Historisch Archief 1877-1940
No. 1088
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
n ar es van vroeger weer voor den dag kwam.
Men vergete ook niet, dat mej. van Zanten
reeda van het tooneel heeft afscheid genomen
en, zonder deze aanleiding, zeker ook niet zou
zijn opgetreden.
Mevrouw Tijssen-Bremerkamp bood eveneens
veel voortreffelijks. Dat hare stem niet altijd
tegen de machtige golven van het orkest was
opgewassen, zij nochtans geconstateerd. Maar
voor zoo'n werk moest eigenlijk de orchestruimte
overdekt zijn.
De heer Tijssen zong uitnemend de
Herosparty. Enkele hooge tonen klonken misschien
ietwat mühsam", maar over het geheel sloeg
hij zich met glans door zijne partij heen. Het
Concertgebouw-orchest verrichtte wederom won
deren, in de wedergave der moeilijke
orchestpartituur. Van bijzonder veel fijnen tact gaven
de uitvoerenden blijk, door den componist alleen
de huidebetuigingen van het publiek in ont
vangst te doen nemen.
Nog heb ik te refereerea over het laatste
abonnements-concert in het Concertgebouw,
waarop de heer Mengelberg het meesterstuk
verrichtte het Es dur concert van Liszt, te
spelen, zonder dat het orchest door een ander
dirigent werd aangevoerd. Voorwaar, hier is
wel het toppunt bereikt van samenwerking,
want de rbythmisch vrije opvatting van den
pianist werd niet alleen door het orchest
uitnemend gevolgd, maar ook nagebootst in
de verschillende solo-phrases, waarmede Liszt
zijn orchest heeft bedeeld. De Phantasie in
f kl 3 van Chopin werd mede door den heer
Mengelberg op verrukkelijk poëtische wijze
ten gehoore gebracht.
Een groot genot verschafte mij de ouverture
Don Juan" van Mozart in een prachtig tempo,
etherisch fijn door het orchest gespeeld en het
voorspel (3e Acte) van Wagner's Lohengrin'',
reeds lang een glanspunt van ons orchest.
Met Baethoven's vijfde fymphonie werd de
avond besloten.
ANT. AVERKAMP.
lllllllMIMIIIItllllllllllllllll
Uit het Spe-Atae.
Hoe hij daar heengaat, de Berlijner, met
zijn opgekrulde snor; wel ietwat pronkend,
maar zelfbewust en energiek. Hij gevoelt wat
te beteekenen ; van top tot teen is hij Duistcher
en wil niets anders zijn; de jongste politieke
veroveringen in China hebben zijn gevoel van
eigenwaarde niet weinig verhoogd.
Dit is de algemeene indruk, dien men ont
vangt, als men Berlijn, dat langzamerhand de
wereldstad wordt, na eene afwezigheid van een
groot jaar terugziet. De stoffelijke en
intellectueele vooruitgang en ontwikkeling aan
schouwt men, waarheen onze sehredeu zich
richten. Van de enorme en snelle uitbreiding
van het centrum geeft eene togt met de Stad
en Ringbahn het beste overzicht; de stad groeit
van alle kanten meer en meer naar deze uiterste
grens aan, en het zal misschien nog slechts
een tiental jaren duren, dat de met juist overleg
ontworpen spoor die het nieuwe Berlijn in
sluiten moest, dit verwezenlijkt.
Het stoffelijke valt natuurlijk het eerst in
't oog. De annonces in de wagons der uitstekend
ingerichte Stadtbahn, welkevoor een jaar slechts
bij uitzondering geplaatst werden, vullen nu
voor een groot deel de beschikbare ruimten; de
meeste paardentrams zijn door groote wagens,
veert'g personen bevattend, vervangen, die
meestal zonder bovengeleiding door electrische
kracht worden voortbewogen; in de
Leipzigerstrasse heeft Wertheimer zijn bazar vergroot,
zoodat 15000 Mark dagelijks moeten geïnd
worden om de zaak in gang te houden; bij de
première van Sudermann's Johannes, dat nog
voortdurend wordt opgevoerd, zijn de plaatsen
met veertig Mark betaald....
Maar ook op intellectueel gebied is de voor
waarts stuwende kracht zichtbaar, en de ge
dachte is gewettigd, dat Duitschland, hetwelk
jaren lang sluimerde, een tijdperk van bloei
gaat beleven. Dat bewijst zoo juist de ont
wikkeling der bouwkunst, die van de groote
kunsten steeds het nauwkeurigste spiegelbeeld
geeft van den toestand, waarin een volk zich
bevindt. De oppervlakkige, uiterlijke periode
van 1870 1890 heeft plaats gemaakt voor eene
degelijkere en zelfs bespeurt men aan menig
groot blok den nieuwen tijd.
Indien voor ongeveer een twintigtal jaren de
iiHiHiimiiiiirimniimi
EEN PORTRET VAN CABANEL,
DOOR
ROBERT C. V. METERS.
(Slof).
Ze lag aan den achterkant van het huis
de bibliotheek. Hm., de bibliotheek! Hij
lachte sarcastisch. Dat was de kamer waar
hij en Mabel als jongen en meisje beloften
wisselden vau eeuwige trouw !
//Stel dat er iets veranderd was aan die
geheim« deur!"
Malligheid; geen veronderstellingen ! Dat
zaakje moest gedaan worden, ea terstond. Hij
bleef tot den middag op ziju kamer. Toen
drentelde hij naar 't station en stapte in een
trein. Nooit in zijn leven had hij zich zoo
mouter gevoeld ; Lij had moeite om niet hardop
te lachen. Hij lette er niet op of hij alleen
zat of niet; hij dacht slechts aan twee dingen;
aan dien kerel, en aan het feit dat hij morgen
geruïneerd was als hij de diamanten niet had.
Die kerel zou zich nooit verkneukelen in zijn
val, en de diamanten waren van l.èai. Hij
dacht er aan hoe weinigen 't zouden willeu
gelooven als iemand vertelde dat een miserabele
paar duizend dollars hem voor schande behoe
den moesten, hem, diea men /.-klompje goud"
architektuur van Holland in kracht die van
Duitschland overtrof, constateert men, dat in de
beste werken, nu meer kern zich openbaart dan
bij ons. Ook neemt men waar, dat het zich
dttitsch gevoelen zich in de voortbrengselen
der bouwkunst uitdrukt, en het uitheemsche,
dat menig bouwwerk uit den laatsten tijd in
Nederland aankleeft, en dat zich ook deels in
de Nieuwe Beurs te Amsterdam zal toonen,
evenals het intiem gecreëerde gebouw der
Algemeene Maatschappij van Levensverzekering
op het Damrak daarvan de stempel draagt, in
't algemeen vermeden is.
* *
*
Natuurlijk spoedde ik mij het eerst naar de
National-Gallcrie, daar in het bewaren en ver
zamelen der kunstvoortbrengselen het
intellectueele streven van een volk zich het dui
delijkst uitspreekt. Een paar pas voor het
gebouw ontmoette ik een ouden vriend, die
mij onder veel hoofdschudden de hand drukte:
»Ge gaat gewis naar deNational-Gallerie; och
lieve hemel, daar zult ge het veranderd vinden ;
al die mooie Schlachtenbiltler zijn deels weg,
deels op de bovenste verdieping op slechte
plaatsen gehangen; het ziet er bedroevend uit!"
Mijn vriend is blijkbaar een man van den
ouden stempel, want de geheele verzameling her
kent men niet weer; de nieuwe direkteur Von
Tschudi heeft er flink huisgehouden, de oude
rommel op zijde gezet en waardvolle aankoopen
gedaan. Voorheen onder het bestaan van den
Geheimrath Jordan, werd men aan den ingang
uitgenoodigd om zijn gevoel voor kleur te
te toetsen en te verheffen aan eenige gekleurde
reproducties der voornaamste schil lerijen. Nu
gaat men onmiddellijk, van deze voorbereiding
verschoond, een der zalen binnen, en men
wordt op nieuw geboeid door het prachtige
portret van Bismarck door Franz von Lenbach,
dat aan intimieteit het welgelijkende afbeeldsel
van Thorbecke door onzen Israels in het
Akademiegebouw te Leiden niet overtreft, maar met
een meesterschap gepenseeld is zonder wederga
voor onze eeuw. In de nabijheid ontmoet men de
gelijk werk van den dierenschilder Zligel, profes
sor te MüncJien, een schoon inkijkje in een ou
denmannenhuis te Liïbeck door eenen der eerste
kolonisten der nienwe D ui tsche school, Gotthardt
Kühl te Dresden; belangrijke werken vanden
talentvollen Schó'nleber te Carlsruhe ; in eenige
kabinets zijn meerdere werken van Adolph
Menzel vereenigd; Liebermann's groot doek
Weversr.roi.ncen te Laren heeft het volle
licht gekregen; de directeur Von Tschudi
had den moed het welgelijkende portret van
Menzel door den sinds lang te Parijs
toevenden Italiaan Boldini aan te koopen, hetwelk
het eenige beeldtenis is, dat Menzel's onaan
gename gelaatstrekken vertoont, enz. enz.
Het was er in alle zalen eivol, de belang
stelling scheen zich vermeerderd te hebben.
Den meesten indruk maken echter de
buitenlandsche aankoopen en het is vooral door deze
waardvolle bezittingen, dat de National-Gal
lerie mede eene geheel andere physionomie
ontvangen heeft.
Deze zijn op de eerste verdieping geplaatst,
en de direkteur toont hiermede niet slechts
op de hoogte te zijn van den tijd, maar een
fijnen smaak te bezitten. Men weet niet recht
welk doek men het meest bewonderen zal;
alle zijn ze van allereerste kwaliteit, en repre
senteeren mede de ontwikkeling der tijden.
Vertegenwoordigd zijn de Franschen Claude
Monet, Diaz, Jean Francais Millet, Courbet,
Jean Charles 'Cazin, RenéBilotte; de Deen
Thaulon welke sinds jaren te Dieppe woont,
de Engelschman John Constable, ie Amerikaan
Bisbing, Jacob Maris, de Italiaan Scgantini, e. a.
Welke tegenstellingen! Tegenover de intieme
doeken van Diaz, Courbet en Millet, meesters
der groote school van Barbii'on, die in navol
ging van onze zeventiende eeuwsche land
schapschilders de natuur in de donkere tinten
meestal weergeven, het levenslustig schilderij
van Claude Monet (geb. 1810 te Parijs) Ge
zicht op Vétheul, dat volop licht uitstraalt.
Het is een verrukkelijk stuk schilderarbeid,
uit den tijd toan men, opademende uit de
ietwat zwaarmoedige stemmingen der Fransche
school van 18,'iO?18GO, nu slechts eene im
pressie wenschte vast te houden en tevens
een sterk verlichte scenerie koos. Maar hoe
is dat alles gepenseeld, welk een temperament
en pit openbaart zich in het koloriet waar
mede het stadje aan den stroom op eenen
betitelde! Hij dacat hoeveel zoogenaamde
//riciiards" in de stad, vau daag feitelijk met
hem in 't zelfde schuitje zaten .. .
't Was een lange spoorrit, de avond was
reeds gevallen toen hij aan het bekende station
ut deu trein stapte. Hij was er in geen tien
jaar geweest; toch kende en wist hij alles alsof
tiij er pas gisteren van daan gegaan was. Dood
stil in het doip; geen ziel op straat; 't licht
aan i u de lage huisjes. Hij liep met vluggen,
gejaagden tred de dorpsstraat door; ziju hoofd
gloeide, zijn oogeu brandden, zijn brein was
helder, 't Had er wel wat van alsof er eeu
paniek was op de beurs en de geest werkte in
een lichaam dat als een vaatdaek zoo slap was.
Thans was er geen i/il-Aoen of c/W-doen; hij
was hier om u ding eu dat zou hij doen.
Hij tastte in zijn zak naar een klein voor
werp, dat zijn vriend zou zijn, in geval hij op
heeterdaad betrapt werd. Ook had hij een paar
stalen instrumentjes in den zak gestoken, voor
de deur, als deze op eeu andere mauier openging
dan vroeger.
Hij was de lange dorpsstraat door, en kwam
nu op den grintweg. De maan wierp over alles
haar zilveren licht, en deed hem het eene huisje
na het andere herkennen. Daar was de smidse,
waar hij zijn oom's merrie bracht om te laten
beslaan, wat geregeld iederen Zaterdag gebeurde,
omdat ze hem en Mabel Zondags naar de kerk
reed. Ken goed eind verder, wel een kwartier,
stond het kerkje; op een mooien, stillen avond,
zooals nu, moest men het slaan van de klok
kunnen hooren; Mabel en hij waren er dikwijls
van geschrikt als zij 's avonds laat, in de biblio
theek zaten te lezen en de oude man boven
Imn hoofd in zijn kamer op en neer liep. Daar
warmen, zonnigen middag is weergegeven!
Heeft men zich aan al dat schoon in stilto
verzadigd, ontwaart ge aan den oever van de
kleino rivier zittend, een dametje met een
rood kleed, dat zich voor de felle zonnestralen
beschut door haar parasol. Dit is de eenige
figuur van het tafereel, maar ook dit onderdeel
is met eene edele distinctie gecreëerd, zoodat
uwe bewondering voor den grooten Franschman
zoo mogelijk nog stijgen gaat.
Van niet minder beteekenis zijn de overige
aankoopen uit het buitenland. In den Ameri
kaan Bisbing ontmoet men een kunstenaar,
die in een duingezicht met schaapkudde be
wijst niet minder groot de natuur te bekijken
dan Mauve, al mist hij ook de rijke
kleurenladder, die hij in het Hollandsen landschap
had moeten gadeslaan; de Courbet (oen ge
schenk van een Berlijnsch kunstvriend) en het
boschinterieur van Diaz zijn van zeldzame
intimieteit; het stadgezicht met water van onzen
Jacob Maris is een goed doek, maar repre
senteert niet de hoogste hoogten welke onze
begaafden landgenoot bereiken kan.
J. H. S.
Amsterdamsch Kunstnieuws.
De firma Wisselingh is wederom in het be
zit gekomen van een schoon doek uit den
goeden tijd der fransche schilderschool van
: Fontainebleau, en wel van een Corot. De
j kunstenaar doet ons een weelderig landschap
1 met een paar figuren en beesten aanschouwen,
en geeft in fijne stemming J.et wazige weer,
j dat lucht en struik omhult in den morgen
\ van een der eerste zonnige herfstdagen. De
; wedergave dezer stemming is fijn gevoeld, en
het schilderij lijdt niet aan het euvel van in
l te donkere tinten te zijn gevat. Welk eene
rust en kalmte openbaart zich in het goede
l werk; het noodigt tot inkeer in zichzelf uiten
| bewijst, dat de kunstenaar bij het creëeren
l dez-Ifde gevoelens beheerschten.
Een nieuwe waterveifteekening van Breitner,
die in de volgende week op de tentoonstelling
! in Arti te zien zijn zal, pakt niet minder, al
! stelt deze artiest er niet de waarde in, om
l als Corot, in alle onderdeelen volledig werk
l te leveren. Breitner geeft ons een stuk van
i het Y, voorbij de houthaven; op den achter
grond vertoonen zich vele vaartuigen en een
groot stoomschip; op den voorg.-ond rusten
i twee paarden, die heipalen sleper, van den
arbeid uit. Het is een mooi geheel; vooral
zijn de dieren meesterlijk behandeld en met
i eene overtuigende kracht weergegeven, welke
; men slechts in de beste werken der meesters
onzer schilderschool mag gadeslaan.
i J. H. S.
Bij de Firma A. Preijer, Kalverstraat 35,
zijn meerdere goede werken _te zien. liet
j meest boeien twee kleine doeken van Mauve,
j en wel mede door de verschillende wijze van
l bewerking en voordracht. In het grootste der
\ beide producties doet de breede penseelstreek,
j waarin de kunstenaar twee liggende koeien
: in eene weide met boomen begrensd,
weerI geeft, denken aan de schilderwijze der school
l van 'Fontainebleau, welke haar hoofdzetel in
! het nabijgelegen Jiarljizon ka J. X-vave's werk
doet in intimiteit en pit der kleur niet onder
voor de beste werken uit dien bloeityd der
Fransche school.
Het kleinste doek, dat twee koeien eene
witte en eene roode, slechts kop en hals zijn
weergegeven, , vertoont, die voor de
voedertrog uit den stal kijken, is in tegenstelling
van het zoo even genoemde schildenjtje haar
fijn afgewerkt, met eene zorg en viijt, als had
de kunstenaar slechts in deze wijze gecreëerd.
De tegenstelling in het weergeven der natuur,
welke zich in beide werken openbaart, ver
hoogt opnieuw de bewondering voor de groote
gaven, welke aan Mauve geschonken waren.
In drie aantrekkelijke doeken van W'. Maris
bewonderen wij de gemakkelijkheid waarmede
deze kunstenaar schept; het meest uit zijn
rijk talent zich in de producties der laatste
jaren, en zoo ook in deze, is de verrukkelijke
wijze, waarop Maris de rijke lucht- en licht
werkingen beschouwt. Jammer dat zoo menig
doek uit den laatiten tijd de sporen draagt
van te weinig kalmte en eri.st. Maris kan
heel wat meer, djn hij nu geeft, al is het
nieuwste ook steeds echt mooi schilderwerk.
Dieger.B.die voor kleinen prijs een sympathiek
doek wenscht te bezitten, bezie de producties
van den jeugdigen Amsterdamscben kunstenaar
Bernard de Hoog. Van verdienste is een
nieuw aquarel, twes jaagpaarden, die langs
eene vaart het schip voortbewegen; de dieren
gaan goed, de details zijn voortreffelijk be
spied; het afgeleefde der paarden juist weer
gegeven; de kleurenharmonie niet onverdien
stelijk. J. II. S.
was de beek, met het smalle bruggetj-;, waarop
Mabel en hij, juist zulk een avond als deze,
dikwijhi hadden staan luisteren naar liet ge
murmel vau het water, en gepraat over de
groote dingen, die hij doen zou als hij een man
was. Daar was de luag, waar achter hij en
Mabel.... Houd op! htt was alles Mabel,
Mabel! Ifij wou geen oude koeien meer uit de
sloot halen; beter iemand, die valsch was ge
weest, te vergeten, dat verdiende ze! Opeens
voelde hij het gewaagde vau ziju onderneming-,
en hij lachte, zooals hij 't, in deu trein had
willen doen. Hoeveel andere mannen in de
city, die vanavond.... Babta! Altijd dat ver
gelijken van zichzelf' met anderen!....
Hij kwam aan eeu oud gedeelte vau het kasteel.
Daar stond een groep hoornen, dien hij zieh
goed herinnerde. Vau daar zag meu de ramen
van de bibliotheek.
Hij liep het steenen plaveisel over en stond
onder de boomen. Er brandde licht in de biblio
theek. Overigens was het huis in volslagen
duisternis gehuld. K«n wolk trok voorbij de
maan en deed het licht in de bibliotheek meer
blinken. In de verte klonk fhuw het slaan
van de kerkklok.
Hoe bekend dat geluid!
Elf uur! Had hij daar zoo lang gestaan? Eu
zou 't licht in de bibliotheek nimmer uitgaan?
Got'ic hemel! 't Leek wel alsof ook nu blijken
moest, dat het geluk hem diende wanneer hij
iets ondernam, want het ging eensklaps uit eu
de ramen werden zwart. Eeu of twee miuuteu
later flikkerde er een fiiuw schijnsel uit een
der bovenkamers. Dat was de slaapkamer van
ziju oom geweest; zeker had het Senaatslid ze
tot de zijne gemaakt, althans de schaduw van
Suatepeare-Bacon.
llimillMMIMlIlfllHIIII
n.
Op de Baconianen zou men het gezegde
kunnen toepassen, dat niemand zoo doof is
als hij, die niet hooren wil.
Eene korte toelichting zal den lezer even
eens tot deze overtuiging brengen.
Argument l van de tweede reeks is de korte
inhoud van een dik boek, in 1883 te Londen
uitgegeven door Mrs. Pott onder den titel:
The Promus of Formularies and Elegancies
by Francis Bacon, lustrated and elucidated
by passages from Shakespeare." Wat is het
geval? Op het Britsch museum bevindt zich
een notitieboek met allerlei citaten en
aanteekeningen. Wie de schrijver er van is, weet
men niet zeker. Het was Mrs. Pott evenwel op
gevallen, dat vele van genoemde citaten ook in
Shakespeare voorkomen, en nu redeneerde zij
aldus: Shakespeare is de nom de plume van
Bacon, de citaten, die in het handschrift
bijeenverzameld zijn, staan ook bij Shakespeare,
ergo die citaten moeten opgeteekend zijn door
Bacon! 't Behoeft nauwlijks gezegd, dat Mrs.
Pott's boek dadelijk weerlegd is. Doch de
schrijfster dacht er niet aan op hare lauweren
te rusten. Ze bestudeerde de werken van
Shakespeare's tijdgenooten, en vond telkens
weer dezelfde gedachten en zinswendingen
terug, die in det onschatbare notitie-boek staan
opgeteekend. Het resultaat van hare diep
zinnige studiën kon geen ander zijn, dan dat
zij tot de slotsom kwam, dat er in 't laatst
der l(>de gn 't begin der 17de eeuw in Enge
land maar n dramaticus was, Francis Bacon,
die eene bijna ontelbare menigte tooneelstukken
uitgaf, soms anoniem, soms op naam van een
ander (b.v. Shakespeare, Marlowe, Greene,
Marston, Massinger, Middleton, Webster,
Shirley). Ja, zij kwam zelfs tot de overtuiging,
dat de bekende Essais van Montaigne door
niemand anders geschreven konden zijn dan
door Bicon!
Gedurende de tweede helft van Elizabeth's
regeering werd de Engelsche taal verrijkt met
honderden nieuwe woorden, meest aan 't Latijn
en Grieksch ontleend. Wie hierover iets meer
vil weten, raden wij aan eens te lezen: The
Origin and History of' the English Language
by O. P. Marsh", Lecture XII.
Punt 5 en punt 6 zijn alleen dan van
beieikonis, ah aangetoond kan worden, dat
bedoelde gelachten, beweringen enz. niet bij
eenig ander Echrijver vooikomen. De boven
genoemde Mrs. Pott eene der vurigste
Bacon-veresrsters, zoodat haar getuigenis hier
waarde heelt kwam echter bij hare studie
van andere dramatische voortbrengselen uit
Shakespeare's tijd tot een resultaat, dat de
waarde dezer bei Je argumenten hoogst
twijfelachtig maakt.
Het argument, dat nu volgt, benut, wat het
eerste gedeelte aangaat, niet op feiten. Wij
zouJen hoogstens kunnen rei-onderstellen, dat
Shakespsare en Bacon dezelfde studiën gemaakt
hebben, dszelfde talen gtkend, dezelfde
auteurs liefgekregen en geciteerd hebben. Wy
begrijpen zeer goed, dat de bedoeling vanden
heer Bucke is, dat indien Shaket-peare
werkelijk de man was, voor wien men hem
houdt, hij dan dezelfde kennis moet bezeten
hebben als Bacon. Maar nu is het nog geen
argument. Wanneer iemand tegenwoordig
iets wil schrijven, dan gaat hij eerst bouw
stoffen verzamelen en steit hij zich van alles
op de hoogte, wat met zijn ondt-rwerp in
verband staat. Dit zal Shakespaare toch ook
wel gedaan hebben, evengoed als Bacon. Men
heffe het wel eei.s laten voorkomen, alsof
Shakespeare met alle takken der wetenschap
bekend wa?, en getracht dit te staven met
aanhalingen uit zij ie werken. Wij gaan hierin
niet mede, en houden het er voor, dat Sha
kespeare telkens zooveel van de eene of andere
wetenschap zich eigen maakte, als hij voor
zijn onderwerp noDdig had. Als er van talen
sprake is. dan worden zeker, behalve 't Latijn
en Grieks-cb, bet Italiaanech en het Fransch
bedoeld. Welnu, wat Shakespeare uit de twee
laatste talen ontleende, kon hij te weten komen
uit EngeLche vertalingen. Op grond van Ben
Jonsou'.s getuigenis mogen wij aannemen, dat
Sbakej-paare voor :ijn doel genoeg wist van
de andere twee talen.
Tegen punt 8 hebben wij in ons vorig artikel
lltlllMIIIIIIUIItHHIH
iemand, die aanhoudend zich bewoog, kwam van
oen giooten, forsclieu kerel, en dat was hij.
Wat moest die vent zich eenzaam gevoelen in
dat groote, holle huis, met kind noch kraai om
eenige gezelliaheid te (reven, alleen met zijn
droefheid! ll^t licht in lel. bovenraam ver
dween toen deseen, die er in was, de luiken
dicht, deed.
Campbell hield zich doodstil. Geen ziel was
er over t\< n weg gedaan sedert hij daar stond;
ook in 't dorp was hij geen schepsel tegenge
komen. Eensklaps stak hij de hand in den zak.
De metalen vriend was er nog. Hij haalde
hem uit en wierp het ding zoo ver van zich
als hij kon. De instrument]js, die hij had mee
genomen om hem behulpzaam te zijn in iets,
wat liet licht niet kon zien, voldeden. Welueen,
hij was geen dief; hij ging alleen het zijne
terughalen! Onbeschaamd stapte hij door, in
het, maanlicht, tot bij de voordeur.
Een paar seconden nog en hij stond voor een
der openstaande ramen van de bibliotheek. Hij
een geluksvogel? Nu j'i, het raam stond open.
Hij liep de kamer in; zijn voetstappen weer
klonken op den houten vloer. Vreemd dat er
geen tapijt lag! Al schuifelend langs den wand
zcclit hij zijn weg. Eenmaal kwam Lij in on
zachte aanraking met een houten kist,; hij be
tastte ze en voelde ijzeren klampen. Hij stond
nu bij den muur tusschen het tvretsde en derde
raam. Hij tastte naar het knopje. Alles aan
hem trilde en tintelde. Hij hoorde het penaut
opengaan, zacht draaiend op zijn hengsels. Hij
haalde lucifers uit zijn zak en stak er een aan.
Thans begreep hij waarom er geen tapijt lag.
Er waren, voor zoover hij bij die eeue lucifer
zien kon, geen meubels in de kamer, alleen
reeds iets te berde gebracht. Het zij hier
herhaald, dat Ben Jonson niet Bacoa's
secretaris was. Verder verwijzen wij den lezer
naar de twee daar aangevoerde citaten van
Jonson; die kunnen toch in geen geval Bacon
gelden. En het volgende, door Jonson geschre
ven over Shakespeare na diens dood, kan ook
niet op Bacon toegepast worden: I lovedthe
man, and do .honour his memory on this side
idolatry as much as ar.y. He was indeed
honest, and of an open and iree nature, had
an excellent phantasy, brave notions, and
gentle expressions." Men houde in 't oog, dat
Bacon nog leefde, toen Janson dit schreef.
Over het tweede gedeelte van punt 8 durven
wij OES niet uitlaten, daar ons van zulke
passages in Jonson's werken niets bekend is.
Aan eene verklaring van het citaat in 9
willen wij ons liever niet wagen. De gegeven
verklaring is eene conjectuur, en maakt het
argument niet afdoende.
Het laatste argument is als curiositeit wel
aardig, maar om wetenschappelijke waarde te
hebben, is het te gezocht.
Gaarne zouden we thana nog het een en
ander aanvoeren, dat voor het auteurschap
van Shakespeare pleit, doch de ons toegestane
plaatsruime laat ons dit niet toe. Wij verwijzen
den lezer daarom naar eene belangwekkende
brochure van prof. Schipper van Weenen, in
1896 verschenen onder den titel:
DerBaconBacillus." Enkele der door ons geopperde
bezwaren tegen de argumenten van den heer
De Beer zijn aan dat boekjs ontleend. Het
laatste hoofdstuk er.van is van groote waarde;
het geeft niet alleen een overzicht van.
Shakespeare's leven, maar ook een aantal
oordeelvellingen over hem van verschillende
zijner tijdgenooten. Tot dusverre is er in de
rijke literatuur van Sbakespeare's tijd nog
geene enkele passage gevonden, waarin zijn
auteurschap betwijfeld wordt. Had men hem
niet in staat geacht om de gedichten en
drama's te schrijven, die op zijn naam stonden,
dan zou deze meening stellig geuit zijn geworden.
Amst, 15 April 1898. W. v. D. GAAP.
Naschrift: Het valt niet te ontkennen,
dat argumenten 2?6 van zeer groote
beteekenis zijn. Eene weerlegging vereischt lang.
durige en grondige ttudie. Wij wenschen er
dus thans niet meer tegen in te brengen dan
de boven gemaakte opmerking.
In het eerste artikel ieze men in plaats van:
De heer De Beer had zich, enz." Buckehad
zich dienen enz.". Verder leze men: Chettle,
die in 1592 maakte in zijn voorrede bij
een werk van hem zelf, in 't zelfde jaar ver
schenen .... "
V. D. G.
mniiiiiniiiiiiiiiiiMiiiumimiiilllMiiiiiiiiuiif
Oiwreie in ie taalwereld,
(Slot.)
Taal is klank!'1 De heer D. H. vindt het
heilzaam als die .roep telkens opschrikkend
doorklinkt in de Ifringen, waar het vergeten
mocht worden"; daarom is het jammer dat hij
zelf alweer met een waarschuwing aankomt.
Want in de kringen waar taal is klank" het
leidend beginsel moest zijn, bij de spraakkui
stsehrijvers en taaionderwijzers, is de dringend
herhaalde formule" wel veelal een leus, maar
meest ook niet anders dan een leus. En degenen
die beter weten en beter willen, zijn door de
eksamendwang en andere oorzaken rioch altijd
genoodzaakt om veel dood hout voor levend
gewas te slijten, al kunnen ze 't soms voorzien
van een merk dat betekent goed om te rooien."
Er kan dus niet genoeg aan die formule her
innerd, niet genoeg er over geschreven worden ;
't moet geen Jonntile meer zijn maar eendiep
gevoelde icnarheid. Vrelen spreken ze uit zonder
er zich rekenschap van te geven wat ze
betekent. De heer D. II. wenst dat de
dichteis het gehoor der poëziebehoevenden
door hunne verzen zoo [zulleii] evolutioneeren,
dat de theorie overbodig wordt." Die wens zal
wel niet gauw vervuld worden, en na de ver
vulling zouden we de teorie ook niet kunnen
misten. Want vooreerst zijn er heel veel
nietpoeziebehoevenden, die dus niets van de cvolusie
bespeuren; en ten tweede zijn er
sc/too/meesters 4) aan hogere, middelbare en lagere
scholen die het gehoor van de
poeziebehoevenden en de anderen bederven, ondanks
of zelfs met behulp van de leus 5) Taal is
klank." 't Mag gevraagd worden of de heer
D. II. zelf ze wel verstaat. 6j Want hij zegt:
Vooreerst is taal geen klank maar
klankbetimiiiiMinimit
ruwe houten kisten, waar ze misschien in ge
pakt stonden. Het seuaatslid ging dus ver
huizen. Hij kwam dus ut t bij tijds; o, wel
was hij een geluksvogel; zeker was een vrien
delijke geest hem nabij sedert hij in de courant
over het testament gelezen had. Hij hield de
lucifer vlak bij het knopje van de brandkast,
die hij au voor zicii zag. De lucifer ging uit.
Hij draaide aan het knopje van de brandkast.
Hij herinnerde zich wat, hij doen moest: twee
maal twee en twintig recht?, driemaal zeven en
veertig links, dan rechts tot vijf en dertig, tot
het klik" ging. Als de juweelen er uit
genomtu waren! 't Was eigenlijk zeer onwaar
schijnlijk dat men dingen van zoo groote waarde
in een huis liet, waar de meubels stonden in
gepakt om te verhuizen. Geen verstandig rnensch
zou dat doen. Hij liep gauw de kamer rond
en deed de luikeii dicht. Toen stak hij weer
een lucifer aan, draaide aan den sleutel van
den prachtigen luchter die midden in't vertrek
hing, en in een oogenbik straalde alles vau
licht. Hij vloog naar de brandkast. Ging ze
nog opep op de oude manier? //Tweemaal twee
en twintig rechts, driemaal zeven en veertig
lii.ks, dan rechts, tot vijf en dertig, tot het
//klik i" dott." De deur ging open . . . Wat
was dat?. . . Hoorde hij voetstappen? Zijn oogen
op de deur der bibliotheek gelicht, voelde hij
naar en opende hij een der vakken van de
brandkast. Achter in dit vakje was een klein
ijzeren deurtje. Hij wist hoe dit open ging;
had zijn oom er hem niet dikwijls iets uit laten
ha'en, dat er in lag, en hij op het bed bij hem
moest brengen om het te zien? Hij vond de
veer; en de ijzeren deur ging open. Hij stak
de liand naar binnen, en haalde er eeu lange,