De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 8 mei pagina 3

8 mei 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No, 1089 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. beslaan zy, in het 160 paneelen en doeken omvattend kataloog, niet meer dan 18 nummers, wat zeker veel te weinig is, om de niet meer dan 78 werken van oude Hollanse en Vlaamse meesters, en ook hieronder zyn stukken van zeer grote waarde, zo geheel en al in de schaduw te stellen. Overigens, ook van meer dan n niet tot de Franse school behorend modern artiest bezat de heer Kums werkelike juwelen, om er slechts enige te noemen, van Alma Tadema, Alfred Stevens, Dyckmans, en vooral Hendrik Leys. Ik stel my voor, in het bestek van een tweetal kolommen, een overzicht te geven van het allerbeste, dat, in de aanstaande veiling, de liefhebbers van alle landen elkander zullen betwisten. De 18 Franse schilderyen zyn, als n geheel beschouwd, weinig minder dan een kort begrip van de ontwikkeling van de Franse schilderkunst van 1830 tot Manet. Derompntiese school is hier vertegenwoordigd door A. J. Decamps, T. V. E. Delacroix, J. L. A. T. Gèricault, Fromentin en N. V. Diaz de la Pena; de realisties-impressionistiese land schapschildering door Corot, Dupré, Rousseau, Troyon en Millet. Van Decamps bezat de heer Kums twee werken, »Le Bachi-Bouzouck" en «La Chasse au Sanglier", parelen van koloriet beide, het tweede echter oneindig merkwaardiger van opvatting. Het «Passage d'un Guéau Maroc", van Delacroix, mag gerust meegerekend onder de volmaakste scheppingen van deze heel grote. Mag er op de tekening van sommige fieguren al iets zijn af te dingen, de kleur is zulk een lust voor de ogen, de verlichting zo eigenaardig fantasties, de viezie zo vol woeste, wilde poëzie, dat zelfs grote Franse muzea, die voorzeker de gelegenheid niet zullen laten ontsnappen om zulk een chefd'oeuvre te bezitten, er zeker weinige van groter betekenis bevatten. Een even kapietaal stuk is »Le Pays la Soif" van Fromentin. Van geen ander schilder is mij ook maar n werk bekend, waarin het verschrikkelike, hoog tragiese van het leven in de Afriekaanse zandwoestijnen, met zulke alles overtreffende epiese kracht is weergegeven. Men huivert letterlik by' het aanschouwen van die onder een loden hemel als platgelegde vlakte, bezaaid met half bedolven lijken van paarden, kamelen en mensen. De «Cuirassier a. cheval" van Gèricault haalt het zeker niet by wat b.v. het Louvre van deze artiest te bewonderen geeft, doch welk een kleine schat van kunst zijn weer niet deze drie kleine doekjes van Diaz, «L'Horoscope", »Le Mal fice", «Les Gorges d'Apremont", waarvan vooral de twee laatste door al de eigenschappen van sombere poëzie, eigenaardig chiaroscuro en warm-diep koloriet van deze zeer vreemde meester uitblinken ! Het is, alsof de landschapschilders, waarover ik nu zal spreken, de werken, die de heer Kums van hen bezat, opzettelik voor hem geschilderd hadden, met geen ander doel dan het karak teristiekste van hun eigen talent zo intensief mogelik te doen uitkomen. Helder, maagdelik en idillies fijn is «Le Matin" van Corot, een impressie van het gemoed veel meer dan van het uitwendige oog van de schilder, irreëel bijna, en toch hoe waar ! Veel meer solied, veel meer naar de stoffelike werkelikheid gedaan, toch niet minder diep gevoejd tevens, »Le Soleil couchant" van Dupré, dat ons een lucht te bewonderen geeft, welke men niet meer vergeet. Van Rousseau zijn hier twee stukken, «Mare h Barbizon" en «LePontd'Islie", ontegenzeggelik beide uit de allerbeste ty'd van de meester; van Millet een, »La Portense d'Eau", by'na primietief van gevoel, uiterst eenvoudig, haast aarzelend, zoekend gedaan, onder duizend dadelik herkenbaar voor een< werk van de lieve, grote dichter van »Het Angelus". Van Franse zijde moeten daarna, buiten twee goede Troyon's, noch vermeld een, in dit vry' weinig simpatieke soort, aardige kleine «Fumeur blanc" van Meissonnier, een verdienstelike »Vue d'une Mosquée" van Géröme, en een biezonder mooi «Paysage italien", vol styl van lynen en krachtig van kleur, van Marilhat. Onder de moderne Vlamingen noem ik Madou met 3, Ferd. de Braekeleer, met l, Clays, met l, Gallait met l, Dijckraans met l, Willems met 2, doch liefst van al A. Stevens met 2 en Leys met 4 werken. Zal geen Belgies muzeum, het Antwerpse bij voorkeur, deze laatste aankopen ? Zij herinneren aan de vier duidelik onderscheiden, ofschoon zo bij uitstek logies uit elkaar voort komende manieren van Leys na zyn eerste, ultraromantiese tijd. Vooral »De Magistraten van Antwerpen" en «Gretchen'' en, ten andere, niet minder «De Sienagoog", zijn merkwaardig. Met zijn be roemde muurschilderingen op het Antwerpse Stadhuis behoren zij tot zyn beste werken. Onder de niet-Vlaamse ouderen en modernen zyn te noemen Watteau, Salvator Rosa, Lancret, Goya, Velasquez, Gabriel, Jongkind, vooral Alma Tadema. Het kleine stuk, »In de Villa Aldobrandini te Rome" van deze laatste, weegt op tegsn vele heel wat grotere uit zijn laatste tijd. Eindelik de oude Hollanders en Vlamingen. Ik zal niet zeggen, dat al de 78 nummers van gely'ke waarde zouden zijn; weinigen echter zyn slechts van middelmatige, een twaalftal van meer dan gewone waarde. De Vóór-Rubenianen zyn niet talryk: een «Kalvarieberg", naar mijn mening ten onrechte. toegeschreven aan Memlinc, veel meer het werk van Van der Weyden of Bouts, en een P. Breughel de oude, «Vlaams spreekwoord". Wat Kums van Rubens, Jordaens, van Dy'ck bezat, bly'ft zeker, op n uitzondering na, een portret van eerstgenoemde, dat van Grotius, beneden zeer veel, dat onze Belgiese galery'en en kerken bevatten. Ik meen my echter niet te ver gissen, als ik a«g, dat noch te Brussel, noch te Antwerpen, of het moet dan zijn in de verza meling van de heer Edm. Huyberechts, even verdienstelike stukjes van Teniers, en wellicht mag ik ook zeggen van Craesbeek en Brouwer te zien zyn, als wat het kataloog vermeldt van deze meesters. Zeer was het te betreuren, zo »De be;de Huttekens" en »Antonius' Tentasie" van Teniers de Jonge nu voor ons land moesten verloren gaan. Hetzelfde zeg ik met nadruk van «Baccnus' Maal", door Marten de Vos, van wie wij juist niet veel eerste rangswerk in Belgiërijk zijn. Dit epos van gulzigheid, een juweel van kleur, overigens, moest ook voor het Antwerps Muzeum worden aangekocht. De merkwaardigste Hollandse schilderyen zijn van Rembrandt, Hals, Hondecoeter, Hobbema, Maes, van der Meer van Delft, Paul Potter. Rembrandt's «Zelfportret" in Armeniese klederdracht schijnt mij een werk uit de tijd, toen ook zijn «Staalmeesters" voltooid werden. Links, bovenaan, leest men echter : Rembrandt f1641. Grootte 7 O'/g bij 50i/s. Een stukje van Metzu is interessant, omdat het heel wat minder doorgevoerd, ja, wezenlik breder en losser gedaan is dan de gewone schilderijen van deze fijnschilder, Het stelt de meester en zijn echtgenote voor. »Het sobere Maal" van Maes en »De Bab belkousen van Broek in Waterland" van van der Meer zijn ook mooi. Daar het bestek, waarover ik mag beschikken, my niet toelaat, noch over meer andere werken uit te weiden, verwijs ik, ten slotte, naar hat ly'vige, door de uitgever van «De Vlaamse School", Buschmann, net gedrukt kataloog, waarvoor Max Rooses een voorwoord schreef, en waarin een groot aantal welgeslaagde reproduksies van de beste schilderyen voor komen. De veiling heeft plaats onder de leiding van de heer M. E. Le Roy, ekspert te Parys, by'gestaan door drie Belgiese ambtgenoten. De verzameling zal toegankelik zijn voor het publiek de 16 Mei a.s. POL DE MONT. BOEKAANKONDIGING. De Vorstinnen van het Huis Oranje-Nassau, geschetst JOIIANNA W. A. NUBER en L. DB NEVE (LouiSE R. B.) Met talryke portretten naar beroemde meesters en het portret van H. M. Koningin Wilhelmina, geëtst door P. J. Arendzen. Vignetten en tekstversieringen van T. van der Laars. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink. Deze uitgave, die tegen de Kroningsfeesten eene welkome gave zal worden, is breed en flink opgezet. Mej. Nuber bespreekt de Vor stinnen uit het Stadhouderlijk tydperk. Mej. de Neve begint hare taak met de leve»sbeschryving van de gemalin van onzen eersten Koning. De talrijke portretten, ten deele naar beroemde meesters, zijn bijeengebracht op aanwijzing van den heer E. W. Moes. Tegelyk met deze aflevering, die biographieën bevat van Juliana van Stolberg, Anna van Egmont, Anna van Saksen, Maria van Oranje en Cnarlotte van Bourbon, is de als premie aan het werk toegevoegde ets van Arendzen verschenen. iimiiiliiimiiiiii IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIUIIIinilllMIIIIMIIIIIIIinillllll De Fransclie Colleges. In Frankryks gastvrye hoofdstad, waar kos teloos zooveel voor allen openstaat, kan 'men, zonder voorafgaande besprekingen of ty'droovende bezoeken, zich zoo maar neer laten vallen op de banken van zalen en amphitheaters der Sorbonne of van het College de France, waar Fransche professoren met zeldzame sierlrjkheid van vormen in de zoetvloeiendste of puntigste taal, die men zich denken kan, pareltjes doen schitteren en verborgen diamanten opdelven eener taal- en letterkunde, die zy van ganscher harte liefhebben en waar aan zy hun leven wyden. In de voorzalen der Pary'sche Universiteits gebouwen hangen lange ly'sten der cours, maar het best helpt men zich door even binnen te wippen bij Larousse, Rue des Ecoles tegenover de Sorbonne, of wel by een ander boekhande laar, en daar voor 20 centimes een volledig programma te koopen der verschillende Col leges en Ecoles, die samen het fictieve lichaam vormen, dat Universitéde Paris wordt genaamd. 'cis hier mijn plan niet te spreken over meer speciale inrichtingen van ouderwy's, zoo als l'Êcole des Hautes Etudes", L'école des ChartJs", nu ook onder het dak der Sorbonne gehuisvest; Ie Muséum d'Histoire Naturelle of wel: la Facultédes Sciences aan de Sorbonne. Ik denk slechts aan de litterair ontwikkelden, die by een kort bezoek aan Pary's wat goede conférenciers willen hooren. Zy die geregeld willen studeeren by een langer verblijf wenden zich tot Le com'téde Patronage des Etudiants Etrangers aan de Sorbonnes, gaarne tot huip en inlichtingen bereid. Een blik op dat lijstje toont, dat de keus overvloedig is en vaak lastig te maken, en had men te Pary's niets anders te doen, men zou in de Rue des Ecoles zy'n dagen kunnen doorbrengen. Aan het College de France zijn alle conf rences en cours publiek; bijzander aanbeve lenswaardig zijn die. van D, schanel en den eerwaardigen Réville, in Holland nog welbekend. Aan de Sorbonne zijn slechts enkele cours fermés; het zijn bepaald les cours des travailleurs", zij die zelf niet geregeld werken zullen er weinig baat hebben; doch is dit hun voor nemen en hebben zij op een of andere wijze al eens ernstig gewerkt, dan is zondjr moeite eene introductie verkrijgbaar, behalve voor die van Larroumet en Faguet, daar deze zoo bezet zy'n, dat alleen Fransche studenten worden toegelaten. Maar men kan komen op die van Brunot, die opgaat in de grammaire van Vaugelas en die .van zijn voorgangers en en navolgers en die er hoogst boeiend over spreekt, en op die van Petit de Julevüle, die het Chanson de Roland of eenige andere oude teksten vertolkt en verklaart. En zulke lessen worden gewoonlijk gevolgd door eene les door een der leerlingen gegeven; een verklaring van een stuk proza of poëzie uit eene vroegere eeuw; eene voordracht van jonge mannen, waarvan velen beloven goede redenaars te worden. Bij beide professoren echter was het belangrijkste nog de repliek van den leermees ter; zoo fijn critiseerend, door het plaatsen van enkele lichtpuntjes vaak een geheel ande ren aanblik gevend aan wat goed bedoeld, doch wat vaag en saai was, en voor alles zoo zeldzaam welwillend. Ik was getroffen door de oprechte vreugde van beide heeren, wanneer een hunner leerlingen met iets goeds voor den dag kwam ; hun vriendelijke gelukwenschen en aanmoedigingen moeten de jonge studenten heerlyk hebben opgemonterd. De conférences der Sorbonne die voor vreem delingen het meeste belang kunnen hebben, zy'n zeker die van Aulard en Denis (Geschie denis) die van Petit de Juleville (Tooneel der Middeleeuwen, hiervan maakt hy' ten minste zyn hoofdstudie); die van Gebhart, die zoo heerlijk van Dante en Petrarca spreekt en ons alle waarde van Rabelais doet kennen en die van Bontroux, waar de litteraire ana'yse haast philosophie wordt. Ik heb de twee meest bekende conférenciers, de heeren Faguet en Larroumet nog niet ge noemd, omdat ik by hen wat langer wilde stilstaan. Emile Faguet, de gevreesde criticus, aan niemand, die wat van Fransche litteratuur afweet, onbekend, is de amusantste conférencier dien ik ken. Hij tintelt van geest en leven digheid ; zyn scherp, hoog stemmetje dringt fijn, maar diep door, even als zijn critiek; zy'ne gestes, druk en overvloedig, zijn allervermakelykst, en zyn geheele cours is een ensemble van diepte, fijn.3 analyse en sinceriteit. Want hy draagt ze in zijn hart, die mannen -uit Frankryks gouden eeuw, als Molière en Boileau, maar vooral den goeden La Fontaine", dien hy zeker graag tot vriend gehad zou hebben en aan wien hij verleden jaar een geheel semestre wijdde. De achttiende eeuw is hem zeldzaam on sympathiek ; ik heb hem daarover nooit gehoord. De cours van Larroumet zijn echt acad mique", concentreerend, helder, duidelijk, me thodisch, doch, zoo ze niet de originaliteit hebben der gemimeerde monologen van Faguet, het imprévu komt hier toch op eene andere wijze. De colleges van Larroumet zijn bij uitstek die der «chahuts". Verleden jaar heb ik zoo'n feestelijkheid bygewoond; niemand wist waarom ze eigenlijk gegeven werd en toch ze was. We hadden een uur reeds verloren, want Larroumet est Ie conférencier cheri de tous et des dames par excellence, en als men een plaatsje wil veroveren voor een cours die om vier uur begint, moet men om drie uur in de cour der Sorbonne zijn pour faire la queue". Is men een half uurtje en retard, dan is de hoop op eene mooie plaats verkeken en men ziet in de Rue des Ecoles eene file van rijtuigen, waaronder vele »voitures demaitre". Om half vier worden de deuren van het amphithéatre provisoire geopend en ieder ver dringt zich. Ik was zoo gelukkig een goed plaatsje te veroveren dien middag. Eene zeldzarcs spanning! Beneden in de zaal, achter eene balustrade, de studenten van Larroumet; boven aan een bende andere studenten, toekomstige »pasteurs et magistrats" en tusschen beide benden, over het «public bénévole" heen, dat de midden ruimte der zaal vulde, een onophoudelijk ge roep van scheldwoorden als: Chapeau, chapeau ! voyou! voyou!" enz. Eene dergelijke rumoerigheid, hoewel dit maal heel erg, was niet zoo ongewoon, maar zeer ongewoon was het, dat de heeren niet ophielden toen de conciërge verscheen met het traditioneele glaasje suikerwater en zelfs niet toen de professeur zijn plaats innam en zeide: «La dercière fois je vous ai parléde Mairet, je passéa Rotrou". Van het boveneinde der zaal kwam een storm van hoogst twijfelachtige applaudissementen: Bravo Gustave! Bravo Gustave! (zoo heet de heer Larroumet de son petit nom) gevolgd door het weinig vleiende: «Conepuez Larroumet! Conspuez Larroumet" etc. De litteraire studenten wilden het opnemen voor hun leermeester en riepen na&r boven: Chapeau, chapeau! Voyou! Voyou!'' terwijl een slank, donker jongmensch opstond en gilde: Voila qui va faire les magistrats !" Monbieur Gustave had het zeldzaam druk, want by' moest zyn te ijverige discipelen in bedwang houden, zijn waardigheid bewaren tegenover de woelige indringers en bovendien de inspiratie doen opkomen, die hem door zedelyk overwicht den storm zou doen bezweren. De inspiratie kwam echter niet; hij liet daarom maar Monsieur Ie Secrétaire roepen, die verscheen met een gegaloneerdea conciërge maar beiden stonden er machteloos by en mït de hand in 't haar. De hoogleeraar wist er niets beters op, dan te verklaren, dat hij heen ging en dat bij een volgende conférence ie Ier van een kaart voorzien moest zijn. En die volgende keer, en alle volgende keeren was j het weer volmaakt rustig en kalm. j Op straat waren een vijftigtal poli'ieagenten toodig om de woelwaters in bedwang te houden. Het publiek, vrij wel verschrikt, kwam met moeite uit de zaal en ik hoorde eene dame die tot hare vriendin zeide: Volla deux heures de perdues; nous n'avons rien entendu !" En waarom dit alles ? Kiemand wist me een goeden uitleg te geven; de beste leek me dat het was: Un peut canüival Kiticipé." Un petit carnaval!" Ach! de Franschen geven er zoovele en de studenten helaas niet alleen. (Slot volgt.) VOÏAGEUSE. iiiiiiiiiiiniiHiiiiuniMiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiHiininuHiiiiiiiiiii Zomerjaponnen. Spoorwegcommissie voor dienstmeisjes. Vrouwen bij de posterijen in Zweden, Vogelmoord. Voor dezen zomer zullen buiten door jonge meisjes en jonge vrouwen weer veel luchtige japonnen gedragen worden, ongevoerd, zonder baleinen, gemakkelijk te wasschen en te strij ken. Zij komen, als men ze zelf maakt, niet duurder dan vijf of zes gulden; toiledeVichy van l meter breed kost l franc de meter, men vindt het in alle kleuren en dessins, rose, lichtblauw, lichtgroen, mauve, citroen; maar ook andere stoffen, organdi, linon, zephyr, indienre, neteldoek, piqué, linnen worden ervoor gebruikt. Corsage en rok worden beide op een cein- ] tuur van dezelfde stof gemonteerd, dat ze vereenigt; het corsage heeft blousevorm, de rok is ongevoerd, maar goed geknipt; een ceinture corselet van lint. op drie baleinen gezet, (een in den rug, een aan iederen kant van de sluiting) geeft vorm aan het costuum. De vorm en coupe van den rok verschilt naar de stof. Heeft men zware stoften, piqué, coutil, drill, toile de Vichy, dan bebtaat de rok uit vijf hanen; iedere naad vereenigt een recht en een schuin geknipt stuk, opdat de rok bij het wasschen niet uit den vorm raakt; de wijdte is t 2.~) a 5 meter. Van deze stoften kan men ook den rok met den »volant taille en forme'1 maken, dien de mode eischt Van lichte stoften, linon, liatist, neteldoek, is het beter den rok rond geknipt te nemen, zonder andere naden dan die noodig zijn om van stoften van GO a hO centimeters het vier kante stuk van '2 meter 40 a 2 meter '25 te krijgen, waarop het patroon geplaatst wordt. Men kan die lichte stott'en ook met drie volants nemen, iederen volant met entredeux en kant omzoomd. Corsage en rok op n ceintuur vast te maken is aan te raden, omdat dan de zwaarte van den rok het corsage belet op te trekken. Wil men het corsage wat versieren, dan is voering allicht noodig, maar deze kan wel zoo aangebracht worden, dat zij aan n kant open is, en dus het wasschen en strijken niet verhindert. Ook in het benedengedeelte der mouwen, die dezen zomer weer alle lang zijn, wordt voering genomen, maar slechts aan n kant gehecht. Te Berlijn heeft zich in het belang van onervaren dienstmeisjes eene »Bahnhofskommission" gevormd, die aan de statiors dienst zal doen. Men berekent dat jaarlijks 40 a. 50,000 dienstmeisjes van het platteland of uit de kleinere steden naar Berlijn komen; vele van haar zijn volkomen vreemd, worden niet afgehaald en zijn een welkome prooi voor dieven of erger. Onlangs kwam aan het licht, dat de ambtenaren van een tak van vervoer prospectussen hadden gekregen van eene zeer slecht befaamde «besteedster", waarbij hun 3 mark beloofd werden voor ieder meisje dat zij aan haar adres afl:verden. De dames van de Bahnhofskommission nu hebben zich verbonden, naar de stations te gaan, met een witten band om den arm, waarop »Fürsorge für die weibliche Jugend", en aan wie het mocht verlangen, hulp en steun te geven. Het spreekt van zelf dat zij niet aan alle trainen staan; de groofe aanvoer is met de trimesters ; zij gaan dus van 30 December tot 3 Januari, van 30 Maart tot 3 April, enz. er heen, door de vereeniging met alle inlichtingen, benevens perronkaarten voorzien. Zij weten de adressen voor logies, voor betrouwbare dienstbodenbureaux, en staan in verbinding met de Müichen- en Jungfrauenheime, die overal door de stad verspreid zijn. Ook wordt aan de dienstmeisjes dan gezegd, waar de Sonntagsvereine zitting houden, en aan welke adressen zij zich kunnen wenden om raad en voor lichting in moeielijke gevallen. Eene moeielijkheid is nog, te maken dat in alle provincicsteden en op het land die maat regelen voldoende bekend worden, zoodat de meisjes, meest erg dom en onervaren, want juist voor deze moet het dienen, weten waar heen zy zich te w«nden hebben. Het bureau is Borsigstrasse 5 te Berlijn. Een zeer belangrijk rapport over vrouwen arbeid is door de directie der posterijen in Zweden aan de regeering uitgebracht, vooral belangrijk omdat het over een enorm personeel en een langen tijd loopt. Bij de posterijen in Zweden zijn op dit oogenblik 401 vrouwen aangesteld, van welke 235 directrices van tweede klasse postkantoren zijn. Zij ontvangen een vast salaris van hoog stens GOO kronen en 2 percent van alle ont vangsten. De overige 106 zijn bij postkantoren 1ste klasse aangesteld en wel 2 als directrice of postmeesteres, 20 als expeditrices, en 144 als surnumeraires. De twee eersten ontvangen 1800 kronen tractement (12(i() gulden) dat na 5 en 10 jaar telkens met 400 kronen ver meerderd wordt, en ongeveer 700 kronen emolumenten. De postexpeditrices hebben 1GOO kronen, twee vermeerderingen van 400 kronen, en 300 kronen emolumenten. De surnumeraires krijgen 750 tot 1350 kronen. Over het algemeen houdt de administratie het werk van vrouwelijke en mannelijke be ambten wat qualiteit betreft voor gelijk in waarde; alleen is opgemerkt dat de dames zoolang zij jong zijn, de betrekking wat meer als bijzaak of overgang beschouwen en er dus niet zooveel belangstelling voor hebben als de mannen. Zij passen voorts niet voor het be sturen van een groot personeel, en slechts bij uitzondering kunnen zij nachtdienst verdragen. Daarentegen hebben zij meer zin voor orde en in latere jaren grootere toewijding dan de mannen. Dit laatste maakt zo bijzonder ge schikt voor pobtmeesteres, eene omstandigheid die in zekere mate ook daarop berust, dat de postmeesteressen in den regel geen ander ambt bekleeden, terwijl de mannen meestal slechts een paar uren daags aan hun be trekking wijden. (Deze laatste zin eischt verklaring. In Zweden hebben de ambtenaren veel meer vrijheid dan in andere Janden. Daar vele ambtenaren, vooral in Stockholm, wegens het dure leven met het tractement van n ambt niet toekomen, wordt oogluikend toegestaan, dat zij er verscheidene waarnemen, zelfs ver scheiden regeeringsposten onder verschillende departementen. Zij laten dan eenige door plaatsvervangers vervullen, maar onder hun verantwoordelijkheid; het bestuur is daarmede tevreden, wanneer het ambt maar behoorlijk wordt waargenomen, en in den regel ge schiedt dat.) In quantiteit is de arbeid door de vrouwen geleverd, geringer dan die der mannen; reeds in den beginne is dit het geval, en de hoe veelheid neemt snel af, meestal reeds lang voor het vijftigste jaar. Alleen bij dienst die niet, zooals op de spoorwegkantoren, physieke inspanning eischt, is het geleverde dan voldoende. De Zweedsche postadministratie heeft ten gevolge der gemaakte ervaringen, geen plan het vrouwelijk personeel uit te breiden. Door den Bond ter bestryding van den vogelmoord is eene circulaire aan leden en vrienden verzonden, waarin onder anderen het volgende gezegd wordt: «Bedenk dat er in de laatste vijf en twintig jaren meer dan drie duizend millioen (3000.000.000) kolibries, parady'svogels enz. als slachtoffers der mode gevallen zijn. Voor Europa bedraagt de jaarly'ksche invoer ongeveer honderd vijf en zeventig millioen (175 000.000) stuks, cijfers om van te duizelen, hierby' zijn dus niet eens de Europeesche vogels begrepen, noch hun broedsel dat bij milliarden den hongerdood is gestorven. Onlangs gaf een Pary'sche firma aan een groothandelaar een order van 20000 kwik staartjes, een ander van 75000 roodstaartjes en sijsjes. Volgens de statistiek in Frankry'k bedraagt de schade door den zinneloozen vogelmoord aan den landbouw toegebracht jaarlijks eene som van 4 a 500 millioen francs. En nu onze inlandsche vogels ook al worden belaagd, wordt het meer dan tijd aan deze afschuwe lijke en schadelijke mode een einde te maken, waartoe wij dringend uwe hulp inroepen. Zelfs de kleinste gift is welkom. Gij doet er een goed werk mee waarvoor wy u bij voor baat in naam van onze gevederde vriendjes hartelijk dank zeggen. Giften of ingesloten inteekenbiljetten worden gaarne in ontvangst Jgenomen door de secre taresse-penningmeesteres, die daarvan ieder jaar rekenschap zal geven in de dagbladen of in een verslag wanneer de middelen dit toelaten. Als lid kan men zich opgeven bij de Bestuursleden, of een der mede-onder geteekenden die den Bjnd bizonder wenschen aan te bevelen." De circulaire wordt mede onderteekend door: mejuffrouw C. Alberdingk Thijm, Rozengracht 2%, Amsterdam; den heer J. Beekman, pres. van »0rnis", Groningen; den heer F. E. Blaauw, Huize «Gooilust", 'sGraveland; me vrouw Ermerins?Reijnvaan, Bazarstraat 12, 's Gravenhage; mejuffrouw S. Groshans, K:inaalweg 43, Scheveningen; dr. C. Ilille Ilig Lambers, predikant bij de Ned. Herv. Geia. Venhuizen bij Hoorn; mevrouw van derHucht Kerkhoven, hoofdredactrice van *Androcles'', Surinamestraat 3G, 's Gravenhage; jhr. J. O. de Jong van Beek en Donk, vice-president van den N. B. Mij. van Landbouw, Kasteel te Beek en Donk; de heer A. M. Jongkindt Coninck, tuinbouwkundige, Cooieniuslaan, Naarden; ds heer P. de Josselin de Jorg, kunstschilder, «Geldersche Toreii", Dieren; mejuffrouw M. Jungius, Kauaalweg 43, Scheveningen; dr. C. Kerbert, directeur van het Koninklijk Zoölo gisch Genootschap «Natura Artis Magistra", Amsterdam; jhr. mr. R. A. Klerck, voorzitter der Neder!. Vereeniging tot Bescherming van Dieren, Paleisstraat 10, 's Gravenhage; me juffrouw C. Ligtenberg, Nieuwe Gracht 27, Haarlem; de heer H. Lovink, directeur dej Kederlandsche Ileidemaatschappij. Utrecht; jhr. F. L. Ortt, president van den Antivivisectiebond, Balistraat 18, 's Gravenhage; de heer M. J. Teunissen, Noordeinde 04-, 's Gravenhage; de heer Simon Versteeg, Nij megen ; Pater A. Weijers, Mariaplaats, Utrecht; mevrouw baronesse de Smeth van Alphen, geb. baronesse du Tour van Bellinchave, Prinsengracht 09, 's Gravenhage. Het bestuur; Douairière de Jong van Beek en Donk, geb. gravin Nahuys, kasteel te Beek en Donk; mevrouw Goekoop. geb. de Jong van Beek en Donk, Laan van Meerdervoort 55, 's Graven hage; mevrouw Pompe van Meerdervoort, geb. Pompe van Meerdervoort, villa «Etoile Polaire", Nieuport-Bains; mejuffrouw C. R. van Eelde, Catharijnesingel 57, Utrecht; mevrouw Diepenbrock, geb. de Jong van Beek en Donk, secretaresse-penningmeesteres, Parkweg 175, Amsterdam; de heer C. F. J. Brands, villa Désiré, Stationsweg, Bussum, 2e secretaris. E-e. iiimiiiMiiiNimiimiiiiiHHM IKIMIIIIIIIlnltlllnlIIIIMIIIIIIIIIHM Zoude er ook eene geachte lezeres of lezer van dit blad zijn, die een 15-jarig meisje kon. onderrichten in hoenderfokkerij en bijenteelt, of haar den weg kan wijzen tot practisch en theoretisch onderricht in beide vakken ? Zou de vereeniging van die beide vakken een middel van bestaan kunnen worden voor een vrouw en welke zijn zoo ongeveer de beste boeken die handelen over die beide takken van ny verheid ? C. D.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl