De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 1 mei pagina 8

1 mei 1898 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1083 Parelen beöniden tranen. (Lustige Bliltter). Arme Christine, de parel der Antillen komt eindelijk nog in handen van den Amerikaanschen deurwaarder' Het Spaanscn-Aineritascn Stiereiige?ecnt. (Ji ui ge). Het einde? Uncle Saiii in de Kazerne ?an Bellona, (Caran d'Ache in den Figaro) UXCLE SAM; «Drommels, ik geloof toch, dat ik een domme streek heb gedaan! Een aanzoek Weduwe t tot een preten dent die jiut,t aan:oek heeft gedaan): Ik heb mijn overleden man liefgehad, zooals slechts een vrouw kan liefhebben, ik liet hem geen oogenblik uit mijn oogen, hij bleef nooit na zeve en uit en hij gaf me al zij > geld in bewaring, ik voel me capabel om een man volkomen gelukkig te maken, maar ik laat niet met mijn genegenheid spelen en nu meneer Shelter, omhels zne, ik ben de uwe! &i naazonbw. iftftrifiiilniifiiiifHtittiiiiiiiMiiiiiifitifiiiiiiiiiMtifiiiirtiiiniiiiiiiiiiif Aan Jan van 't Sticht. Geachte Redactie! Vergun me nog met een paar woorden op den laatsten brief van Jan van 't Sticht te antwoorden. Ik kan kort zy'n, daar ik meen my'n doel bereikt te hebben. Hoewel ik meen, dat ik door de lessen van Brommeijer bijv. alleen maar wel geleerd heb tussehen de regels te lezen, toch heb ik het nog niet zoover in die kunst gebracht, dat ik uit den brief van Jan van 't Sticht een com plimentje aan ons adres kan distilleeren, zooals uw briefschrijver nu beweert, dat in zijne bedoeling lag. Gelukkig maar, dat ik niet de eenige ben die hem verkeerd begrepen heeft, anders zou ik mij schamen over mijne domheid. Ik neem echter gaarne nota van zijne mededeeling, dat hij in het bewuste artikel niet de onderwijzers van den tegenwoordigen tijd op het oog had. Het misverstand, dat er tussehen ons bestond had dus zijn ontstaan te danken aan de voor mijne ineening nog niet algemeen doorgedron gen onderscheiding, die de schrijver uit de Bisschopstad maakte tussehen «schoolmeester" en «onderwijzer." Gaarne zal ik in het vervolg die onder scheiding in acht nemen. Want de groote meerderheid van ons is te verstandig om te meenen, dat ze de wijsheid in pacht heeft. We weten wel beter. Het vras dan ook juist de aanhef van den bedoelden brief, die mijne verontwaardiging gaande maakte en de letters met krullen hebben daar geen deel aan, zooals Jan van 't Sticht schijnt te meenen. Hoe zouden ze dat ook kunnen hebben? Voor het overige kan de schrijver gerust zijn, wat betreft b.v. onze fijngevoeligheid. We zijn niet zoo teer besnaard. Als het hem belieft te gaan grasduinen in de herinneringen van het verleden onder het genot van een kopje chocolade; hij ga gerust zijn gang. Daardoor zal hij onze ergernis niet opwekken. Maar waar wy' meenen, dat onze eer wordt aangerand, daar zal hy ons steeds gereed vinden den handschoen op te rapen, al zijn we het ook volkomen met u eens, Mijnheer de Redacteur, dat het duel niet meer van dezen tijd is. Ten slotte nog dit. Ik weet nu heusch weer niet, of ik uwen briefschrijver goed begrijp, als hij in den laatsten zin van zyn brief een complimentje aan myn adres richt. Ik zou zeggen, de heer Jan van 't Sticht wil. .., maar neen, laat ik zwijgen. Er mocht eens weer een misverstand tusschea ons ontstaan! En bovendien: »A bon entendeur demi-inot suffit!'' Dankend voor de plaatsruimte, heb ik do te zijn, mijnheer de redacteur, Uw dw., A m B t, 24 April 1893. D. BLOMBEIW. Aan de Redactie van het Weekblad De Amsterdammer. Vriendelijk verzoek ik u my voor onder staande repliek op het ingezonden stuk van den heer Lod. van Deyssel nog eenige plaatsruimte in uw blad te willen verleenen. De zij het dan betrekkelijke verdien stelijkheid van m-jn schrijven aan L. van Deyssel op te dringen een onderdeel slechts van dat gene, waartoe ik hem in het voorlaatste nummer \an uw blad, gelegenheid vroeg, is thans eene moeilijkheid, die dit ook bij een nog altijd door mij gehoopte persoonlijke ontmoeting met hem zal blijken te zijn en voor schrif telijke behandeling bepaald ongeschikt is. Wat echter betreft het niet-erkennen van mijne bevoegdheid over litteraire geschilpunten te debatteeren, het, met andere woorden, ontkennen van myne kritische bekwaamheid u zult toegeven dat bet mij vrijstaat deze te kenmerken als eene vrees, tot de bekentenis van sommige waarheden te worden gebracht die, onaangenaam voor de N. G., voor mij zeer gewenscht zijn ; en tevens er eene versterking van den drang in te vinden waarmêa ik nu nog eens om een onderhoud onder welke omstandigheden dan ook verzoek. Eene inconsequentie in het stukje van Van Deyssel, die na mij de bekwaamheid tot bet voeren van kritiek in zijn tijdschrift te hebben toegeschreven, mij in een anderen gedachtegang alle recht tot kritiek ontzegt, leidt voor den objectieven lezer tot het vermoeden, dat de redactie der N. G. tijdschriften alleen de bevoegdheid van haar uitgaande en bij gevolg niet tegen baar gerichte kritiek; een ver moeden trouwens ook uit andere, hier niet ter sprake gebrachte gegevens af te leiden. Ten slotte zij aan den heer Van Deyssel herinnerd, dat mij de heugenis van mondelinge verklaringen gebleven is, die eenige twijfel aan de oprechtheid van zijne tegenwoordige houding billijken. Geloof mij, mijne heeren, na de betuiging van mijn dank en hoogachting, Uw dw,, ED. VniiBi".iU'i(, Ked. van De Arbeid. 's-Gravenhage '21 April 18!'*. ijitiumiiiMiii Uit de briefen eener huismoeder, Naar B. HISXHY Moou. ,,1/rs Ilannali Wit field »Hannah Hul", Lille End Station Arizono U. S. A. »De Breusings hebben een logé'', zeide ik aan het ontbijt tegen mijn man, terwijl ik, een zucht slaakte. »De geruchten over moeilijkheden in de verhouding tussehen Argentiniëen Chili blijken ongegrond te zijn''', antwoordde hij, terwijl hij van de courant opkeek. Ik begreep hem dadelijk. Dij stelt een even levendig belang in de huiselijke aangelegen heden van de Brensings als ik in ZuidAmerikaansche verwikkelingen, en daarom zal het hem waarschijnlijk geen klein beetje ver baasd hebben, toen ik over myn huishoudboek heen, geheel ter loops, hem een paar van zaakkennis getuigende vragen deed over het bestuur van Braziliëen over de verhouding tussehen Chili en Peru. Je kunt je niet voorstellen, Hannah, hoe goed ik weet te praten j over dingen, waarvan ik absoluut niets hegrijp. Zóó uitvoerig ik hoorde den slager aan de voordeur! had Heinrich in zyn antwoord niet behoeven te zy'n; het kwam mij voor, dat wij erg van mijn thema afdwaalden, en ik kon werkelijk niet dadelijk een passenden overgang vinden van de Cordilléras en het eigenaardige klimaat der Zuid-Amerikaansche Westkust naar Breusing's schoonmoeder en het party'tje dat ik te harer eere wilde geven. Heinrich maakt zich gedurende zijn voor dracht gereed tot vertrekken, knoopt zijn overjas dicht, rolt zijn parapluie op, geeft mij een kus over een paar seconden zal hij weg zy'n! Blaar neen, ik houd den knop van de gangdeur in de hand en ky'k hem na. »Zeg, Ileinrich, . voor wanneer zullen wy de Brtusings nu vragen ?" Hij blijft staan en zegt lachend: »Heelemaal niet, Mies!'' Ik lach ook. Donder dag, wanneer jy je wetenschappelijken bier avond hebt, gaat het natuurlyk niet, hoe denk je over Vrydag?" «Zeker omdat Vrijdag nu toch al een ongeluksdag is ?" «Ik zal het zóó inrichten, dat je geen dame naast je aan tafel krijgt, en in plaats daarTi;i krijg je je geliefde mayonnaise." Hij kijkt Biy vol teederheid in de oogen. «Maar die moet je zelf maken, hoor Mies!" »Dat spreekt van zelf'. Hoor eens, Heinz !" nu is bij al een trap lager en kan niet meer «neen" zeggen »als je Breusing spreekt, vraag hem dan, of zy' Vrijdagavond voor ons open houden en zeg hem, dat wij ons er op verheugen, ook hun logébij ons te zien." De huisdeur valt in het slot, zoo dof dreu nend als anders alleen aan het einde van een hoofdstuk uit een roman gebruikelijk is. En evenals in een roman overvalt ook my' bij dit geluid een gevoel van grenzenlooze verlatenheid werkelijk, Hannah, ik verlang onuitsprekelijk -- niet alleen naar jou: dat doe ik ahijd! Neen, maar haar den een of ander, die mij kan. begrijper, want romanstijl »ik ben bang voor het alleen zijn met my' zelve!'1 Eigenlijk behoefde ik dat partijtje volstrekt niet te geven, drin gende redenen ervoor bestaan niet; voor de oude mevrouw Breusing zou een dameskoffievisue meer dan voldoende zijn, de Willmanns zijn al eens bij ons geweest, en. het is altijd zeer de vraag of de Justisrath en zijn vrouw de invitatie aannemen zeg eens eerlijk, Hannah, is het waar? Doen wij vrouwen, wy echte vrouwen, alles wat wij doen ut' uit liefde tot een man, of uit plaagzucht tegenover een vrouw ? Ik heb dat altijd tegengesproken, maar nu bet masker af, mevrouw Miea! Als de Kabinetsraihin, die mij zoo dikwijls als zij kan en. zoo «vriende lijk" als zij kan, ergert, door haar schildpad den lorgnon moet zien, dat ik, die met half zooveel geld en tweemaal zooveel mondjes als zij te rekenen heb, een geanimeerd partijtje en een keurig souper geef, dan verheug ik mij door en door. Eademan? Ter wille van welken man ? Och, Ilannah, de man is mijn jongen, myn oudste natuurlijk. Slapend en wakend word ik door n visioen vervolgd: ik zie hem met zijn knap, blond gezicht en zyn half droomerige, half vroolijke oogen bij de piano staan en een stukje op zijn viool spelen voor al onze gasten ; ik hoor den ouden KubinetsnttJi, den eenigen, dien ik voor werkelijk muzikaal houd, uitroepen: »Die bengel heeft waarachtig veel aanleg!'1 en ik verheug mij al van te voren op den vergenoegden glim lach van mijn man, wien ik de toestemming voor de dure violoollessen met duizend vrouwelijke listen en door af te zien van de liuyrcitther l'cstsjrielc heb afgebedeld. Ik weet ondertusschen heel goed, dat het uit een paedagogisch standpunt beschouwd, ten zeerste te verwerpen is, kinderen hoe luidt de oorspronkelijke tekst ook weer? «door vroeg tijdig openiijk optreden en overmatige loftuitingen, overdreven denkbeelden van hun begaafdheid te doen krijgen." Ik weet, dat gedurende de tien minuten, dat mijn jongen speelt, er slechts n werkelijk verheugd menschenkind in onzen salon is kun je raden, wie ? ik weet dat ó.i van de dames een verstelde plaats in mij u tapijt ontdekt, dat een andere constateert, dat onze Kritz er weliswaar goed uitziet, maar dat zijn ooren te ver van zijn hoofd afstaan, ik weet, dat de oude chef van mijn man heimelijk naar de klok en zijn jonge vrouw even heimelijk naar haar spifgulbeelj kijkt . . . »En dat alles stel je je zoo onverbiddelijk duidelijk voor den geest, en tösb geef je enkel en alleen ter wille van je kleinen violist een groote partij V" lioor ik je al jammeren. Neen, Hannah, niet alleen daarom ik heb ook een prachtig stuk reevleesch. Niet waar, dat is eeu begrijpelijke reden! liet reevleesch is boven allen lof verheven, zelfs mijn oude kookvrouw, die mij toch a ion t prii' deze uitdrukking als «in ieder geval" op te vatten ! zelf er een wou be zorgen, moest dat toegeven. Ken houtvester in den liarz, bij. wien wij den vorigen zomer ui jieiisiun geweest zijn, heeft hem mij eer gisteren gestuurd, en wel, zooals het woordelijk luidde op het postpaket-formulier »uit dank baarheid voor vriendelijke bemoeiingen met mijn oude nicht haar Engelsch en ter herin nering aan mevrouw's lieveling Nero. Geen brief in het pak." Ais mevrouw dan nog maar een rachefeng wou nemen," zeide de kookvrouw op klagenden toon en rnet een gezicht, alsof ze rouwfloers verkocht. Ik spitste de hooren: rachefeng ! Dus eindelijk eens wat nieuws ! Maar ik wachtte mij wel, mijn onwetendheid te ver raden. »Goed, we kunnen wel een rachefeng nemen," zeide ik op onverschilligen toon, en potlood en notitieboekje opnemend, voegde ik erbij: «Wat heb je daarvoor noodig?" «Schelpen heeft mevrouw al." Schelpen! O goden! Zij meent llayout (In '. lltitjout fin, waarvan mijn man een onoverkomelijken afschuw heeft, en waarmee vader mij zoo onbarmhartig plaagt, sedert hij beweert, mij er op te hebben betrapt, dat ik hem en een van zijn vrienden een ouden tijnproever toen zij mij op een waschdag tegen het middageten overrompelden, het voor de waïchvrouvren bestemde soepvleesch »heel eenvoudig h'jngehakt in schelpen als eerste gerecht" heb voorgezet. «Scholier kan ik sedert dien tijd niet meer mee naar Berlijn krijgen !" Zoo eindigt het verhaal altijd en daarom denk ik ernstig er over, mijn achttien schelpen vader op zyn verjaardag te sturen. Hij kan ze gebruiken om een bloemperk mee te versieren. Aan tafel snood terzij geschoven, Zal men u om het bloemperk loven. Dit gedicht is van Anton je petekind die sedert een paar weken alle bezielde en onbezielde voorwerpen in huis bezingt en my. onlangs toen. ik hem kwam goedennacht zeg gen in vollen ernst influisterde : «Moeder, u hoeft u niet meer zoo af te tobben met de versjes voor de menschen, die bij u komen eten die zal ik wel voor u maken .' Ik heb al voor iedereen wat bedacht: Herr Sutters is geen watergeus, dat ziet men duidelyk aan zijn neus." En daarby spartelde hij in dichterlyke vervoering met armen en beenen en ging verder: »By' lila Scheuerbach's gezang duurt iedereen de tijd te lang". «Zal je wel eens dadelijk gaan slapen, rakker!'' «Maar, moesje, papa zegt toch immers altijd: ik kan alles verdragen, als juffrouw Seheuerbach alleen maar niet wou zingen." »Beste jongen, juffrouw Scheurbach is een zuster van dien vreesely'k beroemden dokter !'' zeide ik zoo beslist, alsof de medicinale wereldberoemdheid van den broeder een afdoend bewys was voor de muzikale begaafd heid van de zuster. En is deze gevolgtrek king geheel ontbloot van logica? Geloof je, dat er op de heele wereld n begaafde, vroo lijke student zou te vinden zijn, die bereid was voor de niet meer ;\1 te jonge, voortdu rend detoneerende juffrouw Scheuerbach accompagnementen in te studeeren, wanneer haar broeder niet de invloedry'ke, alles ver mogende geheimr»»d was? Zelfs ik voel een trilling van welbtsfcagen in my'n vingers, wan neer ik dien mooien titel op een naamkaartje voor een van my'n diners of soupers schryf. Zeg nu maar niet, vrije Amerikaansche, dat je geen gevoel meer hebt voor dergelijke gewaarwordingen. Stel je liever voor, dat je de invloedrijkste menschen uit jullie geheele territory verwachtte ? och neen, dat zijn jullie immers zelf! Ja, dan zul je je onmogelijk kunnen verplaatsen in den toestand, waarin, ik mij bevind, terwy'l ik onop houdelijk over niets anders peins dan over de vraag: Wien zal ik juffrouw lila tot cavalier geven? Moet zij zich met een ouden heer met een titel vervelen, of moet zij zich met een geestigen jongen dokter amuseeren? Wacht, ik weet wat: Ik zet haar tussehen die twee in en wel op deze manier: De deftige oude heer geleidt haar aan tafel, en de interes sante jonge mij, maar den interressante Huister ik al dadelijk bij de kaviaar toe: «Ik heb zware hoofdpyn wat zeer waarschijnlijk wel waar zal zijn dan weet hij, waaraan hy zich te houden heeft, laat mij rechts liggen, en houdt zijn linkerdame zóó voortreffelijk bezig.. dat de deftige oude heer in alle kalmte van het souper kan genieten. Mijn Cavalier krijgt als schadeloosstelling voor zijn plaatsing tussehen de half geëman cipeerde en half sentimenteele lila en de huisbakken mevrouw Mies, tot vis-d-vis Miss Ruth Ravener, een beeldschoon Engelsch meisje en bovendien een toegangbewijs voor een liefdadigheids voorstelling, waarvan hij natuur lijk nooit gebruik zal maken, maar die hem toch onschatbare diensten kan bewijzen, wan neer bij het beschouwt als verdedigingsmiddel tegen alle handelaars in liefdadigheidstoegangsbewijzen. «Het spijt mij zeer, maar u ziet,. dat ik al voorzien ben." Van zoo iets heh jij natuurlijk ook geen begrip. Bij ons is het zóó gesteld: Zoodra er ergens een ongeluk gebeurt, wordt er dade lijk door den een of ander gevedeld, gedecla meerd of gezongen ten bate van de slacht offers, en een ander tracht in de maatschappij nieuwe slachtoffers te maken, die hij voor het vreeselijk alternatief stelt of een toegangs bewijs te betalen, óf er een te gebruiken. Dat iemand er een betaalt en er ook gebruik van maakt, komt namelijk nooit voor. Och henie', wanneer men al de muziek, die in n enkelen winter in Berlijn gemaakt wordt, eerlijk en doelmatig over de geheele wereld verdeelde, dan zouden er zelfs voor de woestijn de Sahara en voor de Amerikaansche prairieën nog een paar flinke concerten overschieten. En het ergste is, dat men hier kleine partij culiere bijeenkomsten alleen dan werkelijk interessant vindt, wanneer de gasten na tafel weer doodstil en onbewegelijk in e;n warme kamer op elkaar geperst worden, om naar den een of anderen beminnelijken dilettant te luisteren. Nog interessanter is het, wanneer het geen dilettant is, maar wanneer hij al eer s in het publiek zijn kunsten heeft ver toond, en wanneer er in het avondblad iets over hem te lezen geweest is, al was het dan ook maar, dat hij weliswaar nog geen per soonlijkheid was, maar dat zijn spel eigen schappen verried, die zich wellicht in den loop der tijden tot een individualiteit zouden kunnen ontwikkelen. Stel je voor, iemand, van wien men zoo iets profeteert, komt bij ons ! Want ik zal mij toch maar niet alleen op Frits' viool verlaten. En daarom heb ik zijn onderwijzer uitgenoodigd, die zeer goed speelt, maar Goddank alleen maar met zijn instru ment iets te zeggen heeft en overigens de vervelendste kerel is, die ooit door een gaskroon beschenen is. Wanneer hij onderhou dend was, zou men om hem vechten, zou hij voor ons onbereikbaar zijn, en zou ik voor mijn ster, mijn Sa.i'un beauty geen caoaher hebben, die haar imponeerde. Ik heb haar vroeger al eens te kennen gegeven, dat deze discipel aan de Hochschnle, die geen woord Engelsch verstaat, in zijn moedertaal een schit terende welbespraaktheid aan den dag kan leggen, en daar haar oogen bijzonder sprekend zijn, en zij haar eigen Duitsch voor volmaakt onberispelijk houdt, zij woont sedert driejaar in Berlijn en radbraakt haar Duitsch zoo vreeselijk, dat elke oningewyde meent, dat zij eergisteren pas is aangekomen, en haar op deelnemenden toon vraagt: «Did you have a good passage?" maak ik mij over die twee niet bezorgd. Een moeilijker quaestie is, welke dame ik den ouden gepensioneerden overste zal geven. Dat hij met zijn rechteroor niet goed hoort, beweert hij; dat hy met zijn lin keroor niet goed hoort, beweer ik, er blijft my geen keuze over, hij krijgt schoonmama Breusing, geboren von Drosselhag. Die heeft het krachtigste orgaan ! Voor het begin van den strijd van het souper ineen ik geef ik hun beiden het wachtwoord: Gumbinnen. Zij komt namelijk uit de buurt van Gumbinnen, slechts twee uur sporens er vandaan, geloof ik. Sedert haar man dood is «komt zij er helaas, nooit meer," maar de overste is er als piepjong luitecantje eens een half jaar in garnizoen ge weest. Als dat niet genoeg punten van aan raking zijn, dan kan ik er niets meer aan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl