De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 15 mei pagina 1

15 mei 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1090 DE AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 15 Mei Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel « 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. INHOUD VAN VEKBE EN VAN NABIJ : Het militarisme. De opstand in Italië. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN, door D. Stigter. TOONEEL EN MUZIEK: Cyrano de Bergerac, door L. Jnn. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Tydschriften van Mei, door F. R. Een bekroond Kroningslied door d. K. FINANCIEELE EN ECO NOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. KUNST EN LETTEREN: Amsterdamsen Kunstnieuws, door J. H. S. Felix Buhot, door Ph. Zilcken. FEUILLETON: Fredickar'a Kwakzalverij, door Harriet Prescott Spofferd. (slot) RECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES : De Fransche Colleges, door Voyageuse. Madame de Thèbes. Allerlei, door E-e. Cuba. Schetjes: In het vaderland van Don Qnichotte, naar het Duitsch van A. Theinert. (slot volgt.) INGEZONDEN. ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. ' IIHIII minimum» Het Militarisme. Begint het te spannen? Het Handelsblad, het hoofdorgaan der groote liberale partij, groot, in zoover zij de meerderheid der liberalen tot hare leden telt, heeft een zoo opmerkelijk artikel ter verdediging van het aanhangig wets ontwerp tot afschaffing der plaatsvervan ging geschreven, dat dit wel de aandacht moet trekken. Drie, op zijn zachtst gezegd zeer zonder linge argumenten worden door het blad bijgebracht, om zijn lezers te overtuigen, dat wij den persoonlijken dienstplicht, xonder meer, moeten invoeren, om onze ?weerkracht te verhoogen. Het eerste argument luidt: alles gaat hier zoo veel beter dan vroeger; we worden meer gerespecteerd. Ons Koninginnetje vestigt op sympathieke wijs de aandacht op ons land. Onze kunst is in aanzien, onze nijverheid neemt toe in bloei. Staat kundige en economische hervormingen volgen elkander op, over het beheer onzer koloniën wordt met waardeering gesproken. Wij GEVOELEN ons meer dan een aantal jaren geleden." Dat ons land, ten opzichte van land bouw, handel, nijverheid en scheepvaart, op zijn best geacht kan worden, over 't algemeen, een geringe mate van welvaart te genieten, schijnt dus niet waar te zijn. Het optimistisch bericht van het Handels blad verrast ons inderdaad. Maar wat ons bovenal verrast: de verzekering: »wij ge voelen ons meer dan een aantal jaren geleden." Deze goede tijding komt juist van pas. Op geen moment had het Nederlandsche volk daar meer behoefte aan, dan op dit oogenblik. Pas enkele weken geleden, heeft het gezien, hoe de gezant De Stuers in zijn schulp kroop, toen de Fransche minister een leelijk gezicht tegen hem trok, wijl de Nederlandsche pers, en vooral het Handelsblad, bij de Zola-geschiedenis, even zoo goed als heel het beschaafd Europa van verontwaardiging en walging vervuld, onbewimpeld haar meening had gezegd. De Nederlandsche natie had op dat oogen blik een gevoel als een kind, dat van een driftige tante een klap om de ooren krijgt, omdat het iets verteld heeft, wat de oude dame liever verzwegen had gezien. En die fiere natie, dat mishandelde kind, had even later een gevoel, als moest het die lieve matrone nog excuus vragen op den koop toe. Het Nederlandsche volk zag H.H. M.M. naar Parijs gaan en samen tafelen met mijnheer Hanotaux, en alsof dat nog niet genoeg ware, denzelfden eerst vertoornden, maar thans in goeden luim gebrachten minister, begiftigd met het groot kruis van den Nederlandschen... Leeuw! Wanneer nu het Handelsblad dat beter dan eenig ander blad deze het natio naal gevoel kwetsende historie kent schrijft: Wij gevoelen ons meer dan een aantal jaren geleden," en deze woorden dienen moeten als inleiding ter aan beveling van het wetsontwerp op per soonlijken dienstplicht mag men dan niet vragen: begint het zoo te spannen? Want, aldus is de verdere loop van het betoog: een natie, die zich zoo aardig begint te gevoelen moet zich weerbaar maken. »Een volk dat zich in de naaste toekomst krachtig en geëerd zal gevoelen op welk gebied ook (!) dient in militairen zin weer baar te zijn." Het tweede argument leest men in deze woorden: »De ondervinding van de laatste jaren leert het, dat de volken die het ernstigst mededingen in den grooten worslelstryd op economisch ') EX ANDER GEBIED (!) zich de meeste opofferingen getroosten om in militairen zin weerbaar te zijn te zee en te land." Dat wil zeggen: Rusland, Frankrijk, Engeland, Duitschland, de groote Mogend heden, die als roofvogels vallen »op ander gebied" moeten ons tot voorbeeld strek ken, al heeft het lot ons alle middelen om het tot eenige kracht van aanval of verweer te brengen ontzegd. Want zoo vernemen wij dan verder: «Nederland zal als koloniale mogendheid zich niet kunnen handhaven, wanneer het niet zorgt weer baar te zijn." Weerbaar tegen wie 'i Tegen Rusland, tegen Frankrijk, tegen Engeland, tegen Duitschland ? .. . Inderdaad, dat schijnt van ons gevorderd ts worden. »0p ontzettende wijze zouden de anti-militaristen de gevolgen ondervinden van de verzuimen op het gebied van 's lands weer baarheid gepleegd, wanneer wij als de pasmunt worden gebruikt waarmede de groote heeren elkander betalen." Onze weerbaarheid en de groote Mogend heden, zoo wordt daar de quaestie gesteld. De weerbaarheid van 5 tegen 50 of tegen 100. Nu is weerbaarheid een woord, maar de zaak, hoe ziet zij er uit? Op het oogen blik loopt het budget voor Oorlog en Marine naar de 40 millioen,en daar zal wel niemand zijn, die het betwijfelt, of de groote Mogend heden kunnen ons als pasmunt gebruiken, indien de omstandigheden dat medebrengen, morgen den dag. Weerbaar zijn wij thans tegenover groote Mogendheden niet half, voor geen vierde deel. Maar wij willen weerbaar worden. Laat het Handelsblad en zijn bondgenooten nu eens zeggen: hoe veel kanonnen, manschappen, geweren, forten, schepen daar voor noodig zijn, hoe veel millioenen boven de bijna veertig thans reeds geëischt. Kom, maakt nu toch einde lijk eens een eind aan het spelen met dat groote woord Weerbaarheid; detailleert, preciseert, vertelt de waarheid, het volk mag niet langer misleid worden! Wat is het anders dan een contradictio in terminis als men zegt, dat Nederland tegen Duitsch land weerbaar zal zijn «naar de mate zijner krachten.'' De mate zijner krachten immers is van dien aard, dat eigenlijke weerbaarheid onmogelijk wordt. Wij kunnen geen andere vloot hebben dan die, welke in Indiënoodig is om bij rebellie ons de vereischte kracht te geven. Wat zou het baten daarnaast te bezitten enkele schepen of scheepjes, als een groote. mogendheid ons wil aanvallen? Kleine mogendheden hebben iets anders te doen dan op koloniale kaapvaart te gaan. Een volk van vijf millioen zielen, dat een In dische vloot, een Nederlandsche vloot en bij die twee vloten nog een leger wil onderhouden, om met zijn koloniën en zijn landje, van een paar uur sporens in de breedte, bij een kustlijn van ± 70 uren lengte, weerbaar te zijn, tegen deii eenigen vijand, dien wij te duchten hebben, een groote groote mogendheid; wie denkt er aan in onzen tijd bij de huidige ontwikkeling der krijgskunst? 't Spreekt van zelf, dat wij in onze zoogenaamde weerbaarheid ons moeten beperken en met behoud van onze nationale eer, een eer van nog meer waarde dan zij dezer dagen te Parijs ge bleken is ons mogen beperken tot waartoe de eisch der ons opgelegde neutra liteit ons verplicht. Maar wat ziet men nu? Steeds worden er schepen gevraagd, die, bij een ernstig conflict, ons niets zouden baten; ze zouden in hun armzalige gering heid zelfs geen bombardement van den Haag kunnen beletten, den zetel van het Hof en de Regeering. Op den eersten dag, dat een groote mogendheid het ernstig tegen ons opnam, zou men de Koningin naar Amsterdam zien verhuizen en men kreeg weldra de insluiting der stelling, als een vesting, waar geen land achter ligt. We gunnen ieder zijn eigen voorstelling van hetgeen er dan volgen zal. Maar terwijl men, als ware het de redding des vader lands, gezorgd heeft dit slottafereel moge lijk te maken, is het als met opzet ver zuimd, ook maar iets te doen om onze neutraliteit te verdedigen, waar die zeker het meest zal worden bedreigd. Men heeft den mond vol van weerbaarheid, en als op een goeden dag Duitsehland met Frank rijk in oorlog komt, liggen alle wegen in ons land in het Zuiden en Oosten om door Belgiënaar Frankrijk te trekken, open. Schepen en de vesting Amsterdam, dit zijn nu eenmaal de benoodigdheden voor de militaire vertooning. En de millioenen daarvoor verschaft de geduldige natie, die telkenmale op dezelfde wijs bepreekt wordt, als er voor het militarisme weer iets te halen schijnt. ') Wij cursiveeren. Welnu: omdat wij als natie ons steeds meer gevoelen moeten wij ons «weerbaar" maken; het voorbeeld der groote mogend heden volgen, en ons wapenen, opdat wij niet als pasmunt worden gebruikt, dit alles leidt tot afschaffing der plaatsver vanging en dan is er nog n argument. Een waarover wij ons bet meest verwon derd hebben nl. de, uitdrukkelijke wensch der Regentes. »En wanneer het waar is hetgeen gezegd wordt, dat bij de vorming van het tegen woordig Kabinet de Koningin-Regentes als haar uitdrukkelijken wensch heeft te kennen gegeven, dat nog onder haar regent schap de afschaffing van de plaatsvervan ging bij de militie haar beslag zou krijgen dan getuigt dit opnieuw van den diepen blik van deze begaafde vrouw in de be hoeften van ons volk." Wij hebben niet het voorrecht over de begaafdheid van de Regentes te kunnen spreken. Geenszins omdat wij die begaafd heid zouden ontkennen, maar eenvoudig omdat wij nooit in de gelegenheid zijn geweest ons daarvan te overtuigen. Het is, zooals het oude spreekwoord luidt, niet ieder gegeven naar Corinthe te gaan. Maar afgezien van deze begaafdheid, nu het Han delsblad gewag maakt van den diepen blik der Regentes in de behoefte van ons volk, is het toch geoorloofd in alle be scheidenheid een opmerking te maken. Van alle zaken waarbij raen in Neder land den naam der Regentes heeft genoemd, is het Militaire Huis der Koningin zeker wel het meest bekend. Aangaande geen instelling is de overtuiging algemeener, en vaker uitgesproken, dat zij iets vol strekt overtolligs is, en zij reeds lang had behooren te verdwijnen. Zij, die het behoud er van verdedigden, hebben nooit een ander argument kunnen vinden, dan dat het strekt tot verhooging van den luister der kroon ; en daar de personen, die het Militaire Huis uitmaken, zeer gewone menschen waren, moest die verhooging van den luister ten slotte gezocht worden, hetzij in het gewapend zijn der heeren, hetzij in hun schitterende uniform. Maar wat men ook aangaande dat zoogenaamde Huis gezegd of geschreven heoft, het bleef bestaan, en men zal zich nog zeer wel her inneren, dat, tijdens het ministerschap van Seijffardt, de promotie in het leger vaak veel te lang op zich liet wachten, naar men zeide, omdat de heer Seijffardt op niet al te goeden voet stond met het Militaire Huis. Verleden jaar werd er nog over gesproken, hoe dat Militaire Huis zich bij de opening der Kamerzitting, als gevolg van H. M., zich in rangorde te veel op den voorgrond had gesteld, en vonden wij aanleiding te waarschuwen tegen een militaristische richting, die vooral gefnuikt behoorde te worden, nu door invoering van persoon lijken dienstplicht het leger meer beteekenis zal erlangen. Daarom drongen wij nogmaals aan op afschaffing van dat dure en volstrekt overbodige, Huis bij een Koningin, hetwelk onwillekeurig aan het koningschap meer dan wenschelijk is een militair karakter verleende. Nuttig noem den wij het, dat bij het vooruitzicht der hervorming onzer nationale defensie voor goed een eind werd gemaakt, «aan alle mogelijke militaristische toestanden en gewoonten, om Wilhelmina het groote voor deel te geven het eerste gekroonde hoofd in de Nederlanden te zijn, dat met zelf bewustheid een burgerlijk koningschap uitoefende. Want hoe minder militair, hoe meer naar den geest aan de burgerlijke wereld verwant, hoe vaster haar troon zal staan, hoe zekerder zij kan rekenen op de volksgunst." In ons, en wij gelooven in veler oog, zou de Regentes getoond hebben een »diepen blik in de behoeften van ons volk" te hebben geslagen, als zij «uitdrukkelijk'' de afschaffing der plaatsvervanging wenschende, tegelijkertijd, had voorgesteld de onnutte uitgaaf voor het Militaire Huis te doen eindigen, aldus een voorbeeld biedende van anti-militaristischen zin. Ongetwijfeld een fout harer raadgevers, want zelfs al ware H. M. eens niet zóó begaafd, als het Handelsblad meent te mogen verzekeren, zulk een blijk van inzicht in het karakter en dus ook in de behoeften van haar volk, zou zij, wij houden ons er van overtuigd, gaarne hebben gegeven. Hoe dit zij: van afschaffing van het Militaire Huis is geen sprake; van ver mindering van oorlogslasten, van een plan tot wijziging van ons defensie-stelsel, tot i leger- en marine-hervorming al evenmin. Niets dan de invoering van persoonlijken dienstplicht wordt voorgedragen. Men zou wel ziende blind moeten zijn, als men niet bemerkte in welke richting het gaat. Daarom, verbindt men aan de affscliaffiny der plaatsvervangimj, ook door ons begeerd, geen voorwaarden tot wering van het opkomend militarisme, tot voorkoming van de nabootsing der manieren van de groote mogendheden, tot vermindering van geldverspilling en onnutte dienst-praestatie, men zal zich te laat beklagen. De bur gerstand, en vooral de werkmansstand, zullen het gelag betalen, want zoolang Leger en Vloot hun buitensporig aantal millioenen blijven vorderen, en dat in steeds toenemende mate, zullen de zorg voor Handel, Nijverheid, Scheepvaart Landbouw, en de voorziening in de be hoeften van den arme en den werkman, onmogelijk tot haar recht komen. De stoffelijke berooving van de Nederlandsche natie is reeds zóó groot, dat men over de moreele gevolgen van een veldwinnend militarisme niet behoeft te spreken ! Wat zullen de vooruitstrevenden, die hun anti-müitaristische programma's bij de stembus hebben vertoond, thans doen? Persoonlijken dienstplicht invoeren, zon* der meer; en 't water maar over Gods akker laten loopen; of zich tevreden stel len met beloften, voor welker vervulling geen enkele minister kan instaan? 't Is niet te gelooven. De opstand in Italië. Sedert geruimen tijd komen uit Itali steeds zorgwekkender berichten over onge regeldheden en oproeren, die op vele plaat sen een hoogst ernstig karakter hebben aangenomen, die van plundering, brand stichting en doodslag vergezeld gingen, en ten laatste in Milaan zich voordeden als een opstand in optima forma, met proclamatiën, barricades, straatgevechten en bloedige botsingen tusschen het volk en de gewapende macht. En dat alles terwijl te Turijn de dag feestelijk werd herdacht, waarop Sardinië, of zoo als het toen heette, het »Subalpine Italië," vijftig jaren geleden eene constibutie verkreeg. Op dien zelfden gedenkdag werd te Milaan eene oproeping onder het volk verspreid, waarvan de aanhef aldus luidt: «Het oproer gaat door het land; het is het oproer van den honger en de wanhoop. De koninklijke regeering antwoordt als gewoonlijk door het ombrengen van hen, die brood en arbeid eischen, door het af kondigen van den staat van beleg, door het geven van aalmoezen, middelen, die eene beschimping zijn van het kwaad, dat zij moeten genezen. De graanrechten, door welke aan de grootgrondbezitters jaarlijks 250 millioen ten geschenke wordt gegeven, bevorderen bij onzen landbouw de traagheid en maken hem onmachtig om den honger der bevolking te stillen; de tijdelijke opheffing dier graanrechten baat niets. Er is gebrek aan arbeid, om dat door het militarisme, door de dyna stieke belangen en door de privilegiën van enkele klassen de bronnen der nationale productie worden verstopt. De economische crisis wordt verscherpt door de gering schatting der persoonlijke vrijheid en der gerechtigheid, door de straffeloosheid van groote misdadigers, door de heerschappij der Camorristen in staat en gemeenten, door het gebrek aan onderwijs en ver lichting. Onderwijs en vrijheid zijn de laatste zorg der regeering. Zij heeft de politie, dat wil zeggen de willekeur, ge maakt tot heerscheres over onze rechten en onze meeningen; zij wil thans den arbeiders opnieuw een middel om zich te verdedigen ontnemen, door het kiesrecht te beperken. Zoo bereidt de regeering zelve den opstand voor, die haar werk is, en daarom valt de verantwoordelijkheid voor het vergoten bloed op haar' hoofd. Het is eene dwaasheid aan te nemen, dat de opstand, die heden bedwongen is, niet weder morgen het hoofd zal opsteken, wanneer men de oorzaken daarvan niet wegneemt." De oproeping vermaant ver der de burgers en de arbeiders, te zorgen, dat het volk feitelijk worde geholpen en dat verder bloedvergieten worde vermeden. »Het best zou dit kunnen geschieden, wanneer de groote massa zich schaarde om de socialistische banier, op welke ge schreven staat: herovering der volksrech ten, vrijheid en gerechtigheid, afschaffing van alle privilegiën, bestrijding van het militarisme, en algemeen stemrecht. Het is hoog tijd, dat het Italiaansche volk tot inzicht kome en zich zelf helpe. Het volk moet door het volk gered worden." Kenners van Italiaansche toestanden verzekeren, dat in deze voorstelling niets overdrevens is, alleen betwijfelen zij of de regeering van alles de schuld draagt en of de socialisten alles beter zouden kunnen maken. Het kwaad zit dieper, schrijft de Frankfurter Zeitung. Schuld hebben naast de regeering ook het parlement, de bureau cratie en de gegoede klassen; maar ook deze hebben den toestand niet gschapen; zij hebben alleen verzuimd, te rechter tijd middelen aan te wenden, om het kwaad te keeren, en zij kennen ook thans die middelen nog niet, of verkiezen die niet toe te passen. De Italiaansche weder opstan ding, het veelgeroemde risorgimento, was slechts iets uïterlijks; men nam de wapen schilden der oude dynastieën weg en ver ving die door het eenheids-wapenschild van het nieuwe Italië. Wat daar onder was, bleef onveranderd, vooral in het centrum en in de zuidelijke provinciën: het volk meest arbeidzaam en geduldig, maar onbe holpen, onwetend en ruw; de leidende klassen egoïstisch en gewetenloos. »Leek het niet een bericht uit Polynesië, wat men onlangs las: dat het volk zijn heiligen beelden in een stal had opgesloten om ze te straffen, toen ze het niet hadden laten regenen 'r'' Terwijl men te Turijn feestvierde, was te Milaan het oproer in vollen gang, dat twee honderd zeventig dooden en een over groot, nog niet nauwkeurig bekend, aantal gewonden kostte. De autoriteiten te Turijn,. hielden schoone, bloemrijke, zelfvoldane en alles-verheerlijkende toespraken, waarin over den rampzaligen toestand van het land geen woord werd gerept. Alleen de koning had den moed, daarover te spreken. «Ons de deugden van voorheen te binnen brengend," zeide hij, «waardoor wij de zwaarste beproevingen te boven kwa men, willen wij hieraan den moed en de geestkracht ontieenen, om de moeilijkheden te overwinnen, welke in den ontwikkelings gang van geen enkel volk plegen te ont breken. Ik weet hoeveel offers Italiëheeft gebracht voor zijne vrijheid en zijne eenheid die het steeds zorgvuldig zal weten te behoeden. De smart, die ik als Italiaan en als Koning op het oogenblik gevoel, wordt verzacht door het geloof, dat wij moeten behouden, aan de toekomst des vaderlands. Het lijden van het volk roept de zorg mijner*regeering wakker; maar ik voel het, het Parlement en het land zullen zich thans, als altijd, om mij scharen, en ik vertrouw er op, dat de verdediging der hoogste nationale belangen krachtig zal worden gehandhaafd." Deze woorden werden, zooals de officieuse telegrammen vermeldden, «levendig toegejuicht.'1 Het zou gepaster zijn geweest, wanneer zij met een blos van schaamte in pijnlijke stilte waren aangehoord. Het klinkt als onvrijwillige ironie, dat het lijden van het volk de zorg der regeering heeft »wakker geroepen". Voorloopig zijn de carabinieri en de bersaglieri onder de wa penen geroepen; zelfs de kanonnen hebben dienst gedaan om de barricades te ver nielen, en ook deze opstand is in bloed gesmoord. De telegraaf,die zich zoo haastte de levendig toegejuichte woorden van Koning Umberto wereldkundig te maken weigerde de be richten der buitenlandsche correspondenten over de bloedige tooneelen in tal van plaat sen over te brengen. Dat was weer een echte struisvogel-politiek. Een paar dagen later hebben brieven en mondelinge mededeelingen het volle licht verspreid over deze droevige gebeurtenissen. Geen der betrokken partijen heeft reden om zich daarop te verhoovaardigen. Het onder een ongehoorden belastingdruk zuchtende, ge plaagde, uitgemergelde volk heeft zich op vele plaatsen in beestachtige woede gekeerd tegen hen, in wie het, te recht of ten onrecht, meende zijn verdrukkers te zien. Het heeft geplunderd, brand gesticht, gruwelijke moorden gepleegd. En de mili taire macht heeft, dit dient te worden erkend bijna overal eerst in den uitersten nood, uit zelfverdediging, van de wapenen gebruik gemaakt. De schuld treft hen, die niets hebben weten te voorzien en niets hebben weten te voorkomen; die in toomeloozen hoogmoeds-waauzin al hun kracht, en wat erger is, al de kracht der natie hebben verspild aan het groote-mogendheidspelen, dat ten slotte aan Italiëeene even weinig benijdbare als eervolle positie heeft verschaft; zij treft hen, die na het zoogenoemde risorgimento, evenals de ijzeren kan selier na zijne schitterende overwinningen, al hunne aandacht hadden moeten schenken aan hetgeen deze groote staatsman die innen Consolidirung des Reichs noemde, maar die dezen eersten en grootsten plicht schandelijk hebben verzuimd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl