Historisch Archief 1877-1940
1090
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bjj de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 15 Mei
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel « 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
INHOUD
VAN VEKBE EN VAN NABIJ : Het militarisme.
De opstand in Italië. SOCIALE AANGE
LEGENHEDEN, door D. Stigter. TOONEEL
EN MUZIEK: Cyrano de Bergerac, door L. Jnn.
Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Tydschriften van Mei, door F. R. Een bekroond
Kroningslied door d. K. FINANCIEELE EN ECO
NOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. KUNST
EN LETTEREN: Amsterdamsen Kunstnieuws,
door J. H. S. Felix Buhot, door Ph. Zilcken.
FEUILLETON: Fredickar'a Kwakzalverij, door
Harriet Prescott Spofferd. (slot) RECLAMES.
SCHAAKSPEL. VOOR DAMES : De Fransche
Colleges, door Voyageuse. Madame de Thèbes.
Allerlei, door E-e. Cuba. Schetjes: In het
vaderland van Don Qnichotte, naar het Duitsch van
A. Theinert. (slot volgt.) INGEZONDEN.
ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
' IIHIII minimum»
Het Militarisme.
Begint het te spannen?
Het Handelsblad, het hoofdorgaan der
groote liberale partij, groot, in zoover zij
de meerderheid der liberalen tot hare leden
telt, heeft een zoo opmerkelijk artikel
ter verdediging van het aanhangig wets
ontwerp tot afschaffing der plaatsvervan
ging geschreven, dat dit wel de aandacht
moet trekken.
Drie, op zijn zachtst gezegd zeer zonder
linge argumenten worden door het blad
bijgebracht, om zijn lezers te overtuigen,
dat wij den persoonlijken dienstplicht,
xonder meer, moeten invoeren, om onze
?weerkracht te verhoogen.
Het eerste argument luidt: alles gaat
hier zoo veel beter dan vroeger; we worden
meer gerespecteerd. Ons Koninginnetje
vestigt op sympathieke wijs de aandacht
op ons land. Onze kunst is in aanzien,
onze nijverheid neemt toe in bloei. Staat
kundige en economische hervormingen
volgen elkander op, over het beheer onzer
koloniën wordt met waardeering gesproken.
Wij GEVOELEN ons meer dan een aantal
jaren geleden."
Dat ons land, ten opzichte van land
bouw, handel, nijverheid en scheepvaart,
op zijn best geacht kan worden, over 't
algemeen, een geringe mate van welvaart
te genieten, schijnt dus niet waar te zijn.
Het optimistisch bericht van het Handels
blad verrast ons inderdaad. Maar wat ons
bovenal verrast: de verzekering: »wij ge
voelen ons meer dan een aantal jaren
geleden."
Deze goede tijding komt juist van pas.
Op geen moment had het Nederlandsche
volk daar meer behoefte aan, dan op dit
oogenblik. Pas enkele weken geleden,
heeft het gezien, hoe de gezant De Stuers
in zijn schulp kroop, toen de Fransche
minister een leelijk gezicht tegen hem trok,
wijl de Nederlandsche pers, en vooral het
Handelsblad, bij de Zola-geschiedenis, even
zoo goed als heel het beschaafd Europa
van verontwaardiging en walging vervuld,
onbewimpeld haar meening had gezegd.
De Nederlandsche natie had op dat oogen
blik een gevoel als een kind, dat van een
driftige tante een klap om de ooren krijgt,
omdat het iets verteld heeft, wat de oude
dame liever verzwegen had gezien. En
die fiere natie, dat mishandelde kind, had
even later een gevoel, als moest het die
lieve matrone nog excuus vragen op den
koop toe. Het Nederlandsche volk zag
H.H. M.M. naar Parijs gaan en samen
tafelen met mijnheer Hanotaux, en alsof
dat nog niet genoeg ware, denzelfden eerst
vertoornden, maar thans in goeden luim
gebrachten minister, begiftigd met het groot
kruis van den Nederlandschen... Leeuw!
Wanneer nu het Handelsblad dat
beter dan eenig ander blad deze het natio
naal gevoel kwetsende historie kent
schrijft: Wij gevoelen ons meer dan een
aantal jaren geleden," en deze woorden
dienen moeten als inleiding ter aan
beveling van het wetsontwerp op per
soonlijken dienstplicht mag men dan
niet vragen: begint het zoo te spannen?
Want, aldus is de verdere loop van het
betoog: een natie, die zich zoo aardig begint
te gevoelen moet zich weerbaar maken.
»Een volk dat zich in de naaste toekomst
krachtig en geëerd zal gevoelen op welk
gebied ook (!) dient in militairen zin weer
baar te zijn."
Het tweede argument leest men in deze
woorden: »De ondervinding van de laatste
jaren leert het, dat de volken die het ernstigst
mededingen in den grooten worslelstryd op
economisch ') EX ANDER GEBIED (!) zich
de meeste opofferingen getroosten om in
militairen zin weerbaar te zijn te zee en
te land."
Dat wil zeggen: Rusland, Frankrijk,
Engeland, Duitschland, de groote Mogend
heden, die als roofvogels vallen »op ander
gebied" moeten ons tot voorbeeld strek
ken, al heeft het lot ons alle middelen
om het tot eenige kracht van aanval of
verweer te brengen ontzegd. Want zoo
vernemen wij dan verder: «Nederland zal
als koloniale mogendheid zich niet kunnen
handhaven, wanneer het niet zorgt weer
baar te zijn." Weerbaar tegen wie 'i Tegen
Rusland, tegen Frankrijk, tegen Engeland,
tegen Duitschland ? .. . Inderdaad, dat
schijnt van ons gevorderd ts worden. »0p
ontzettende wijze zouden de
anti-militaristen de gevolgen ondervinden van de
verzuimen op het gebied van 's lands weer
baarheid gepleegd, wanneer wij als de
pasmunt worden gebruikt waarmede de
groote heeren elkander betalen."
Onze weerbaarheid en de groote Mogend
heden, zoo wordt daar de quaestie
gesteld. De weerbaarheid van 5 tegen 50
of tegen 100.
Nu is weerbaarheid een woord, maar
de zaak, hoe ziet zij er uit? Op het oogen
blik loopt het budget voor Oorlog en Marine
naar de 40 millioen,en daar zal wel niemand
zijn, die het betwijfelt, of de groote Mogend
heden kunnen ons als pasmunt gebruiken,
indien de omstandigheden dat medebrengen,
morgen den dag. Weerbaar zijn wij thans
tegenover groote Mogendheden niet half,
voor geen vierde deel. Maar wij willen
weerbaar worden. Laat het Handelsblad
en zijn bondgenooten nu eens zeggen: hoe
veel kanonnen, manschappen, geweren,
forten, schepen daar voor noodig zijn, hoe
veel millioenen boven de bijna veertig thans
reeds geëischt. Kom, maakt nu toch einde
lijk eens een eind aan het spelen met dat
groote woord Weerbaarheid; detailleert,
preciseert, vertelt de waarheid, het volk
mag niet langer misleid worden! Wat is
het anders dan een contradictio in terminis
als men zegt, dat Nederland tegen Duitsch
land weerbaar zal zijn «naar de mate
zijner krachten.'' De mate zijner krachten
immers is van dien aard, dat eigenlijke
weerbaarheid onmogelijk wordt.
Wij kunnen geen andere vloot hebben
dan die, welke in Indiënoodig is om bij
rebellie ons de vereischte kracht te geven.
Wat zou het baten daarnaast te bezitten
enkele schepen of scheepjes, als een groote.
mogendheid ons wil aanvallen? Kleine
mogendheden hebben iets anders te doen
dan op koloniale kaapvaart te gaan. Een
volk van vijf millioen zielen, dat een In
dische vloot, een Nederlandsche vloot
en bij die twee vloten nog een leger wil
onderhouden, om met zijn koloniën en zijn
landje, van een paar uur sporens in de
breedte, bij een kustlijn van ± 70 uren lengte,
weerbaar te zijn, tegen deii eenigen vijand,
dien wij te duchten hebben, een groote
groote mogendheid; wie denkt er aan in
onzen tijd bij de huidige ontwikkeling
der krijgskunst? 't Spreekt van zelf, dat
wij in onze zoogenaamde weerbaarheid ons
moeten beperken en met behoud van onze
nationale eer, een eer van nog meer
waarde dan zij dezer dagen te Parijs ge
bleken is ons mogen beperken tot
waartoe de eisch der ons opgelegde neutra
liteit ons verplicht. Maar wat ziet men
nu? Steeds worden er schepen gevraagd,
die, bij een ernstig conflict, ons niets zouden
baten; ze zouden in hun armzalige gering
heid zelfs geen bombardement van den
Haag kunnen beletten, den zetel van het
Hof en de Regeering. Op den eersten dag,
dat een groote mogendheid het ernstig
tegen ons opnam, zou men de Koningin
naar Amsterdam zien verhuizen en men
kreeg weldra de insluiting der stelling,
als een vesting, waar geen land achter ligt.
We gunnen ieder zijn eigen voorstelling van
hetgeen er dan volgen zal. Maar terwijl
men, als ware het de redding des vader
lands, gezorgd heeft dit slottafereel moge
lijk te maken, is het als met opzet ver
zuimd, ook maar iets te doen om onze
neutraliteit te verdedigen, waar die zeker
het meest zal worden bedreigd. Men heeft
den mond vol van weerbaarheid, en als
op een goeden dag Duitsehland met Frank
rijk in oorlog komt, liggen alle wegen in
ons land in het Zuiden en Oosten om
door Belgiënaar Frankrijk te trekken,
open. Schepen en de vesting Amsterdam,
dit zijn nu eenmaal de benoodigdheden
voor de militaire vertooning. En de
millioenen daarvoor verschaft de geduldige
natie, die telkenmale op dezelfde wijs
bepreekt wordt, als er voor het militarisme
weer iets te halen schijnt.
') Wij cursiveeren.
Welnu: omdat wij als natie ons steeds
meer gevoelen moeten wij ons «weerbaar"
maken; het voorbeeld der groote mogend
heden volgen, en ons wapenen, opdat wij
niet als pasmunt worden gebruikt, dit
alles leidt tot afschaffing der plaatsver
vanging en dan is er nog n argument.
Een waarover wij ons bet meest verwon
derd hebben nl. de, uitdrukkelijke wensch
der Regentes.
»En wanneer het waar is hetgeen gezegd
wordt, dat bij de vorming van het tegen
woordig Kabinet de Koningin-Regentes
als haar uitdrukkelijken wensch heeft te
kennen gegeven, dat nog onder haar regent
schap de afschaffing van de plaatsvervan
ging bij de militie haar beslag zou krijgen
dan getuigt dit opnieuw van den diepen
blik van deze begaafde vrouw in de be
hoeften van ons volk."
Wij hebben niet het voorrecht over de
begaafdheid van de Regentes te kunnen
spreken. Geenszins omdat wij die begaafd
heid zouden ontkennen, maar eenvoudig
omdat wij nooit in de gelegenheid zijn
geweest ons daarvan te overtuigen. Het
is, zooals het oude spreekwoord luidt, niet
ieder gegeven naar Corinthe te gaan. Maar
afgezien van deze begaafdheid, nu het Han
delsblad gewag maakt van den diepen
blik der Regentes in de behoefte van ons
volk, is het toch geoorloofd in alle be
scheidenheid een opmerking te maken.
Van alle zaken waarbij raen in Neder
land den naam der Regentes heeft genoemd,
is het Militaire Huis der Koningin zeker
wel het meest bekend. Aangaande geen
instelling is de overtuiging algemeener,
en vaker uitgesproken, dat zij iets vol
strekt overtolligs is, en zij reeds lang
had behooren te verdwijnen. Zij, die het
behoud er van verdedigden, hebben nooit
een ander argument kunnen vinden, dan
dat het strekt tot verhooging van den luister
der kroon ; en daar de personen, die het
Militaire Huis uitmaken, zeer gewone
menschen waren, moest die verhooging
van den luister ten slotte gezocht worden,
hetzij in het gewapend zijn der heeren,
hetzij in hun schitterende uniform. Maar
wat men ook aangaande dat zoogenaamde
Huis gezegd of geschreven heoft, het bleef
bestaan, en men zal zich nog zeer wel her
inneren, dat, tijdens het ministerschap van
Seijffardt, de promotie in het leger vaak veel
te lang op zich liet wachten, naar men
zeide, omdat de heer Seijffardt op niet al te
goeden voet stond met het Militaire Huis.
Verleden jaar werd er nog over gesproken,
hoe dat Militaire Huis zich bij de opening
der Kamerzitting, als gevolg van H. M.,
zich in rangorde te veel op den voorgrond
had gesteld, en vonden wij aanleiding te
waarschuwen tegen een militaristische
richting, die vooral gefnuikt behoorde te
worden, nu door invoering van persoon
lijken dienstplicht het leger meer
beteekenis zal erlangen. Daarom drongen wij
nogmaals aan op afschaffing van dat
dure en volstrekt overbodige, Huis bij een
Koningin, hetwelk onwillekeurig aan het
koningschap meer dan wenschelijk is een
militair karakter verleende. Nuttig noem
den wij het, dat bij het vooruitzicht der
hervorming onzer nationale defensie voor
goed een eind werd gemaakt, «aan alle
mogelijke militaristische toestanden en
gewoonten, om Wilhelmina het groote voor
deel te geven het eerste gekroonde hoofd
in de Nederlanden te zijn, dat met zelf
bewustheid een burgerlijk koningschap
uitoefende. Want hoe minder militair, hoe
meer naar den geest aan de burgerlijke
wereld verwant, hoe vaster haar troon zal
staan, hoe zekerder zij kan rekenen op
de volksgunst."
In ons, en wij gelooven in veler oog,
zou de Regentes getoond hebben een
»diepen blik in de behoeften van ons volk"
te hebben geslagen, als zij «uitdrukkelijk''
de afschaffing der plaatsvervanging
wenschende, tegelijkertijd, had voorgesteld de
onnutte uitgaaf voor het Militaire Huis
te doen eindigen, aldus een voorbeeld
biedende van anti-militaristischen zin.
Ongetwijfeld een fout harer raadgevers,
want zelfs al ware H. M. eens niet zóó
begaafd, als het Handelsblad meent te
mogen verzekeren, zulk een blijk van
inzicht in het karakter en dus ook in
de behoeften van haar volk, zou zij,
wij houden ons er van overtuigd, gaarne
hebben gegeven.
Hoe dit zij: van afschaffing van het
Militaire Huis is geen sprake; van ver
mindering van oorlogslasten, van een plan
tot wijziging van ons defensie-stelsel, tot i
leger- en marine-hervorming al evenmin.
Niets dan de invoering van persoonlijken
dienstplicht wordt voorgedragen. Men zou
wel ziende blind moeten zijn, als men niet
bemerkte in welke richting het gaat.
Daarom, verbindt men aan de
affscliaffiny der plaatsvervangimj, ook door ons
begeerd, geen voorwaarden tot wering van
het opkomend militarisme, tot voorkoming
van de nabootsing der manieren van de
groote mogendheden, tot vermindering van
geldverspilling en onnutte dienst-praestatie,
men zal zich te laat beklagen. De bur
gerstand, en vooral de werkmansstand,
zullen het gelag betalen, want zoolang
Leger en Vloot hun buitensporig aantal
millioenen blijven vorderen, en dat in
steeds toenemende mate, zullen de zorg
voor Handel, Nijverheid, Scheepvaart
Landbouw, en de voorziening in de be
hoeften van den arme en den werkman,
onmogelijk tot haar recht komen. De
stoffelijke berooving van de Nederlandsche
natie is reeds zóó groot, dat men over
de moreele gevolgen van een veldwinnend
militarisme niet behoeft te spreken !
Wat zullen de vooruitstrevenden, die
hun anti-müitaristische programma's bij
de stembus hebben vertoond, thans doen?
Persoonlijken dienstplicht invoeren, zon*
der meer; en 't water maar over Gods
akker laten loopen; of zich tevreden stel
len met beloften, voor welker vervulling
geen enkele minister kan instaan?
't Is niet te gelooven.
De opstand in Italië.
Sedert geruimen tijd komen uit Itali
steeds zorgwekkender berichten over onge
regeldheden en oproeren, die op vele plaat
sen een hoogst ernstig karakter hebben
aangenomen, die van plundering, brand
stichting en doodslag vergezeld gingen,
en ten laatste in Milaan zich voordeden
als een opstand in optima forma, met
proclamatiën, barricades, straatgevechten
en bloedige botsingen tusschen het volk
en de gewapende macht. En dat alles
terwijl te Turijn de dag feestelijk werd
herdacht, waarop Sardinië, of zoo als het
toen heette, het »Subalpine Italië," vijftig
jaren geleden eene constibutie verkreeg.
Op dien zelfden gedenkdag werd te
Milaan eene oproeping onder het volk
verspreid, waarvan de aanhef aldus luidt:
«Het oproer gaat door het land; het is
het oproer van den honger en de wanhoop.
De koninklijke regeering antwoordt als
gewoonlijk door het ombrengen van hen,
die brood en arbeid eischen, door het af
kondigen van den staat van beleg, door
het geven van aalmoezen, middelen,
die eene beschimping zijn van het kwaad,
dat zij moeten genezen. De graanrechten,
door welke aan de grootgrondbezitters
jaarlijks 250 millioen ten geschenke wordt
gegeven, bevorderen bij onzen landbouw
de traagheid en maken hem onmachtig
om den honger der bevolking te stillen;
de tijdelijke opheffing dier graanrechten
baat niets. Er is gebrek aan arbeid, om
dat door het militarisme, door de dyna
stieke belangen en door de privilegiën van
enkele klassen de bronnen der nationale
productie worden verstopt. De economische
crisis wordt verscherpt door de gering
schatting der persoonlijke vrijheid en der
gerechtigheid, door de straffeloosheid van
groote misdadigers, door de heerschappij
der Camorristen in staat en gemeenten,
door het gebrek aan onderwijs en ver
lichting. Onderwijs en vrijheid zijn de
laatste zorg der regeering. Zij heeft de
politie, dat wil zeggen de willekeur, ge
maakt tot heerscheres over onze rechten
en onze meeningen; zij wil thans den
arbeiders opnieuw een middel om zich te
verdedigen ontnemen, door het kiesrecht
te beperken. Zoo bereidt de regeering
zelve den opstand voor, die haar werk is,
en daarom valt de verantwoordelijkheid
voor het vergoten bloed op haar' hoofd.
Het is eene dwaasheid aan te nemen, dat
de opstand, die heden bedwongen is, niet
weder morgen het hoofd zal opsteken,
wanneer men de oorzaken daarvan niet
wegneemt." De oproeping vermaant ver
der de burgers en de arbeiders, te zorgen,
dat het volk feitelijk worde geholpen en
dat verder bloedvergieten worde vermeden.
»Het best zou dit kunnen geschieden,
wanneer de groote massa zich schaarde
om de socialistische banier, op welke ge
schreven staat: herovering der volksrech
ten, vrijheid en gerechtigheid, afschaffing
van alle privilegiën, bestrijding van het
militarisme, en algemeen stemrecht. Het
is hoog tijd, dat het Italiaansche volk tot
inzicht kome en zich zelf helpe. Het
volk moet door het volk gered worden."
Kenners van Italiaansche toestanden
verzekeren, dat in deze voorstelling niets
overdrevens is, alleen betwijfelen zij of
de regeering van alles de schuld draagt
en of de socialisten alles beter zouden
kunnen maken.
Het kwaad zit dieper, schrijft de
Frankfurter Zeitung. Schuld hebben naast
de regeering ook het parlement, de bureau
cratie en de gegoede klassen; maar ook
deze hebben den toestand niet gschapen;
zij hebben alleen verzuimd, te rechter tijd
middelen aan te wenden, om het kwaad
te keeren, en zij kennen ook thans die
middelen nog niet, of verkiezen die niet
toe te passen. De Italiaansche weder opstan
ding, het veelgeroemde risorgimento, was
slechts iets uïterlijks; men nam de wapen
schilden der oude dynastieën weg en ver
ving die door het eenheids-wapenschild van
het nieuwe Italië. Wat daar onder was,
bleef onveranderd, vooral in het centrum
en in de zuidelijke provinciën: het volk
meest arbeidzaam en geduldig, maar onbe
holpen, onwetend en ruw; de leidende
klassen egoïstisch en gewetenloos. »Leek
het niet een bericht uit Polynesië, wat
men onlangs las: dat het volk zijn heiligen
beelden in een stal had opgesloten om ze
te straffen, toen ze het niet hadden laten
regenen 'r''
Terwijl men te Turijn feestvierde, was
te Milaan het oproer in vollen gang, dat
twee honderd zeventig dooden en een over
groot, nog niet nauwkeurig bekend, aantal
gewonden kostte. De autoriteiten te Turijn,.
hielden schoone, bloemrijke, zelfvoldane
en alles-verheerlijkende toespraken, waarin
over den rampzaligen toestand van het
land geen woord werd gerept. Alleen de
koning had den moed, daarover te spreken.
«Ons de deugden van voorheen te binnen
brengend," zeide hij, «waardoor wij
de zwaarste beproevingen te boven kwa
men, willen wij hieraan den moed en de
geestkracht ontieenen, om de moeilijkheden
te overwinnen, welke in den ontwikkelings
gang van geen enkel volk plegen te ont
breken. Ik weet hoeveel offers Italiëheeft
gebracht voor zijne vrijheid en zijne eenheid
die het steeds zorgvuldig zal weten te
behoeden. De smart, die ik als Italiaan
en als Koning op het oogenblik gevoel,
wordt verzacht door het geloof, dat wij
moeten behouden, aan de toekomst des
vaderlands. Het lijden van het volk roept
de zorg mijner*regeering wakker; maar ik
voel het, het Parlement en het land zullen
zich thans, als altijd, om mij scharen, en
ik vertrouw er op, dat de verdediging der
hoogste nationale belangen krachtig zal
worden gehandhaafd."
Deze woorden werden, zooals de
officieuse telegrammen vermeldden, «levendig
toegejuicht.'1 Het zou gepaster zijn geweest,
wanneer zij met een blos van schaamte
in pijnlijke stilte waren aangehoord. Het
klinkt als onvrijwillige ironie, dat het lijden
van het volk de zorg der regeering heeft
»wakker geroepen". Voorloopig zijn de
carabinieri en de bersaglieri onder de wa
penen geroepen; zelfs de kanonnen hebben
dienst gedaan om de barricades te ver
nielen, en ook deze opstand is in bloed
gesmoord.
De telegraaf,die zich zoo haastte de levendig
toegejuichte woorden van Koning Umberto
wereldkundig te maken weigerde de be
richten der buitenlandsche correspondenten
over de bloedige tooneelen in tal van plaat
sen over te brengen. Dat was weer een
echte struisvogel-politiek. Een paar dagen
later hebben brieven en mondelinge
mededeelingen het volle licht verspreid over
deze droevige gebeurtenissen. Geen der
betrokken partijen heeft reden om zich
daarop te verhoovaardigen. Het onder een
ongehoorden belastingdruk zuchtende, ge
plaagde, uitgemergelde volk heeft zich op
vele plaatsen in beestachtige woede gekeerd
tegen hen, in wie het, te recht of ten
onrecht, meende zijn verdrukkers te zien.
Het heeft geplunderd, brand gesticht,
gruwelijke moorden gepleegd. En de mili
taire macht heeft, dit dient te worden
erkend bijna overal eerst in den uitersten
nood, uit zelfverdediging, van de wapenen
gebruik gemaakt. De schuld treft hen, die
niets hebben weten te voorzien en niets
hebben weten te voorkomen; die in
toomeloozen hoogmoeds-waauzin al hun kracht,
en wat erger is, al de kracht der natie
hebben verspild aan het
groote-mogendheidspelen, dat ten slotte aan Italiëeene even
weinig benijdbare als eervolle positie heeft
verschaft; zij treft hen, die na het
zoogenoemde risorgimento, evenals de ijzeren kan
selier na zijne schitterende overwinningen,
al hunne aandacht hadden moeten schenken
aan hetgeen deze groote staatsman die
innen Consolidirung des Reichs noemde,
maar die dezen eersten en grootsten plicht
schandelijk hebben verzuimd.