Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1087
Van Hoynck van Papendrecht is hier geen
enkel compleet schilderij, voor 't
meerendeel heeft hu handig-gedane penteekeningen,
«n vlotte paarden studies te zien gegeven. In
de »Straatmakers" is vooral veel goeds.
Dat Zilcken eigenlijk geen schilder is, komt
h\j hier duidelijk zelf zeggen. Reeds meer
malen zagen wjj het groote stuk: »Engelsche
kust" evenals zy'n »Scheveningsche Visscher",
(die nu wellicht alleen hier geëxposeerd is,
omdat het aan den heer Mesdag behoort) en
telkens kwamen wy' tot de conclusie dat de
begaafde etser beter met den naald, met
teekenstift en pen, dan met den schilderkwast kan
omgaan. Waarom gaf hij geen enkele gravure
te zien?
Van Bernard Sehregel (van wien ik hier
voor 't eerét werk meen te ontmoeten) trof
my' een studie »Varkenshok", waarin het tonige
witte huig tegen de lucht juist is vertolkt.
Jammer dat dit werk afzonderlek en te hoog
by' den ingang was geplaatst.
Het schilderwerk van de overige exposanten
heeft niet tot my gesproken, noen dat van
Boudewynse, Doeleman, Jan de Jong of Jan
van Rhijnnen.
C. VERSTEK.
E. J. van Wisselingh & Co., 23 Spui,
exposeeren deze week een schilderij van Daubiguy
»Vue de la Tamise".
lllllllltllllllllllMllllltllllllllltltllllllllllllllllllllllllllllllll
Onvrede in de taalwereld,
De heer Den Hertog sprak in de laatste
jaarliksa vergadering van de Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde" over onvrede in
taal- en letterwereld. Nu zy'n verhandeling
met de deftig saaie tietel van de Handelingen
en Mededeelingen" van de Maatschappij
afzonderlik uitgegeven en dus publiek eigendom
geworden is, mag ze niet zonder een woord
van protest bhjven.
Onvrede. De heer D. H. omschrijft die zo:
geen stryd en tech geen vrede; geen ve.chten
maar alleen elkaar den rug toekeeren; een
aandikken van de scheidingslijnen, uit vrees
dat ze soms ongemerkt mochten uitgewischt
worden; een schermen zonder kans om elkaar
téraken". Nu, als de toestand die we op 't
ogenblik in onze taal en letterwereld" waar
nemen op de heer D. H. alleen maar de
indruk van onvrede maakt, onvrede volgens
deie omschryving, dan is hij geen goed waar
nemer. Voor vier jaar maakte het Pleidooi
voor de moedertaal"' veel hoofden warm door
de oorlogsmanieren van de schrijver. De
mielietereiide pleiter bracht aan de heer D. H.
een erfsaluut voor 't geen hij te voren op taai
en letterkundig gebied gedaan had, maar
zette hem meteen ook met een krachtige ruk
op zij: Voor het nieuwe streven is van den
heer Den Hertog niets te verwachten. Wij
komen geen stap verder met hem."
De toon van OnaannemelijkV" 1) mag noch
zo bezadigd zy'n, 't hele boekje is toch een
stry'dmiddel, en de ironie erin een scherp
wapen. En wapens nemen we niet in de hand
om elkaar den rug toe (te) keeren." Geklaagd
is er Ofer de scherpe toon door voor- en tegen
standers van het nieuwe gebezigd; de vrede
lievende omstanders wilden een vriendschappelik
debat, maar de belanghebbenden kozen een
eerlik gevecht, of werden er toe genoodzaakt.
De heer D. II. bemerkte alleen onvrede" op
taalkundig terrein.
Onvrede ook in de letterwereld". Kloos,
Verwey, van Deyssel hebben dus z i. zeker
niets anders gedaan dan scheidingslijnen aan
dikken, schermen zonder iemand te raken.
't Is, zacht gesproken, zonderling dat in een
vergadering van een Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde' zo iets kan gezegd
worden. Zou 't ook een bewy's zijn. dat die
maatschappij het oordeel van Geel min of
meer verdiende? 't Is maar goed dat de ge
schiedenis niet gemaakt wordt door een ver
handelend lid van een maatschappij en zelfs
niet door een maatschappij in z'n geheel; alle
redeneringen kannen een stryd niet ongedaan
maken, de gevallen doden niet opwekken, de
gewonden niet genezen, en het door de stryders
veroverde terrein niet doen ontruimen. Maar
dat iemand een oorlog meemaakt, en niet merkt
dat er gevochten wordt, is toch wel heel zon
derling, 't Is dan toch geen vergissing geweest
in 't Pleidooi dat de heer Den Hertog geheel
en al buiten de quaeslie staat."
Niemand zal 't tegenspreken dat een
chronische onvrede leidt tot een verspilling
van krachten, die gewoonlyk alleen ten bate
komt aan de bestendiging van misstanden en
misbruiken, waaraan wel te verhelpen zou
vallen, maar die onopgemerkt en veilig blijven
in de blindheid van een voorttierend slecht
humeur.'' Maar juist omdat het zo is mogen
de stry'ders het zich niet laten welgevallen,
dat hun oorlog een onvrede genoemd wordt. 2)
De naam doet niets ter zake, als men
de dingen kent. Maar gemakzucht en andere
?MlllllllltllllllllllllllllllHIIIMIIMIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimt
volgden dood, tot zich genomen had. Hij zag
ook een meisje, een nichtje en aangenomen
kind van de vrouw van dien oom, Mabel. Hij
zag al het goedhartig manoeuvreeren van oompje
om die twee tot elkaar te brengen. Alsof dat
noodig ware! Goeie hemel! de knaap had het
meisje lief van 't eerste oogenblik toen hij haar
zag, evenals zij terstond had doen blijken, dat
zij hém graag mocht. Toen het engagement.
Toen het gescharrel met den oom, die zijn for
tuin aan den neef wilde vermaken, nadat hij
al die jaren het meisje in 't idee gelaten had,
dat zij zijn erfgename was. Campbell herinnerde
zich nog dien avond ia het oude huis, waarin
Mabel was blijven wonen. Hij had tegen zijn
oom gezegd: neen; hij moest het geld aan
Mabel nalaten ; 't zou voor haar zoo'n prettig
gevoel zijn, als zij trouwden, dat ze hem wat
aanbracht; bovendien wilde hij veel liever zich
zelf een weg banen in de wereld, met het be
wustzijn dat hij geen cent bezat, en zijne toe
komstige vrouw bewijzen, wat hij doen kon,
hoe groot zijne kracht was door zijn liefde voor
haar; want hij wist, dat een man die van
zich spreken liet, die zich roeren durfde, iemand
was naar haar hart. Het testament werd dus in
haar voordeel veranderd.
Toen verscheen die kranige Piet met zijn
politieke aspiraties. En toen werd .de man dien
zij liefhad overboord gegooid. Zelfs DU nog
herinnerde Campbell zich de verontwaardiging
van zijn oom, zijn woede, zijn razende drift.
Natuurlijk werd het testament terstond veran
derd, en, ten voordeele van den neef. Hiermee
moest Campbell, als het zoo ver was, te voor
schijn komen en de plannen verijdelen van den
ander, die, zoo had de oude heer zich uitge
drukt, zijn vrouw's nichtje enkel en alleen
trouwde, omdat hij meende //een vette aal bij
den staart" te hebben. Dien nacht, volgend op
leliker kwalieteiten brengen er velen toe om
zich niet op de hoogte te stellen van 't geen
waarover de stryd loopt; als die velen nu
door een man van gezag horen verzekeren,
dat er niets aan de hand is dan een kleine
ruzie, met verwydering tussen personen en
wat krachtsverspilling als enig uitvloeisel
dan vinden ze zich gerechtigd om er zich buiten
te houden; en de voorstanders van de taai
beweging willen dat iedereen hen hoort, en
niet veroordeelt voordat hy' kent en weet.
Daarom: geen onvrede is het in de taal- en
letterwereld, maar een strijd. Een stryd met
eerlike wapens en een groot doel.
De heer D. H. gaat nu na waarover men 't
al zo oneens is. Alle taal is individueel" is
een van de betwiste stellingen. Die behoeft
bewy's, zegt hij, want de taaihistorie en de
taal philosophie leeren toch anders". Is al wat
geleerd wordt dan alty'd waar? zou gevraagd
mogen worden. Zou 't ook kunnen zijn dat de
historicus en de fielozoof allebei iets over 't
hoofd gezien hebben? De taal is menschelijk
verkeersmiddel" en behoort als onmisbare
begeleidster van recht en moraal, van kunst
en religie, tot de sociale, d. i.
menschenverbindende elementen by uitnemendheid." Zeker;
en als alle menschen een volkomen individuele"
taal er op nahielden, zouden ze elkaar niet
verslaan, dat kan een kind begrypen. Niemand
heeft dan ook gepleit voor 't recht van de
mens om zich op die manier buiten de
maatschappij te sluiten; demaatscbappij zou er
toch'wel voor zorgen dat niemand er ongestraft
gebruik van maakte. Daarom hoeft ook niemand
bang te zijn als hettaal-individualieme uitgelokt
en aangewakkerd wordt." De schooljongen meent
dat hij 't heel mooi doet, als hy'probeert iets uit
te drukken op de manier zoals hy't in boeken,
misschien wel in de krant, gezien heett. Leert
men hem dat hij z'n eigen taal mag gebruiken,
dan zal dat (onder goede leiding) nooit een
heel aanstellerige soort van virtuositeit" kweken,
want een jongen die daarmee pronkt geeft niet
zichzelf\ aanstellerij is geen oprechtheid. De
heer D. H. beweert dat het nooit goed is,
wanneer individualisme het gevolg wordt van
opzet." Hijzelf erkent, met taaihistorie en
taalfielosofie, dat de samenleving nivelleert; dus
dan noch maar een handje geholpen en kunst
matig («lus ook opzettelik) genivelleerd, zoals
het taalonderwijs gewoonlik doet? Laat ons
gerust het individualisme bevorderen; de maat
schappij zorgt er wel voo* dat we 't zonder
spuigaten afkunnen.
Het dwepen met taalindividualisme wordt
eerst bedenkelijk," vindt de heer D. H. als
er de practische gevolgtrekking aan wordt
verbonden, dat het zoeken naar taainormen
overbodig en het eerbiedigen van die normen
eene zwakheid zijn zou." Taaihistorie, taal
fielosofie en eigen waarneming zullen toch ook
de heer D. H. wel geleerd hebbeu dat die
taalnormen heel veranderlik zijn, en dat men
bij 't vaststellen ervan een grote speelruimte
moet laten voor persoonlike en plaatselike
afwykingen", zullen we maar zeggen. Met
de mensen, met de tijden veranderen de normen;
sneller naarmate er op letterkundig en sosieaal
gebied meer beweging is. Men kan dus eigenlik
alleen zoeken en bepalen hoe de normen op
een gegeven ogenblik zy'n of op een verleden
tijdstip waren. Wie zich dat goed voorstelt
moet wel (niet voor de zuivere wetenschap
maar voor de prakty'k) veel minder waarde
hechten aan die normen dan gewoonlik gedaan
wordt, 't Spreekt wel vanzelf dat de heer 1). H.
zich niet op de spraakkunst beroepen mag;
dat zou alleen geoorloofd zijn als de spraakkunst
op de gesproken taal berustte. Men heeft het
veel te lang de spraakkunsten en elkaar nage
praat dat men in 't nederlands zo en zo zegt,
terwijl iedereen bij zichzelf en in zijn omgeving
kan nagaan, dat men 't niet zegt en dat
't dus niet zo is.
Als iemand goed spreken of schrijven kan
zonder met rethorica of grammatica kennis
gemaakt te hebben," dan is niets anders ge
schied dan dat de normen van een gelukkig
milieu onbewust opgenomen zijn", (blz. 7).
Volkomen waar; trouwens, iedereen leert
hoofdzakelik op die manier spreken. Maar by
nauwkeurig onderzoek zou toch bly'ken dat de
taal van zo'n self-made" spreker of schrijver
belangrijke afwykingen vertoont, dus tot op
zekere hoogte individueel is, terwy'l 't niet
denkbaar is dat zo iemand ten genoegen van
een spraakkunstliefhebber zonder fouten schreef,
als er geen opzettelike oefening voorafgegaan
was. De heer D. H. komt er dan ook zelf
toe, die normen niet gebiedend te laten voor
schrijven maar aanbevelen, (blz. 8). Intussen
vindt hij 't toch weer nodig de ta&Xkunsienaars
door de taalwetenschap er aan te laten her
inneren dat taaiverwording nog iets anders is
dan opzettelijke taalverandering", en dat die
neologismen gewoonlijk het meest behagen die
in bekende vormen hunne hechtwortels kunnen
slaan 3). De taalkunstenaar kan die herin
nering missen; hy maakt geen taal voor de
aardigheid van 't maken; dat doen knoeiers
en knutselaars. De kunstenaar zoekt niet
IIIIIIHIIIIIIIIIIIHIIinillllllUIIIMIJIIIIHII
den dag toen dit testament gemaakt was, kreeg
de oude man een tweeden aanval van zijn
kwaal. Hij sukkelde nog een maand ; zijn neef
paste hem op. Na de begrafenis zocht men
overal naar het testament. Zijn zaakwaarnemer
kwam met de copie opdagen, van dat ten voor
deele van Mabel, wat ieder wist dat bestond.
Het was behoorlijk geteekend, in alle opzichten
volgens de wet. Maar het origineel, dat bij den
ouden heer berust had, was weg.
Thans was voor Campbell het oogenblik daar
om voor den dag te komen met het andere en
latere testament, waarin hij tot universeel erfge
naam benoemd was. Zoo had de oude man liet zicli
voorgesteld, en daarom, terwijl hij het oorspronke
lijke document teil gunste van Mabel, verscheurde,
de kopy laten berusten bij zijn zaakwaarnemer.
Campbell zag Mabel aan, zooals zij daar
stond, jong, gelukkig, de oogen stralend van
liefde. Hij ging het huis uit; hij liep weg.
En toen hij uit het gezicht was haalde hij een
papier uit zijn zak, scheurde het aan duizend
stukken en verstrooide ze in den wind.
't Was het testament waardoor hij erfgenaam
werd. Toen toog hij aan het werk, aaa liet
plannen maken, ain het trachten te vergeten
van zijn eersten nederlaag.
En nu ben ik aan mijn laatsten!"
Maar deze was eerst gekomen na Mabel's
dood. Had hij zijn dwaas romannetje laten
duren tot van daag, dan zou hij de voldoening
gehad hebben dat ze zijn bankroet, dat over
twee dagen met kleuren en geuren in de cou
rant uitgepluisd zou worden, niet gelezen had.
Wat 'n onzin is 't geweest, die heele ge
schiedenis !"
En toch... die kerel zou een fortuin erven,
dat rechtens hem toekwam, een fortuin door
hem in een opwelling van sentimenteeligheid
weggeschopt, en...
het nieuwe woord, de nieuwe vorm, maar
vindt die. En nu ligt het voor de hand, dat
ook hy 't eerst vinden zal in een richting, die
in 't verlengde ligt van 't bestaande, omdat
ook de kunstenaar een produkt van zijn volk
en van zyn tijd is; maar de overeenkomst
tussen 't bestaande en 't door hem gevonden
nieuwe kan wel zo \\einig in 't oog vallen, dat
de taalkundige 't niet ontdekt, terwy'l de
kunstenaar gewoonlik niet weten zal hoe hij
tot zija vondst kwam en ook onverschillig is
voor dat weten. En elk neologisme is goed
en zal gemeenlyk behagen" dat, al of niet
met hechtwortels in bekende vormen, juist
uitdrukt wat de kunstenaar bedoelde. Die
opmerking van de taalhistprie ly'kt een ekskuus
voor de traagheid, die niet genieten kan als
er enige inspanning geëist wordt Zou soms
de kunst verdacht moeten heten, die niet half
slapend" genoten kan worden? Dat is toch
anders de mening van de heer D. H. niet.
(Slot volgt). J. L. C. A. MEUEK.
1) Verdediging van de Voorstellen door dr. R.
A. Kollewijn, namens de kommissie.
2) De strijders voor een goede en grote
zaak hebben geen last van een slecht humeur:
een goed krijgsman gaat met vreugde in het
gevecht en rekent op de overwinning.
3) Als b.v. Bo«aers kransend toinv en Pot
gieters wolkend stof in vormingen als schui
mend bier en rookend vuur, of van Deyssel's
kulftibiefxtukken van handen en wolbalen van
beenen in: een schat van een kind en een
dot van een hoedje.'' Blz. 11.
immuun iiiiiiiuiiiilliiiniiiil
Snatepre-Bacoii.
i.
Het is waarschijnlijk, dat de argumenten
door den heer De Beer aangevoerd, ten gunste
van Bacon en tegen Shakespeare, vele lezers
van De Amsterdammer tot de overtuiging
hebben gebracht, dat het auteurschap van
Shakespeare niets dan eene overlevering is,
en allen historischen grond mist. Er valt
evenwel op die argumenten nogal 't een en
ander af te dingen. Het is ons plan ze te
behandelen in de volgorde, waarin ze door
den heer De Beer worden opgesomd.
l en 2 (eerste reeks) bewijzen weinig of
niets tegen Shakespeare. Z(jne tijdgenooten
hielden hem wel voor den schrijver van de
stukken, die zonder zijn naam waren ver
schenen. Greene ^waarschuwde zijne vrienden
Marlowe, Lodge en Peele tegen den upstart"
Shakescene". Chettle, die in J595, na Greene's
dood, het geschrift uitgaf, waarin deze waar
schuwing voorkomt, maakte in zijne voorrede
zijne verontschuldigingen tegenover Shakespeare.
Hierbij dient opgemerkt, dat Shakespeare zijne
eerste gedichten niet anoniem uitgaf. Zijn
Venus and Adonis" (1593) en zijn Lucrece"
(1594) droeg hjj op aan den graaf van
Southampton en hy' plaatste zijn naam voluit onder
de opdrachten. Van belang is het, te weten
dat er niets bekend is van eenige betrekking
tusschen Bacon en genoemden graaf. Wat de
eerste folio-u'>giVi> (162 i) aangaat, deze werd
bezorgd door twee van Shakespeare's vrienden,
die ons verschillende inlichtingen geven aan
gaande de handschriften, waarnaar sommige
stukken werden gedrukt. In deze uitgave komt
een portret van den auteur voor, met enkele
by'schriften, o. a. een van Ben Jonson, die
dit in 't voorbijgaan opgemerkt nooit parti
culier secretaris van Bacon was. Het luidt
als volgt:
"Tuis figure, that thou here seest put,
It was for gentle Shakespeare cut;
Wherein the graver had a strife
With Nature, to outdo the life:
O, could hèbut have drawn his wit
As well in brass, as hèhad hit
His face, the print would then surpass
All that was ever writ in brass.
But, since hècannot, Reader, look
Not on his Picture, but his Book."
Argument 3 pleit eer vóór Shakespeare dan
tegen hem. Het bewijst alleen, dat hij de
eerste tooneelschrijver van zijn ty'd was en
zijn naam daarom door prulschrijvers als
reclame-middel gebruikt werd. De bezorgers
van zijne verzamelde werken wisten het kaf
van het koren te scheiden.
Punt 4 maakt een vreemden indruk, als men
weet, dat er van Shakespeare's leven meer
bekend is dan van dat van eenig ander tooneel
schrijver uit dien tijd, alleen Ben Jonson
misschien uitgezonderd. Dat wij van Bacon
Hij ontstelde. Tot, dat fortuin behoorden
diamanten, welke hij het recht niet, had weg
te geven, juweeïen van zijn moeder, die
haar hals, hare polsen, haar vingers hadden
gesierd. Bij liet bankroet van zijn vader, waren
die juweelen aan zijn oom gekomen, bij wijze
van schuldafdoening, 't Had altijd in de be
doeling van zijn oom gelegen hém zijn vermo
gen na te laten, en die juweelen behoorden er
toe ; zóó had zijn oom het bedoeld toen hij het
testament veranderde ten gunste van Mabel :
zij zou de vrouw van zijn neef worden, bij
gevolg kwamen de juweelen aan hem en haar
beiden. Eu dat ze uu in vreemde handeu zou
den overgaan! Zijn moeders sieraden het
eigendom van den man die hem verdrongen
had in liet hart van de eenige vrouw die hij
ooit had liefgehad!
Meer nog; deze diamanten konden voor
hem het middel worden om zijn financiën te
redden ; als hij ze morgen in handen had, zou
hij ze kunnen gebruiken als collateraal; hij zou
het hoofd omhoog kunnen houdeu, hij zou ge
red zijn. Waartoe konden zijn moeders kost
baarheden beter dienen dan om hem te bewaren
voor een dergelijke schande als zijn vader ge
troffen had?
Als Mabel's man van zijn val hoorde! Mabel's
man, die, krachtens haar testament, een ver
mogen erfde dat feitelijk nimmer haar toebe
hoord had! Moesten Mabel's man die juweelen
ook nog toestroomen ? Failliet! Neen ! er zou
geen faillissement wezen! Die kerel zou den
triomf niet hebben den val te hooren van den
afgedankten geliefde van de vrouw die de zijne
was geworden dien hij wel een almachtig
flauwe vent moest vinden, daar hij de liefde
niet had behouden van de vrouw zijner keuze!
Zou die man morgen van zijn bankroet hooren!
Die man, door een ieder naar de oogen gezien,
zooveel meer weten, is niet te danken aan
het feit, dat hij schreef, maar daaraan dit hij
aanzienlijke ambten bekleedde.
Bij argument 5 moet in de eerste plaats
opgemerkt worden, dat men in den tijd, toen
Shakespeare schreef, heel anders omging met
handschriften dan nu. Het drukken van een
stuk bracht gewoonlyk de vernietiging van het
handschrift mede.
Verder is het zeer waarschy'nlyk, dat vele van
Shakespeare's handschriften in de vlammen
opgingen bij den brand van het Globe-theater
in 1613. Het is waar, wy bezitten geen
enkelen brief van hem; doch waar zijn brieven
te vinden van Nash, Lodge en zoovele anderen ?
Dat Shakespeare zoo slecht schreef, dat men
geneigd zou zijn te vragen, of hy' wel schry'ven
geleerd had, is eene heel krasse bewering. Het
woord William", dat ia de vijf handteekeningen
tweemaal voluit voorkomt, heeft ons altijd doen
denken, dat Shakespeare eene flinke, forsche
hand moet geschreven hebben. Doch dit is
eene kwestie van smaak; als de heer De Beer
het handschrift van Milton duidely'k vindt, dan
zijn wij ook zoo vry met hem van meening te
verschillen. En gesteld nu eens, dat Shake
speare slecht schreef, zou dit dan een argument
kunnen wezen tegen zijn aiteurschap ? Als het
geldt tegenover hem, dan mag men 't ook
aanvoeren tegen alle andere schrijvers, die
toevallig geen mooie hand hadden!
Tegen het eerste gedeelte van punt 6, n.l.
tegen de datums, valt niets in te brengen.
Dat Shakespeare echter behoorlyk onderwijs
moet genoten hebben, blykt uit de verklaring
van Ben Jonson: "He knew small Latin and
less Greek," waarb j men moet onthouden, dat
Jonson eene klassieke opleiding gehad had,
waarop hij zich liet voorstaan en dat dus het
woord small" niet al te letterlijk moet worden
opgevat. Dat Shakesp;are een autodidact was,
blijkt overigens uit de fouten, die hy maakt.
Bacon zou Valentine niet over zee van Verona
naar Milaan hebben laten reizen (Two Gentle
men of Verona I, l, 71) of Prospero in een
boot laten zetten voor de poorten van Milaan
(Tempest, I, 2,129?144)! Het laatste gedeelte
van argument 6 is geheel bezijden de waarheid.
Tusschen 1591 en 1609 gaf Bacon de volgende
geschriften uit: A Conference of Pleasure"
(1592), Colours of Good and Evïl" (1597).
Meditationes Sacnu'1 (1597), Essays" (1597, her
drukt 1598, 1G04, 1606), Advancement of
Learning" (1605), A view of the differences
in question betwixt the King's bench and the
Council in the Marshes" (IGOfi),
Commentarius Solutus" (1608). In felicem memoriam
Elizabethie" (1608). Borendien wetsn wij uit
zijne brieven, dat hy zich toen reeds bezig
hield met het schry'ven van zy'n Novum
Organum". Ook schreef hij in 1603 een
Confession of Faith", welke echter eerst in 1648
uitgpgeven werd.
Welke tien nieuwe en twaalf omgewerkte
stukken van Shakespeare zagen er ra 1623 het
licht? De 1ste folio-uitgave draagt het jaartal
1623 (een exemplaar te New-York heeft 1622
cp het titelblad) en bevat alle aan Shakespeare
toegeschreven drama's. Hier zullen wij wel
met eene vergissing te doen hebben. Toen
Bacon in 1621 gevallen was, bestond er voor
hem toch zeker geene enkele reden meer om
zich langer achter zijn nom de pïume te ver
bergen. Waarom liet hij dan toe, dat de
bezorgers van de folio in 1622 of '23 uitdruk
kelijk verklaarden, dat de schrijver der stukken
overleden was? De omstandigheid, dat de
folio en een van Bacon's werken in 't zelfde
jaar verschenen en op 't zelfde papier en
met dezelfde letter gedrukt zijn, kan moeilijk
ah argument voor Bacon gelden: men kon
in dien tijd, evenmin als nu, van een' druk
ker verwachten dat hy voor elk boek een
nieuwe letter en een bijzonder soort papier
aanschafte! Het slot van punt 7 is in
lijnrechten tegenspraak met het begin : als Bacon
van 1.G02?1621 geheel door staatszaken in
beslag genomen was, dan had hij tegen het
einde van die periode zijn hoofdwerk Novum
Organum" niet kunnen uitgeven! De eerste
exemplaren daarvan verschenen 12 Oct. 1620.
Argument 8 is misschien wel het ongerijmdste
van de geheele reeks. Alaof iemand niet over
gebeurtenissen van zijn ty'd zou kunnen schrij
ven, zonder er getuige van geweest te zijn!
MIIIIIMIIIIIIIIIIimillltllllHHMMIIIIItll
rijk, ja, wat niet al ! mocht hij den val
hooreii van een, die hem al deze jaren het
geld verschaft had, door er vrijwillig afstand
van te doen ! . .. Een donkerrood kleurde zijn
wangen. Hij daclit aan den naam dien hij had
van te slagen in al wat hij ondernam, zijn
eenig bezit al die jaren; de eenige roem, ooit
door hem behaald, was wegens zijn succes in
zaken ; nieman l bracht zijn naam ooit in ver
band met, gewaarwordingen, personen het hart
betredende; niemand schreef hém zachtere, in
niger gevoelens toe, maar een ieder prees zijn
lie'lder oordcel, zijn juist, inzicht waar het zaken,
geldzaken betrof. En van dit alles zou voor
taan geen sprake meer zijn l Alles, waar hij
tien jaar lang voor gezwoegd had, moest in
n dag pf h ! verdwijnen ! Eu z'n moeders
juweelen konden 't verhinderen.. . Zou hij naar
dien kerel toe gaan en hem alles vertellen?...
Zouden ze dat verhaal, van het testament dat
hij verscheurd l'ad, gelooven ? En stel dat
het geloofd werd, welk licht zou het doen vallen
op den man die 't vernietigd had ? Zou een
daad van gevoel door een daad van gevoel
beantwoord en de juweeleu hem teruggegeven
worden? Dat zou nog 't ergste zijn.
Hij stond op en liep de kamer heen en weer.
Kon hij al die luxe, waarin hij zich bewogen
had, opgeven; de wereld in gaan en zich in
een vergeten hoek verstoppen ? Hij was niet
meer zoo jong als liij geweest was en aan
comfort gewoon geraakt; hij kon niet meer
buiten weelde. Weelde ? Wat waren die prul
len van meubels, die vodden van gordijnen, als
hij dacht aan de rampzalige eenzaamheid van
deze tien lange jaren? Wat waren ze, vergele
ken bij de wreed teleurgestelde hoop, het ver
moord geloof van den jongen man die het leven
begint?
Neen, hij zou zich niet op de kaak stellen;
En wat zouden onze arme leeraars in de
aardrijkskunde moeten beginnen? De heer
De Beer had zich dienen te herinneren, dat
Engeland in den ty'd, toen Shakespeare schreef,
letterly'k overstroomd werd met
reisbeschrjjvingen en vertalingen uit het Italiaansch en
Fransch. Dat St. Albans de woonplaats van
Bacon was, is zeker een nieuwe ontdekking.
Hij woonde in Londen ; de laatste jaren op
York House, waar hy geboren werd; soms
sleet hij eenigen tyd te Kew of te Gormanbury,
waar hy buitenverblijven had. Bacon werd
verheven tot viscount van St. Albans op 27
Jan. 1621; voor dien tijd had hy met deze
plaats nooit iets uitstaande gehad! Strafford
komt in Shakespearo's werken niet voor ; maar
As you like it" speelt by'na geheel in het
woud van Arden, gelegen in het district van
dien naam (de noordelyke helft van
Warwickshire; het zuidelijke district heette Feldon en
het riviertje de Avon vormde de grenslyn).
Ieder, die As yiu like it" gelezen heeft,
weet hoe schoon Shakespeare hier de bosschen
schildert, waarin hij in zijne jeugd ongêiwyfeld
menigen dag hal doorgebracht.
Na bovenstaande opmerkingen houde de
heer De Beer het ons ten gosde, als wy' niet
meegaan met hem. wanneer hij zegt, dat uit
de door R. M. Bucke genoemde feiten by'na
geene andere conclusie kan getrokken worden,
dan dat Bacon de schryver is van de werken
tot dusverre aan Shakespeare toegeschreven.
In een volgend artikel hopen wij de tweede
serie argumenten te bespreken.
Am s t., 7 April 1898. W. VAN DER GAAP.
40 cents per regel.
MMlltltllllllMIIIIIIIIIIIIIIIMItimiimiMIMmilMlIlltMIIIIIIHIHtllll
TRADE
MARK.
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bg alle soliede
Wjjnhandelaars en bij de representanten
KOOPMAXS «fc BKUIXIEK,
te Amsterdam.
Frijn van af ?2.50 ptr F1«L
MEIJROOS & KALSHOVEN,
A r nhe m.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Ruime keuze in Huurpiano's.
Dagelyks vertrekt van de ROYTERKADE
naast de Kettingboot 's morgens 10 uur een
Stoomjacht naar MARK.EN via BROEK.
IN WATERLAND en MONNIKEN
DAM, en terug over de ZUIDERZEE.
Aankomst AMSTERDAM ca. 4.30 n.m.
DE HAVENSTOOMBOOTD1ENST.
Uitgave van S. L. VAN LOOY, Amsterdam.
Blijspel in 3 Bedryven,
DOOK
DOCTOR JÜRIS.
Prijs ? l,
Voor leesgezelschappen
byzonder aanbevolen.
iiiiiiiimutmiiMiiiiiiiiiimiiiimfiumfiiftitiiftiimmiHmHiiliimiiimil
hij zou pal blijven staan; hij zou de wereld
niet het recht geven hem te be- te
veroordeelen ; hij had recht op de achting, op de goede
meening van de wereld en zou ze niet prijs
geven. Zou die kerel alles hebben en bij niet ?
Hij zou nemen wat hein toekwam; de dag van
morgen dreigde hem voor eeuwig te brand
merken, maar hij zou zijn crediet redden en
den eenigen naam dien de wereld hem waar
dig keurde. Was Mabel's dood niet indirect
de oorzaak geweest van zijn zich vergaloppeeren
aan die Tonawanda's ? De herinnering aan
haar ontrouw had weer macht over hem ge
kregen, niettegenstaande zijn hart reeds lang
verstompt was door de opwinding van gewaagde
speculaties, en toen het bericht van haar dood
hem onder de oogt n kwam, had hij blindelings
zich met papieren ingelaten, die hij in gewone
dagen niet aangeroerd zou hebben. Maar op
de juweelen had hij recht! Ze behoorden hem!
Weinig tijd was er om te wikken en te wegen;
binnen vier en twintig uren moest hij geld of
geldswaarde hebben, of eeuwig en altijd zou
hem bijblijven het gezicht van dien kerel, wan
neer hij morgen het bankroet las.
'k Doe het! '"«
Van avond nog! 't Kon nog van avond. Hij
kende 't oude huis, waar Mabel zeer aan gehecht
en waar ze gestorven was. Hij kon de biblio
theek wel uitteekenen, waar zijn oom in den
muur een kluis had laten metselen; twee ramen
eerst, en dan was er een knopje tusschen het
tweede en het derde raam; op dit knopje
behoefde men slechts te drukken, een paneel
draaide van zelf open en de deur van de brand
kast werd zichtbaar.
(Slot volgt.}