Historisch Archief 1877-1940
N°. 1089
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/»
Zondag S Mei
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel " 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
INHOUD
VAN VEEKE EN VAN NABIJ: Een raadsel ?
Interventie? SOCIALE AANGELEGENHE
DEN, door D. Stigter. KUNST EN LETTEREN:
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Het Kums-muzeum, door Pol de Mont. Tijd
schriften van Mei, door F. K. Twee nieuwe
uitgaven, geheel in hout gesneden, door B. W.
P. Jr. FINANCIEELE EN ECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. SCHAAKSPEL.
FEUILLETON: Fredickar's Kwakzalverij, door
Harriet Prescott Spofferd. RECLAMES.
VOOR DAMES: De Fransche Colleges I, door
Voyageuse. Allerlei, door E-e. Indische
krygsgeschiedenis te Breda, door E. B. Kielstra.
Wat lezen onze kinderen, door L. Wibaut. .
SCHETSJES: Uit de brieven eener huismoeder,
naar B. Henry Moor. (Slot.) PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
Een Raadsel?
Daar komen we, zoo op eens, weder
met de Standaard. in aanraking, die wij,
na de gedaehtenwisseling over haar hou
ding bij de verkiezing van 1897 en bij de
nadering van het ontwerp tot afschaffing
der plaatsvervanging, niet weder op onzen
weg hadden ontmoet.
Zij schrijft:
RAADSELACHTIG.
Vreemd is de voorslag van het Groene
Weekblad, om wel het wetsontwerp op den
persoonlijken dienstplicht aan te nemen,
maar het pas in werking te laten treden
tegelijk met de nieuwe Legerorganisatie;
en wel eerst met een Legerorganisatie,
die ons van het beperkte contingent afhelpt,
en de algemeene volkswapening brengt.
Gelijk men zich herinnert, was ons
standpunt in 1897: lo. Geen invoering
van persoonlijken dienstplicht zonder tege
lijk nieuwe Legororganisatie; 2o. Invoering
van een nieuwe Legerorganisatie in den
zin der nieuwe school; 3o. Overmits dit
laatste op dit oogenblik nog niet bereik
baar is, deze vier jaren geen persoonlijken
dienstplicht invoeren.
Om bang van te worden, heeft toen
het Groene Weekblad tegen dit ons stand
punt getoomd, en alle liberaal orgaan
van naam heeft zich beijverd, deze
philippica tegen ons wereldkundig te maken.
£n nu?
Nu komt het Groene Weekblad juist
zelf daar staan, waar wij stonden; alleen
met dit verschil, dat het alvast een kanon,
dat niet schieten kan, op den wal wil
zetten.
Dienstplicht zal dan worden aangeno
men, maar voorts weer in de kist gaan,
als doodgeboren kindeke. Want wel zal
er dan een wet zijn, maar de
plaatsvervanging zal rustig doorgaan, tot tijd en
wijle de Legerorganisatie er is; en die
Legerorganisatie moet worden verworpen,
als ze niet brengt verandering van systeem.
Nu weet ieder, dat Eland van het be
perkte contingent" niet afgaat, en de eerste
jaren er niet van afgaan kan.
Zoo komt het er dus op neer, dat in
deze vier jaren noch de plaats vervanging zou
weggaan, noch een goede Legerorganisatie
zou komen.
Juist wat wij in 18.97 hebben beweerd,
dat eisch van den toestand was.
En het eenig verschil blijft dan, dat
wij het aldus willen in oprechten stijl,
d. w. z. zonder een schijnvertooning, die
op zijn best een vuurwerk mag heeten.
En dat het Groene Weekblad het wil, met
een doodgeboren ontwerp in het Staatsblad.
Is dit nu niet een zich vergapen aan
den schyn?"
Om al dadelijk iets van dit raadselach
tige op te helderen zij hier herinnerd
niet aan de Standaard, want zij weet dit
wel dat onze veroordeeling van hare
houding uitging van hare verklaring in
de toelichting tot «ons program," afgelegd,
volgens welke heel het platteland een instel
ling vloekt,die een deel onzer landsbevolking
letterlijk demoraliseert, om ze straks, zelf
naar ziel en lichaam bedorven, het gif dat ze
inzogen, in het stille dorpsleven te doen
overbrengen; de lagere klasse der bevol
king een leger-inrichting vloekt, die
noodzakelijk tot plaatsvervanging nopend,
haar zonen bij voorkeur ten offer Mest 1),
enz. enz. Wij meenden en meenen nog,
dat een politieke partij, staande op dit
standpunt, de afschaffing der plaatsver
vanging, deze in haar oog monsterachtige
onbillijkheid, niet voor eenige jarea van
het program van urgentie mag afvoeren,
gelijk in de verkiezingsdagen geschiedde;
1) Wij cursiveeren.
en dat dit doel met alle kracht moest
worden nagestreefd, ook al zou de
landsdefensie er eer schade dan baat van on
dervinden. Dat dan ook de
antirevolutionaire partij zich thans weder onder de
voorstanders der dadelijke verwijdering
van zulk een euvel, ook wel kanker ge
noemd, heeft geschaard, heeft ons geens
zins verwonderd; en al spreekt Dr. Kuyper
alleen over ,de versterking van onze lands
verdediging, we houden het voor zeker,
dat in het diepst van zijn ziel een drang
van moreelen aard bij het nemen van zijn
eindbesluit den doorslag heeft gegeven.
Vervolgens, ter opheldering van het raad
selachtige, een kleine rectificatie van des
Standaards woorden.
De Standaard schrijft: »En nu ? Nu
komt het Groene Weekblad juist zelf daar
staan, waar wij stonden. .."
Nu? Op dat standpunt stonden wij
immers reeds 20 Sept. van 't vorig jaar
(wij drukten onze woorden nog eens af in
ons voorlaatste artikel^; stonden wij dus
ook, toen wij in Nov. 1897 de houding
der antirevolutionairen aan Dr. Kuyper's
program toetsten. Dat weet alweder de
Standaard, waarom vertelt zij haar lezers
dan, dat wij nu, nu op dit standpunt
komen? Trouwens, als voorstanders van
algemeenen oefenplicht,hervorming van ons
defensiestelsel en vermindering van oor
logslasten, hadden wij ons reeds lang ge
noeg doen kennen. Vreemd kan onze
voorslag, dat wil zeggen als een voorslag
door ons gedaan, dus moeilijk heeten. Wij
hebben dan ook niet tegen de Standaard
«getoornd", omdat zij ons in haar hoeda
nigheid van leger-hervormster zoo zeer
teleurstelde, maar omdat zij als
woordvoerdster eener Christelijk-democratische
partij, in ons en anderer oog scheen te
zijn ontrouw aan eigen overtuiging, en
geen redeneering beneden zich acntte, om
haar scheeve positie te dekken.
Het is ons doel niet dien strijd te her
openen, maar ten einde misverstand
te voorkomen, dunkt ons een herhaling
dezer verklaring noodig.
* *
*
En nu de quaestie zelve.
Dat bijna alle staatkundige partijen, in
haar program van urgentie, als een eisch
dus welks vervulling geen uitstel mocht
lijden, vermindering van uitgaven voor leger
en vloot, hebben geschreven, is bekend.
Dat echter ons verdedigingsstelsel steeds
meer wordt ingericht op een strijd van
5 legen 50 of 100, in het hart des lands,
in plaats van op een
neutmliteits-verdediging in het Oosten en Zuiden, wie zou
het kunnen weerspreken?
Dat bij behoud van dit stelsel, waarbij
dan ten slotte toch ook de
neutraliteitsverdediging moet worden voorbereid, wil
men niet door Duitschland of Frankrijk
beschuldigd worden van opzettelijk plichts
verzuim de uitgaven voor leger en
vloot zullen blijven stijgen, zal evenmin
door iemand betwijfeld kunnen worden.
Intusschen over deze hoofdzaak en hare
gevolgen laat Eland zich niet uit. Uit
sluitend afschaffing der plaatsvervanging
is het parool... voor 't overige belooft
hij eenvoudig spaarzaamheid en bekwamen
spoed. Nu is toch zeker van tienmaal
meer belang voor de natie, de vaststelling
van ons verdedigingsstelsel en van de
legerformatie en organisatie, in overeen
stemming »met de internationale verhou
dingen, die in redelijkheid kunnen worden
voorzien", zooals de Lib. Unie schrijft
dan de invoering van persoonlijken dienst
plicht zonder meer. Maar Oorlog (en Ma
rine) denkt niet daaraan. Oorlog neemt
wat het krijgen kan, wat het past. De
afschaffing der plaatsvervanging nu, en
langzamerhand, geleidelijk, zoo ging het
steeds, meer manschappen, meer
fortificaties, meer schepen, meer geld, natuurlijk
zonder dat ons zelfstandig volksbestaan
bij een ernstig gemeenden aanval van
Duitschland ook maar iets langer ge
waarborgd zal zijn. Zoo gaan wij, met
de invoering van persoonlijken dienstplicht
zonder bezuiniging, zonder verandering van
stelsel, ongemerkt verder den weg van het
militairisme op; en wel wetende, hoe bij
afwezigheid van dwang, noch bezuinigin
gen, noch een anti-militairistische leger
hervorming van onze oorlogsministers te
verkrijgen zijn, hebben wij den
vooruitstrevenden toegeroepen: loopt niet in de op
gezette fuik! Niet eerst de afschaffing der
plaatsvervanging en dan de hervormingen
en bezuinigingen, maar die laatsten en |
de eerste te samen: «tegelijk overste
ken" zij uw eisch.
Zoo schreven wij in verband met het
optreden van dit Kabinet en het zitting
hebben van deze Kamer, beide als voor
standers van sociale hervormings-politiek.
Want het is de moeite waard eens ter
dege te overwegen wat er nu eigenlijk in
onze sociale hervormingswereld in gang is.
Allereerst behoud van Oorlog en Marine,
voor een onbeperkt aantal jaren, op de
oude wijs met nog STIJGENDE budgetten.
Vervolgens: leerplicht zonder een zweem
van berekening der kosten.
Hoe veel mülioen, van staat, gemeenten
en particulieren zal hij vorderen voor scho
lenbouw, voor onderwijzers, voor vergoe
ding aan ouders die de verdiensten hun
ner kinderen niet kunnen missen, voor
kindervoeding en kleeding, voor bijdragen
aan het bijzonder onderwijs, opdat dit niet
naast het openbaar onderwijs in ongun
stiger conditie kome enz. enz.
Oorlog vraagt, meer, Marine vraagt meer,
de School vraagt meer ... en waar blijven
nu de sociale hervormingen, de twee groote
sociale hervormingen: de armenwet en de
pensioenwet, die natuurlijk, zullen zij iets
beteekenen, millioenen zullen eischen?
In de troonrede van Sept. j.l. heeft
Pierson duidelijk doen uitkomen, dat het
aan een herziening van het tarief toe was,
om geld te verkrijgen voor de toenemende
uitgaven. Van bezuiniging geen woord:
geen vermindering van kosten voor leger
en vloot, geen afschaffing van het volstrekt
overtollig Militair Huis, geen hervorming
en vereenvoudiging van middelbaar en
hooger onderwijs, geen opheffing van ge
zantschappen, geen verlaging van te hooge
salarissen,geen beperking van pensioneering
van vermogenden, geen einde aan onver
plichte uitkeeringen voor kerkelijke doel
einden ... m. a. w. een sociale wetgeving
in 't vooruitzicht gesteld met bestendiging
van de geheele dure, veel te dure,
ouderwetsche huishouding; wat is dit anders
dan een openbare beetnemerij? En nu
zouden de vooruitstrevenden.de radicalen, de
socialisten, de voorstanders van sociale her
vormingen onder de antirevolutionairen en
katholieken, bij de eerste gelegenheid, dat
zij met de twee departementen, die het
meeste geld verslinden in aanraking komen,
over persoonlijken dienstplicht kunnen han
delen, zonder tot conditio sine qua non
te stellen: hervorming va» leger en vloot
naar de wezenlijke behoefte van ons
miniatuurland, welks zelfstandig bestaan vol
strekt afhankelijk is van de machtsver
houdingen, die daar heerschen buiten de
grenzen.
* *
*
Dat de Standaard in 1897, toen zij met
de katholieken geen persoonlijken dienst
plicht vroeg, in oprechten stijl sprak, dienen
wij te gelooven, nu zij zelf het zegt, maar
hieruit behoeft nog niet te volgen, dat wij
«vuurwerk'' willen afsteken, of een «dood
geboren wetsontwerp in het Staatsblad''
wenschen te zetten; m. a. w. in onoprecltten
stijl handelen.
Wij verbergen geen atoom van onze
meening. Nuttig is, opdat het Ministerie
niet vóór de kroning valle, aanneming van
het wetsontwerp, maar meer dan nuttig,
noodig achten wij uitstel van het in wer
king treden der wet, totdat hervorming van
defensiestelsel, vloot en leger, tot stand
zullen zijn gekomen, en er over de bezui
nigingen daarbij aan te brengen niet lan
ger gesproken worde als... een praatje
voor de vaak. Het is ons doel niet om
in den martialen stijl van den Standaardons
uit te drukken: «een kanon, dat niet schie
ten kan, op den wal te zetten." Och, neen,
wie geeft er niets om het bedoelde kanon
fde persoonlijke dienstplicht) ook als het
wel zou kunnen schieten, onder dit
verdedigings- en legerstelsel; wie gelooft, dat
wij Nederlanders daarmee overwinningen
zouden kunnen behalen, thans ons ontzegd ;
en wie ziet niet in, dat dit zelfde kanonnetje,
als men onze legermannen er mee laat
schieten, vóór er orde in de vesting is ge
bracht, al weder meer geld zal vorderen
zonder nut? Op zich zelf heeft dat
kannonnetje al bitter weinig waarde. Maar het
verkrijgt beteekenis, het wordt iets meer
dan «vuurwerk," of «een doodgeboren ont
werp," wanneer zij, die gereed staan het aan
onze legermannen af te leveren, het be
geerde wapentje op zulk een wijs, onder
zulke voorwaarden hun aanbieden, dat zelfs
een departement, zoo onleerzaam als dat
van Oorlog o? Marine, tot het besef komt:
het moet uit zijn met de dolle eischen
voor leger en vloot.
Wij schrijven dit als voorstanders van
de zoolang reeds beloofde sociale hervor
mingen, in de vaste overtuiging, dat van
al die hervormingen weinig of niets zal
terecht komen, wanneer er niet millioenen
worden uitgespaard op de oude huishou
ding, waarin Oorlog en Marine van alle
onnutte uitgaven het leeuwendeel vergen.
Geen Ministerie van Arbeid, zoo
broodnoodig; geen Ministerie van Handel en
Nijverheid zoo onmisbaar; geen Ministerie
van Landbouw ; drie Ministeries, die ten
algemeenen nutte tot groote uitgaven zouden
leiden; geen leerplicht met verschaffing van
de middelen om hem door te voeren; geen
behoorlijk consulaatwezen, geen staatssteun
voor landbouw, handel, nijverheid en scheep
vaart, waar ze onontbeerlijk moeten heeten;
geen doeltreffende bestrijding van drank
misbruik, zóodat de opbrengst van den
accijns zou kunnen dalen; geen zorg voor
de verwaarloosden, die tonnen zou kosten;
geen verzekering van een menschwaardig
bestaan aan oudgedienden, aan armen, inva
liden ; tientallen van zaken en voorzienin
gen afwezig, omdat er geen geld voor is,
in ons land waar slechts geringe welvaart
heerscht, maar waar de oude staatshuis
houding wordt voortgezet op den ouden
weelderigen voet met een oorlogsbudget
van bijna 40 millioen!
Onder zulke omstandigheden eenvoudig
te redeneeren over persoonlijken dienst
plicht, als wist men niet, dat leger en
vloot, zonder of met persoonlijken dienst
plicht, de ontwikkeling der natie op jam
merlijke wijs tegenhouden, ziedaar in onze
oogen verraad aan de hoogste belangen
des volks. Daaraan doen wij, in den meest
oprechten stijl gesproken, uit vaderlands
liefde niet mee.
Interventie ?
Men behoeft waarlijk niet te klagen,
dat men van den oorlog tusschen Spanje
en de Vereenigde Staten niets merkt.
Nog vóór dat eene ernstige botsing had
plaats gehad, heeft de noodlottige invloed
van den oorlog zich, ook buiten de recht
streeks betrokken landen, pijnlijk doen
gevoelen. Van alle zijden komen berichten
over stijging van den prijs der eerste levens
behoeften. In Frankrijk keeren de
oppositiebladen zich met verdubbelde felheid tegen
den protectionistischen minister-president,
dien zij Méline laffameur noemen, en
eischen afschaffing of althans vermindering
van de invoerrechten op granen. In Duitsch
land verkeeren de agrariërs in doodsangst,
dat men een eind zal maken aan hunne
bevoorrechting, die reeds in gewone tijden
het brood voor het volk noodeloos duur
maakt. In Italië, waar het weerstandsver
mogen zooveel geringer is en de sociale
nooden zich sterker dan in vele andere
landen doen gevoelen, zijn op tal van
plaatsen oproeren uitgebarsten. Dat Spanje
financieel in den meest benarden toestand
verkeert, is voor iedereen duidelijk. Maar
ook zijn rijke tegenstander toont zich in
sommige opzichten niet op zijn gemak,
getuige het fantastische (gelukkig weer
opgegeven) plan om de tonneiigelden voor
de in Amerikaansche havens binnenval
lende vreemde schepen zóó te verhoogen,
dat de kosten van den oorlog eigenlijk
door de neutrale mogendheden zouden
worden gedragen.
En nu is ook de ernstige botsing
nietuitgebleven. De vernietigende nederlaag,
aan het Spaansche eskader van de
Philippijnen toegebracht, de overgave van Manilla
waardoor de geheele Archipel in de macht
der Amerikanen komt, zijn feiten wier
beteekenis moeielijk kan worden onderschat.
Alle twijfel aan de inferioriteit der
Spaansche marine, zoowel wat de bewa
pening als wat de leiding betreft, is weg
genomen. Voor Spanje is het dringend
gewenscht, een einde aan den oorlog te
maken, zoodra het dit met goed fatsoen
kan doen.
Met goed fatsoen ... Dat is geen geringe
moeielijkheid na al de trotsche en hoog
hartige verklaringen, door Spanje over de
onafwijsbare eischen zijner nationale eer
afgelegd. In gewone tijden is die nationale
eer een vrij rekbaar begrip. De Daily News
herinnert niet te onpas, hoe Cuba en ver
schillende andere Spaansche bezittingen
in 1S37 door verkoop bijna in handen
van Frankrijk waren gekomen. Spanje was
weer eens in geldnood, en koningin
Christina trad in onderhandeling met Louis
Philippe om Cuba te verkoopen, en daarbij
nog enkele andere koloniën. Over den prijs
van Cuba werd men het eens, over dien
van Portorico ook, maar niet over de
Philippijnen. De koop stuitte af op een
verschil van enkele honderdduizende^esefas.
En nu valt er over den koop van de
Philippijnen althans niet veel meer te
redeneeren. Het Engelsche spreekwoord
zegt: possession is nine points of the law.
Die negen punten van de tien hebben de
Amerikanen door hun stoutmoedigen en
gelukkigen aanval gewonnen. Maar het
tiende punt zullen zij niet gemakkelijk
krijgen. De Philippijnen vallen ontegen
zeggelijk buiten de spheer van de
Monroeleer. Zij liggen tusschen onze Oostindische
bezittingen (de Frankfurter Zeitung spreekt
gemakshalve, maar minder juist van »het
Engelsche Borneo"), Japan en China, voor
welk laatste men tegenwoordig «Engeland,
Rusland, Frankrijk en Duitschland" moet
lezen. Daar zullen de Europeesche groote
mogendheden hoogst ongaarne een Ame
rikaan sche kolonie zien vestigen, en een
«staat" of een »territory" kan men van de
Philippijnen toch moeielijk maken. Het
voorstel is ook al gedaan natuurlijk
van volkomen onverantwoordelijke zijde
dat de Vereenigde Staten, als het na sta
king der vijandelijkheden tot eene defini
tieve regeling van den toestand komt, de
Philippijnen zouden «pachten" (gelijk de
Duitschers Kiao-Tchau) in ruil voor de
vrijlating van Cuba. En een andere
vindingrijke geest heeft voorgesteld, dat
de Vereenigde Staten de Philippijnen zou
den afstaan aan Engeland, in ruil voor
Jamaica en de Bermuden, die wél in het
kader van de Monroe-aspiratiën passen.
Voorts zijn er nog geleerden, die ex cathedra,
beslissen: Cuba is het casus belli, en daar
om mogen de Amerikanen in geen geval
de Philippijnen houden. Het eenvoudigst
en ook het meest praktisch is zeker het
advies van een paar Amerikaansche bladen,
om de Philippijnen te behouden als onder
pand voor het nakomen der aan Spanje,
bij het sluiten van een vrede op te leggen
verplichtingen. Zulk een »provisorium"
verontschuldigt veel; dat hebben de
Engelschen in Egypte bewezen.
Zoo ooit, dan is hier het geval voor
een vriendschappelijke interventie van de
mogendheden gegeven. Heel voorzichtig
natuurlijk: willen de Vereenigde Staten
eerst nog het plan uitvoeren om de
Spaansche vloot, op weg van de
KaapVerdische eilanden naar West-Indië, op te
vangen en even grondig te vernietigen als
het eskader in de Oost-Indische wateren,
dan moet men dat kalm afwachten. De
Temps heeft dit al zeer duidelijk uitge
sproken: «Ongetwijfeld koestert niemand
het hersenschimmig en hoogst bedenkelijk
verlangen, om aan een der beide partijen
on bescheidenlijk en voorbarig eene
tusschenkomst op te dringen of zelfs maar aan te
bieden, welke al haar nut zou verliezen
en een bepaald schadelijk karakter zou
aannemen, als zij niet gevraagd en van
harte aangenomen was." Zeer juist. En
daarom is het niet onchristelijk, den
Spanjaarden eene tweede nederlaag toe
te wenschen, als zij aan deze eerste nog
niet genoeg hebben. Want het verzoek
om tusschenkomst moet van de verliezende
partij uitgaan, en is dit verzoek eens gedaan,
dan kan uit veel kwaads nog goeds worden
geboren. Wij hebben te veel vertrouwen
in het gezond verstand der burgers van
de Vereenigde Staten om niet te gelooven,
dat zij zelven terugdeinzen voor een
langdurigen oorlog met eene Europessche
mogendheid, die hen zou blootstellen aan
de blijvende gevaren van het militarisme,
dat helaas het weinig benijdbaar erfdeel
is van de Oude Wereld!
iimiiimiiiMitiiHiiiiiiiiiiiHaiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMi
Het feest van den arbeid. De l\amers
van arbeid.
Acht uren werken,
Acht uren vrij,
Acht uren rusten,
En meer loon er bij.
Zóó zongen de mannen der grootsche
mei beweging in Gent, in Brussel, in België.
Buitengewoon groot was aldaar de beweging.
Het meifeest van den arbeid in Gent was
n groote triomf. Het dagblad Vooruit,
het orgaan der belgische werkliedenpartij,
juicht en jubelt in vergroot formaat als
blijvend bewijs van den vooruitgang van
het rijk van koning Arbeid.
Arbeid is voornaam. Arbeid adelt,
al laat het volkje stout daarop volgen:
maar de adel arbeidt niet.
Toch erkent, verklaart, bewijst het we
tenschappelijk onderzoek de voornaamheid
van den arbeid : de bron van allen rijkdom,
van al het bestaande kapitaal dat slechts
door die altijd wellende bron in stand
gehouden kan worden.
Wie op zulke groote verdiensten voor land
en volk wijzen kan, wie op een zoo afdoende
wijze zijn hoogen adel toont, dien mag,
dien behoort een feest gewijd te worden.
Samenkomsten, die opwekken ten goede,
die prikkelen tot het streven naar hooger
sociaal niveau, naar ordening, regeling in
den door koning Arbeid geadelden zin,
bijeenkomsten van mannen en vrouwen, die
willen medearbeiden aan de voorbereiding
van het groote konink-, keizer-wereldrijk,
waarin Arbeid regeert, de menschen naar
hun arbeid beloont en waardeert, alle niets
doeners negeert, zieken en ouden eert
zulke vergaderingen wekken bij velen een
toenemende mate belangstelling.
Zij verleiden telkens om in den spiegel
van het verleden, vroegere perioden van
de economische worsteling ons voor pogen
te stellen en gelukkig hij, wiens vergelijking
van het voorheen en thans tot een bevre
digende uitkomst leidt. Zóó kunnen, zoo
zullen er velen zijn.