederlander ter beantwoording aan,
en daarnevens die andere vraag van
poütieken aard: Achten de
vrij-anti-revolutionairen en hun geestverwanten den toe
stand houdbaar, waarbij een deel der
Nederlandsche kiesbevoegden geen ver
tegenwoordigers naar het parlement kunnen
zenden, tenzij deze verklaringen afleggen
in strijd met hun overtuiging; of behoorde
niet bij de aanvaarding van het
kamerlidmaatschap zoo men het noodig acht
een eed of belofte te vragen, deze een te
zijn, die een anti-monarchaal lid even goed
kan afleggen als een monarchaal?
* *
*
De Vaderlander oordeelt, dat Mr. D. in
de Telegraaf de oplossing der moeilijkheid
heeft gevonden. De socialisten kunnen
loyaal den door art. 53 gevorderden eed
of belofte afleggen, dat zij H. M. ontvangen
en huldigen als koningin en de onschend
baarheid en de rechten van haren troon
zullen handhaven immers zij bedoelen
daarmede slechts: zoolang de grondwet niet
veranderd is.
Nietwaar, hoe was het mogelijk dat
iemand zoo iets eenvoudigs, iets zoo
afdoend?, heeft kunnen voorbijzien!
Zonderling!
Maar als het nu eens tot de socialistische
politiek behoorde, zelfs een grondwet vóór
hare grondwettelijke herziening niet bijzon
der heilig te achten?
Als nu de socialisten zelf eens begonnen
waren met te verklaren: we willen zien
of we er om heen kunnen, zoo niet, dan
moet er maar beloofd of gezworen worden
als ecu noodzakelijk kwaad; uf een
belofte niet vrijelijk gegeven verplicht tot
niets of, we zullen van de inhuldiging
maar wegblijven, 't laatste een plan
netje door vele liberalen bladen, die niet
al te gerust zijn, warm toegejuicht!
Toch heeft Mr. D. gelijk. Al stond er
in de Grondwet en de op de inhuldiging
doelende verklaring: wij ontvangen u
en huldigen u den koning, als een boven
natuurlijk wezen, die het recht zult heb
ben te beschikken over leven en dood
waarom zou een volksvertegenwoordiger
ook dat niet bezweren, met de bijgedachte:
zoolang de Grondwet u het permitteert?
De wet kan immers veranderd worden!
Toch zouden wij allerminst een geringer
denkbeeld aangaande Mr. D. opvatten,.
als hij in hoedanigheid van afgevaardigde,
tot het inhuldigen van zulk een Majesteit
geroepen, niet bereid zich betoonde, en
ronduit verklaarde: neen, dat is me toch
te kras!
De wetten zijn heerlijke dingen en de
redeneering kan, even als het geloof, bergen
verzetten maar ten slotte blijkt het
gevoel oppermachtig en weigert te gehoor
zamen zelfs aan de logica van den jurist.
De heer Lohman van den
anti-revolutionairen Nederlander, is in een nadere
uitlegging van zijn gevoelen, tot gerust
stelling van de Vaderlander, met de ver
zekering gekomen, hoe ook hij wel degelijk
gelooft, dat een socialist loyaal den eed
van art. 53 kan afleggen.
Hoe hij dit nu zal rijmen met de tirade,
die wij hierboven hebben toegelicht, waarin
hij de »karakterhelden" met Gods oordeel
dreigt, zal ons misschien later wel eens
worden bericht! Thans is hij zoo vrij
desocialisten en Groen van Prinsterer op n
lijn te stellen als eedzweerders bij de
Grondwet.
»Aan Groen v. Prinsterer is indertijd
herhaaldelijk verweten, dat hij den
eed op de Grondwet niet mocht doen,
omdat hij niet met haar instemde.
Groen heeft daarop steeds in denzelfden
geest geantwoord als waarin nu De
Vaderlander schrijft."
Doch zelfs deze verwijzing naar Groen
is niet afdoend. Of zou de heer Lohman
durven aannemen, da* Groen elke Grond*
wet zou hebben bezworen, die hem ware
voorgelegd? De beslissing blijft hier, zoo
als wij zoo even zeiden, uitsluitend aan
het gevoel. Wie stelt aan eenig geweten
de wet, wie trekt de grens?
De Tijd heeft in deze discussie een
nieuw element gevoerd. Het blad vraagt
reeds, of »het koningschap in Nederland
langs wettigen weg kan worden afgeschaft",
en dit ontkennende, voegt het de
Antirevolutionairen en Christelijk-Historischen,
de Lohmannianen en de Bronsveldianen,
met Mr. D., bij de revolutionairen, wien
zelfs het koningschap au fond niet heilig
is. Wij zullen ons in dit geschil niet
mengen, maar blijven zoowel de Ttj'd als
de Nederlander en de Vaderlander ter
overweging aanbevelen de vraag: mag de
Grondwet, direct of indirect, de
antimonarchalen van de volksvertegenwoor
diging uitsluiten, tenzij deze eeden of be
loften afleggen, welke hun tegen de borsS
stuiten; en mogen geloovige menschen
medewerken anderen tot het doen van
zulke verklaringen te verlokken, zelfs te
dringen, die naar Lohmans verzekering,
»voor God zullen moeten verantwoord, ai
gelooven zij niet aan het bestaan van God ?"
Beniip van Maria
Dat is een treurige geschiedenis.
Op den SOsten Maart jl. heeft het
hpof-!bestuur der Broederschap van
CandidaaSnotarissen, vertegenwoordigd doordeheerea
mr. M. W. F. Treub. H. Versteegh
Meulemans en W. J. Wierda. met den alge
meenen secretaris, den heer J. v. Her wijnen,
persoonlijk den Minister van Justitie den
afloop der algemeene vergadering mee
gedeeld.
Geen prettige boodschap.
Genoemd hoofdbestuur had den Minister
er toe weten te krijgen, dat hij in 't vervolg
bij vacatures het college in de gelegenheid
zou stellen advies over de candidaten, die
voor een benoeming in aanmerking mochten
komen, uit te brengen. Zoo had dus de
Minister »de hand toegestoken" maar
de Broederschap was van die hand niet
gediend en weigerde haar aan te nemen.
De heer Treub moest derhalve den heer
Cort v. d. Linden mededeelen, dat hij hem
er had laten inloopen, en niets was natuurlij
ker dan dat aan deze mededeeling, den vorm
werd gegeven van een verwijt aan de Broe
derschap »die de betcelvni-s van het
vereeniyinyslcvcn" nog niet voldoende begreep.
De heer Gort v. d. Linden was, voor een
minister zoo welwillend mogelijk. Hij dacht
er niet aan den heereii Treub c. s. iets kwa
lijk te nemen. Z. Exc. verklaarde volko
men te kunnen begrijpen, dat het
hoofd