De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 15 mei pagina 3

15 mei 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1090 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. daarom minder leelijk is, gemaakt heeft. Is er een acteur bij machte zoo het publiek te over tuigen dat in den leelijken man, i'ame de Cyrano huist ? Om hierop het antwoord te krygen zou ik Coquelin, den besten Cyranospeler van het oogenblik moeten gaan zien ; toch vrees ik voor het antwoord. Ten slotte nog een opmerking -. verleid door het succes in Frankrijk heeft ook het buitenlandsche, o. a. het Nederlandsche theater, zich van het stuk meester gemaakt. Dit is onzinnig; voor een stuk van zoo moelijken Franscheverzendialoog, een Nederlandsen equivalent te vinden, is onmogelijk, en waar is bovendien de acteur in ons land bij machte dezen Franschen geest, dit Fransche sentiment weer te geven ? L. JUN. UIllllMliUUMUMUHIUIIIMtUUIimlIIIUUUIIUlllMIHIIllllllllllllllllltlllUI Iml in de Hoofdstad. Ook op het vorige abonnements-concert waren wederom een paar meesters vertegen woordigd uit de vorige eeuw. Gluck, met zijne ouverture «Iphigenie in Aulis" en Mozart met een gedeelte van zijn concert voor harp en fluit. Dit laatste werk, vol van de liefelijkste Mozart-poëzie, werd prachtig gespeeld door mevr. Hutschenruyter en den heer Demont. Zoowel de toon van beider instrumenten, als de door en door muzikale voordracht, brachten het publiek tot geestdriftvolle toejuichingen. Op het programma stond vermeld dat Gluck's ouverture met het slot van Wagner werd gespeeld. Wat mag dat wel voor een slot geweest zyn, is men wellicht geneigd te vragen ? Het was in het jaar '4G ; Wagner, had te Dresden juist groote triomfen gevierd als componist van den »Tannhauser" en hield zich reeds druk bezig met «Lohengrin." Zyne kapelmeesterplichten moesten hem iimmiiHimuilMllliiMinniiMMiimimiiiMimHiimmiiu De Franseüe Colleies. (Slof). Om niet in treurige overdenkingen te komen, na het carnaval'7 bij de conférence van Larroumet, laat me gauw spreken van een profe&eor, den administrateur van het College de France, wiens geheele wezen ernst, waardigheid en rechtschapenheid is. Het is Gaston Paris dien ik bedoel, de paladijn van 't oude Fransch, die. met den grootste zorgvuldigheid het werk van zy'n vader voortzettend, deze nog jonge wetenschap tot eene zeldzamen trap van ont wikkeling heeft gebracht. Ik heb hem nog niet genoemd, omdat z^'ne wetenschap speciaal is en ik ze niet aan alle vreemdelingen wil aanbevelen. De door hem meest geliefde lessen ZUQ die der Ecole des Hautes Etudes", welke hij daar geeft voor een kleinen kring van ijverige studenten, meer vreemdelingen dan Fraoschen. Maar tweemaal 's weeks ook spreekt hij in het College de France en verdiept zich in het ontspinnen van dien chaotischen warboel van wat overbleef van vroegere popées en doet ze voor ons opleven, de brave en dappere helden van een Karel en een Willem van Orarje; hij toont ons den overgang van cyclus tot cyclus en brengt ons onder de melancoliek-mysterieuse bekoring die uitgaat T*H bet lied van minnen en lijden van Tristsn en Isolde. Andere malen geeft hij van die hoogst boeiende lessen over phonétique en etymologie, waarbij men in een enkel uur eene opwekking krijgt tot studie voor vele weken. Omzichtigheid en terughoudendheid bij zijn groote kennis zij a het kenmerk van zjjn onderwys. Steeds hoort men hem spreken van questions qui sont toujours ouvertes," problèmes qui sont loin d'être réiolus." Hij is in dat opzicht de volkomen tegen voeter van den onlongs overleden Léon Gautier, die in zijn enthousiasme voor l'Epopée Franc,aise alle maat vergetend, haast betreurde dat de Fransche litteratuur als eene favorisée des Dieux niet met het heldendicht gestorven ware. Maar laat ons toch bedenken dat de weten schap vau Gaston Paris, hoe helder, hoe klaar ook zijn onderwys zy'n moge, is en blijft spe ciaal ; men moet vooraf gewerkt hebben in die richting om het op zyn juiste waarde te schatten. Daarom, geen oningewijden, vooral geen dilettant! in dien tempel. Het is een groote schaduwzijde, dat in een land, waar het devies: Liberté, fraternité, galité" het frontespice van alle openbare ge bouwen siert, bedelaars, slaperige grijsaards en alle oude-jonge dames, die met haar zei onder den arm rondloopen, ook fraternitévinden voor het oude Fransch. Ik was verleden week nog getroffen door de woorden van een vreemd student tegen een heer met wien hij zoo juist kennis had gemaakt: Ce cours est trop difn'cile, n'en proiile que pour Ia pror.onciation". Deze woorden hadden helaas! een diepen klank van waarheid. La prononciation, la diction, de stem van Gustave Paris zijn heerlijk en effet, maar is het om een profijt te zy'n voor de hakkelende prononciation van den eersten den besten vreemdeling, dat hy' in zijn boekje zijne zorg vuldig uitgewerkte etymologieën opschrijft, die uren van onderzoek en van geduldig nadenken vertegenwoordigen ? Ten slotte nog een woordje over, het is haast onmogelijk, een vervelend college, dat ik bywoonde te Pary's. Het was over een nauw aan de litteratuur verwante wetenschap, den professor zal ik nu maar niet noemen. Het was nog wel een cours ferme en denkende dat het belangrijk zou zijn, liet ik me def ig eene introductie gsven. Ik teekende en vond tot myn spyt en verwondering, hoewel het uur ging slaan, maar drie studenten en een Duitsch jodinnetje. Ik vroeg haar oi er nooit meer publiek was? Neen". Is het interessant?" Ik begrijp er niet veel van, maar zijn Fransch is zoo mooi en ik vind het zoo naar om weg te blyven, er zijn toch al zoo weinig toehoor ders". De conciërge trad binnen en achter hem een kort, dik mannetje met neergeslagen oogen. Zoo ging hy zitten, zoo signaleerde 'hij aan zy'n studenten een interessant onder werp voor het examen en zoo begon hij met flauwe, doffe stem zy'n les. (Waar was zy'n mooi Fransch?) Wat hij vertelde was zeker soliede wetenschap, maar ik hoorde slechts een flauw gemompel, van Anne d'Autriche, echter vaak van zyne eigene werken afhouden. Met nooit meer piëteit en liefde heeft hy' zich echter aan die plichten onderworpen, dan toen het gold Gluck's Iphigenie te doen herleven. De partituur van Berlijn was door Spontini zoodanig geretoucheerd, dat het Wagner al spoedig bleek, hier meer den geest van Spontini dan van Gluck te vinden. Hij liet nu de authentieke partituur uit j Parijs komen en begon zoowel aan de verta ling van den tekst als aan de tooneelinrichtiug zoodanige verbeteringen te brengen, als voor den toenmaligen tijd noodig waren. Ook werden door Wagner belangrijke en veelomvat tende tempowijzigingen aangebracht brekende met den sleur en meer overeenkomstig de bedoeling van den componist. Het werk, in zijne oorspronkelijke soberheid, dus vertoond, vond buitengewoon veel bijval en beleefde verschil lende opvoeringen achter elkaar. Bij die gelegen heid nu, bracht Wagner aan de ouverture welke dadelijk overgaat in de eerste scène, een slot aan, om haar ook geschikt te maken voor concertuitvoeringen. Tot dusverre werd zij ge speeld met een slot van Mozart. Als men echter beide zettingen met elkaar vergelijkt, dan is het opvallend, hoe het slot van Wagaer meer in j den geest van Gluck is, dan dat van Mozart. In ieder geval is Gluck's ouverture met zijne klassieke lijnen, een stuk dat ieder programma tot sieraad strekt. liet word, dit spreekt bijna van zelf, overheerlijk uitgevoerd, evenals de Sappho-ouverture van Goldmark. Of deze ouverture een zoo lang leven beschoren zal zy'n als die van Gluck, zou ik niet durven voorzeggen. De eigenaardigheid er van zit hoofdzakelijk in de kleuren en klankeffecten, juist niet in de lijnen. Kleuren en klank effecten wijzigen zich in verloop der jaren en kunnen verouderen, lynen daarentegen zullen régence, E^ats-Généraux, niets dat trof, geen indruk die bleef'. Een?, een schuchtere blik naar de nieuwe toehoorster, maar, daar deze niet meer verscheen een volgende keer, zal hij toen zeker wel de oogen niet meer hebben opgeslagen. Genua, 28 April. VOYAGEUSE. iiiMiiiiiMniilliliinMMimiHiMiiumiiiiiiiiimiiiiHMllilimifimilllllliiiii l"öame de Tües. Eene waarzegster, op dit oogenblik te Parijs zeer in de mode, is Ma lanie de Thèbes. Zij werkt niet met het ei, zij hoort ook niet deu engel Gabriël tweeregelige versjes opzeggen, zooala Mile Coucdon; zij leest uit de hand, zij is chiromancieniie. AI<x%indre Dumas fils had groote vriendschap \oor haar; hij hield haar waarschijnlijk voor een slimme psychologe; zij deed ock aaii liet genre dat lieiu als litteratuur interesseerde : analyse van vers!and en hart. Madame do Lèoes woont niet in een donker steegje, zooals de kaaitlegsters van Montmartre; zij heeft liaar verblijf in een van de deftige avenues die den Are de Triomplie omgeven ; zij ontvangt haar aristocratische klanten iu eeu mooi gemeubeld appartement; in plaats vau de poes, de raaf en de zwarts kippen die bij een klassieke heks behooren, vindt men iu de wacht kamer alleen wat porceleinen olifanten en Oostersche bronzen vogels. Toch is er het curieus; op schoorsteenmantel, consoles, tafeltjes, ziet men enkel witte handen, liggend, gebogen, op gestoken, groote eu kleine, en iu een kristallen kistje rust de fijne gipsen hand vau Alexandre Dumas n'U; men vindt er de karakterlooze hand vau Christine Nilsson, de stugge hand van Zola, de streeltnde eu bevelende hand vau Sarah Bernhardt, die van Coquelin, van Miss Menken, van Drumont, ieder met haar eigen aardigheden. De dame zelf is een imposante vrouw, niet jong', maar met mooie flinke trekken, ais een priesteres van Vesta. Haar blik is doordringend, haar stem krachtig', haar bewegingen optredend, ernstig, bijzonder, maar heel eenvoudig. Haar taal bewij^ dat zij over de vraagstukken van haar vak, over de tegenwerpingen, de twijfelin gen, diep heeft nagedacht. Vraagt men liaar hoc zij den vrijen wil, dien zij den meusch toch toeschrijft, omdat zij hem raad geeft, over een brengt met het noodlot dat zij uit de lijnen der hand leest, dan zegt zij: ieder van ons is omgeven door ondoorgrondelijke raad selen; onbewust ondergaan wij allerlei invloeden, atavistischeu invloed,astralen invloed, den invloed der sterren die ons geboorteuur bef ebenen; drzc invloeden voorbeschikken ons tot daden die ons geluk of ongeluk ten gevolge zullen hebben. Maai' ook is ous gv geven energie, wilskracht, en soms kunnen wij die invloeden bestrijden en ze overwinnen. Alleen is liet uoodig te weten wat wij te bestrijden hebben, eu dat leert ons de chiromancie. De argumenten van den rcdeucerder drijven haar dus heel ongezocht tot liet aanprijzen van haar //standje"; ook voegt zij er bij: De ervaren chiromancienne vergist zich daarin niet. Zij onderscheidt terstond of de persoon die haar komt raadplegen al of niet door de goden begunstigd is, en kan hem dus raden of hij maar kalmpjes zijn lot te volgen heeft, dan ?wel het moet, bestrijden, of hij eeu gelukkige Land heeft, ja of neen. Daarom moet zij ook de beide handen zien en vergelijken;ecu hand geeft maar halve weten schap. Madame de Thèbes heeft de eerste gronden der waarzeggerij uit de hand aan umas tils te danken, die haar weer van den vermaarden chiromancien, ridder d'Arpentigay geleerd had. Ook Desbarrolles, hun beider vriend, was haar van veel nut. oeii deze dood was, ried Dumas haar aan, een jaar te studeeren en daarna op te treden. Zij bestudeerde Egyptische en Chaldeeuwsehe boeken, en na een jaar gaf Dumas aan twaalf physiologcn, leden van de faculteit en het Instituut, een diner, waarbij, na het dessert, Madame de Ttièbes hen ecu voor n in eeu kleinen salon ontving en, zonder hun namen te kennen, hun allerlei interessants omtrent hen zelven vertelde. Duaas schreef den volgenden dag een verslag van het diner in den fiyaro, eu de heeren bevestigden dat, waar het hun gevraagd werd. Madame de Tiièbes kwam in de mode; zij onderzocht burgerlijke en koninklijke handen, dorre douairièreshauden, geblankette actriceshanden, vrome en zondige handen, kromme financiersviügers, smalle artistenvingers en had steeds hunne aantrekkelijkheid behouden, zy het dan ook, beschouwd in het licht, van hun tijd. De kleuren nu, zijn hier zeer »wirkungsvoll" aangebracht. De breed uitgesponnen harppartij, de klankschoone behandeling der houten blaasinstrumenten en de dankbare vioolsolo kunnen ons voor eene wijle eenigermate heenzetten over den minderen rijkdom in gedachten. Met de vijfje symphonie van Tschaikowsky, die ik in dit blad reeds vroeger besprak, werd het concert besloten. Zaterdag 7 dezer gaf de heer Mengelberg eene uitvoering ten bate van het orcheat van het Concertgebouw. Hoewel de zaal vrij goed bezet was, had ik zeker verwacht dat de toevloed van 't publiek zoo groot zou zy'n geweest, dat de zaal niet allen had kunnen bevatten. Als men een blijk van sympathie kan geven aan ons orchest, mag toch niemand op 't appel ontbreken. Ingeleid werd het concert met Beethoven's derde Leonore-ouverture. In technisch opzicht stond de uitvoering zeker zeer hoog; nochtans komt het mij voor, dat de heer Mengelberg door enkele wille keurige tempoveranderingen en ritenuto's in deze ouverture meer Mengelberg geeft dan Beethoven; datzelfde zou men kunnen zeggen ten opzichte van de IXe symphonie, in het tweede deel uitgevoerd. Speciaal in het langzame gedeelte en in het finale was dit merkbaar. Het eerste deel en nog meer het scherzo stonden als intentie en uitvoering voor mij het hoogst. Niettemin waren er in het adagio plaatsen van buitengewone schoonheid; zoo b.v. de aanhef Sotto voce van het strijkquartet; de D-dur melodie der tweede violen en altenen later, als deze melodie in de blaasinstrumenten weder terugkomt. Het vocale gedeelte van het Finale werd met groote levendigheid en frischheid door het koor uitgevoerd. Ook lieten de attaques en de zuiverheid weinig te wenschen over, zoodat men van het koor inder daad veel genieten kon ; doch hier werd de volle aandacht wel eens afgeleid door de over dreven uitspraak ; b.v. van het woord »Kuss", of door het bovenmatig lange aanhouden van »Welt" enz. Het quartet werd voortreffelijk vervuld door mevr Noordewier, mejuffr. Blaauw en de heeren Roginans en Messchaert. Vooral de laatste zong den aanhef »0 Freunde nicht diese Tone" (gelukkig met den voorslag) wonderbaar mooi van toon en klaarheid. Mej. Blauw was in dit werk misschien een weinig te zwak; de prachtvolle, maar moeilijke cadens in B-dur gelukte zeer goed. Over het geheel acht ik deze uitvoe ring een zeer goed geslaagde, zonder evenwel te kunnen verklaren, dat zij mij in groote vervoering gebracht heeft. De heer Mengelberg heeft wederom het meesterwerk verricht, Liszt's E-i-dur piano concert zonder dirigent te spelen. Daar ik vroeger reeds hierover schreef, kan ik volstaan met te zeggen, dat ditmaal nog meer dan de vorige keer, alles onfeilbaar in elkaar sloot-, dat alle instrumenten zich zoo ongedwongen mogelijk konden bewegen en dat de heer Mengelberg zich zelven overtrof in het weer geven van rijke nuanceeringen in den aanslag. AST. AVERKAMP. Jules Lemaitre en de Protestanten. Het onlangs door ons besproken tooneelstuk l'Ainée, van Jules Lemaitre, heeft den auteur van Protestantsche zijde scherpe aanvallen op den hals gehaald, tegen welke hij zich in de Revue des deux Mondes verdedigt. Vooral de figuur van den schoonzoon-predikant, "Ie pasteur rigolo, lejoyeux minigtre de l'Enangile." heeft ergernis verwekt. Dat deze dominézich kalmpjes door zijn vrouw, de lichtzinnigste der zes dominé's-dochtera, laat bedriegen en zelfs nog lacht, als ze hem den bovengenoemden, alles behalve waardigen titel geeft, wordt des te pynlijker gevoeld, omdat de Fransche Pro testanten, die zich door hun onafhankelijk oordeel en hun reehtsbewustzijn bij de zaakDreyfus hebben onderscheiden, door bekrompen. schreeuwers, met de Joden te zamen, als slechte patriotten en vy'anden van Frankryk worden gebrandmerkt. --i| Deze laatste omstandigheid is zeker aller. minst aanleiding geweest tot Jules Lemaitre's minder vleiende voorstelling van de domin 'sfamilie, want zijn tooneelstuk is ontstaan uit eene reeds twaalf jaren geleden door hem uitgegeven novelle. In zijn artikel in de llevue doet Lemaitre uitkomen, dat voor hem het karakter zijner heldin (Je oudste der zes dominé's-dochters) hoofdzaak is geweest. Juist omdat die heldin zeer deugdzaam, zeer be scheiden en zeer energiek moest wezen, had hy haar geplaatst ia eene Protestantsche pastorie, waar de vere.niging van deze eigen schappen gemakkelijker te vinden is dan elders. Maar om de deugden van de oudste behoorlijk in het licht te stellen, moest hij wel hare ouders eenigzins bekrompen en egoïstisch maken, en twee van hare vijf zusters zeer koket en lichtzinnig. Blijft dus het geval van den »pasteur rigolo" Hier erkent Lemaitre roiidweg, dat hij, als iu een seminarie opgevoed katholiek, in het hu welijk van een geestelyke iets onbegrijpelüks en iets aanstootelyks ziet. Al is Lemiuir thans vrijdenker, hij heeft zich niet kun'- ,n losmaken van de leer, dat een geestelijk : zyn roeping slechts dan geheel kan vervullen, als hij in coelibaat leeft. Dat zich bij den auteur dit katholieke beginsel zoo sterk doet gevoelen, maakt het voor de Protestanten tot een dubbel compliment, dat hij zijne voor hem althans ideale heldin in ean Protestantsch milieu heeft gezocht. IIIMIIMIIIIimiHII DAMEjS. eenige heel gelukkige inspiraties. Zij voorspelde onder andereu aan Ferdmand Bruueticre dat hem twee zeer gelukkige dingen zouden over komen, heel binnenkort, eu vier maanden later was hij lid van de Academie en directeur der Revue des deux Momle.it. D.'n Markies do Mores voorspelde zij deu afloop zijner txpeditie; zijne levenslijn in de rechterhand werd plotseling afgesneden door een onvoorzichtigheid." Zij wordt soms naar het buitenland gehaald ; onlangs is zij (' >or een conseiller d'ambassade naar Rome gebracht, waar een dame liaar door een gat ;.i een gordijn in een eenzaam gelegen vil l ! haar hand te onderzoeken gaf. Waarnaar zijn de menscheu het meest nieuwsg erig? Madame de Theses' ondervinding is, dat mannen meest vragen naar geld, eer en gezondheid ; wanneer zij komen is het meestal in geldzorgen of kort vóór eeu duel. Vrouwen daarentegen spreken bijna nooit over geld, meest over liefde, over haar kindereu, iiaar minnaar, de trouw vaif haar man. Zij vragen maar naiefweg de middelen om den trouwelooze tot zijn plicht terug te brengen. Dan zegt de tooveres: //Breng mij een bladzijde van zij n schrift" en daarnaar regelt zij zich om raad te geven. \Vauneer bet schrift een schroomvallig karakter aanduidt, beveelt zij de vrouw aan, heftig op te treden, een scèue te maken; is hij daaren tegen krachtig, ruw, dan schrijft zij zachte, diplomatieke behandeling voor, desnoods pruilen of schreien. Over 't algemeen is hare ondervinding vau de meuschheid niet roodkleurig. Van de tien vrouwen die bij mij komen", zegt zij, weuscliuu er acht weduwen te zijn; zij zeggen liet niet, maar ik doorzie al spoedig waar haar vragen heen leiden. Van de tien mannen hopen er acht op iemands erfenis, hetzij in geld of in een betrekking. vcral rondom mij, wordt op den Dood gehoopt". Waar de waarxeg.^ter vooral aan hecht., is het begrip, dat de chiromancie een positieve weten schap is, die niets te maken heeft met soninambulisme, koffiedik, eiwit en andere praktijken, waarbij fantasie eu kwakzalverij hand aan hand gaan. Practisch is zeker deze raad : Laat moeders de handen van haar dochters en zonen nagaan nriar vooral die vau haar aanstaande schoonzonen !" llmMMIllllllmlIIIII Zfitiiches. Ycette. Meiros nnloojien. Eene uitiioodiging. Aan hot Pruisische hof, waar alles hoe lan ger Loe meer Louis XIV wordt, en de rneniiet a la cour en rnenuet de la reine als hofdansen gelden, zijn nu ook door eenige toonaangevende dames bij liet blanketsel de mouches inge voerd en hebben veal bijval gevonden. De eerste dame die er mee prijkte, had er maar een paar, een rechts naast het oos?, een links boven de kin, een op den linker boven arm, maar het zal zeker riet lang meer duren of men draagt ze. als indertijd, in massa's, en knipt ze in den vorm van zon. maan en sterren, of zelfs van een oorlogschip of een diligence met zes paarden. De hoeveelste maal mouches nu reeds mode zijn, is niet uit te rekenen. Het is een van de weinige schoonheidsmiddelen die men niet bij de Egyptische dames in sarkophagen en mummiën heeft gevonden ; maar toen Julia, de schoone en behaagzieke dochter van keizer Augustus, ze begon te dragen, kreeg zij ze uit Indië, waar ze toen reeds mode waren. Het woord «mouche" zou toen bijzonder toepasselyk geweest zijn, want Julia droeg geen fluweelen of zijden pleistertjes op het gezicht, maar levende zwarte kevertjes, dio de eigen schap hadden, tejilijven zitten waar men ze neerzette, en zich aan de huid vast te hechten. De huid er om heen scheen te blanker en teerder naast hun tluweelig zwart. In Rome werden de kevertjes al gauw mode, en daar ze in Italiëniet voorkwamen, maar levend uit Indiëmoesten worden aangebracht, waren ze heel schaarsch; er werden dan ook fabelachtige prijzen voor betaald, zoodat de minder rijke Itomeinsche dames ze zeker wel van zijde zullen nagemaakt hebben. Maar Julia, tweemaal weduwe, werd door haar derden man wegens haar uitspattingen naar het eiland Pandatoria verbannen om daar te verhongeren, en met haar stierf ook de mode der kevertjes uit. Onder Hendrik III in Frankryk kwam eene andere mode op, die er eenige verwantschap mee vertoonde. Men vond het mooi, als het bioed in de blauwe aderen doorschemerde, on kwam er dus tof, de aderen met een wei nig blauwe kleurstof na te trekkeii. Xa eenigen tijd nam men die blauwe kleurstof wat donkerder, eindelijk zwart, en om deze verf niet telkens te vernieuwen, knipte men van blauw,donkerblauw of zwart taf aderen en plakte die op de huid. Dit waren geen eigenlijke mouches, maar het was nog wel zoo dwaas; ook gezicht en hals werden dan met wit en rood bijgekleurd. Eerst onder Hendrik IV kwamen de echte mouches weer. Eene bekoorlijke markiezin, bij het hof in gunst, had twee moedervlekjes, een aan haar sierlijk neusje en een aan haar geestige kin. Die twee vlekjes werden door dichters geprezen, en domme vriendinnen meenden dat het sierlijke van het neusje en het geestige van de kin in die twee vlekjes zaten; zij schilderden ze na. Deze mode is intusschen niet zoo spoedig overge gaan als ten tijde van Julia; twee eeuwen lang heeft zij met kleine tussehenpoozen gegolden, en heeft geheel Europa beheerscht. Demouche, met vaardige hand opgeplakt, had hare j macht en zelfs hare symboliek; une moucUe 1 assassine is een vaste uitdrukking in de poëzie l van dien tijd ; maar men noemde bij voorbeeld de mouche vlak naast het linker oog amoureuse, i op de bovenlip couqtiérante, op den neus | prorocante, midden op de wang comjilaisante, in het hoekje van den mond pnssiomx'e. Men plakte op de onderlip de coquctte, op de boven lip de discrete, op het voorhoofd de mcije.itiieiise, dio men altoos grooter nam dan de anderen. Wie zich door een dierbaren vriend eene mouche liet opplakken moest haar dragen tot zij van zelf afviel, het was eene mouche sympathiqne. Er werd natuurlijk over gespot, geschreven, gehekeld, ook ertegen gemorali seerd en gepreekt, en zeker niet ten onrechte, wa:,t bij het toenmalig zeer losse déeollet was een vernuftig aangebrachte mouche juist het middel om de aandacht te doen vallen op a) wat men wilde, en dames droegen gou den doosjes vol pleistertjss aan het ceintuur om bij te plakken wat z;j op de wandeling verloren. Toen de mode der mouches, die de huid wat blanker, maar ook frisscher en pikanter deden schijnen, voorbij \v.is. volgde de periode dor bleekheid. Men blankette zich wit, ele gisch wit, etherisch wit; men wreef's nachts de wangen om ze doorschijnend te maken, met kamfer in, dronk azijn, paste aderlatingen on hongerkuren toe, wiesen zich met wateren en tincturen die bleeker maakten, en droeg barnsteenkralen orn den hals; gelukkig heeft deze mode, waarbij men, om ongezond te schijnen zich liefst ongezond maakte, ook weer haren tijd gehad. Onder de interviews over den Sp^ansehAmerikaanschen oorlog, die dezer dagen in de Pirijsehe bladen verschenen, trok er in de (.iil-Jilits een de opmerkzaamheid; een reporter van dit blad Lad do meening van Yvette Guilbert gevraagd, en de diseu.se bad zich, ofschoon inet een Amerikaan ge trouwd, heftig ten gunste van Spa.'je uitgelaten. Een paar dagen later intusschen vond Yvette goed, zelf ook eens in het dames-tijdschrift La Fmiule de interview te vertellen, als opheldering, en dit tweede verhaal ervan is veel aardiger dan het eerste. »Een heel jonge man van achttien of twintig jaren k-wam mij van morgen opzoeken, in opdracht van een krant. Dus een interview ! Ik laat hem belet geven. Hij begint te schreeu wen en rumoer te maken en wil mijn kamerineisje bang maken met de bedreiging dat al zy'n collega's mij zullen hekelen, als ik hem niet ontvangen wil. Hij kan op zijn poot spelen, de bengel! Maar ik heb hem toch niet toe gelaten. Drie dagen vroeger was er een andere jonge man gekomen, heel timide, bijna verlegen; hij had den l»st, alle kunstenaars van Parijs hun indruk over het SpaanscbAmerikaansche conflict te vragen. Men wilde met mij beginnen ... De vraag was zoo idiootkomisch, dat ik hem aanstaarde. En toen ik hem antwoordde, dat ik over dergelijke dingen in 't geheel geen meening had, en dat men de politiek alleen op Montmartre muzikaal behandelde, hield hy toch vol. Is u in Ame rika geweest ? Zeker. Zegt u my dan toch, of de Amerikanen fatsoenlijk, vriendelijk zijn, en zoo verder. Zeker, antwoordde ik, en heel mild; zij betalen de kunstenaars duur, zonder hun waarde te kennen, want Iléjane, Coquelin, en Mounet hebben hen koud gelaten; zij hebben het gebrek geen kunstenaarsbloed te bezitten, maar zij maken het goed door met dollars te strooien. Zoo is het. Kn de koningin ? Welke koningin ? Van Spanje natuurlijk ! Och ja, die arme vrouw! W;>r.alzij veel verdriet hebben? En die arme jong ; koning! Wat zouden, naar uw meening, d > vrou wen van Frankryk kunnen doen om haar hun sympathie te betuigen ? Naar mijn meening ? Dat weet ik niet! Haar bloemen sturen ? Och bloemen, die stuurt men aan actrices. Eene mis ? Ja, een mis in Notre Dame ! En van dit praatje heeft het heertje een politieke interview gemaakt! En het is in de bladen gekomen ej overgenomen, met al het zout, peper, mosterd en krnidery'en, waarmee ze ons in de redactiebureaux toebereiden, en we worden er maar ijdeler en opgeblazener door. De waarheid is, dat die reporters, als ze niets weten en niets te hooren krijgen, maar wat verwinnen. Als men ze binnen laat, verdraaien ze wat men hun zegt; geeft men niet thuis, dan dreigen ze met hun snavels en al hun pennen. Wat te doen ? En wie is de domste van de twee, de interviewer die mij de dwaze vraag doet, of ik die er op antwoord? Men mag kiezen!" * * * De nationaliteiten-quaestie in de Oostenrijksche monarchie, heeft soms zonderlinge gevolgen. De Czechische studenten aan de Universiteit te Praig hebben eene wacht van »ineisjesnaloopers" gevormd. Dit is intusschen niet met lichtzinnige bedoelingen ; enkel vader landsliefde. De srneisjesnalo-jpers" moeten da jonge dames volgen op bals, soirees, avondrecepties, en do namen van diegenen opschrij ven, die dansen, babbelen of flirten met Daitschers. Wie zich daaraan schuldig maakt, wordt geboycot, de Czecbische jongelui willen niets meer met haar te doen hebben. Voor Czechische meisjes die een ontvlambaar hart hebben en het aardig vinden nu eens met een Duitscher, dan met een Boherner ts coquetteeren, is het geval niet aangenaam. * Precies een eeuw geleden, in Mei 1708, den zooveelsten ibréal an VI. werd te Keulen het ifeest der gehuwden" gevierd, een van de burgerfeestei!, door het republikeinsch ge meentebestuur van de stad Keulen georgani seerd. De president van het gemeentebestuur noodigde de «Keulsche juffers" tot deelneming uit, door een circulaire in den deftigen stijl van die digen. »IIet gemeentebestuur noodigt u uit, deel te nemen aan het schoone feest der gehuwden, op K) floreal. Het noodigt u uit daar te ver schijnen, naar uw eigen smaak gekleed, maar in een kleed van de kleur der onschuld, en den stoet op te luisteren met uw bevalligheid en de bekoorlijke gaven die de natuur u ver leend heeft. Men moet in deze plechtigheid niet een ijdele betooging van het gemeente bestuur zien. Zijne geestdrift voor de ver hevene plechtigheid die het voorbereidt en die voor ieder belangwekkend is, vloeit uit oprecht gevoel voort. Jonge burgers van edele houding en goede opvoeding zullen u vergezellen. Zij zullen u dienen met be scheidenheid en ingetogenheid. Zij zullen door mondgesprekken in den geest der plechtig heid u hun gezelschap aangenaam trachten te maken. Weigering om aan het feest deel te nemen zal beschouwd worden als een bewys van minachting voor de burgerlijke vreugdebetooningen. Het gemeentebestuur belo«fl daarentegen zijn dankbaarheid aan de burge ressen, wier ziel, vry' van vooroordeelen, ge tooid met gratie en waardigheid, de vrouwelijke sekse eer aandoet en die door haar weldadigen invloed op de jeugdige burger», deie er toe brengen het opperste doel der natuur en der maatschappij te verwezenlijken. Het gemeente bestuur van Keulen zal u om twee uur 's na middags van uw huis doen afhalen." Honderd jaar geleden, onder de Republiek, was zelfs de galanterie der gemeentebesturen een beetje tyranniek. E-e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl