Historisch Archief 1877-1940
No. 1090
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Het was voortaan aangewezen, om als zoovele
andere deelen der aatde, voor het Spaansche rijk
vruchten af te werpen, want de mensohen
ontdekken de eilanden niet voor hun pleizier.
En het moet gezegd worden, Cuba heeft zijn
naam van //parel der Antillen", bovengenoemd,
niet enkel om zijn natuurschoonheid verdiend.
Het heeft eeuwenlang als kolonie //seine
Schul?digkeit gethan", en heeft bewezen, dat het
waarlijk verdiende, door Christopliorus Columbus
in 1492 ontdekt te worden.
Het eiland werd oorspronkelijk gedoopt met
?den naam Juana, naar den zoon van Eerdinand
en Isabella van Spanje. Na dm dood van
Terdinand werd het met den nieuwen naam
van Fernandinct bedeeld, nog later heette liet
Santiago, om ten slotte toch weder aangeduid
te worden met den naam, dien het droeg voor
zijn ontdekking: Cuba,.
Bevolkt was Cuba, zoo gaven wij boven te
kennen, reeds vóór 1492. Van de ludianen,
die het bewoonden, meldt de geschiedenis
wij geven, hier geschiedkundige bizonderheden,
?die ons bij ons interview gewerden dat ze
waren van een zachte en onderdanige natuur,
daarbij eenigszins traag. Wel echter trokken
hen physieke vermaken aan. Hun godsdienst
behoort tot de allereenvoudigste: een vaag
geloof aan een godheid en aan de onsterfelijkheid
der ziel. Hierin waren ze, zou men zoo zeggen
hun tijd vooruit, en hun godsdienstig geloof
geleek op dat van vele moderne christenen van
het einde der 19Je eeuw. Lang behoeven wij
bij deze bizonderheden uit een aloud verleden
niet stil te staan, want de oorspronkelijke be
volking is //uitgestorven". Men mag daaruit
niet onmiddellijk aflsiden dat dit uitsterven een
gevolg ,was van het feit, dat het Spanjaarden
waren, whn Cuba na zijn ontdekking bij voort
during bleef toevertrouwd. Men weet toch,
dat de oorspronkelijke bevolking van vele
?eilanden van den Australischen archipel uitge
storven is, ofschoon deze eilanden onder Eugelaud
en niet onder Spanje zijn gekomen. Het uitsterven
schijnt meer te liggen in den aard van het
ontdekt worden zelf. De geschiedenis heeft
ons geleerd, dat, wanneer de eenvoudige, oor
spronkelijke bevolking van verschillende streken
der aarde sameutrof met de fiuropeesche be
schaving, er niet zoo heel veel jaren overheen
behoefden te gaan, of die oorspronkelijke bevol
king stierf uit. Alleen de taaiste rassen houden
het tegen de Europeesche beschaving uit.
JLchter duurde het nog tot 1560 alvorens de
Indianen op Cuba geheel waren uitgeroeid.
De stad Barocoa was de eerste welke door
de Spanjaarden gebouwd werd. Ia 1514 hadden
zij het geheele eiland afgeloopen en aan zich
onderworpen. Ia 151 u werd de grondslag gelegd
voor de stad San Christobal di la Habaiia, maar
deze naam werd later gegeven aan de streek,
"waar de tegenwoordige hoofdstad gelegen is.
Havana, de stad, werd in 1538 verwoest door
Fransche zeeroovers. Deze lieden wisten
mogelijk niet, dat Cuba ree'ds ontdekt" was,
of liielden althans met dit feit geen voidoeude
rekening. Toen de stad weder was herbouwd,
zijn de goevemeurs v»n het eilaud voor eu aa
begonnen haar met vestingwerken te versterken,
ten einde h**r akoo tegen nieuwe ontdekkingen
te vrijwaren.
Van dien tijd af nam de stad voortdurend
. in belangrijkheid toe. Niettemin werd Havana
ia 1554 nog eenmaal door de Prauschen inge
nomen «n verbrand; ze werd nogmaals herbouwd
en in 1589 verklaard tot hoofdstad van Cuba.
Voortdurend had ook iu de toekomst bet eilacd
rog te lijden van invallen van zeeroovers.
De rijkste bewoners dei lauds waren van huis
?uit veefokker!', later echter nam in het bijzonder
loe de cultunr yan tabak en suikerriet. Sedert
1G16 i« er voorts aangevangen met de exploitatie
der kopermijoen. In den beginne stond Cuba
onder het dubbele .bestuur van een burgerlijk
en een militair hoofd, door de SpaaHsciie
regeeriDg aangewezen, maar twisten, welke
tusschen de beide hooge ambtenaren rezen,
foeweikten, dat de beide functies weiden
samengesmolten tot ne en dat het eiland kwam
onder een ,kapitein-generaal"; de regeering
wetd er sedert die hervorming steeds meer
.despotisch. Toen de oorspronkelijke bevolking
van bet eiland allengs was uitgestorven, werden
als werkkrachten negers aangevoerd. Ze werden
in Afrika op groote schaal gevangen en als
slaven vervoerd evenals naar het vasteland van
Noord-, Zuid- en Midden-Amerika, zoo ook
naar de West-Indische landen en ouder deze
ook naar Cuba.
Gedurende het bestaan der republiek in
Engeland (1649?1600) vreesde meu voor de
Spaansche koloniën in Amerika. Inderdaad had
de Erjgelsche republiek, onder voorwendsel de
Engelsche koloniën tot de erkenning der
republiek te brengen in 1G55 een vloot uitge
rust, welke Jamaica veroverde; ook Havana
werd lelegerd, maar de stad bleef, dank zij
hare forten, voor inneming gespaard, lu 17C2
gedurende den oorlog tusschen Spanje en
Engeland, werd Havana echter door de
Engelschen genomen, maar na den vrede van Parijs
(10 Febr. 1763) gaven de Engelschen de sleutels
der sta'i weder in handen van kapitein-gtueraal
over. Cuba werd /?geruild" tegen Elorida.
Havana heeft iu macht en rijkdom van af dit
jaar voortdurend gewonnen. Het bestuur van
Don Antonio Bucarely is in het bizouder in
de geschiedenis bekend geworden; de wetten
ondergingen onder zijne leiding belangrijke
wijzigingen, het leger werd ia geregelden staat
gebracht en er werd aangevangen met de cultuur
van indigo.
Ondanks het verdrag, door de Europeesche
mogendheden onderling gesloten tegen de
slavernij, ging Spanje tot ver in onze eeuw
voort met de ondersteuning van den
slavenirmidel op Cuba. De slavernij werd er eerst
in 1880 afgeschaft.
Valdez, een der meestbekende goevemeurs
van het eiland uit het begin dezer eeuw gaf
aan 1000 slaven de vrijheid terug, maar toen
iia hem generaal Leopold O'Donnell als kapitein
generaal aan het hoofd van het eiland kwam,
werd de slavenhandel weer opnieuw en krachtig
gesteund. Zijn bestuur werd een der meest
despotische en meest verdorvene regeeringm,
welke Cuba gekend heeft. De negers op het
eiland kwamen er tegen in opstand. Toen
werden de militaire wetten in al hare gestreng
heid in toepassing gebracht en ving er een
algemeene vervolging tegen de kleurlingen aan,
waarin zoowel de bevrijde slaven alsook de
mulatten betrokken werden.
In 1851 werden er op Cuba duizenden
chineezen ingevoerd; de planters meenden dezen
als werkkrachten op hunne plantages beter te
kunnen gebruiken, vooral wijl ze gedweeër zijn
en taai van natuur. Rekenen wij bij dezen
en de negers nog de creolen (inboorlingen vau
zuiver Europeesch bloed) en de mulatten (af
stammelingen van blanken en negers) welke
Cnba telt, dan kunnen wij ons van de boute
bevolking van de het eilaud, zoo eenigszins
een beeld vormen.
Van 1844 tot 1S78 hadden er op het eiland
Oorlog en Marine in overleg.
Minister RÖELL (lot Minister Eland): Uit den zeeslag voor Manilla haal ik wel een scheepje,
zou die oorlog tusschen Spanje en de Vereenigde Staten van Amerika u ook geen
vooideeltje kunnen bezorgen?
iiMiMiiiiliiiiiiiMiiiili
voortdurend opstanden plaats, wanhopige wor
stelingen der bevolking voor de verkrijging der
vrijheid. Van de zijde der Vereenigde Staten
werden uit handelsoogmerken deze oproeren
aangewakkerd, toen gelijk nu, en herhaaldelijk
werden vrijscharen uitgerust tot verovering van
het eilaud. Toen in Spanje zelf de revolutie
heerschte proklameerde in Oktober lS6S generaal
Cespedes op Cuba de republiek en de zelfstan
digheid vau het eiland. Na een tienjarigea
worstelstrijd slaagde de Spaansche regeering er
in dezen opstand te dempen (1S7S).
Wij geven een beeld van de wijze waarop
in dergelijke opstanden werd huisgehouden vau
de zijde der Spaausche bevelhebbers met de
vermelding het volgende historiscba feit. Van
18G9 tot 1873 waren er door de Spaansche
troepen 4672 krijgsgevangenen gemaakt; wat
er van hen is geworden werd aan de bevolking
van het eiland nimmer bekend. Vau 2927
andere oproerlingen, insgelijks gevangen genomen,
werd het lot wél bekend, ze werden namelijk
afgemaakt.
Arm Cubs, dat zooveel jaren lang te kampen
heeft gehad tegen de onderdrukking van Spanje,
en dat behalve tegeu de belangen en de wreed
heden der Spanjaarden nog had te strijden tegen
de hebzucht der Vereenigde Staten van
NoordAmeiika en tegeu de listen van Engeland.
Want sprekende met Cubanen, vernamen wij,
dat ook de hulp die thans weer door de Ver
eenigde Staten van Noord-Amerika aan het
ongelukkige eiland geboden wordt, op Cuba
zelf wantrouwen vindt.
Het is et n algemeen ingeworteld geloof op
bet eiland, dat er uit de kennismaking met de
Noord-Amerikanen geen heil kan voortvloeien
en d&t //de Yankee alleen strijdt om te verkrijgen
geld of heerschappij." De Cubanen vreezen
thans ten zeerste onder de heerschappij der
Noord-Amerikanen te komen, nadat ze met
zooveel kans op een eindelijk succes, aan Spanje
het hoofd hadden geboden. Vrijwillig zouden
ze zeker niet licht de tusschenkomst der
Vereenigde Staten hebben aanvaard.
In het midden dezer eeuw was er nog steeds
voor de Cubaansche bevolking een natie die
een evenwicht vormde tegen de begeerlijke
lusten van Noord-Amerika. Het was Engeland.
Dit is thans voorbij, de beide rijkeu met ceu
Angel-Saksische bevolking gaan thans samen
hand in hand.
Wanneer er overigens ooit een gelegenheid
ware aan te wijzen geweest, voor wat men
noemt //de diplomatie", om langs den weg der
onderhandeling een bloedigen oorlog te voor
komen, dan was dit thans geval. Tuaus had
de diplomatie aan den vooravond van een
hevige worsteling, die weer stroomen bloeds zal
kosten, kunnen doen, wat ze toch straks zal
doen op den morgen na een overwinning. Want
op Cuba begrijpen de opstandelingen, dat het
eiland zal verhandeld worden.
Zulk een vreedzame oplossing blijkt echter
te veel verlangd te zijn, waar de belangen van
den dollar zoo luide spreken en gehoor vrageu.
C.
IIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIMIllltllIIIIIIHIIIIUIHH
In net vaderland Tan Don Qni
Naar het Duitscli
van A. HEINEKT.
In een heerlijken Julinacht was ik zuidwaarts
gerold in de richting van de vlakten van La
Mancha. Vrienden hadden mij gewaarschuwd,
in die Godvergeten, door halve wilden bevolkte
streek niet zonder een geleide van gendarmes
binnen te dringen, want," zeiden zij, daar
zit de navajo, los in de scheede." Maar deze
welmeenende raadgevers waren Spanjaarden en
als zoodanig in nationaal-traditioneele eenzijdig
heid geneigd, op iedere andere provincie dan
hun eigene met minachting en wantrouwen neer
te zien. Dat van het alle vooruitgang hatende
Iberisch schiereiland La Mancha de streek is,
die het allerminst door moderne cultuur is aan
geroerd, wist ik, maar juist dat lokte mij aan,
om niet te spreken van mijn verlangen om
sporen van Don Quichot op te zoeken.
Twee weken geleden iu Zurich, acht dagen
geladen iu Parijs, gisteren nog iii Madrid en
vandaag in Ciudad lleal, de hoofdstad van La
Maticha, genoeg contrasten voor zulk ecu kort
tijdsverloop. De omtrekken der verstrooi'le lage
huizen en huizengroepcn van het onbeduidende
stadje teekenden zich in de heldere lucht van
den vroegen morgen scherp af tegen het bleek
groen, waarmee hut hemelgewelf, een uur voor
zonsopgang, het landschap overspande. In de
lange, ougeplaveide hoofdstraat was het doodstil;
de geest van een ver verleden omzweefde ons.
La Maiicha is tot op den huldigen dag Moorsch
gebleven. De bouwtrant der huizen, de aanleg
der tuinen, de afscheiding der akkers, het phy
sieke eu psychische milit-u der bürolku.g, haar
huiselijke en maatschappelijke zeoeu, gewoonten
eu instellingen, dat alles wortelt nog diep en
onuitroeibaar in de eeuwen der Arabische
neerschappij.
Met echt Arabische gastvrijheid werd ik op
genomen toen ik, een vreemdeling!
's morgens vroeg om vijf uur aanklopte aan de
deur vau Carlos ouderlijke woning. Allen be
ijverden zich met de grootste welwillendheid,
het der, vriend van den in Zurich wonendeu
zoon des huizes zoo aangenaam mogelijk te
maken, en deze mij volkomen vreemde inenschen
bleken tienmaal zoo voorkomend en tienmaal
zoo practisch en uut.tig voor mij te zij u als de
o(Iic!fc<;le vertegauwoordiger van mijn vaderland
in Madrid, zoodat ik, nog vóór tien uur, reeds
in staat was mijn verdere reis te aanvaarden
met in den zak een bevel van den goeverucur
der provincie aan de plaatselijke overheden, om
een bedekking van bereden GtutrJia Cicii te
mijner beschikking te stellen, waar en wanneer
ik op mijn omzwervingen door het zuiden van
Nieuw-Castiliëeen dergelijke bescherming zou
noodig achten.
Langzaam sleepte de trein mij do ir een werke
lijk woestijuachtige streek. Ouder den nu donker
blauwen hemel, waaraan de middagzon troonde
in mecdoogenlooze majesteit, s'rekte de vlakte
zich onuitsprekelijk kaal en eenzaam uit, slechts
hier eu daar spaarzaam begroeid met spichtig
gras en dorre struiken.
lu Manzenares, een levendige plaats met
gipsmolens, tegelbakkerijen en een der grootste
bodega's" uit gciieel Spanje, moest ik over
stappen en van de hoofdlijn naar een zijlij'i
overgaan. Ik kon een vluchtige» blik werpen
iu de op'.'i), modern gebouwde pakhuizen vau
de bodeera, waar juist de werklieden bezig
waren, hun middagmaal te gebruiken aan den
voet vau ecu rij reufachtige vaten, waarvan
ieder ongeveer vijftig hectoliter wijn kan be
vatten.
Op de dorschvloeren, die wij voorbij stoom
den, werd het werk nog precies zoo gedaan als
in den tijd van de Mooreu, de Komeiiien cu
de Iberiërs : paarden, ezels of muildieren op de
eenvoudigste wijze voor een plank gespannen,
waarop een man staat, die zijn span in
spiraaigewijze nauwer wordende kringen over de uit
gespreide korenscliovcn laat trappelen, totdat
de korrels hebben losgelaten.
Bij een eenzaam, afgelegen stationsgebouw
verliet ik den trein en stapte iu de diligence,
die mij naar het eerste doel vau mijn reis
moese brengen. Een lange, vierwiclige kar, zon
der veeren, met harde houten banken en ceu
gewelfden, uit stroo gevlochten en met linnen
overtrokken kap, nam mij op. DeaiOi/ios.'" liet
warmste uur van den dag eu de warmste dag
van het jaar!" vloekte de koetsier. Doch hij
scheen dit geen reden te vinden, om zijn vier
paarden te sparen; onder onophoudelijk
zweepgtkual raasden zij iu een dichte, geelachtig
grijze stofwolk door dik en dun been. De
stof verblindde on verstikte mij bijna eu be
lemmerde het uitzicht in de streek, die wij
doortrokken. De voor ons uitspringende hond
blafte zich heesch. De wielen knarsten, de ban
ken kraakten, en het geheele logge gevaarte
schommelde en slingerde als een schip op een
onstuimige zee.
Mijn eene helft, die ik de Quichotische zou
kunnen noemeu, genoot met volle teugen van
de echt lokale kleur vau liet geheel, van deze
oer-Spaausche manier van reizen; de andere
materialistische Sauclio Pausa-helft, bemodderd
en bestoven, dooreen geschud, heen en weer
gegooid, hongerig eu dorstig, bevond zich in
een beklageuswaardigen toestand en haar met
berusting gedragen martelaarschap moest meer
dan een uur duren, vóórdat wij halt maakten
bij een hron, om de, paarden te laten drinken.
Daarna ging liet weer verder iu een eenigs
zins kalmer tempo, waarbij ik zoo nu en dan
eens om mij heen kou kijken, eu het duurde
niet lang meer, of de witte, half onder boonieu
verscholen huizen van Argamasilla kwamen te
voorschijn, de geboorteplaats van Don Quichot,
zooals in mijn reisboek te lezen stond. DJ
Spaansche schrijver van dit handboek was er in
geslaagd, uit het geesteskind van zijn grooten
landgenoot een wezen van vleesch en been te
maken.
Do tecder-pasrs en purperkleurig getinte
sierra's omgaven als droomende schildwachten
het ruime plateau, en phautastisch gevormde,
door het zonlicht doorgl >eide wolkjes zweefden,
in de blauwe oneindigheid.
Ratelend en knallend vlogen wij het plaatsje
binnen en hielden stil voor de herberg, doch er
vertoonde zich geen levende ziel. Eindelijk werd
liet rieten gordijn, dat den ingang tot de Posada
n Al Parador dei Ctiniien, CI/M fi/vfforio" afsloot,,
ter zijde geschoven door een met verrukkelijk
schilderachtige nonchalance gekleedc gestalte.
Maar de brave Gregorio, ternauwernood iu staat,
zijn verbazing over de onverwachte aankomst
van een. gast te verheugen achter een, masker
van de grootst mogelijke onverschilligheid, deed
niets, dan de paarden aanstaren, en bleef stom.
De koetsier der diligence nam de rol vau
tussc'ienpersoon op zich.
Hij is voor u, Gregorio," zeide hij tot den
herbergier.
Ja, voor u," beaamde ik, en dat wel voor
ee/iigen tijd, hoop ik, ten minste als ge een
bed voor mij hebt, Don Gregorio.
Een op het juiste oogenhlik aangebracht Dou"
mist, nooit zijn uitwerking op een Spanjaard,
zelfs niet, wanneer de zoo iiaugesprokeue tot
die meest zelfbewuste, onaf haukelijke en despo
tische van alle wezens: een logementhouder van
lagereu rang behoort.
//Zeker Sciior," kreeg ik ten antwoord, waarom
niet!'"
Na deze korte pruliminaires overschreed ik
achter Gregorio de door het rieten gordijn aan
gegeven grens vau zijn gebied.
Do eerste blik in het interieur van den Par/n/or
dtl ('iirnifn was ecu verkwikking voor mijn
quichovische helft, want. hier stond ik van aan
gezicht tot aangezicht tegenover de meest
onvervalschte originaliujr. Wat haar voorgangster
de Moorsche karavauserai was geweest, dat was
ook uu nog, geen zier minder primitief
de Posada: een chaos vau onregelmatig om ceu
iniddeuhof gegroepeerde gebouwen.
Het vertrek, dat ik het eerst binnentrad,
scheen om zoo te zeggen het iiart van de geheeie
inrichting te zijn. Muren en pilaren omringden
mij in verwarrende hoeveelheid en verscheiden
heid; door breede poorten kon ik ecu blik
werpen in talrijke ruimten en vertrekken, waar in
schilderachtige wanorde of van dansende
zounestofjes weuielende leegte heerschte. Rijen ruw
uitgehouwen, zwartberookte, met
spinnewebguirlandes versierde boomstammen strekten zich
boven mijn hoofd van muur tot muur uit; de
lucht was vervuld met sterke, niet te analyseeren
geuren. In de onafgebroken weerklinkende, door
honderden gonzende vliegen voorgedragen
syrnphonie mengde zich het sonore gesnork vau een
half dozijn menschelijke wezens, die, opgerold
als egels, in de donkere hoeken lagen te slapen,
en uit de stallen, die onmiddellijk en geheel
open aan het vertrek grensden, klonk het
knarsen, rammelen en stampen van de etende.
paarden en muilezels.
Langs een steile trap bracht Gregorio mij
naar boven in een klein kamertje met gewitte
muren, dat geen andere mobilair bevatte da
drie bedden met zware matrassen en roode wol
len, dekens- Het uitsluitend en onbeperkt
alleengebruik van dit schooue vertrek verzekerde ik
mij voor onbepaaldeu tijd tegen den prijs van
30 cealncos per dag, en toen de onderhandelin
gen daarover waren afgeloopen ging het weer
naar heneden, naar sprookjesland.
Langzamerhand begon mijn Pansa-helft
oproerig te worden, zij verlangde zeer naar
iets, dat wat substautieeler was dan
sensatiekitteling eu was zeer beslist van meening, dat
een dergelijke phantasie- weelde niet langer met
een leege maag kon worden gedragen.
Ik zag mij dus gedwongen mijn waard, den
»amo" te storen, die met de ellebogen op de
knieën en het hoofd tusachen de handen op een
steenen bank zat eu waarschijnlijk erover peinsde,
wat voor soort van man daar zoo plotseling zijn
huis was komen binnenvallen, onmiskenbaar
een vreemdeling en toch zeer eenvoudig gekleed
in de kleederdracht van het land.
De uitlating van den uit zijn overpeinzingen
lusgerukten Gregorio, dat ik na zoo'n lange reis
natuurlijk wel wat zon willen eten, werd door
Pausa met groote voldoening aangehoord.
,/En wat kan ik krijgen, amo?" vroeg ik.
r De todo (van alles) Senor," een ontwij
kende afkorting van: van alles, wat gij hebt
meegebracht" en ik had niets meegebracht!
Gelukkig nam deze gewichtige aangelegen
heid een voor mij gunstige wending, met mede
werking ran drie vrouwelijke wezens, een jon
gen en een ouden vagebond, (een in geen
enkele Posada ontbrekend aanhangsel, wiens
taak bet is, boodschappen te doen, de
huisgenooten te amuseeren en tot mikpunt van hun
ruwe aardigheden te dienen) werd met veel
omslag een gecompliceerde //tortilla" veivaardigd,
waartoe Gregorio de noodige bestanddeelen
eieren, aardappelen, uien, kruiden, olie, peper,
spek en de hemel weet, wat nog meer had
te voorschijn gehaald uit een afgesloten
vensterloos vertrek, waarvan de sleutel aan zijn gordel
bengelde.
Toen mijn maal eindelrk en ten laatste op
een bank werd opgedischt, en de
halfverhongcrde Pansa daarvoor had plaats genomen, ver
zamelden zich langzamerhand allen in de Posada
aanwezigen om mij heen ! Of de doordringende
geur der olie een onweerstaanbare aantrekkings
kracht op heu uitoefende, of dat het ongewone
schouwspel van iemand, die tegelijkertijd mes
en vork hanteerde hen aanlokte, dat weet
ik niet, maar zij zaten en stonden allen om mij
heen als een troep kleine honden, die oplettend
toekijken, wanneer een groote hond bezig is
een been te bewerken. Fonkelende, donkere
oogen volgden mijn bewegingen, en ik voelde
dat er iets van mij werd verwacht.
(Slot
ItlllllllltflIIIIIIIIIIIilllllllllllllIKIIIIIIlltlIMMMIIIIIIlllIIMIIIIIIMIIIlll
o
Voor of tegen de baker".
Mot veel genoegen (ik meen het netandersom)
ontwaarde ik, dat de heer Kielstra hetnoodig
heeft geacht, ten strijde te trekken tegen mijn
vluchtig praatje, over de Kon. Mil. Academie.
Indien het de redactie behaagt, zal ik ~oo
liort mogelijk antwoorden.
1. De heer K. kan het niet helpen dat de red.
Tijdspiegel zijn opstel zoo lang liet rusten:
ik kan het niet helpen dat de red.Amsterdammer
zich genoodzaakt zag, ook mijn praatje eerst
wat rust te gunnen; wij zijn even vlug ge
weest; maar zulks belet niet, dat dan toch
feitelijk door het opstel Kielstra, de rustende
strijders weer in het vuur zyn gebracht, het
geen ik blijf betreuren.
?2. Een courant is een paar dagen na de
verschijning moeielijk terug te vinden, het
kan noodig zijn, citaten daaruit, zoo volledig
mogelijk weer te geven; ten opzichte vaneen
tydschrift is dat oen minder dringende eisen ;
wie in de quaestie belang stelt, kan het ge
schrevene nalezen. Bovendien zijn ellenlange
citaten, minder welkome gasten in een week
of dagblad. Maar verknoeien dat mag toch
niet. Ik kon evenwel bij herlezing, het
groote verschil niet opmerken, mij dunkt de
heer K. heeft juist gezegd, wat ik aanhaalde;
maar hij heeft zeer zeker meer gezegd; waarop
ik trouwens met een paar woorden heb gewezen.
Enfin: wie van sterke uitdrukkingen houdt,
gebruikt ze. ik zal er mij niet boos om maken.
De lezers kunnen zelf oordeelen.
3. Met eenige verontschuldiging voor het
vergeten van anderen, noemde ik eenige namen
van uitstekende leeraren. De beer K. laat
evenwel geen enkelen stok ongebruikt, om het
«hondje" te slaan.
«Waarom o. a. prof. Bosscha niet genoemd?"
In het jaar 18*53 verzocht ik, met nog een
artillerist, om ds lessen van de applicatieschool
te Breda te volgen, in de stille hoop, dat die
prof. ons in de vrerktuigkunde zou voorlich
ten, doch de hoogleeraar verontschuldigde zich,
waarmede het bestuur genoegen nam. Zonder
diens uitstekend onderwijs in twijfel te trekken,
kan ik er dus niet over oordeelen, en citeerde
in do eerste plaats anderen. De heer Lodewijk
Mulder behoeft waarlijk mijn lof niet, hij is
daar verre boven verheven; slechts zeer kort
genoot ik evenwel van zijn zeer onderhoudend
onderricht in de Nederlandsche taal.
4. Ik maakte het evenwel, volgens K., nog
erger tegenover de Alma, dan hij zelf. A la
lanterne! met zoo'n verdediger. Dat ben
ik met hem eens, als het waar is. Ik herinnerde
o. a. aan die or.gewenschte combinatie van
natuurkunde en botanie, toch zijn die vakkeu
heel in de verte geparenteerd; en dan het
onderwijs in de botanie, bekleedde een zeer
ondergeschikte plaats in het leerplan. Toch
keurde ik die combinatie niet goed.
Maar de heer K. zeide dat dezelfde onder
wijzer, heden les gaf in meetkunde, morgen
in Fransen, heden in taktiek, morgen in Ne
derlandsen. Dat zijn nog meer heterogene
bestanddeelen.
Het is beter te duelleeren met scherpe dan
met botte sabels, maar de wapens van den heer
K. schijnen mij soms wat al te vlijmend.
5. Maar nu nog even, zonder inkleeding,
zoo beknopt mogelijk gezegd, wat ik bedoelde.
Terecht wordt gewezen op fouten, aan ons
militair onderwas klevende; wellicht zou het
niet veel moeite kosten ook te wijzen op
schaduwplekken, bij Hooger, Middelbaar of
Lager onderwijs.
Semper crescendo, zij de leuze op elk gebied.
De strijd tegen militaire tekortkomingen,
wordt evenwel naar mijne bescheidene meening
niet zelden een weinig te zeer gevoerd, onder
het motto: »Slaat Haman dood!"
Ik vleide mij dat de onderwerpelijke quaestie
door prof. Blok, en luit.-kol. de Wilde was
uitgevochten.
Toen de heer K. weer begon te bütonneeren
wilde ik trachten te voorkomen, dat het groote
publiek, wat al te ~eer tot hoofdschudden zou.
worden genoopt.
«Jammerlijk mislukt," zegt de advocaat der
tegenpartij; ik wacht geduldig de uitspraak
der jury af.
Hoe dit zij, de wensch dat de Indische
krijgsgeschiedenis hetzij dan door, of
niettegenalitande dezen pennestrijd zoo goed
mogelijk worde onderwezen, koester ik met
den heer Kielstra, die een der bouwstoffen
van dezen tak van studie, in het licht heeft
gegeven. En hiermede: basta, als het
mogelijk is. F. H. BOOGAABD.