Historisch Archief 1877-1940
No, 1089
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
beslaan zy, in het 160 paneelen en doeken
omvattend kataloog, niet meer dan 18 nummers,
wat zeker veel te weinig is, om de niet meer
dan 78 werken van oude Hollanse en Vlaamse
meesters, en ook hieronder zyn stukken van
zeer grote waarde, zo geheel en al in de
schaduw te stellen. Overigens, ook van meer
dan n niet tot de Franse school behorend
modern artiest bezat de heer Kums werkelike
juwelen, om er slechts enige te noemen, van
Alma Tadema, Alfred Stevens, Dyckmans, en
vooral Hendrik Leys.
Ik stel my voor, in het bestek van een
tweetal kolommen, een overzicht te geven van
het allerbeste, dat, in de aanstaande veiling,
de liefhebbers van alle landen elkander
zullen betwisten.
De 18 Franse schilderyen zyn, als n
geheel beschouwd, weinig minder dan een kort
begrip van de ontwikkeling van de Franse
schilderkunst van 1830 tot Manet. Derompntiese
school is hier vertegenwoordigd door A. J.
Decamps, T. V. E. Delacroix, J. L. A. T.
Gèricault, Fromentin en N. V. Diaz de la
Pena; de realisties-impressionistiese land
schapschildering door Corot, Dupré, Rousseau,
Troyon en Millet.
Van Decamps bezat de heer Kums twee
werken, »Le Bachi-Bouzouck" en «La Chasse
au Sanglier", parelen van koloriet beide,
het tweede echter oneindig merkwaardiger van
opvatting. Het «Passage d'un Guéau Maroc",
van Delacroix, mag gerust meegerekend onder
de volmaakste scheppingen van deze heel
grote. Mag er op de tekening van sommige
fieguren al iets zijn af te dingen, de kleur
is zulk een lust voor de ogen, de verlichting
zo eigenaardig fantasties, de viezie zo vol
woeste, wilde poëzie, dat zelfs grote Franse
muzea, die voorzeker de gelegenheid niet
zullen laten ontsnappen om zulk een
chefd'oeuvre te bezitten, er zeker weinige van
groter betekenis bevatten.
Een even kapietaal stuk is »Le Pays la Soif"
van Fromentin. Van geen ander schilder is
mij ook maar n werk bekend, waarin het
verschrikkelike, hoog tragiese van het leven
in de Afriekaanse zandwoestijnen, met zulke
alles overtreffende epiese kracht is weergegeven.
Men huivert letterlik by' het aanschouwen van
die onder een loden hemel als platgelegde
vlakte, bezaaid met half bedolven lijken van
paarden, kamelen en mensen. De «Cuirassier
a. cheval" van Gèricault haalt het zeker niet
by wat b.v. het Louvre van deze artiest te
bewonderen geeft, doch welk een kleine
schat van kunst zijn weer niet deze drie kleine
doekjes van Diaz, «L'Horoscope", »Le Mal
fice", «Les Gorges d'Apremont", waarvan
vooral de twee laatste door al de eigenschappen
van sombere poëzie, eigenaardig chiaroscuro
en warm-diep koloriet van deze zeer vreemde
meester uitblinken !
Het is, alsof de landschapschilders, waarover
ik nu zal spreken, de werken, die de heer Kums
van hen bezat, opzettelik voor hem geschilderd
hadden, met geen ander doel dan het karak
teristiekste van hun eigen talent zo intensief
mogelik te doen uitkomen. Helder, maagdelik
en idillies fijn is «Le Matin" van Corot, een
impressie van het gemoed veel meer dan van
het uitwendige oog van de schilder, irreëel
bijna, en toch hoe waar ! Veel meer solied,
veel meer naar de stoffelike werkelikheid
gedaan, toch niet minder diep gevoejd tevens,
»Le Soleil couchant" van Dupré, dat ons een
lucht te bewonderen geeft, welke men niet
meer vergeet. Van Rousseau zijn hier twee
stukken, «Mare h Barbizon" en «LePontd'Islie",
ontegenzeggelik beide uit de allerbeste ty'd
van de meester; van Millet een, »La Portense
d'Eau", by'na primietief van gevoel, uiterst
eenvoudig, haast aarzelend, zoekend gedaan,
onder duizend dadelik herkenbaar voor een<
werk van de lieve, grote dichter van »Het
Angelus".
Van Franse zijde moeten daarna, buiten
twee goede Troyon's, noch vermeld een, in
dit vry' weinig simpatieke soort, aardige kleine
«Fumeur blanc" van Meissonnier, een
verdienstelike »Vue d'une Mosquée" van Géröme,
en een biezonder mooi «Paysage italien", vol
styl van lynen en krachtig van kleur, van
Marilhat.
Onder de moderne Vlamingen noem ik Madou
met 3, Ferd. de Braekeleer, met l, Clays,
met l, Gallait met l, Dijckraans met l, Willems
met 2, doch liefst van al A. Stevens met
2 en Leys met 4 werken.
Zal geen Belgies muzeum, het Antwerpse
bij voorkeur, deze laatste aankopen ? Zij
herinneren aan de vier duidelik onderscheiden,
ofschoon zo bij uitstek logies uit elkaar voort
komende manieren van Leys na zyn eerste,
ultraromantiese tijd.
Vooral »De Magistraten van Antwerpen" en
«Gretchen'' en, ten andere, niet minder «De
Sienagoog", zijn merkwaardig. Met zijn be
roemde muurschilderingen op het Antwerpse
Stadhuis behoren zij tot zyn beste werken.
Onder de niet-Vlaamse ouderen en modernen
zyn te noemen Watteau, Salvator Rosa, Lancret,
Goya, Velasquez, Gabriel, Jongkind, vooral
Alma Tadema. Het kleine stuk, »In de Villa
Aldobrandini te Rome" van deze laatste,
weegt op tegsn vele heel wat grotere uit zijn
laatste tijd.
Eindelik de oude Hollanders en Vlamingen.
Ik zal niet zeggen, dat al de 78 nummers
van gely'ke waarde zouden zijn; weinigen
echter zyn slechts van middelmatige, een
twaalftal van meer dan gewone waarde.
De Vóór-Rubenianen zyn niet talryk: een
«Kalvarieberg", naar mijn mening ten onrechte.
toegeschreven aan Memlinc, veel meer het
werk van Van der Weyden of Bouts, en een
P. Breughel de oude, «Vlaams spreekwoord".
Wat Kums van Rubens, Jordaens, van Dy'ck
bezat, bly'ft zeker, op n uitzondering na,
een portret van eerstgenoemde, dat van Grotius,
beneden zeer veel, dat onze Belgiese galery'en en
kerken bevatten. Ik meen my echter niet te ver
gissen, als ik a«g, dat noch te Brussel, noch te
Antwerpen, of het moet dan zijn in de verza
meling van de heer Edm. Huyberechts, even
verdienstelike stukjes van Teniers, en wellicht
mag ik ook zeggen van Craesbeek en Brouwer
te zien zyn, als wat het kataloog vermeldt
van deze meesters. Zeer was het te betreuren,
zo »De be;de Huttekens" en »Antonius'
Tentasie" van Teniers de Jonge nu voor
ons land moesten verloren gaan.
Hetzelfde zeg ik met nadruk van «Baccnus'
Maal", door Marten de Vos, van wie wij juist
niet veel eerste rangswerk in Belgiërijk zijn.
Dit epos van gulzigheid, een juweel van kleur,
overigens, moest ook voor het Antwerps
Muzeum worden aangekocht.
De merkwaardigste Hollandse schilderyen
zijn van Rembrandt, Hals, Hondecoeter,
Hobbema, Maes, van der Meer van Delft,
Paul Potter.
Rembrandt's «Zelfportret" in Armeniese
klederdracht schijnt mij een werk uit de tijd,
toen ook zijn «Staalmeesters" voltooid werden.
Links, bovenaan, leest men echter : Rembrandt
f1641. Grootte 7 O'/g bij 50i/s.
Een stukje van Metzu is interessant, omdat
het heel wat minder doorgevoerd, ja, wezenlik
breder en losser gedaan is dan de gewone
schilderijen van deze fijnschilder, Het stelt
de meester en zijn echtgenote voor.
»Het sobere Maal" van Maes en »De Bab
belkousen van Broek in Waterland" van van
der Meer zijn ook mooi.
Daar het bestek, waarover ik mag beschikken,
my niet toelaat, noch over meer andere werken
uit te weiden, verwijs ik, ten slotte, naar hat
ly'vige, door de uitgever van «De Vlaamse
School", Buschmann, net gedrukt kataloog,
waarvoor Max Rooses een voorwoord schreef,
en waarin een groot aantal welgeslaagde
reproduksies van de beste schilderyen voor
komen.
De veiling heeft plaats onder de leiding van
de heer M. E. Le Roy, ekspert te Parys,
by'gestaan door drie Belgiese ambtgenoten.
De verzameling zal toegankelik zijn voor
het publiek de 16 Mei a.s.
POL DE MONT.
BOEKAANKONDIGING.
De Vorstinnen van het Huis Oranje-Nassau,
geschetst JOIIANNA W. A. NUBER en L. DB NEVE
(LouiSE R. B.) Met talryke portretten naar
beroemde meesters en het portret van H. M.
Koningin Wilhelmina, geëtst door P. J.
Arendzen. Vignetten en tekstversieringen van T.
van der Laars. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink.
Deze uitgave, die tegen de Kroningsfeesten
eene welkome gave zal worden, is breed en
flink opgezet. Mej. Nuber bespreekt de Vor
stinnen uit het Stadhouderlijk tydperk. Mej.
de Neve begint hare taak met de
leve»sbeschryving van de gemalin van onzen eersten
Koning. De talrijke portretten, ten deele
naar beroemde meesters, zijn bijeengebracht
op aanwijzing van den heer E. W. Moes.
Tegelyk met deze aflevering, die
biographieën bevat van Juliana van Stolberg, Anna
van Egmont, Anna van Saksen, Maria van
Oranje en Cnarlotte van Bourbon, is de als
premie aan het werk toegevoegde ets van
Arendzen verschenen.
iimiiiliiimiiiiii
IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIUIIIinilllMIIIIMIIIIIIIinillllll
De Fransclie Colleges.
In Frankryks gastvrye hoofdstad, waar kos
teloos zooveel voor allen openstaat, kan 'men,
zonder voorafgaande besprekingen of
ty'droovende bezoeken, zich zoo maar neer laten
vallen op de banken van zalen en
amphitheaters der Sorbonne of van het College
de France, waar Fransche professoren met
zeldzame sierlrjkheid van vormen in de
zoetvloeiendste of puntigste taal, die men zich denken
kan, pareltjes doen schitteren en verborgen
diamanten opdelven eener taal- en letterkunde,
die zy van ganscher harte liefhebben en waar
aan zy hun leven wyden.
In de voorzalen der Pary'sche Universiteits
gebouwen hangen lange ly'sten der cours, maar
het best helpt men zich door even binnen te
wippen bij Larousse, Rue des Ecoles tegenover
de Sorbonne, of wel by een ander boekhande
laar, en daar voor 20 centimes een volledig
programma te koopen der verschillende Col
leges en Ecoles, die samen het fictieve lichaam
vormen, dat Universitéde Paris wordt genaamd.
'cis hier mijn plan niet te spreken over
meer speciale inrichtingen van ouderwy's, zoo
als l'Êcole des Hautes Etudes", L'école des
ChartJs", nu ook onder het dak der Sorbonne
gehuisvest; Ie Muséum d'Histoire Naturelle of
wel: la Facultédes Sciences aan de Sorbonne.
Ik denk slechts aan de litterair ontwikkelden,
die by een kort bezoek aan Pary's wat goede
conférenciers willen hooren. Zy die geregeld
willen studeeren by een langer verblijf wenden
zich tot Le com'téde Patronage des Etudiants
Etrangers aan de Sorbonnes, gaarne tot huip
en inlichtingen bereid. Een blik op dat lijstje
toont, dat de keus overvloedig is en vaak
lastig te maken, en had men te Pary's niets
anders te doen, men zou in de Rue des Ecoles
zy'n dagen kunnen doorbrengen.
Aan het College de France zijn alle conf
rences en cours publiek; bijzander aanbeve
lenswaardig zijn die. van D, schanel en den
eerwaardigen Réville, in Holland nog welbekend.
Aan de Sorbonne zijn slechts enkele cours
fermés; het zijn bepaald les cours des
travailleurs", zij die zelf niet geregeld werken zullen
er weinig baat hebben; doch is dit hun voor
nemen en hebben zij op een of andere wijze
al eens ernstig gewerkt, dan is zondjr
moeite eene introductie verkrijgbaar, behalve
voor die van Larroumet en Faguet, daar deze
zoo bezet zy'n, dat alleen Fransche studenten
worden toegelaten. Maar men kan komen op
die van Brunot, die opgaat in de grammaire
van Vaugelas en die .van zijn voorgangers en
en navolgers en die er hoogst boeiend over
spreekt, en op die van Petit de Julevüle, die
het Chanson de Roland of eenige andere oude
teksten vertolkt en verklaart. En zulke lessen
worden gewoonlijk gevolgd door eene les door
een der leerlingen gegeven; een verklaring van
een stuk proza of poëzie uit eene vroegere
eeuw; eene voordracht van jonge mannen,
waarvan velen beloven goede redenaars te
worden. Bij beide professoren echter was het
belangrijkste nog de repliek van den leermees
ter; zoo fijn critiseerend, door het plaatsen
van enkele lichtpuntjes vaak een geheel ande
ren aanblik gevend aan wat goed bedoeld,
doch wat vaag en saai was, en voor alles zoo
zeldzaam welwillend. Ik was getroffen door de
oprechte vreugde van beide heeren, wanneer
een hunner leerlingen met iets goeds voor den
dag kwam ; hun vriendelijke gelukwenschen en
aanmoedigingen moeten de jonge studenten
heerlyk hebben opgemonterd.
De conférences der Sorbonne die voor vreem
delingen het meeste belang kunnen hebben,
zy'n zeker die van Aulard en Denis (Geschie
denis) die van Petit de Juleville (Tooneel der
Middeleeuwen, hiervan maakt hy' ten minste
zyn hoofdstudie); die van Gebhart, die zoo
heerlijk van Dante en Petrarca spreekt en ons
alle waarde van Rabelais doet kennen en
die van Bontroux, waar de litteraire ana'yse
haast philosophie wordt.
Ik heb de twee meest bekende conférenciers,
de heeren Faguet en Larroumet nog niet ge
noemd, omdat ik by hen wat langer wilde
stilstaan.
Emile Faguet, de gevreesde criticus, aan
niemand, die wat van Fransche litteratuur
afweet, onbekend, is de amusantste conférencier
dien ik ken. Hij tintelt van geest en leven
digheid ; zyn scherp, hoog stemmetje dringt
fijn, maar diep door, even als zijn critiek; zy'ne
gestes, druk en overvloedig, zijn
allervermakelykst, en zyn geheele cours is een ensemble
van diepte, fijn.3 analyse en sinceriteit. Want
hy draagt ze in zijn hart, die mannen -uit
Frankryks gouden eeuw, als Molière en Boileau,
maar vooral den goeden La Fontaine", dien hy
zeker graag tot vriend gehad zou hebben en
aan wien hij verleden jaar een geheel
semestre wijdde.
De achttiende eeuw is hem zeldzaam on
sympathiek ; ik heb hem daarover nooit gehoord.
De cours van Larroumet zijn echt acad
mique", concentreerend, helder, duidelijk, me
thodisch, doch, zoo ze niet de originaliteit
hebben der gemimeerde monologen van Faguet,
het imprévu komt hier toch op eene andere
wijze.
De colleges van Larroumet zijn bij uitstek
die der «chahuts". Verleden jaar heb ik zoo'n
feestelijkheid bygewoond; niemand wist waarom
ze eigenlijk gegeven werd en toch ze was.
We hadden een uur reeds verloren, want
Larroumet est Ie conférencier cheri de tous et
des dames par excellence, en als men een
plaatsje wil veroveren voor een cours die om
vier uur begint, moet men om drie uur in de
cour der Sorbonne zijn pour faire la queue".
Is men een half uurtje en retard, dan is
de hoop op eene mooie plaats verkeken en
men ziet in de Rue des Ecoles eene file van
rijtuigen, waaronder vele »voitures demaitre".
Om half vier worden de deuren van het
amphithéatre provisoire geopend en ieder ver
dringt zich.
Ik was zoo gelukkig een goed plaatsje te
veroveren dien middag.
Eene zeldzarcs spanning!
Beneden in de zaal, achter eene balustrade,
de studenten van Larroumet; boven aan een
bende andere studenten, toekomstige »pasteurs
et magistrats" en tusschen beide benden, over
het «public bénévole" heen, dat de midden
ruimte der zaal vulde, een onophoudelijk ge
roep van scheldwoorden als: Chapeau, chapeau !
voyou! voyou!" enz.
Eene dergelijke rumoerigheid, hoewel dit
maal heel erg, was niet zoo ongewoon, maar
zeer ongewoon was het, dat de heeren niet
ophielden toen de conciërge verscheen met het
traditioneele glaasje suikerwater en zelfs niet
toen de professeur zijn plaats innam en zeide:
«La dercière fois je vous ai parléde Mairet,
je passéa Rotrou". Van het boveneinde der
zaal kwam een storm van hoogst twijfelachtige
applaudissementen: Bravo Gustave! Bravo
Gustave! (zoo heet de heer Larroumet de son
petit nom) gevolgd door het weinig vleiende:
«Conepuez Larroumet! Conspuez Larroumet" etc.
De litteraire studenten wilden het opnemen
voor hun leermeester en riepen na&r boven:
Chapeau, chapeau! Voyou! Voyou!'' terwijl
een slank, donker jongmensch opstond en gilde:
Voila qui va faire les magistrats !"
Monbieur Gustave had het zeldzaam druk,
want by' moest zyn te ijverige discipelen in
bedwang houden, zijn waardigheid bewaren
tegenover de woelige indringers en bovendien
de inspiratie doen opkomen, die hem door
zedelyk overwicht den storm zou doen bezweren.
De inspiratie kwam echter niet; hij liet
daarom maar Monsieur Ie Secrétaire roepen,
die verscheen met een gegaloneerdea conciërge
maar beiden stonden er machteloos by en mït
de hand in 't haar. De hoogleeraar wist er
niets beters op, dan te verklaren, dat hij heen
ging en dat bij een volgende conférence ie Ier
van een kaart voorzien moest zijn. En die
volgende keer, en alle volgende keeren was j
het weer volmaakt rustig en kalm. j
Op straat waren een vijftigtal poli'ieagenten
toodig om de woelwaters in bedwang te houden.
Het publiek, vrij wel verschrikt, kwam met
moeite uit de zaal en ik hoorde eene dame
die tot hare vriendin zeide: Volla deux heures
de perdues; nous n'avons rien entendu !"
En waarom dit alles ? Kiemand wist me
een goeden uitleg te geven; de beste leek me
dat het was: Un peut canüival Kiticipé." Un
petit carnaval!" Ach! de Franschen geven er
zoovele en de studenten helaas niet alleen.
(Slot volgt.) VOÏAGEUSE.
iiiiiiiiiiiniiHiiiiuniMiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiHiininuHiiiiiiiiiii
Zomerjaponnen. Spoorwegcommissie
voor dienstmeisjes. Vrouwen bij de
posterijen in Zweden, Vogelmoord.
Voor dezen zomer zullen buiten door jonge
meisjes en jonge vrouwen weer veel luchtige
japonnen gedragen worden, ongevoerd, zonder
baleinen, gemakkelijk te wasschen en te strij
ken. Zij komen, als men ze zelf maakt, niet
duurder dan vijf of zes gulden; toiledeVichy
van l meter breed kost l franc de meter,
men vindt het in alle kleuren en dessins, rose,
lichtblauw, lichtgroen, mauve, citroen; maar
ook andere stoffen, organdi, linon, zephyr,
indienre, neteldoek, piqué, linnen worden
ervoor gebruikt.
Corsage en rok worden beide op een cein- ]
tuur van dezelfde stof gemonteerd, dat ze
vereenigt; het corsage heeft blousevorm, de
rok is ongevoerd, maar goed geknipt; een
ceinture corselet van lint. op drie baleinen
gezet, (een in den rug, een aan iederen kant
van de sluiting) geeft vorm aan het costuum.
De vorm en coupe van den rok verschilt
naar de stof. Heeft men zware stoften, piqué,
coutil, drill, toile de Vichy, dan bebtaat de
rok uit vijf hanen; iedere naad vereenigt een
recht en een schuin geknipt stuk, opdat de
rok bij het wasschen niet uit den vorm raakt;
de wijdte is t 2.~) a 5 meter. Van deze stoften
kan men ook den rok met den »volant taille
en forme'1 maken, dien de mode eischt
Van lichte stoften, linon, liatist, neteldoek,
is het beter den rok rond geknipt te nemen,
zonder andere naden dan die noodig zijn om
van stoften van GO a hO centimeters het vier
kante stuk van '2 meter 40 a 2 meter '25 te
krijgen, waarop het patroon geplaatst wordt.
Men kan die lichte stott'en ook met drie volants
nemen, iederen volant met entredeux en kant
omzoomd.
Corsage en rok op n ceintuur vast te
maken is aan te raden, omdat dan de zwaarte
van den rok het corsage belet op te trekken.
Wil men het corsage wat versieren, dan is
voering allicht noodig, maar deze kan wel zoo
aangebracht worden, dat zij aan n kant
open is, en dus het wasschen en strijken niet
verhindert. Ook in het benedengedeelte der
mouwen, die dezen zomer weer alle lang zijn,
wordt voering genomen, maar slechts aan n
kant gehecht.
Te Berlijn heeft zich in het belang van
onervaren dienstmeisjes eene
»Bahnhofskommission" gevormd, die aan de statiors
dienst zal doen. Men berekent dat jaarlijks
40 a. 50,000 dienstmeisjes van het platteland
of uit de kleinere steden naar Berlijn komen;
vele van haar zijn volkomen vreemd, worden
niet afgehaald en zijn een welkome prooi
voor dieven of erger. Onlangs kwam aan het
licht, dat de ambtenaren van een tak van
vervoer prospectussen hadden gekregen van
eene zeer slecht befaamde «besteedster",
waarbij hun 3 mark beloofd werden voor ieder
meisje dat zij aan haar adres afl:verden. De
dames van de Bahnhofskommission nu hebben
zich verbonden, naar de stations te gaan, met
een witten band om den arm, waarop »Fürsorge
für die weibliche Jugend", en aan wie het
mocht verlangen, hulp en steun te geven. Het
spreekt van zelf dat zij niet aan alle trainen
staan; de groofe aanvoer is met de trimesters ;
zij gaan dus van 30 December tot 3 Januari,
van 30 Maart tot 3 April, enz. er heen, door
de vereeniging met alle inlichtingen, benevens
perronkaarten voorzien. Zij weten de adressen
voor logies, voor betrouwbare
dienstbodenbureaux, en staan in verbinding met de
Müichen- en Jungfrauenheime, die overal door
de stad verspreid zijn. Ook wordt aan de
dienstmeisjes dan gezegd, waar de
Sonntagsvereine zitting houden, en aan welke adressen
zij zich kunnen wenden om raad en voor
lichting in moeielijke gevallen.
Eene moeielijkheid is nog, te maken dat in
alle provincicsteden en op het land die maat
regelen voldoende bekend worden, zoodat de
meisjes, meest erg dom en onervaren, want
juist voor deze moet het dienen, weten waar
heen zy zich te w«nden hebben. Het bureau
is Borsigstrasse 5 te Berlijn.
Een zeer belangrijk rapport over vrouwen
arbeid is door de directie der posterijen in
Zweden aan de regeering uitgebracht, vooral
belangrijk omdat het over een enorm personeel
en een langen tijd loopt.
Bij de posterijen in Zweden zijn op dit
oogenblik 401 vrouwen aangesteld, van welke
235 directrices van tweede klasse postkantoren
zijn. Zij ontvangen een vast salaris van hoog
stens GOO kronen en 2 percent van alle ont
vangsten. De overige 106 zijn bij postkantoren
1ste klasse aangesteld en wel 2 als directrice
of postmeesteres, 20 als expeditrices, en 144
als surnumeraires. De twee eersten ontvangen
1800 kronen tractement (12(i() gulden) dat na
5 en 10 jaar telkens met 400 kronen ver
meerderd wordt, en ongeveer 700 kronen
emolumenten. De postexpeditrices hebben 1GOO
kronen, twee vermeerderingen van 400 kronen,
en 300 kronen emolumenten. De surnumeraires
krijgen 750 tot 1350 kronen.
Over het algemeen houdt de administratie
het werk van vrouwelijke en mannelijke be
ambten wat qualiteit betreft voor gelijk in
waarde; alleen is opgemerkt dat de dames
zoolang zij jong zijn, de betrekking wat meer
als bijzaak of overgang beschouwen en er dus
niet zooveel belangstelling voor hebben als de
mannen. Zij passen voorts niet voor het be
sturen van een groot personeel, en slechts bij
uitzondering kunnen zij nachtdienst verdragen.
Daarentegen hebben zij meer zin voor orde
en in latere jaren grootere toewijding dan de
mannen. Dit laatste maakt zo bijzonder ge
schikt voor pobtmeesteres, eene omstandigheid
die in zekere mate ook daarop berust, dat
de postmeesteressen in den regel geen ander
ambt bekleeden, terwijl de mannen meestal
slechts een paar uren daags aan hun be
trekking wijden.
(Deze laatste zin eischt verklaring. In
Zweden hebben de ambtenaren veel meer
vrijheid dan in andere Janden. Daar vele
ambtenaren, vooral in Stockholm, wegens het
dure leven met het tractement van n ambt
niet toekomen, wordt oogluikend toegestaan,
dat zij er verscheidene waarnemen, zelfs ver
scheiden regeeringsposten onder verschillende
departementen. Zij laten dan eenige door
plaatsvervangers vervullen, maar onder hun
verantwoordelijkheid; het bestuur is daarmede
tevreden, wanneer het ambt maar behoorlijk
wordt waargenomen, en in den regel ge
schiedt dat.)
In quantiteit is de arbeid door de vrouwen
geleverd, geringer dan die der mannen; reeds
in den beginne is dit het geval, en de hoe
veelheid neemt snel af, meestal reeds lang
voor het vijftigste jaar. Alleen bij dienst die
niet, zooals op de spoorwegkantoren,
physieke inspanning eischt, is het geleverde
dan voldoende.
De Zweedsche postadministratie heeft ten
gevolge der gemaakte ervaringen, geen plan
het vrouwelijk personeel uit te breiden.
Door den Bond ter bestryding van den
vogelmoord is eene circulaire aan leden en
vrienden verzonden, waarin onder anderen
het volgende gezegd wordt:
«Bedenk dat er in de laatste vijf en
twintig jaren meer dan drie duizend millioen
(3000.000.000) kolibries, parady'svogels enz.
als slachtoffers der mode gevallen zijn. Voor
Europa bedraagt de jaarly'ksche invoer ongeveer
honderd vijf en zeventig millioen (175 000.000)
stuks, cijfers om van te duizelen, hierby' zijn
dus niet eens de Europeesche vogels begrepen,
noch hun broedsel dat bij milliarden den
hongerdood is gestorven.
Onlangs gaf een Pary'sche firma aan een
groothandelaar een order van 20000 kwik
staartjes, een ander van 75000 roodstaartjes
en sijsjes.
Volgens de statistiek in Frankry'k bedraagt
de schade door den zinneloozen vogelmoord
aan den landbouw toegebracht jaarlijks eene
som van 4 a 500 millioen francs. En nu onze
inlandsche vogels ook al worden belaagd,
wordt het meer dan tijd aan deze afschuwe
lijke en schadelijke mode een einde te maken,
waartoe wij dringend uwe hulp inroepen.
Zelfs de kleinste gift is welkom. Gij doet er
een goed werk mee waarvoor wy u bij voor
baat in naam van onze gevederde vriendjes
hartelijk dank zeggen.
Giften of ingesloten inteekenbiljetten worden
gaarne in ontvangst Jgenomen door de secre
taresse-penningmeesteres, die daarvan ieder
jaar rekenschap zal geven in de dagbladen
of in een verslag wanneer de middelen dit
toelaten. Als lid kan men zich opgeven bij
de Bestuursleden, of een der mede-onder
geteekenden die den Bjnd bizonder wenschen
aan te bevelen."
De circulaire wordt mede onderteekend door:
mejuffrouw C. Alberdingk Thijm,
Rozengracht 2%, Amsterdam; den heer J. Beekman,
pres. van »0rnis", Groningen; den heer F. E.
Blaauw, Huize «Gooilust", 'sGraveland; me
vrouw Ermerins?Reijnvaan, Bazarstraat 12,
's Gravenhage; mejuffrouw S. Groshans,
K:inaalweg 43, Scheveningen; dr. C. Ilille Ilig
Lambers, predikant bij de Ned. Herv. Geia.
Venhuizen bij Hoorn; mevrouw van derHucht
Kerkhoven, hoofdredactrice van *Androcles'',
Surinamestraat 3G, 's Gravenhage; jhr. J. O. de
Jong van Beek en Donk, vice-president van
den N. B. Mij. van Landbouw, Kasteel te Beek
en Donk; de heer A. M. Jongkindt Coninck,
tuinbouwkundige, Cooieniuslaan, Naarden; ds
heer P. de Josselin de Jorg, kunstschilder,
«Geldersche Toreii", Dieren; mejuffrouw M.
Jungius, Kauaalweg 43, Scheveningen; dr. C.
Kerbert, directeur van het Koninklijk Zoölo
gisch Genootschap «Natura Artis Magistra",
Amsterdam; jhr. mr. R. A. Klerck, voorzitter
der Neder!. Vereeniging tot Bescherming van
Dieren, Paleisstraat 10, 's Gravenhage; me
juffrouw C. Ligtenberg, Nieuwe Gracht 27,
Haarlem; de heer H. Lovink, directeur dej
Kederlandsche Ileidemaatschappij. Utrecht;
jhr. F. L. Ortt, president van den
Antivivisectiebond, Balistraat 18, 's Gravenhage;
de heer M. J. Teunissen, Noordeinde 04-,
's Gravenhage; de heer Simon Versteeg, Nij
megen ; Pater A. Weijers, Mariaplaats, Utrecht;
mevrouw baronesse de Smeth van Alphen,
geb. baronesse du Tour van Bellinchave,
Prinsengracht 09, 's Gravenhage. Het bestuur;
Douairière de Jong van Beek en Donk, geb.
gravin Nahuys, kasteel te Beek en Donk;
mevrouw Goekoop. geb. de Jong van Beek en
Donk, Laan van Meerdervoort 55, 's Graven
hage; mevrouw Pompe van Meerdervoort, geb.
Pompe van Meerdervoort, villa «Etoile Polaire",
Nieuport-Bains; mejuffrouw C. R. van Eelde,
Catharijnesingel 57, Utrecht; mevrouw
Diepenbrock, geb. de Jong van Beek en Donk,
secretaresse-penningmeesteres, Parkweg 175,
Amsterdam; de heer C. F. J. Brands, villa
Désiré, Stationsweg, Bussum, 2e secretaris.
E-e.
iiimiiiMiiiNimiimiiiiiHHM
IKIMIIIIIIIlnltlllnlIIIIMIIIIIIIIIHM
Zoude er ook eene geachte lezeres of lezer
van dit blad zijn, die een 15-jarig meisje kon.
onderrichten in hoenderfokkerij en bijenteelt,
of haar den weg kan wijzen tot practisch en
theoretisch onderricht in beide vakken ? Zou
de vereeniging van die beide vakken een
middel van bestaan kunnen worden voor een
vrouw en welke zijn zoo ongeveer de beste
boeken die handelen over die beide takken
van ny verheid ? C. D.